HELDERSGHE COÜRART. Jlteutos» en Woensdag «ftöoertentic-öfttö. 24 September. Dertiende Jaargang. 1875. Leert hooren, zien enspreken! NIEUWSTIJDINGEN. ,M 1288. Verschijnt DINSDAG- en VRIJ DAG-A VOND. Abonnementsprijs voor 3 maanden 0.50 Franco per post 0.65 Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Postdirecteuren. Brieven franco. De prijs der Advertentien van 14 regels ie 60 Centen; voor eiken regel meer 15 Centen. Voordes Dinsdags en Vrijdags middags 12 uur gelieve men de Advertentien intezenden. Ingezonden stukken minstens een dag vroeger. Uitgever S. G I L T J E S. De spreuk »leert hooren, zien en zwijgen" is ons niet vreemd. "Wij hebben ze in onze schoolboekjes gelezen, en als schrijfvoor beeld voor ons gehad, om aan die mooie L. onze krachten te be proeven. Was het voorschrift echter nog afkomstig van een der schoolmeesters uit het begin dezer eeuw. dan mislukten onze po gingen bijna altijdwij konden die zuivere dikten en rondingen, die sierlijke spiraalvormige krullen maar niet op het papier krijgen; dat kan meester maar alleen. Het is met die spreuk even als met een aantal andere spreek woorden zij zijn alleen dan waar, als ze toegepast worden in be paalde gevallen, en aan de voorden eene bepaalde beteekenis ge geven wordt. Anders zijn ze niet alleen onjuist, maar drukken vaak het tegenovergestelde uit van hetgeen men bedoelt. Men moet ze dus zelden in een algemeenen, letterlijken zin opvatten en toepassen, wil men niet bedrogen uitkomen. Dat de kinderen moeten leeren hooren en zien, wie zou het af keuren? Vraag menig kerkganger eens, wat hij van de preek heeft gehoordlaat menig nutslid ons eens verslag geven van de ge hoorde verhandeling; niet zelden zal het antwoord bedroevend zijn. Voorzeker het hooi en, het goed hooren, zelfs in dagelijksclie zaken en omstandigheden, is zoo gemakkelijk niet; het moet werkelijk geleerd worden en wel reeds op de schoolbanken, indien later het verstaan daarmede gepaard zal gaan. Met het zien is het niet anders gesteld dan met het hooren. De meeste menschen zien weinig meer, dan de oppervlakte; men moet ook het zien hebben geleerdzal men daarbij tot de kern weten door te dringen, en men kan dus ook dat niette vroeg aanvangen. In zóóver dus vinden wij de spreuk waar en goed; maar het zwijgen? Men zou dus moeten hooren en zien; maar het goede toejuichen, het verkeerde berispen, het kwade ttn toon stellen en bestrijden mag men niet; men moet zwijgen. Als wij een degelijk man achter zijn rug hooren lasteren, zouden wij zijne partij niet mogen opnemenals wij in het een of ander dagblad de waarheid zien verdraaien uit wraakzucht of partijbelang, mogen wij niets doen om te beletten, dat het publiek zand in de oogen wordt geworpen: wij moeten zwijgen! Maar dat is de bedoeling niet, zal wellicht iemand tegenwerpen het nutteloos gesnap alleen wordt afgekeurdmen moet leeren zwijgenzoodra het spreken schaden kan. En wij gelooven ook, dat dit de bedoeling is; maar juist daarpm hebben wij het omgekeerde van het laatste woord genomen. Men moet hebben geleerd te zwijgen, wanneer het spreken schaden kan; maar het is een niet minder dure plicht te spreken, wanneer liet zwijgen schaden kan. Dit laatste moet dus zoowel worden geleerd als het eerste; men kan het ons dus niet ten kwade duiden, dat wij de spreuk in dien zin hebben; gewijzigd. Deze gedachten kwamen bij ons op bij het lezen van de be schouwingen der verschillende bladen over de ministriëele crisis en de troonrede. Over de eerste hebben wij weinig gesprokenvan de tweede hebben wij niets gezegd, omdat wij meenden, dat zwijgen hier wel zoo verstandig was als spreken, wanneer men althans niets nieuws weet te zeggen. Wanneer wij b. v. de conservatieve bladen over het aftreden of aanblijven der ministers hooren spre ken op eene wijze, die zelfs een zijdelingsche beleediging is voor onzen Koning; en hen de hand zien uitsteken naar het bewind, terwijl nu zoo duidelijk is gebleken, dat de heer van Lijnden zelfs geen stel ministers heeft weten bijeen te brengen. Wanneer wij deultra- montaansclie bladen, op hunne gewone welsprekende, maar onkiesclie wijze over het liberale bewind hooren uitvaren, waaraan zij in de eerste plaats bijna alles te danken hebben, terwijl zij zelvcn on machtig zijn de teugels in handen te nemen. Zou het dan niet verstandiger geweest zijn te zwijgen Maar als nu de weidenkenden zien en hooren, hoe het publiek wordt misleid en de lichtgeloo- vigen opzettelijk op_ den dwaalweg worden gevoerd, mogen zij dan ook zwijgen? Of is het hun heilige plicht te spreken cn hunne landgenooten beter voor te lichten? Wij blijven beweren, wat wij vroeger schreven dat wij het aftreden van dit kabinet niet noodig en nog minder wenschelijk achten. Daarom verheugt het ons, dat de ministers hebben kunnen besluiten op verzoek des Konings aan te blijven; een minister van Oorlog