HELDERSCHE COURANT. Jlicuras- fit Woensdag <ftDoerfeiitte--6faÖ. 12 Februari. Dertiende «laargang. Nog iets over de opleiding der jonge Militairen. 1224. «873. Terschijut DINSDAG- cn VRIJDAG-AVOND. Abonnementsprijs voor 3 maanden 0.50 Franco per post nu 0.65 Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Postdirecteuren. Brieven franco. De prijs der Advektektiks van 14 regels is 60 Centen; voor eiken regel meer 15 Centen. Voordes Dinsdags en Vrijdags middags 12 uur gelieve men de Adverteutiën intezenden. Ingezonden stukken minstens een dag vroeger. Uitgever S. G I L T J E S. dPjficiËcI gedeelte. POLITIE. Dezer dagen op de publieke straat gevonden, een Gordijn van een LEDIKANT. De regtmatige eigenaar kan zich ter terug bekoming aanmelden ten Burele van den ondergeteekende. A. C. BOONZAJER, Helder, 11 Febr. 73. Commissaris van Politie. J3iet-oficiccl gebeelte. De lezer herinnert zich waarschijnlijk onze repliek aan den heer X. in no. 1222 van ons blad. Wij eindigden toen met de woorden «Wellicht komen wij op de opleiding der jonge militairen terug; de zaak is het wel waard." Wij geven de verzekering, dat wij dit met meer genoegen doen, dan waar mede wij het genoemde artikel schreven, zoo als spoedig blijken zal. Men ziet toch reeds terstond, dat de heer X. het volkomen met ons eens is, en het evenzeer betreurt als wij, «dat vele jeugdige korporaals verloren gaan, en dat de stand, waarin zij geplaatst zijn daartoe meerdere aanleiding geeft." Ons verschil bestaat dus minder over de treurige zaak zelve, dan over het middel, om dat kwaad weg te nemen. En nog blijft het de vraag, of ook daarumtrent het verschil wel zoo groot is, als de heer X. het voorstelt. Wij hebben het denkbeeld geopperd, dat de officieren veel goeds konden verrichten, door zich het lot der jonge korpo raals meer krachtdadig aan te trekken. Aanleiding daartoe hebben wij gevonden inde poging der Utrechtsche officieren, welke hun de gelegenheid aanboden, behoorlijk voortgezet onderwijs te ontvangen. Dat nu die poging mislukt schijnt te zijn door de onverschilligheid van de meeste belangheb benden zeiven, is voorzeker een treurig verschijnsel: het be wijst ten volle, (voor zooverre dat bewijs behoeft), hetgeen de heer X. zegt: «dat elk hout geen timmerhout is." Maar het bewijst meer. Er blijkt althans vooreerst ten duidelijkste uit, dat die officieren niet oordeelden zoo als de heer X.: «dat het niet zoo hoog noodig zou zijn, dat de officieren zich meer met de opleiding der jeugdige militairen belastten." In dat opzicht staan wij dus met ons gevoelen althans niet alleen. Verder herinnert ons de heer X.«dat bij elk bataillon een klasse voor zoogenaamd uitgebreid lager onderwijs aanwezig is, waarbij degenen, die eenigen aanleg hebben, en een goed gedrag leiden, kunnen worden voorbereid tot den cursus." Dit is dus ook in Utrecht het geval; toch nemen die officieren zulk een taak op zichzij zullen toch voorzeker niet de dwaasheid hebben gehad hunne krachten te verspillen aan hen die geen aanleg bezitten, of zich niet goed gedragen. Dit baart eenïge bevreemding, maar bewijst op nieuw, dat die heeren dezelfde zienswijze hebben als wij. Een andere inconsequentie is ons opgevallen. Be heer X. acht de rechtstreeksche bemoeiingen der officieren minder noodig en toch maakt hij met lof meiding van «verscheidene officieren, die jeugdige militairen, vroeger aan hen vreemd, vrijwillig bij zich op de kamer nemen, hun daar onderwijs geven, (1) ja zelfs vaak met buitengewoon veel geduld eeuige kennis trachten in te pompen, wanneer hun begrip niet be vattelijk genoeg is, en zelfs hunne kamers als studiezaal be schikbaar stellen." Het schijnt dus, dat die officieren het alweder volkomen met ons eens zijn, dat zoo iets noodig, (1) "Wij vernemen met genoegen, dat dit thans ook te Utrecht door enkele officieren geschiedt, met jougelieden, die het betreuren, dat door de onverschilligheid hnnner kameraden de bovengenoemde inrichting moest worden opgeheven, althans nuttig mag worden genoemd. Toch zouden wij die heeren in bedenking willen