HELDERSCHE COURANT
VOORHEEN GENAAMD 'T VLIEGEND BLAADJE
Nieuwsblad voor Helder, Koegras, Texel, Wieringen en Anna Paulowna
No. 4334
DONDERDAG 9 JULI 1914
42e JAARGANG
Abonnement per 3 mnd. 65 cL, franco per post 90 ct., Buitenland f 1.90
Zondagsblad 37£ 45 „0.75
Modeblad 65 75 1.00
Voor het Buitenland bij vooruitbetaling - Losse nummers der Courant 2 ct.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagmiddag
UITGEVER: C. DE BOER Jr. - HELDER
Bureau: Koningstraat 29 - Interc. Telefoon 50
Advertentiën van 1 tot 4 regels (bij vooruitbet.} 30 cent Elke regel meer 6 ct
Ingezonden mededeelingen van 1 tot 4 regels 75 cent Elke regel meer 15 cent
Advertentiën op bepaald aangewezen plaatsen worden 25°/o hooger berekend.
Groote letters en cliché's naar plaatsruimte. - Bewijs-exemplaar 2J cent
Hel eerstvolgend nummer
van ons blad verschijnt
Zaterdagmiddag.
BINNENLAND.
Da staking ta Zaandam.
Men meldt uit Zaandam d.d. 6 Juli
aan „de Tel.":
Na het gebeurde van Zaterdagavond
zijn er gisteren en vandaag bij het
geleiden der werkwilligen naar huis
geen ongeregeldheden voorgevallen.
Hedenavond was er van volgen
zelfs geen sprake. Dit is echter te
verklaren uit het feit, dat, behalve
de werkwilligen bij de firma P.
Schipper Gzn., die Zaterdag het werk
hadden hervat, doch na het gebeurde
van Zaterdag, gisteren niet weer
durfden te beginnen, heden nog drie
werkwilligen zijn thuisgebleven. En
juist deze 5 werkwilligen werden 't
liardnekkigst vervolgd.
Bij do firma P. de Lange Cz. en
ook bij de firma G. Kamphuys en
Zonen heeft een arbeider .echter het
werk hervat.
Anti-Servische demonstratie
te Amsterdam.
To Amsterdam is in den nacht van
Dinsdag op Woensdag het wapenbord
van het Servische consulaat aan den
Binnenkant afgerukt en een met bloed
gedrenkte vlag ervoor in de plaats
gehangen.
Het „Handelsblad" meldt hierom
trent het volgende:
Toen- men ontdekte, dat het schild
verdwenen was en aan den vlagge-
stok een groote, in bloed gedrenkte
lap hing, die in tweeön was gescheurd,
rezen vermoedens, dat de daad een
demonstratief karakter droeg en dat
Oostenrijksche matrozen van het hier
in de haven liggende toeristen-schip
„Thalia" aan deze demonstratio mis
schien niet geheel vreemd zouden zijn.
In verband met deze vermoedens,
is vanwege de politie een onderzoek
ingesteld op de „Thalia" en zal ook
de politiepost voor hot consulaat blij
ven staan tot het schip is vertrok
ken, hetgeen Zaterdag a.s. zal plaats
hebbon.
Een verslaggever heeft een bezoek
gebracht aan boord van dit schip en
schrijft hieromtrent:
„Der Herr Kommandant" kon ons
niet meer ontvangen de tijd daar
voor was verstreken. Maar de le
officier en een andere scheepsofficier
stonden ons te woord, de een in het
Duitsch, de ander in een verbastering
van'Sloveenscli of Tsechisch, bijkans
even onverstaanbaar als de taal der
matrozen.
Ze- vertelden ons, dat een „polizie-
beambte" aan boord was geweest
en met den commandant een lang
durig onderhoud had gehad. De ge
zagvoerder had de leden der beman
ning, die ook in den bewusten nacht
aan land waren geweest om te
passagieren, man voor man onder
vraagd, doch allen hadden verklaard,
u iets van de zaak af te weten
„Cbeite (heute) woren wer uf unser
Konsuloat; vorher wor d'r Pollizei-
man hier und w e n n wer wot
wissen, aoagen wer doch nix davon"...
Een spottende lach verscheen op
het gebruinde gelaat van beide of
ficieren, die nog in het dialect van
hun moedertaal eenige volzinnen
wisselden, waarop een algemeen ge
lach daverde door het tusschendek...
Ingezonden Mededeeling.
DE MAN WIEN HET
GELUK DIENT.
Wanneer gij een man ziet van
wien men zegt: „O! hem dient het
geluk buitengewoon, alles loopt hem
mee!" zie dien man dan wel aan.
Men kan er veel op verwedden dat
die man geen sukkelaar, geen zwakke
ling, geen gebrekkige is. Integendeel
vertoont hij alle uitwerfdige teekenen
van een volmaakte gezondheid met
bovendien een soort van opgewekt
heid die behaagt en aantrekt. H(j
bezit wat men noemt de „levens
kracht".
