uOORUtiN
DE DIENST
REGELING
Geen Luxe, doch een gnedkoop voedsel
Mej. HENRIETTE S. POLAK,
DANSLEERARES,
DANS- en MAINTIENLESSEN
Brand te KOEGRAS, gem. Den Helder,
HELDRIA
T. van Zuylen,
CHEF KREUGER HZN
„Ons Belang".
op de Hollandsche Spoor, Booten,
Beurtveeren, Post- en Telegraaf
kantoor is verschenen en a
bij iederen Boekhandelaar alhier
verkrijgbaar, alsmede aan de
DRUKKERIJ VAN DIT BLAD.
Steuncomité.
Vergiftigde Levens.
„Casino"-Gebouw, Kanaalweg 145 (huis),
Tel. 66.
bericht haren Leerlingen dat zij hare
medio OCTOBER zal hervatten.
Spreekuur dagelijks van 2-4 uur.
5 September j.l.
Ondergeteekende verklaart dat de brandkast, door den fabrikant
NICO VAN VUURE, Zaadmarkt No. 50 te Alkmaar, hem in Juni j.l.
geleverd, in den feilen brand van 5 September, waarin zijn geheele plaats
met inboedel tot aan den grond werd vernield, daarna is geopend en bleek
deszelfs inhoud volmaakt ongeschonden te hebbeD bewaard.
KOEGRAS, (gem. Den Helder), 28 September 1914.
(Is get.) P. DE GRAAF.
Getuigen bij de opening:
(Is get.) K. BIJLSMA, Mi. Smid, Julianadorp.
(Is get.) J. KOSSEN, Mr. Timmerman, Julianadorp.
(Is get.) J. DE GRAAF, Mr. Timmerman en Aannemer,
Julianadorp.
Cl G. SLOK, Bierstraat ROTTERDAM.
Zakkenhandel.
INKOOP van alle- soorten gebruikte BALEN en ZAKKEN.
zijn de puddingen bereid met HONIG's
Maizena Puddingpoeders, Reclame Pud
dingpoeder en HONIG's Griesmeelpudding.
Let op het merk „DE BIJENKORF".
9 9
JJ
HAARHERSTELLER.
Beproefd middel tegen het uitvallen
en tot bevordering van den hergroei
van 't hoofdhaar, blijkt steeds het besta.
Por flacon 50 cont.
Alléén verkrijgbaar bij:
Fotograaf,
KONINGSTRAAT 98, bij het Koningsplein.
Bekroond Binnen- en Buitenslands.
ATELIER geopend van 0-4 uur.
Verkrijgbaar:
VET SCHAPENVLEESCH 30, 35, 40 et.
KALFSVLEESCH 25, 35, 40 ct.
Bij A. BLIKKENHORST,
Langestraat 46 HELDER.
Begrafenis-Vereeniging
Aansprekers:
R. M. BOUMA, 2de Vroonstraat 9.
J. J. BUT, Breewaterstraat 57.
P. REINTS, 1ste Vroonstraat 11.
Het Bestuur:
H. F. B. DISSEN, Gravenstraat 83.
A. v. WAARDEN, Laan 28.
P. REINTS, 1ste Vroonstraat 11.
Opgenomen in het
Geïllustreerd
Zondagsblad.
Verkrijgbaar bij den
Uitgever van
ó,eze Courant,
4 37^cis. jer 3 iraitden
(tr. p. post 45 ets.)
V e r s c h ij nt
w e k e 1 ij k s.
Hen schat van
Illustraties
geven een
«toiiwelijt tófll
van het verloop van
>- den Oorlog.
De geringe prij^ zal voor geen
onzer lezers een beletsel zijn oia
in te teekenen.
0 KEN BILJET. I
Ondargeteekondo w«ii»clit geiogald to 01
GEÏLLUSTREERD /.OXn.vn -'BLA
j tege den pr'js Vin 37 Ct», per 3 maande».
Woonplaat» Naak.
Gelegenheid tot het nemen van
Lessen.
Adres A. DOKTER, Leeraar M. 0.
Bouwkunde, KANAALWEG 1b HELDER.
