HELDERSCHE COURANT. JïieuïDS' en Woensdag Höoerientte-öfaö. 28 lei. \M '1254. Dertiende Jaargang. 1875. ïfJfftcicrl gcbci-itc. Bekendmaking. officieel pöreïte. Zoeken en vinden. Verschijnt DINSDAG- cn VRIJDAG-AVOND. Abonnementsprijs voor 3 maanden f 0.50 Franco per post n O 65 Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Postdirecteuren. Brieven franco. JJ De prijs der Advkktentïen vau 1 4 rebels is CO Centen; voor eiken regel meer 15 Centen. Voordes Dinsdags en Vrijdags middags 12 uur gelieve men de Advertentïèn iiitexeadcu. Ingezonden stukken minstens een dag vroeger. Uitgever S. G I LT J E S. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente HELDER, brengen ter openbare kennis, dat de lijst, bevattende de namen der inwoners die voor het verleencn van INKWARTIERING en onderhoud in aanmerking komen, is herzien en gedurende de eerstvolgende veertien werkdagen, op de gewone kantooruren, op de Secretarie der gemeente voor eeu ieder ter in zage is nedergelegd. Helder, den 27 Mei 1S73. Burgemeester en Wethouders voornoemd, STA KMA N ROSSE, Burgemeester. L VJSRHEY, Secretaris. II. De aardigheid van den naar licht zoekenden Haffmans heeft uitgediendmaar liet getal kamerleden is aanzienlijkdie waar schijnlijk niet minder oprecht dan dat lid, thans om licht roepen, doch nog altijd zonder het te vinden. Zij zouden wel wenschen een elektrisch licht over Atchin te doen opgaan, al moesten zij ook bij dat licht de oogen nederslaanmen heeft toch soms wel eens wat gezegd of geoordeeld of iets verdacht gemaaktdat een al te helder licht niet best verdragen kan. En de minister blijft maar altijd zoo onbarmhartig, of misschien zoo verstandig, dat hij hen met een kaarsje afscheept; de mogelijkheid bestaat echter ook, dat hem do middelen ontbreken tot hot opsteken van een helderder licht. Hoe dit dan ook zij, men vindt niet, wat, men zoekt. Wij gclooven intüsschondat de oorzaak hier minder ge legen is in het zoeken op verkeerde plaats, dan op een ongepasten tijd. Wie 's nachts de zon wcnscht te zien, zal wel geduld moeten oefenen tot het dag geworden is, en dan nog moet het geen regenachtige dag zijn. Doch trève dèplaisanterie! Wij vinden dat ongeduldig schreeuwen om op dit oogenblik alles te weten, onkiesch na de verklaringen van don minister, want men heelt geen voldoende gronden, om zijne woorden te wantrouwen. Maar wij vinden het bovendien onstaatkundig, ja, wat meer is, onvaderlandslievend. Laat ons voor een oogenblik aannemen, dat onze regeering hadde behooren te handelen, zoo als sommige zeer wijze kamerleden, die natuur lijk dus ook aangaande de Indische zaken geheel en al op de hoogte zijn. verlangen. Dan moet natuurlijk de minister onjuiste berichten uit Indië hebben ontvangen, hetgeen dan toch niet aan hem kan geweten worden. Maar de Indische regeering dan Ook de gou verneur-generaal moet voorgelicht zijn geworden: maar wij be kennen volgaarne, dat wij niet zoo geheel zijn doordrongen in de Indische zaken, om over die voorlichtingen te oordeclen, of zij voldoende, of onvolledig, of zij getrouw of in den geest van Leboeuf zijn geweest; en wij gclooven niet, dat de kamerleden dat ook kunnen beslissen. Alles bijeengenomenwat wij hebben vernomen en vooral niet vergetende, dat een ervaren hoofdofficier aan het hoofd der expeditie is opgetredenen zijn Teven daarbij heeft ge laten; dan kunnen wij niet anders denken, dan dat zoowel onze minister als de Indische regeering zich overtuigd hebben gehouden dat zij niet anders honden noch mochten handelen. Dat bewijst nu nog geenszins, dat zij goed hebben gehandeld; maar immers evenmin, dat zij verkeerd hebben gedaan. Wij noemen daarom de houding van verscheidene kamerleden onvaderlandslievend. Immers wat is het geval De regeering heeft gemeend verplicht te zijn Atchin den oorlog aan te doen, en begint met een nederlaag te ondervinden. Zoo lang nu Nederland zijn eer niet heeft hersteld, moet ieder Nederlander, dus ook alle ka merleden, geen grooter wensch kènr.en, dan daartoe alle krachten door de regeering te zien aanwenden. Het is nu niet de vraag: Wie is de oorzaak van die nederlaag? wie heeft er de. schuld van maar: hoe kan ze worden uitgowischt'? hoe kan onze eerons prestige worden hersteld Voor de eerste vragen is het later tijds genoeg; nu kunnen zij niets uitwerken dan onze regeering heiem meren, en ons belachelijk te maken in de oogen van het buiten land, zonder nog te zeggen, dat het voor den vijand zeiven koren op zijn molen is. Wij hebben in ons vorig artikel aangaande de Tijd gezegd, dat somtijds wegens bijzonder- of partijbelang wel eens opzettelijk ge zocht wordtwaar het niet te vinden is. Zouden wij nu niet tot de gevolgtrekking moeten komen, dat om dezelfde redenen wel