Dezelfde opmerking kan ook bij de
vrouw gemaakt worden. Van som
mige vrouwen gaat een soort van
eigenaardige bekoring uit, die maakt
dat iedereen door haar wordt aange
trokken. Die bekoring is een uiting
van de levenskracht. Die levenskracht
komt voort uit een volkomen even
wicht der gezondheid, die maakt dat
alle organen en alle levensverrich
tingen een buitengewone kracht kun
nen ontwikkelen.
Dien gezondheidstoestand, dien toe
stand van volkomen evenwicht ver
zekeren de PinkPillen aan hetlichaam.
De Pink Pillen, toch, geven bloed met
iedere pil en hebben bovendien een
versterkende werking op de zenuwen.
Door rijk en zuiver bloed te geven,
zetten zij de werking van alle organen
en van alle levensverrichtingen aan.
De Pink Pillen zijn verkrijgbaar
li fl.75 per doos, en f9.— per zes
doozen bij het Hoofddepöt der Pink
Pillen, Dacostakade 15, Amsterdam
voor Helder en Omstreken bij
H. DE BIE Biersteker, Keizerstraat
93 en H. W. ZEGEL, Kanaalweg 63
te Schagen bij J. ROTGANSte den
Burg (Texel) bij T. BUIS en verder
bij verschillende Apothekers en goede
Drogisten.
Het gebeurde te Arnhem.
Zooals men zich zal herinneren,
hadden in den nacht van 9 op 10
Mei in de Hommelstraat te Arnhem
botsingen plaats tusschen de politie
en huiswaarts keereride burgers,
waarbij een der jongelieden door den
inspecteur van politie van der Meulen
doodgeschoten en een ander gewond
werd. Volgens de beweringen van
den inspecteur is tot tweemaal toe
de revolver van zelf afgegaan. Oog
getuigen daarentegen beweren gezien
te hebben, dat inspecteur Van der
Meulen zijn slachtoffer achtervolgde
en op hem mikte.
Door de sociaaldemocratische raads
fractie te Arnhem en ook door vrije
socialisten zijn naar aanleiding van
het gebeurde protestmeetings belegd.
Na een langdurige gerechtelijke in
structie, is de zaak thans voor de
openbare terechtzitting te Arnhem
behandeld. Bekl. Van der Meulen
staat terecht wegens het verwonden
van Antonius Josephus van der Post
en 2e wegens het doodschieten van
diens broeder Albertus Josephus van
der Post.
Er was voor deze terechtzitting
eeno groote belangstelling, zoodat dc
publieke tribune aanstonds volliep.
Vooraf werd een andere zaak, met
deze verband houdende, berecht, n.1.
de zaak tegen J. V. Gerretsen, die
zich schuldig maakte aan verzet
tegen den inspecteur en den agent
Boswinkel. Voor dezen bekl. werd
één maand geëischt, voor J. A. L.
Lohuis, die opruiende woorden heeft
gebezigd, veertien dagen.
Daarna werd met de zaak tegen
inspecteur van der Meulen begonnen.
Bekl. ontkent zyn schuld aau hel
gebeurde en geeft een overzicht van
de feiten.
De inspecteur dacht, toen de
rumoermakers den Ouden Klaren-
dalschen Weg insloegen, aan het
geval van den agent Huismans, die
ook in een donker straatje is gelokt
en daar zwaar mishandeld. Hij bleef
daarom op eenigen afstand van den
Klarendalschen Weg. Toon hij Ger-
ressen aanpakte, verzette deze zich
later bemerkte hij dat Boswinkel
Gerressen aan de andere zijde vast
hield. Het verzet nam in hevigheid
toe. De inspecteur werd in den nek
geslagen, en om zijn leven te ver
dedigen, sloeg do inspecteur met zyn
gummistok den persoon,-die hem een
slag in den nek gaf en die opnieuw
op hem aanviel. Boswinkel had Ger
ressen toen nog vast, maar later ver
dween Gerressen tusschen de opdrin
gende menschen. Dirk van der Post
zag de inspecteur toen in gebogen
houding tegenover Boswinkel staan.
Hij meende dat deze man Boswin
kels cape vasthield. Diik van dei-
Post is de inspecteür achterna gegaan.
Op den hoek van de Spoorwegstraat
greep bekl. Van der Post.
De president stelt nu verschillende
vragen aan bekl., om te weten te
komen waarom hij zijn revolver trok,
en of hij zich niet voldoende verde
digen kon met zijn gummistok. Bekl.
zegt: ik stond een oogenblik alleen
en ondervond, dat men om mijn stok
niets gaf, daarom wierp ik dien weg
en trok mijn revolver. Het schot
ging onwillekeurig af. De pal scheen
op onveilig te staan, zonder dat bekl.
dit wist en daardoor is ophetonver-
wachst het schot afgegaan. Het
tweede schot moet, volgens bekl.,
afgegaan zijn door de klappen die
hij van de menschen ontving, toen
hij Van der Post vasthield.
Hoe- kon, vroeg de president, voor
de tweede maal het schot afgaan?
Waart ge dan niet voorzichtiger ge
worden
Bekl. antwoordt, dat hij op zijn
armgeslagen werd en meende, dat het
publiek zelf 'thans wel voorzichtiger
zou zijn geworden. Ook dit schot is
onwillekeurig afgegaan.