„UNIVERSUM" SIGAREN
In prijzen van 2, 21/s en 3 cent.
WEDERVERKOOPERS RABAT
Aanbevelend,
G. J. H. VERSTEGEN,
Spoorstraat 93.
TWEEDE KAMER.
Tweede buitengewoon krediet van
f 50 millioen.
Ingediend is een suppletoire oor-
logsbegrooting 1914, om don post:
„Uitgaven, voortvloeiende uit het
buitengewoon onder de wapenen
roepen van de dienstplichtigen der
militie en van de landweer en uit
alle verdere maatregelen, verband
houdende met de buitengewone om
standigheden, die tot dat onder de
wapenen roepen hebben geleid", te ver-
hoogen met eeu'som van f60,000,000
en mitsdien te brengen op f 100,000,000.
In de memorie van toelichting deelt
de Minister o.a. mede: De som die
ter beschikking moest worden ge
steld van het op voet van oorlog
gebrachte leger en in gereedheid-
brengen der stellingen een bedrag
vormde van 28,500,000 gulden. De
paardenvordering eischt een uitgaaf
van f 7.000,000. Hierbij komen nog
de gelden bestemd voor de vorde-
ringscomraissarissen, taxateurs, enz.
Het bedrag voor vergoeding aan
gozinnen van militie- en landweer-
plichtigen beloopt per maand
f 8,000,000. Verder zijn nog uitgaven
noodig voor aanschaffing van uitrus
tingen etc.
Uitgaande van de veronderstelling,
dat dc aanvankelijk toegestane som
voldoende zal zijn tot dekking van
de uitgaven over het tijdvak van het
begin der mobilisatie tot het einde
van September en dat in den loop
van dit jaar nog niet tot demobili
satie zal kunnen worden overgegaan,
wordt daarom bij dit wetsontwerp
andermaal een buitengewoon krediet
van vijftig millioen gulden aange
vraagd.
In hoeverre hieruit ook de schade
vergoedingen kunnen worden bepaald
voortvloeiende uit de onteigenings
wet, wet op den staat van oorlog,
inundatiewet en kringenwet, is voors
hands nog niet te zeggen, aangezien
verschillende werken, hiermede ver
band houdende nog aan den gang zijn.
Hiertegen staan, hoewel tot een
veel lager bedrag, de buitengewone
ontvangsten voor verkoop der gevor
derde paarden en een deel der opge
legde verplegingsmiddelen. Indien
tenminste de oorlogstoestand niet
intreedt.
Zitting van Dinsdag 6 October.
In een groot deel van onze vorige
oplaag konden wij nog vermelden
wat de heer Duymaer van Twist in
de Tweede Kamer omtrent het wets
ontwerp ter opleiding van onder
officieren en matrozen zeide. Ten
gerieve van onze andere lezers en
ter wille der volledigheid volge hier
nogmaals een verslag daarvan.
Aan de orde dan is het wetsont
werp dat beoogt een nieuwe regeling
in te voeren voor den dienst van
schepelingen bij de marine. Het stel
sel, dat tot nog toe gevolgd wordt,
en dat natuurlijk onzen lezers nog
beter bekend is dan ons zelf, heeft
verschillende nadeelen getoond, o.a.
dit, dat slechts betrekkelijk weinigen
onderofficier kondon worden en die
weinigen dan jarenlang bezig moesten
worden gehouden met het uitteraard
tamelijk vervelende werk op een
oorlogsschip.
Minister Rambonnet nu heeft
ten einde dit nadeel (en andere) op
te heffen, het voorstel gedaan, de
schepelingen in twee categorién te
splitsen, waarvan de eene zich zal
blijven verbinden voor betrekkelijk
langen tijd (8 jaren) ten einde goed
te kunnen worden opgeleid tot onder
officier wat ze dan echter ook allen
kunnen worden, terwijl de andere
zich voor slechts 5 jaren zal verbin
den; waarvan dan nog 6 maanden in
de reserve vallen, zoodat de actieve
dienst slechts 44 jaar zal wezen. De
reéngagementsbevoegdheid als een
recht wordt afgeschaft (en ook de
veöngagementspremie) en in plaats
daarvan treedt iets dat eigenlijk, wat
de te verwachten werking belangt,
haast het tegendeel is te noemen,
n.1. een „spaarpremi.e" die tot 600
kan stijgen en den man bij het einde
van zijn diensttijd wordt uitgekeerd
om hem makkelijker in de burger
maatschappij te doen terugkeeren.