eens opzettelijk gezocht wordt op een oogenblik, wanneer het niet te vinden is? Toch beweren allen het belang des vaderlands op den voorgrond te stellen. Wij willen hunne oprechtheid niet ver denken maar wij gcloovendat zij dat beter op een andere wijze zouden kunnen tooncn. De tijd zal spoedig daar zijndat de wet op dc militie in be handeling zal worden genomen waarbij onder anderen de plaats vervangers cn nummervervvisselaars zullen worden afgeschaft. Zoo als wij reeds vroeger hebben gezegd, zagen wij liever dc gelieele loting verdwijnen om plaats te maken voor algemeene dienst plichtigheid. Toch gelöoven wij, dat de genoemde afschaffing een groote stap is op den weg der verbetering; wij zouden althans- zeer gaarne dat kwaad uit ons leger zien verdwijnen. Maar wat zal het lot van die wet zijn? Dat van de wet op do rechterlijke or ganisatie, die eerst door tal van amendementen zooveel kostelijken tijd heeft gekostdaardoor tot eeno lappedeken is gemaakt en eindelijk over boord geworpen? Of zou de vaderlandsliefde in de kamer zoo sterk zijndat noodelooze debatten en tijdroovende réde-voeringen over woorden of vormen worden vermeden, en de zaak zelvewaar liet toch in de eerste plaats op aankomtmet spoed tot stand wordt gebracht? Wij hopen natuurlijk het laatste, maar wij zijn niet zonder vrees. De ondervinding- heeit ons al zoo vaak geleerd, hoe het in de kamer toegaat, dat wij ons nauwelijks durven vleiendat het thans beter zal gaanniettegenstaande Atchin op nieuw onze aandacht vestigt op de groote gebreken in ons leger. Het betreft hier toch eene zaak, die vooral de aan zienlijke standen van nabij raakt. Als het lieve zoontje nu een laag nummer trekt, dan zal het lieve geld het lieve zoontje niet meer kunnen bevrijden van zijn plaatsin te moeten nemen naast den werkmanszoonhij zal ook met het geweer moeten leeren spelen: hij zal ook de uniform moeten dragen, ze moge dan ook wat fijner van stof zijn. VerschrikkelijkHet is wel waar: wie zegt, zijn vaderland lief te hebben mag zich niet onttrekken aan hetgeen moet dienen om liet te. beschermente verdedigen; maar zijn eigen kind ook soldaat te moeten laten worden, terwijl men er het geld zoo gaarne voor over heeft, het aan een ander uit te besteden; dat is toch wel wat veel gevorderd! En dan die moeders! Tranen zonder tal! Het heeft bovendien iets kerkhofachtigs; daar ligt ook zoo wat alles dooreen, en dat kan nu eenmaal niet anders; maar als men nu, terwijl men nog leeft, ook al verhinderd wordt zich door het geld aan zulke lastige dingen te onttrekken, dan is het toch niet machtig veel meer waard! Zijn wij te scherp, lezers? Het zij verre van ons, zulk eene redeneering van alle kamerleden te verwachtenmaar dewijl wij zulke taal reeds zoo vaak hebben vernomen, of althans, waar het niet gezegd werd, :1e blijken hebben gezien, dat dergelijke gevoelens in het hart woonden, kunnen wij de vrees niet van ons werpen, dat zij ook zal trachten in de Kamer haren invloed te doen gelden, vooral na het ongunstig daarover uitgebrachte verslag. Bovendien, wij bekennen het gaarne, wij verfoeien liet stelsel van door geld zich van een heiligen plicht te kunnen vrijkoopen; wij achten de geheele loting een verderfelijke zaak; en als men dan reeds nu van zoovele zijden stemmen hoort opgaan tegen de ingediende wet, die wij althans als eene eerste schrede tot verbetering mogen beschouwen, dan begint het moeielijk te worden in het uitspreken zijner overtuiging geen bittere woorden te gebruiken. Wij hopen intusscho.n, dat onze vrees zal blijken geheel onnoodig te zijn geweest, en dat de ingediende wet, zij hot dan ook eenigs- zins gewijzigd, met een groote meerderheid zal worden aangenomen. Wij wenschen dat, zooals wij gezegd hebben, om de zaak zelve, maar vooral wenschen wij het, omdat daaruit zou blijken, dat de vaderlandsliefde in onze nederlandsche Ivamcr krachtig genoeg is, om de bijzondere belangen tot zwijgen te brengen, want alléén daardoor kan Nederland zijn onafhankelijkheid behouden. Wij hou den ons overtuigd, dat dit nu meer dan ooit door alle vaderlan ders in het oog behoort te worden gehouden, niet alleen met betrekking op Atchin, maar vooral als men de aandacht vestigt op den politiekcn toestand der rijken in Europa. Wij zien daarom de behandeling dier wet met groote belangstelling te gemoet en hopen het beste. Wij meencn dus ten volle het recht te hebben aan vele kamer leden met nadruk toe te roepen: indien gij het Vaderland lief hebt, indien gij middelen zoekt, om zijne dierbaarste belangen te bevor deren, zoekt ze dan niet op een ongepast oogenblik, maar zoekt ze op de rechte plaats, en gij zult zc zeker ook vinden!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1873 | | pagina 1