XI KI' WSTD DÏXG EX.
doende is om de jongens lief, aardig! blozend en flink te maken.
Wij zijn hot dus niet in alle opzichten met den lieer F. eenswij
gelooven, dat zijn oordeel veol te optimistisch is, en dat onze jon
gens nog vrij wat zullen moeten veranderenalvorens zij zijne
lofspraak verdienen. Wat nu het lieve en aardige betreft, dat willen
wij gaarne voorbij zien, doch hunne blozende kleur, hunne jlinkkeid,
in éen woord hunne degelijkheiddeze zouden wij gaarne verhoogd
zien, en wij gelooven, dat het verstandiger is, daartoe de middelen
op te sporen, dan zich illusies te maken.
Of wij ons dan met den heer van Nispen voreenigen? Voorzoo
verre hij de bestaande gebreken betreurt, ja! Wanneer hij ech
ter eene vergelijking maakt met den vroegeren toestand, dan noe
men wij zijne gevolgtrekking onbewezen, onbewijsbaar en dus niets
beteekenendwij willen daarover dus niet verder uitweiden. En
wanneer hij de oorzaken van die gebreken aan het staatsonderwijs
toeschrijft, dan houden wij ons overtuigd dat hij iets beweert, dat
hij zelf niet gelooft, maar dat hem door partijbelang wordt
voorgeschreven. Dat onderwijs moet bestreden wordende vroegere
onbestemde beschuldigingen van den heer v. N. waren in het
water gevallen; van heinde en verre moesten nu hulptroepen
worden verzameld in den vorm van een dertigtal klacht-
brieven en eenige dubbelzinnige oordeelvellingenom als
knal-elfect te eindigen met de losbandigheid onzer jongelieden
(die maar al te vaak niet tegen te spreken is) toe te schrijven
aan het staatsonderwijsdat men bestrijden wil. De bedoeling is
zóo duidelijk, dat ze nauwelijks wederlegging behoeft; het is bijna
genoeg ze aan te wijzenom de geheele redevoering van den hr.
v. N. met al hare gewaande gemoedelijkheid, met al hare onbe
wezen insinuatiën, met al hare onverdraagzame en onchristelijke
hatelijkheden op nieuw in het water te doen vallen.
Gesteld toch, dat de heer v. N. gelijk heeft, wanneer hij beweert,
dat de jongelieden tegenwoordig minder godsdienstig, minder ze
delijk zijn dan vroeger; geeft hem dat het recht de schuld te ge
ven aan het Staatsonderwijs Zouden wij niet hetzelfde recht heb
ben dat toe te schrijven aan de traagheid of onverschilligheid van
hen, die geroepen zijn, hun godsdienstig onderwijs te geven? Of
zou het niet nog veel meer daarin gelegen zijn, dat de godsdienst
zooals zij zich tegenwoordig maar al te vaak in de maatschappij
openbaart, die eenvoudigheid, die reinheid, die liefde mist, waar
door Christus zulk een machtigen invloed op de menschheidheeft
uitgeoefend? Onze jongelieden bezitten tegenwoordig ongetwijfeld
meer bekwaamheden dan vroeger; zij worden veel sterker ontwikkeld,
dan dit met de meesten onzer het geval is geweest. Dat nu die
hoogere mate van kennis soms tot uitspattingen leidt, is voorzeker
te betreuren; doch het is tevens zeer natuurlijk, dewijl de jonge
lieden in hun godsdienstig en zedelijk gevoel geen genoegzaam
tegenwicht bezitten tegen het geweld hunner hartstochten. En hoe
zou dat ook kunnen? Hoe zouden zij liefde kunnen gevoelen voor
een godsdienst, die alle andersdenkenden vervloekt? Of voor een
godsdienst, die trotsch uit de hoogte op elke andere nederziet?
Of voor een godsdienst, die zelfs do eenvoudigste maatschappelijke
deugden uit partijbelang verwaarloost In alles is vooruitgang
hoe kan men dan verwachten, dat onze meer dan vroeger ontwik
kelde jongelieden een godsdienst zullen liefhebben, dien Christus
zelf zou veroordeel en
De oorzaak, dat de jongelieden onverschillig jegens den gods
dienst zijn, zoeken wij daarom niet in hunne meerdere verdorven
heid wij zoeken ze evenmin in het staatsonderwijswant op de
scholen behoort het godsdienstonderwijs niet te huismaar wij
zoeken ze daarin, dat zoovelen den godsdienst als een scherm ge
bruiken, waarachter zij hunne bijzondere bedoelingen verbergen
wij zoeken ze daarin, dat juist velen van diegenen, die steeds den
mond vol hebben van godsdienst, door hunne liefdeloosheid jegens
anderen ten duidelijkste aan den dag leggen, dat zij geen ware
godsdienst bezitten.