Dat is toch onwaarschijnlijk, zegt
de president, dat het voor den
tweeden keer ook weer vanzelf af
ging.
Bekl. houdt vol, dat dit tengevolge
van een slag geschiedde, dien hij op
den arm kreeg.
Mr. Van der Dussen, een der rech
ters, acht dit niet aannemelijk, mr.
Van Tienhoven, een andere rechter,
acht het onverantwoordelijk den
rovolver in de richting zooals bekl.
deed te houden. Het was hoogst
gevaarlijk zoo met den rovolver te
handelen, het ging hier toch leven
om leven.
Het gaat niet op, zegt bekl., dat
de politie wegloopt.
Mr. Van Harencarspel, subst.-officier
van justitie, wijst er bekl. op, dat
hij zich niet vergewiste of de pal op
onveilig stond, maar bekl. antwoordde,
dat daarvoor geen tijd was. En als
hij op onveilig had gestaan zou ik
hem zoo gelaten hebben met het
oog op het gevaar.
Uit de rapporten der deskundigen
blijkt, dat de gedoode door een op
korten afstand gelost schot is ge
troffen, dat doodelijk was, en dat hij
onder den invloed van sterkeu drank
verkeerde, terwijl een ander deskun
dige verklaart, dat bij dezen revolver
de pal gemakkelijker van veilig op
onveilig was te brengen dan overigens
het geval is, zoodat de pal in den
zak verschoven kan zijn.
Antonius Josephus, een der drie
gebroeders, als getuige gehoord, ver
klaart, dat de inspecteur zich om
keerde, richtte en schoot. Hij had
slechts een paar glaasjes brandewijn
gedronken.
Een der getuigen verklaart den
indruk te hebben gekregen, dat de
inspecteur opzettelijk schoot. Ver
schillende anderen hebben allen drie
schoten gehoord, waarvan het eerste
met los kruit scheen te zijn gelost.
Tal van getuigen verklaren, dat de
inspecteur iemand achtervolgde en
op dezen, toen hij hem bijna had in
gehaald een schot loste.
Als getuige a décharge wordt ge
hoord de commissaris van politic te
Arnhem. Deze deelt o.a. mede, dat
de inspecteurs zelf verantwoordelijk
zijn voor het gebruik van rovolver
of gummistok. Bij verzet door rukken
en trekken is de gummistok vol
doende. Wanneer de inspecteur bij
een verzet van alle kanten bespron
gen wordt, aldus verklaart deze
getuige, is gebruik van den revolver
verdedigbaar. Bekl. maakte dan ook
terecht van zijn wapen gebruik, staat
zeer gunstig bij den commissaris
bekend en is slechts eenmaal gestraft.
De substituut-officier van justitie
wees in zijn requisitoir op de ont
roering, die het geval allerwegen
heeft gewekt. Daarna een overzicht
gevende over het gebeurde, meende
hij, dat niet de indruk is gewekt,
dat opzettelijk geschoten werd. Wel
is er schuld, daar voor iemand, die
de zaak nuchter beschouwt, het
oogenblik om van vuurwapenen ge
bruik te maken, niet gekomen was.
Intusschen moet men rekening hou
den met de positie van inspecteur,
die kalm en waardig heeft te blijven.
Men kan hem vergeven, dat hij zyn
browning trok, maar hij heeft ver
zuimd nategaan hoe do veiligheids
pal stond. Het was roekeloos aldus,
met het wapen voor zich uit, dooi
de menigte te gaan, terwijl het elk
oogenblik kon afgaan. Zelfs na den
eersten keer gaf bekl. zich niet de
moeite den pal op veilig te zetten.
Z.Ed.Achtb. eischt G maanden ge
vangenisstraf wegens het veroorzaken
van dood door schuld.
De verdediger, mr. I. Everts B.H.zn.,
wees er op, dat hier geen opzet is
geweest. Trouwens, daarvan wordt
in het requisitoir ook niet gesproken.
Hij tracht verder aan te toonen, dat
een veroordeelend vonnis niet moge
lijk is, omdat hij, wien schuld ten
laste gelegd wordt, iets verkeerds
moet doen en daarvan geen sprake
was en op alle punten de daad van
den inspecteur te verdedigen en te
ontzenuwen. Hy wijst er op, dat de
drie gebroeders Van der Post dronken
waren, en dat de schoten zoo kort
na elkander zijn afgegaan, dat er
geen tijd was, nategaan of de pal
op veilig stond, dat hij in een moeilijke
positie verkeerde, en dat hem geen
verwijt treffen kan, enz.
Uitspraak over 14 dagen.
BUITENLAND.
Naar het groote proces.
De correspondent van de „Nieuwe
Rotterdamsche Courant" te Parijs
schrijft hierover o.a. het volgende
Het is moeilijk u een denkbeeld
te geven van de felle hartstocht, de
diepe beroering, die hier de gemoede
ren in beweging brengt over het op
handen zijnd proces van mevrouw
Caillaux. Er heerscht een veront
rustende atmosfeer van spanning, haat
en troebele politieke passie, die de
kiemen in zich heeft van een ver
scheurende verdeeldheid en op som
mige oogenblikken herinnert aan de
Dreyfus-zaak, waarvan ze tenslotte
nog een verre, indirecte nasleep is.