geven, indien er van sujetten sprake is, aan welke eenige kennis nog moet worden ingepompt of dezulken wel der moeite waardig zijn, dat meu zijn tijd en bovendien zijne kamer aan hen opoffert? Wij dachten niet, dat thans van dezulken sprake konde zijn. Misschien vergissen wij ons echter in dit opzicht, even als met de korporaals, die van Kampen komen. De heer X. zegt toch, «dat deze meestal buiten het militaire nog de eenvoudigste schoolkennis moeten leeren." Wij hebben de brochure van den kolonel Kempees gelezen, gericht, naar wij meenen, aan den kolonel IVeitzelen daaruit het gevolg ge trokken, dat een jongeling, die de eenvoudigste sekooUcennis niet bezit, ook niet ais korporaal naar de regimenten kan gezonden worden. Of nu de kol. Kempees de zaak onjuist heeft voorgesteldof wellicht de heer X. met te veel gering schatting op die jeugdige producten van Kampen nederziet of dat wij te onkundig zijn, de zaak juist in te zien wij durven het niet beslissen, want wij wilen noch kol. Kempees noch de heer X. beleedigen, maar liever onze onkunde in dit opzicht erkennen. Wij moeten echter den heer X. doen opmerken, dat wij in ons «militair praatje" van zulke onvatbare wezens niet hebben gesproken, evenmin als van hen, wier ouders of be trekkingen zich in hunne onnoozellieid hadden voorgesteld, dat hun zoon of vriend minstens generaal moest worden, terwijl de wetenschappelijke opleiding beneden nul bleef. Dat dezulken bestaan, moeten wij aannemen, want de heer X. heelt het gezegd wij dachten anders niet, dat er nog wezens waren, die voor Darwm zulke geschikte types konden ople veren. Wij hebben echter gesproken van jongelingen, die althans eenige opvoeding hadden genoten, die vroeger wellicht kennis van wetenschappen en talen hadden opgedaan, maar niet van hen, die als korporaals van Kampen naar de regi menten worden gezonden, zonder de eenvoudigste schoolkennis te bezitten. Indien de laatsten werkelijk bestaan, zouden wij het een bespottiug achten de officieren te animeeren, aan hen hun tijd te verkwisten, want zij hebben voorzeker aan de bataillonschool meer dan genoeg. Maar als de officieren konden besluiteD, zich voor de eersten eenige opoffering te getroosten, wij gelooven, dat zij een verdienstelijk werk zouden verrichten, zoowel voor de jongelieden zeiven als voor het vaderland. Voor het vaderland I Ja voorzeker. De toestand onzer defensie, in verband beschouwd met den toestand van Eu ropa in het algemeen, laat veel te wenschen over. Meerma len hebben wij daarop gewezen en als onze overtuiging uit gesproken, dat algeineene dienstplicht een der houfüvereisch- teu is, om ze beter te maken. Wij gelooven ook stellig, dat die eens zal ingevoerd worden. Maar is het toch in ieder geval niet een dringende behoefte, dat het leger goede offi ciereu, en dus in de eerste plaats goede onderofficieren hebbe Of zou het lijds genoeg zijn, hen in het leven te roepen, wan neer de nood eens aan den man gekomen is Dat zal toch wel niemand bevestigendbeantwoorden. Maar dan vragen wij met den hoogsteu ernst, of het niet de roeping is van elk officier, die zijn stand en zijn vaderland liet heeft, het zijne, waar het mogelijk is, daartoe bij te dragen Wij willen niet in bijzonderheden treden over de wijze, waarop dat zou kunnen geschieden wij willen ook niet ontkennen, dat er reeds nu hier en daar gelegenheden bestaan voor die weinige jeugdige milnairen, die, als een uitzondering op den regel, een vasten wil en de uoodige geestkracht bezitten, en door eigen krachtsinspanning eii volhardiug, in weerwil eeuer zoo ongunstige omgeving en slechte gelegenheid als het kazerne leven hun aanbiedt, trachten hun duel te bereiken maar hetgeen wij hebben beweerd, dat namelijk nog veel zou kun nen gedaan worden voor de opleiding van jeugdige militai ren, indien de officieren kondeu besluiten, daaraan een ge deelte van hunnen tijd toe te wijden, zullen wij blijven be weren, zoolang ODze gronden niet beter worden wederlegd, dan thans door den heer X. geschied is.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1873 | | pagina 1