Wanneer nu godsdienst en zedelijkheid in zulk een nauw ver
band staan, zou dan dc beschuldiging van onzedelijke gesprekken,
vloeken, (wij voegen er bijdronkenschap) niet voor een groot
deel terugvallen juist op hen, die onze jongelieden daarvan be
schuldigen, doch de oorzaak zoeken bij het staatsonderwijs, om hun
eigen nalatigheid te verbergen?
Helder, Nieuwediep, Willemsoord, enz. 26 December 1873.
Gisteren had in de Nieuwe Kerk alhier de openbare
les van de kinderen der Hervormde Zondagschool plaats,
bij welke gelegenheid door de heeren Dr. Pool en J. Kïnner
het woord werd gevoerd en de kinderen toepasselijke liederen
zongen.
Woensdag morgen ontstond in een in de buitenhaven
alhier liggende Hollandsche brik een begin van brand. Da
delijk waren de spuiten van de oorlogschepen in sloepen bij
de plaats des onheils aanwezig en mocht men er met vereende
pogingen in slagen, den brand spoedig meester te worden.
Als veiligheidsmaatregel had men het schip naar den steenen
dam verhaald.
Het vertrek van het stoomschip Prins van Oranje is
op 17 Januari e. k. bepaald. Door het hoofdcomite van het
Koode Kruis zullen voor de troepen te Atchin weder benoo-
digdheden met die gelegenheid verzonden worden.
Uit het algemeen overzicht van den Indiër ontleenen
wij, dat de landingsdivisie bij de expeditie tegen Atchin, heeft
bestaan uit een battaillon infanterie, samengesteld uit een half
bat. (twee komp.) mariniers, een half bat. (twee kompma
trozen, een halve batt. artill. en ambulance. De sterkte der
divisie is 873 officieren, onderofficieren en minderen, waarvan
1 kapt. ter zee, 3 luits. Ie kl., 13 luits. 2e kl. en 14 adel
borsten 316 matrozen, 300 mariniers met 1 kapt. en 2 luits.
der mariniers; 144 man tot bediening van liet geschut. De
landingsdivisie voerde mede S stukken geschut, waarvan 4
mortieren. Vijf officieren van gezondheid zijn aan de divisie
toegevoegd.
Het contingent, door de verschillende schepen voor de lan
dingsdivisie te leveren, is als volgtZr. Ms. oorlogschip Zee
land 189, Metalen Kruis 97, Citadel van Antwerpen 81,
Vice-Admiraal Koopman 95, Watergeus 47, Soerabaya 64,
Borneo 32, Sumalra 31, Timor 30. Banda 25, Amboina 25,
Riomo 25, Bommelerwaard 26, Schouwen 25, Maas en Waal
26, Coehoorn 25, den Briel 24. Admiraal van Kinsbergen
6 man. Totaal 873 man.
Hieronder volgt een lijst van schepen, door het gouver
nement van Nederlandsch-Indië ingehuurd voor de expeditie
legen Atchin, benevens de daarvoor gecontracteerde prijzen.
Voor minstens 1 maandNed. stoomschepen Jason en
Holland ieder f 1500 per dag, Ariadne f 800, Sumatra f 1600;
Eng. stoomschepen SC. George f1000. Scolland f1400,John
Bramall f 1000, Chancellor f1200; Ital. stoomschip Mad-
dalonie f2S00; N.-I. stoomschip Luit.-Gen. van Sioieten
f 1300, allen per dag.
Voor 6 maanden Nederl. Tnd. stoomschepen Prins Alex
der NederlBaron MacJcayBaron Sloet v. d. BeeleGouv.-
Gener. Mij er, Koningin Sophia, Willem Kroonprins der Ned.,
ieder f1200 per dag; Nederl. zeilschepen Kosmopoliet III
f20,000, Philips van Marnix f 16,000, Nancy f12,000,
allen per maand.