Nog zestien dagen slechts. Maan
dag den 20sten Juli aanstaande zal
naar alle waarschijnlijkheid mevrouw
Caillaux voor de jury verschijnen.
Men heeft echter reeds eenigen tyd
geleden vernomen, dat het niet de
bedoeling van de beschuldigde en
haar raadslieden was om beroep in
cassatie te doen, hetgeen niet veel
anders zou zijn dan een middel om
eenige maanden uitstel te krijgen.
Dit uitstel kan thans ook inder
daad geen enkel belang hebben voor
de heer en mevrouw Caillaux. Men
moet deze beiden wel telkens te
zamen beschouwen in deze zaak,
daar de ontketende woede en harts
tocht over het hoofd van de vrouw
bovenal tegen den man gericht is.
Dat de campagne tegen een moge
lijke vrijspraak zoo heftig, wild en
boosaardig fel gevoerd wordt, is niet
te verklaren uit de zeer bijzondere
verontwaardiging over het feit, dat
een vrouw in een hetzij echt, hetzij
onecht „buiten zichzelf raken", in
oprechte of wei-overdachte „opge
wondenheid" een directeur van een
krant doodschoot, die haar er^ tiaar
man het leven schrikkelijk zuur
maakte door zyn geschrijf. Het ligt
niet aan een plotselingen gloeienden
eerbied en liefde voor de journali
stiek, die maakt, dat men van mee-
ning is dat de moordenares van den
hoofdredacteur van de „Figaro" een
zooveel schrikkelijker gruweldaad be
dreven heeft dan tal van andere
„buiten zichzelf geraakte" moorde
naressen der laatste jaren, die haar
kogels op anderen dan journalisten
afschoten en die vrijgesproken zijn,
zonder dat men er zich om bekom
merde. Maar het komt omdat men
gevoelt, dat in geval van vrijspraak
of zelfs in geval de jury behalve
den voorbedachten raad ook uitscha
kelt het opzet om te dooden en aldus
aan het hof de gelegenheid biedt om
in plaats van dwangarbeid een kleine
gevangenisstraf op te leggen en zelfs
de onmiddellijke voorwaardelijke in-
vryheidsstelling volgens de wet Béren-
ger toe to passen, dat dan de heer
Caillaux, de politicus Caillaux zich
de handen weer vrij zal voelen, in
zyn partij weer openlyk op den voor
grond zal kunnen treden, weer met
de hem eigene felle ambitie zijn
actieve politieke rol zal willen spelen.
Een hervatten van zijn „politieke
rol", bedenk wel, wat dat wil zeggen
in de huidige Fransche politieke zeden.
Bedenk dat we hier jury-recht
spraak hebben. Twaalf willekeurige
door het lot aangewezen burgers uit
hun* taak gerukt, zullen op alle wijzen
bewerkt moeten worden. Een schrik
kelijke stormloop zal op hen uitge
voerd worden en dan, terwijl beroeps-
rechters voor de eenvoudigste zaak,
na afloop der debatten nog minstens
acht dagen tyd voor overpeinzing
hebbon, zullen deze ongeschoolde
eendagsrechters onmiddellijk in een
zaal opgesloten worden, hoe laat in
den nacht het ook is, hoe uitgeput
ze ook mogen zyn, en onmiddellijk
zullen ze moeten beraadslagen en
uitspraak doen
Mag zoo iets eigenlijk nog recht
spraak heeten, deze wilde, woeste,
troebele strijd?
-RechtbankteAlkmaar.
Zitting van Dinsdag 7 Juli.
De arrondissements-rechtbank te
Alkmaar veroordeelde Anna K., te
Amsterdam, gescheiden echtgenoote
van den sergeant-machinedrijver J.
H. S. .wegens het gebruik van scheld
woorden tegen haar vroegeren man
tot f 15.boete, subs. 10 dagen
hechtenis. De werkman C. H., die in
den nacht van 1 op 2 Juni G. Make
laar had mishandeld, werd veroor
deeld ingevolge den eisch tot 1 maand
gevangenisstraf.
KERMIS.
door norma.
Wel twintig keer had ze aan de
deur gestaan - nog geen Hein. Waar
bleef de kerel toch Nou had ie haar
toch zoo vast beloofd, gauw terug te
komen, eventjes maar een kijkie
nemen op den dijk. 't Was waar,
buurman Weidman had hem daar in
't hokkie gezien, maar dat was al
uren geleden. Waar zat ie toch?
Moest er eigenlijk al lang onder
liggen, morgenochtend om een uur
of drie vaarden ze al uit.