in plaats van den heer van Stirum zal ook wel te vinden zijn. "Verder zal de tijd leeren, of de leden der Tweede Kamer genegen zijnhen te steunen, of hen aan wraakzucht of chicanes op te offeren, nu toch zoo duidelijk gebleken is, dat geen der andere partijen bij machte is hen te vervangen, Deze mogen nu in de jheftiggte bewoordingen over hen uitvaren, hij, die heeft leeren hooren en zien, zal lichtelijk inzien, dat spijt en afgunst daarbij meer de beweegredenen zijn, dan waarheids- en vaderlandsliefdehet zwijgen zou dus voor hen vercercnder zijn geweest. Dezelfde opmerkingen maken wij bij de verschillende beschou wingen over de Troonrede. Wij hebben reeds ten vorigen jare als ons gevoelen uitgesproken, dat wij aan de troonrede, zooals die althans mode geworden is, luttel waarde hechten, dan alleen voor zooverre zij aan de dagbladschrijvers gelegenheid geeft eenige ar tikels te leveren. Hoe ruimschoots daarvan ook nu weder gebruik wordt gemaakt, zien wij dagelijks; maar ook hierbij zouden wij meer gewonnen dan verloren hebben, indien velen liever hadden gezwegen, dewijl liun spreken wel eenigszins onzen spotlust zou gaande maken. Een paar woorden zullen voldoende zijn. De voornaamste aanmerkingen betreffen niet hetgeen in de troon rede gezegd, maar hetgeen daarin verzwegen is, zoowel aangaande de oplossing der crisis, als de te behandelen zaken in het aange vangen zittingjaar. Die critici schijnen dus in zooverre met onze spreuk te sympathisecren, dat zij het zwijgen door spreken wensch- ten vervangen te zien. Wij geven hun echter in de eerste plaats in bedenking, of het wel zeer kieseh te noemen is, zoo niet recht streeks dan toch zijdelings, onzen Koning, dien zij beweren een onbe- grensden eerbied toe te dragen, een minstens vrij scherp compliment te maken. Het Dagblad moge nu, om zich van dien blaam te zui veren, de ministers daarvoor verantwoordelijk stellen, veel verandert dit niet aan de zaak. In ieder geval vinden wij de wijze, waarop de minister de Vries de zaak in de Eerste Kamer heeft opgehelderd vrij wat verstandiger dan dit in de Troonrede te doen. Bovendien durven wij niet beoordeelen, ofde stand der zaak het bij de opening der Kamer reeds veroorloofde dat onze Koning zelf zich daarover uitliet. Nut kon het niet aanbrengenhet kon hoogstens de nieuws gierigheid voldoen, en sommigen verleiden tot nog minder kiesche beschouwingen dan wij thans lezen. Wat den eiscli betreft van die heeren, dat, als naar gewoonte, in de Troonrede melding zou worden gemaakt van de te behandelen wetsvoordracliten, wij noemen dien eisch eenigszins zonderling, maar toch van hunne zijde zeer begrijpelijk. Wij weten immers bij ondervinding hoe weinig zulk een opsomming van te behandelen onderwerpen beteekent en hoe vele onafgeliandeld blijven, zelfs bij een ministerie, dat geen plan heeft af te treden. Dat weten nu de conservatieven, ultramontanen en anti-revolutionnairen even goed als wij. Maar is het dan niet grappig, bon met een serieus gelaat te hooren betreuren, dat een kabinet, dat wcnscht af te treden, zulk een mager program geeft? Misleiden zij nu zichzelven, of trachten zij dat het publiek te doen? Toch vinden wij hun eisch begrijpelijk. Welk een ruime stof zou dat program van een zoogenaamd demissionair kabinet hebben opgeleverd voor een gemoedelijke, scherpe critiek! En daar slaat de Troonrede hun in eens door de voorzichtigheid en het gezond verstand der ministers zulk een prachtige gelegenheid uit de hand, om op hunne gewone wijze die radicalen uit te schuieren. Die teleur stelling is des te grievender, daar ons staatkundig leven immers zóo weinig stof tot bespiegelingen oplevert, dat de dagbladschrijver soms wezenlijk medelijden verdient. Neen, voorzeker, wij vinden hun eisch zeer begrijpelijk, ofschoon wij het toejuichen, dat hier het spreken door zwijgen werd vervangen, dewijl het eerste, zoo niet schadelijk, dan toch minstens nutteloos zou zijn geweest. Wij komen waarschijnlijk in een volgend nummer op dit onder werp terug. Helder, Nieuwediep, Willemsoord, enz. 23 September 1873. De vereeniging Gaudium Inter Nos hield Zondag jl. in het lokaal Tivoli hare eerste buitengewone vergadering van dit seizoen, die zeer talrijk werd bezocht. De werkzaamheden bestonden in de opvoering van het drama de Dochter van den Handioerksman en het blijspel een vreemde Rooversgeschie- denis. Uit de uitvoering kon men bespeuren, dat de leden van de zomerstudie goed hebben geprofiteerd en steeds meer en meer routine krijgen. Een geanimeerd bal besloot deze vergadering. Gisteren namiddag arriveerde alhier een detachement kolonialen, sterk 180 man, onder bevel van den majoor bij het leger in O.-Indië Hojel, dat onmiddelijk overging aan boord van het stoomschip Romeowaarmede het de reis naar Indië zal ondernemen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1873 | | pagina 1