Uit Zeeland wordt o. a. het volgende aan het Utr. Dbl.
geschreven: //Men fluistert hier echter zeer geheimzinnig
dat de koning en prins Hendrik zich veel moeite geven
om Vlissirigen en Middelburg gelegenheid te verschaffen, van
de nieuwe havenwerken te profiteeren en dat zij zelfs aan
zienlijke sommen beschikbaar hebben gesteld voor flinke on
dernemingen, om die werken rendeerend te maken."
Als een zeldzaamheid wordt medegedeeld, dat te Heems
kerk, op den huize Beierlust, een meidoorn in blad en bloem
staat.
Voor de appelsiroopfabrieken hier te lande, zijn in de
twee laatste maanden 30,000 heet. appelen aangevoerd, meest
allen uit Erankrijk, waarvan voor den heer Arends, fabriekant
te Opheusden, alleen 21,000 heet. bestemd waren, welke ge
deeltelijk te Opheusden en gedeeltelijk te Utrecht aan den
Leidschen Rijn, bij den heer Julius Kolk verwerkt zijn.
Door de Vereeniging, tot verspreiding van stichtelijke
blaadjes is uitgegeven het jaarboekje //De liefde sticht."
Verscheidene zeer lezenswaardige bijdragen koinen hierin voor.
Inzonderheid verdient vermelding de even gevoelvolle- als
sombere novelle van E. Haversmidt.
Het jaarboekje is uitgegeven bij den heer T. Kouwenaar
te Amsterdam.
Als curiositeit en tevens als bewijs van den zachten
winter kan worden gemeld, dat bij den heer N. in de Su-
matrastraat te 's Hage op dit oogenblik een duifje op vier
eieren zit te broeien.
Dinsdag morgen heeft achter het Vleeschhuis te Utrecht
bij zekeren S. een brutale diefstal plaats gehad van een zilver
cilinder-horloge, tijdens de bewoner zich even moest verwij
deren en de overigen nog sliepen. Terugkomende zag hij
eeu persoon juist uit zijn huis komen, die, toen hij hem be
speurde, het op een loopen zette. S. achtervolgde den in
dringer, doch door de duisternis begunstigd was deze spoedig
verdwenen.
In zijne zitting van Woensdag middag heeft de ge
meenteraad van Amsterdam de pacht van den stadsschouw
burg toegestaan aan de heeren Albregt en van Ollefen, te
Rotterdam, 't eerste jaar voor f4500.'t tweede en de
volgenden voor f 10,000.
In een onzer noordelijke provinciën zoo wordt ver
haald, in eene plaats waar zich een hoogere burgerschool
bevindt, had een jongen uit den arbeidenden stand, circa 14
jaren oud en met veel leerlust, na al eens vergeefsche po
gingen in het werk te hebben gesteld om zijn leerlust te be
vredigen, een brief geschreven aan den commissaris des Ko-
nings in zijne provincie, of deze hem ook zou kunnen helpen.
Toen nu de Koning, vergezeld van den commissaris, ook die
plaats bezocht (11. Mei), dacht men den knaap te zien, doch
deze was afwezig, in dienst bij den een of anderen land
bouwer. Eenigen tijd later kreeg het gemeentebestuur in
die plaats eene nieuwe missive van den commissaris, waarin
het verzocht werd om voor een geschikt kosthuis te zorgen
en het jonge mensch op de hoogere burgerschool te plaatsen,
zoodat de jongen, in plaats van een boerenknechtje te zijn,
nu leerling is aan de hoogere burgerschool en een andere
toekomst te gemoet gaat. P. I). Ct.
Men schrijft uit Zuid-Beveland. Dat men, om een
afstand van ca. een half uur af te leggen, hiertoe ca. een
dag en nacht noodig heeft, is hier tot tweemaal toe door
iemand ondervonden.
Den 15n December 1871 zou K. van Z., woonachtig op
het eiland Tien-Gemeten, van den Nieuwendijk huiswaarts
varen, doch kwam toen eerst, na den ganschen nacht wegens
den mist rondgedwaald te hebben, na den tijd van 23 uren
aan de overzijde. Gepasseerde Woensdag 17 December zou
van Z., terwijl het weder erg mistig was, dien zelfden tocht
ondernemen, maar, hoewel minder ongelukkig dan voor 2
jaren, is hij weder een groot gedeelte van den nacht aan