't Was stil, nog stiller dan ge
woonlijk in de Heldersche achter
buurt. Alles sliep, of was er nog op
uit. Eventjes soms bracht een wind
golf uit 't noord-oosten zwak gejoel
of orgelklanken tot haar over, zelfs
meende Griet iets van oliebollengeul'
in den neus tc krijgen. Oliebollen
ze zou er ook wel eens wat lusten
en de kleine jongens - nog geen
sikkepitje van de kermis hadden ze
geproefd en 't was al Donderdag
avond. En als er niet wat bijzonders
gebeurde, zouden ze wel niks krijgen
ook, want wat kon je doen vau een
losse, armzalige visschersverdienste
en dat met vijf kleine kinderenDe
buren snapten nog niet, hoe Griet
het hem klaarspeelde altijd prompt
haar vijf-en-twintig stuivers iedere
week voor den huisbaas en in de
winkeltjes niet al te veel schuld.
Dat die Hein nou ook zoo stom kon
wezen den heelen winter vaste
verdienste en dat zegt ie dan maar
dadelijk in 't vroege voorjaar zoo
maar pp voor' dat losse visschers-
bestaan. En als 't nou nog watroee-
geloopen was van 't jaar, verdiensten
van 50 gulden in de week, maar
zoo'n tegenslag, eerst met de haring
en nou, wat vingen ze heelemaal?
Had ie in vijf dagen net twee-en
dertig stuivers verdiend. Eet daal
der cs van met z'n zessen, want 't
kleintje telde natuurlijk niet mee nog.
Als de kinderen nou er es niet wat
eten van Aal kregen nou hadden
ze gelukkig 's middags der buikie
vol. Lustte zij het ook maar, dat
eten van boord 't was toch goed,
best eten, maar 't was gek, ze rilde
der kompleet van. Dat een arm mensch
als zij nou nog vies moest wezen;
liever een half pondje meel voor
der zelf kocht en wat troet kookte
dat gaf tenminste zog. Och, dat
lieve, kleine wurm van der wat
zag ze der uit de laatste dagen en
dan zei zoo'n dokter, ais ze hem er
bij haalde„En wat drink j ij
vrouwtje
„Ik, dokter, thee, altijd maar thee,
dat is 't goedkoopste, een koppie
koffie kan der niet van overschieten".
„Mensch, schei toch gauw uit met
je thee, - mag je niet drinken, be
derft je zog van" - en dan gaat ie
weg. Makkelijk praten, zorgt hij soms
voor een paar maatjes melk per dag
Binnen kreunde er eentje Griet
vloog er heen, 't was 't kleine, zieke
stumpertje, zeker weer pijn in der
ingewandjes, en moedertje schom
melde sussend de oude, matten wieg
zachtjes heen en weer en dekte 't
kleintje wat steviger toe met den
verkleurden baaien rok dan stond
ze weer aan de deur, het jonge, al
kromgetrokken, magere lichaam steun
zoekend tegen den deurpost. Jezus,
als ie maar weer niet met dien
smerigen zuiperd van een Koen mee
was, die groeide der altijd in, als ie
hem verleiden kon als dat ge
beurde, was der ellende niet te over
zien bleef er geen cent over,
dronk ie op den pof.
Ze hield het niet uit zou maai'
eventjes bij tante Neel vragen, of
die op wou passen, ze moest haring
of kuit hebben. Want als het zoo
was - ze zou hem zoeken net zoo
lang ze hem vond en mee moest ie.
Gelukkig, tante Neel was nog op,
had Koen Dekker 's middags al aan
geschoten gezien vreesde ook het
hare.
„Gaan maar gerust, stakker, en
haast je maar niet, ik ken wel een
uurtje slaap missen, hoor, wacht, 'k
neem me breikous mee."
Op der versleten pantoffels, gauw
met de hand het haar wat gladge
streken, haar knappe, zwarte schort
over der oude plunje, zoo ging Griet
de lichte stad tegemoet. Ze kende de
kroegen van hun volkje wel zoo'n
beetje, eerst maar naar 't Westpleiu en
was die daar niet, dan de Laan
op daar in de zijstraten slijterijen
genoeg. Zoo slofte ze voort, in eens
verschrikt uitwijkend voor een troepje
vroolijke soldaten, die een grapje
met 't vrouwtje wilden hebben.
Vaders en moeders met slaperige
en over hun slaap henen kinderen,
't was immers Donderdagavond, de
uitgaansavond, hossende en schreeu
wende jongens en meiden, verkleede
matrozen in hun allerfideelste stem
ming schor geschreeuw van
spullebazen, om 't luidst hun fraais
aanprijzend, lawaai van orgels door
elkaar, 't gehoempa van een kunsten
makersspul, de bel van den draai
molen eer Griet 't goed wist, was
ze midden in de volte. Van uit de
herberg klonk geschreeuw en gelach,
walmde door de open deur een be
nauwde rook- en dranklucht. Griet
loerde en loerde, kou door de volte
daarbinnen niets ontdekken. Dan liep
ze om den hoek, tuurde onder de
neergelaten gordijnen door - nee
hoor, hier geen Hein. H>, wat kon
je hier de oliebollenlucht goed ruiken,
als nou Hein der es rustig thuis zat
en ze voor het geld, wat ie op één
zoo'n avond verzoop, er es oliebollen
kochten, wat zouden ze allemaal
smullen en dan een bakkie koffie
der bij.
Op de stille Laan liepen voor haar
uit twee oude juffrouwen, zich danig
te goed doend aan lekkers uit zakjes.
„Wat zou 't wezen?" dacht Griet,
die ze voorbij schoof. „Gossiemijne,
taretjes, die eene had net een room
horentje te pakken". Het water liep
't arme wijfje in den mond, hè,
mensch, wat zou ze ook graag er
iets lekkers lusten. Je werd ten
langenlesto zoo flauw als een hond
een kind aan de borst en geen uteu
in je Hjf, de laatste dagen schoot er
ook al eens geen visschie voor je
eigen over.
Kroeg nommer twee geen Hein
in de derdenou meende ze
duidelijk zijn halfdronken stem te
hooren lollen ze deed de deur
zacht een streepje wijder open
„Kijk, daar hei je waarachtig Griet
van Heinschreeuwde een verbaas
de mannestem. „Kom je je slam
pamper zoeken, moeder? Is hier
wel geweest, ook juffrouw al lang
der vandoor, met Koentje. Toe, gaan
nou niet dadelijk weg, een glaasie
bier met suiker, allo, meid, 't is goed
voor je mager karkas
Het laatste gezegde drong al uit
de verte tot Griet door, zoo holde ze
weg, de donkere straat uit. „Stel je
voor, dat die gekke Kees, hij was er
in staat toe, haar binnen baalde en
tracteeren ging - voor geen geld,!
O, wacht, daar op 't hoekie had je
nog een slijterij misschien
En Griet zocht en zocht 't werd
half elf elf uur - nog scharrelde
ze der vierkantje rónd - eindelijk
weer in do wereld van klatergoud en
schijnvreugde. Weer tuurde zo onder
de gordijnen langs nog niets. Even
lichtte het in haar: „als hij eens thuis
was!" maar dadelijk angstigde het
weer: „ja, thuis, maar hoe? Als ie
dronken was, leek 't wel een beest
en tante Neel, daar had ie een
broertje aan dood" ze móést naar
huis, gauw, die kleine stumperd
mocht er es wakker worden en
Klaasie hoestte 's nachts altijd zoo
bar, al 't heele jaar, als die zijn
hoestbui kreeg!
Haastig gleed tenger, klein vrouwtje
door de golvende menscheumassa.
Goddank, nu werd 't leeger, kon ze
er nog beter den stap opzetten
voort naar huis. O, wat een pijn
in der zij, hè, ze kón bijna niet meer
loopen en een flauwe smaak, dat
ze in der mond had! Voort
naar huis.
Het duistere leven der
Schuitbewoners.
Door P. N. v. R.
Het 'duistere leven dat, wat
iemand nooit observeert als ze voor
bij gaan en een week lang in het
Heldersche kanaal stil aan den kant
liggen waarvan we alléén zien
dat ze afwisseling en levendigheid
brengen in ons stil grachtje, door
allerlei in den wind wapperend wasch-
goed, een bonte verscheidenheid van
het eenvoudigste beddegoed af tot de
intiemste kleedingstukkon toe en
door de talrijke Kees- en andere
hondjes, waarvan er minstens op
elk schip een blaffend exemplaar
voorhanden is.
Die dat leven leiden, behooren ook
tot onze maatschappij, al noemt, men
hen: zwervers. Er zijn lieden, die
zeggen, dat ze niets liever willen
dan zóó, dat eigen schuld dus oor
zaak is van 't bestaan dier wezens.
Hoe dan ook, ze zijn er. Ze leven,
ze bestaan en het helpt niet of we
kuischelijk de oogen neerslaan of den
wal schuwen waar ze hokken in de
houten schuitjes, soms doodsch van
kleur uu vaal van vervolooshéid. Ik
weet niet of het helpt dat een ge
leerde kop al eens een dik boek over
deze lui heeft geschreven, waarin
dan heel aardig over dit vrije volk
werd geboomd. Maar wij verlangen
alleen naar wat licht over het som
bere, duistere leven, dat buiten u en
mijn daagsche doen daar omgaat.
Om wat licht! Want iu de nauwe
roefjes van enkelen is het somber-
duister. Die, waarover ik schrijven
wil, huizen niet in een ruime kajuit
met wanden van blank notenhout
dat glimt als een spiegel, een keurig
schippers-huisje met kleine heldere
vensters en miniatuur neteldoeksche
gordijntjes tegen een wit hekje waar
in vazen met schelgekleurde bloemen
zy zijn niet de eigenaars van de
rijko spullen en groote kramen, die
's morgens, wanneer alles gesloten
is, by het ontbijt warme kadetjes en
malsch rookvleesch en een half zacht
gekookt eitje en lekker-geurende
koffie gebruiken en soms uit ge
slepen kelken slurpen en fijne sigaren
rooken. Die, waarover ik in de „Hel
dersche Courant" wat schrijven wil,
genieten een onbekommerd, zorge
loos, gemakkelijk bestaan Geen
kwestie van. Zij zijn als de weg-
geworpenen die bij het morgen-
grauwen over de wereldstad weg-
gebezemd worden gelijk het. straat-
vuil naar riolen. Zij zijn de mannen
en vrouwen en meiden en jongens
en kleine kinderen, die op gelapte
wrakken naar alle kermissen dryven
en daar vechten voor de allernood
zakelijkste behoeften des levens. Zij
zitten 's avonds in hun popperige zeil
doeken kramen, waar een koper olie
lampje een walmige sliert licht wegkla-
tertin valschespiegelingenopbedriege-
lijk zilver en goud. Zij suffen en
geeuwen daar uit louter vervelend
heid, in de stank van knetterende
vuurtjes en de slierten van zoeten
rookwalm, achter liooggetaste schalen
vol vette bollen die byna niet ver
minderen. Of ze houden de wacht
onder hun zwarte huifklep bij een
wit-glimmend gesmukt tafeltje voor
koek met sierlettertjes en wat snoep
goed. En zij verblijven 's nachts, als
de breede, wild-woeste vreugde van
de kermis langzaam verstorven en
de helle pret van luid-vierende ker
misklanten uitgeleefd is, in hun
rattenholen op 't water, in de duistere
kuilen, waar zo misschien eens half
verstikt, blauw ais lood, afgehaald
worden met een bakje, 't eerste en
't laatste.
Van den kant naar 't Westplein
zochten we de bevolking op die naar
diep-omlaag de wyk genomen had.
Het was onder een zelfgetimmerd
kapje, een donker omsomberde rondte
op het dek, met twee venstertjes in
de wrakke wanden, rook-verbruind
en vol kleine kiertjes. Je kon ze
eerst niet zien in de stikkenswaas
van damp uit een kacheltje dat pas
aangemaakt was om er een pot
rijst-in-water op te koken. Maar ten
laatste stond je er als een vreemde
tusschenin. De vader van het groote
gezin steunde de armen op de
knieën, liet de handen slap omlaag
hangen en het hoofd in verslagenheid
op de borst rusten. Zijn groote
donkere vrouw, met stekend-zwarte
koortsoogen, leunde over een wasch-
tobbe, die stoomend het kamertje te
bedampen stond en ze hoestte na en
dan een hevige longenaanval uiteer
ze verder ging met plassen en ploe
teren. Haar wangen waren wegge
trokken langs de jukbeenderen en
kaken en de huid van het magere
gelaat en van de dunne handen
bleekte mat en grijswit. Kleine, echte
zigeunerstypen, met een koperen
gelaatskleur, sjofele kleeren hangend
om de ledematen, kleurige dassen,
los-gek noopt om den hals en koperen
ringetjes in de ooren en aan de
vingers, zaten als Turken op ge
kruiste beenen, stil en met strakke
spanning van wachten op het warme
eten dat nu pruttelde en borrelde.
Achter een afgeschoten schotje, dat
van den vloer tot beneden het buk-
lage zoldertje reikte, gaapte het
voorhok van de schuit, 'n spelonk,
onduidelijk en duister. Maar by
scherper letten, zag je daar een
kleine opening als 'n bres, oen gat
van nog geen meter in 't vierkant.
En toen vertelde de vader dat hfj
daar 'n aparte slaapplaats had ge
knutseld voor een ziek kind, ten doode
uitgeput van zijn woeste hoestaan-
vallen, zoodat het zelfs pijn deed om
er naar te luisteren. Het was een heel
nauw en smal en ruw getimmerd
plankenkrot en door een laag rond
raampje zag je in het troebele water
buiten, waar veel kurken en veel
houtjes en veel afgevallen bladeren
en con paar kattenlijken rottend rond
dreven en dan nog kon je door dat
kijkgaatje zien de voeten van men
schen die aan den overkant op straat
voorbij gingen. Wat in dit sombere
kippengangetje tot een onverzettelijk
wee dramatiseerde, dat waren een
paar verschrompelde kransjes van al
lang verrimpelde groene blaadjes en
de portretjes daarin met eigenge
maakte lystjes van sigarenkistenhout.
Over deze treurige herinneringen be
gon de man wat te praten, nadat hij
de holte had afgesloten om dampen
rook buiten te houden. De een was
in Leiden en de ander te Alkmaar
op de kermis aan de tering gestorven.
Twee zoons. De eerste was knecht
in een draaimolen geweest, de tweede
werkte aan een theater. Die begonnen
aardig te verdienen toen ze stierven
aan de gevreesde kwaal. Hij zelf was
ook teringachtig en zijn vrouw had
een zwakke borst en zwakke longen
en gaf wel eens een pot vol bloed op.
Z'n heele familie grootvader, groot
moeder, vader, moeder, zusters en
broers was door tering overleden.
En nu zat-ie nog met twaalf kinderen,
vijf jongens en zeven meisjes. Of die
allemaal van zijn armoe-affaire kon
den eten? Kan je begrijpen. Er waren
er bij anderen onder de kerraislui in
betrekking. Die kon-ie onmogelijk on
derhouden. Maar voor zes kleintjes
moest-ie reizen en trekken en schar
reien dat je er moedeloos van werd.
Want het loonde niet altijd de moeite
om overal te komen, je kraam op te
zetten en uit te pakken. Al verschei
dene jaren bezocht-ie de Heldersche
kermis, maar het vet was hier van
de soep af. Vroeger werd aan 't
Nieuwediep, speciaal door matrozen
en mariniers, eens per jaar flink geld
stuk gesmeten, je verdiende allemaal
goed en je was meer dan tevreden
wanneer je weer moest vertrekken,
doch tegenwoordig leek het wel of
overal de ratten dood lagen, want de
Nieuwediepers gaven bijna geen duit
meer uit en hij dacht er dan ook
sterk over om voortaan deze plaats
maar over te slaan. Trouwens, alle
groote steden noemde-ieeennul inde
groote steden gingen de kermissen elk
jaar hard achteruit. De menschen daar
hebben genoeg van die ouderwetsche
pret, doen meer aan andere ver
maken en gaan liever met hun een
ten op reis. Alleen het platteland
kon hen nog bekoren. Het platteland
was en bleef altijd best. Daar hadt je
bijvoorbeeld Anna Paulowna, liier
kort by. Verleden jaar had-ie er goede
zaken gemaakt het volk daar was
niet krenterig op uitgaansdagen
het volk daar was dol op kermis u»
in de drie dagen van einde Juli lieten
ze daar nog eens guldens en rijks
daalders rollen, zoodat je er een mooi
voordeeltje van had. Wanneer alle
kermissen zoo waren als die van den
Polder, dan was het zwerversleven
een lust. Nu hing het Je keel uiten
ala-ie wat anders kon aanpakken:
liever vandaag dan morgen. Maar
wat aan te vangen? Een vak had
hy nooit geleerd. Hij was geboren
op de kermis te Haarlem en negen
tien jaar later kreeg hij deze schuit
van z'n vader, die, op weg naar de
kermis te Zaandam, stierf. Hoe oud
het vaartuig al was? Hij kon het
niet precies zeggen, maar het ding
was ai in de vaart vóór z'n twaalfde
jaar. In 1895 was hij van buiten
grootendeels vernieuwd, maar na dien
tyd kon er geen dubbeltje aan be
steed worden, want er was wel wat
anders noodig Af en toe spijkerde
hij nog wel eens een plank waar dut
noodig bleek en smeerde hij met
teer en pek de naden dicht, maar
verder niets och, het hoefde ook
niet - als je erg voorzichtig deed
dan kon-ie immers nog wel een eeuw
mee op het makke binnenwater?
Wij slopen heel zacht uit dezen
donkergapenden koker naar het trap-
gaatje, dat als een uitgerookte, loet-
vuile schoorsteen spookte aarzelend
on stammelend, met het onoverwin
nelijke gevoel, dat zelfs het duister
vuil was van deze broedplaats dei-
ellende, waar menschen wonen
menschen zooals gy en ik - men
schen, die eiken dag opnieuw wor
stelen en die feitelijk niets, niets
hebben wat een tehuis aangenaam
maakt.
Den Helder, 6-7-'14.
INGEZONDEN.
Geachte Redactie I
Beleefd verzoek voor het onder
staande een plaatsje in U veel gelezen
blad, bij voorbaat mijn welgemcen-
den dank.
Onlangs las ik in uw blad een
advertentie, met hot verzoek om
aandeelhouders voor een op te richten
rijtuig-maatschappij. Zou hier nog
iets van komen? Zulks was wel
wenschelyk, want tegenwoordig wordt
men door de gezamenlijke koetsiers
onbarmhartig aan je beurs gevoeld,
wanneer men b.v. door verlies van
een familielid buiten hen niet kan.
De duimschroeven worden aange
draaid en men zit machteloos.
Dezer dagen las ik weder een
advertentie in uw blad, meldende dat
de hier ter plaatse woonachtige vroed
vrouwen hun salaris bij elke ver
lossing hebben bepaald tot f6 mini
mum en f 12 maximum. Ook tegen
over dergelijk optreden staat men
machteloos, en als men dan weet
dat zeer dikwijls zoo'n vroedvrouw
weinig of niets heeft te verrichten,
noem ik dit vastgestelde honorarium
een te veel eischend, vooral voor
werkraans gezinnen. Wat zal men
door zoo op te treden in de hand
werken knoeierijen en nog meer dan
dat met alle aankleve.
Dat iemand beloond wordt voor zijn
arbeid is prachtig, maai dat kan
ook wel eens de spuigaten uitloopen.
L.
Nieuw Kinder-Meisjb.
De jonge moeder komt in het vcr-
huur-kantoor een kindermeisje voor
haar baby huren. Er wordt haar een
meisje aangepraat, dat echter bijzon
der klein vanetuk is; zij oppert daar
tegen haar bezwaren, omdat zy aan
het kleine persoontje haar kind niet
durft toe vertrouwen.
De besteedster weet echter wel het
voordeel daarvanin hot lichttestellen
„U moet juist een klein kin
dermeisje voor jonge kinderen nemen,
mevrouw, want als die een kind la
ten vallen, is de val nooit zoo erg".