Met dit laatste doel zal ook hetaan-
leoren van ambachten den tijdens
dienst worden ter hand genomen.
De heer Duymaer van Twist
(A.R.) ofschoon in de huidige tijds
omstandigheden ongaarne critiek
uitoefenend, meent er thans toe te
worden gedrongen. Spr. is namelijk
van meening, dat de reorganisatie
thans ongewenscht is en den rustigen
gang van zaken op de vloot zal
verbreken. Is het thans de tijd zulk
een twistpunt op te werpen, nu onze
matrozen wellicht voor den vijand
kunnen staan? vraagt spr.
De Minister wil nu twee categorieén
van schepelingen instellen: schepe
lingen met lang en met kort dienst
verband. Van den toeloop voor de
tweede categorie verwacht spr. niet
veel. Er zullen de minder gewenschte
elementen komen en die staan met
25 jaar weer in de burgermaatschappij.
Ook de andere categorie heeft door
deze regeling nog geen vaste positie.
Zij kunnen op alle manieren weder
uit den dienst worden ontslagen. Hij
dringt vervolgens aan op wijziging
van het milieu zoodat jongelingen
van christelijken huize ook dienst
kunnen nemen en op verbetering van
de rechtspositie.
Ook de heer Hugenholtz (s.d.
a.p.) betreurt het, dat dit wetsontwerp
thans aan de orde is gesteld. Ook hij
dringt aan op eene rechtspositie, vindt
in het ontwerp de verkorting van
het dienstverband eene verbetering.
Maar hij is van meening, dat 's mi
nisters doel, de vloot te herbevolken,
niet bereikt zal worden. In den arbeid,
dien de matrozen hebben te verrich
ten, zit volgens den minister zelf
een vruchtbare bodem van ontevre
denheid, en daarin verandert dit ont
werp niets.
Minister Rambonnet zette uit
een, dat de nu ingediende regeling
noodig is. Men kan nu, tijdens den
oorlogstoestand, zooveel menschen
krijgen als men hebben wil, maar
het gaat niet aan om van dezen
toestand misbruik te maken om het
absoluut veroordeeld tegenwoordig
systeem der werving in toepassing
te brengen, en hen te dwingen tot
lang dienstverband.
Het ontwerp werd tenslotte aan
genomen met 46 tegen 19 stemmen.
Onze onzijdigheid.
De „N. Rott. Ct." bevat het vol
gende lezenswaardige artikel over
dat onderwerp.
De heer J. W. Robertson-Scott, die
onder den schuilnaam Home Counties
in Engelsche kranten en tijdschriften
zich een goed kenner van ons land,
vooral van den land- en tuinbouw
heeft getoond, houdt in de „Nineteenth
Century" een pleidooi voor Engelands
„naasten onzijdigen buur".
Men vraagt zich, zegt hij, in Enge
land af of Nederland voor de Duit-
schers of voor de Engelschen is.
Sommigen weten het nu al te zeg
gen voor de Duitschers. Hij ant
woordt hun, dat de Nederlanders het
een noch het ander zijn, maar voor
de Nederlanders, en hij vraagt zijn
Engelsche landgenooten op zijn beurt,
of zij voor de Engelschen of voor
de Duitschers zijn. Want zij zijn
voor de Duitschers, indien zij de
Duitschers in de kaart spelen en
helpen wantrouwen tusschen Neder
land en Engeland te stichten, zoodat
ten slotte Nederland zich in de armen
van Duitschland werpt.
Van nature, zegt hij, moet de
Hollander niets hebben van Pruisi
sche instellingen en eigenschappen
en de gang van den oorlog is de
DuitBchers al op heel wat sympathie
bij de Hollanders te staan gekomen.
Laten de Engelschen de Duischers
niet helpen die schade in te halen.
En dan beschrijft hij, hoe Engeland
tegenwoordig de Nederlanders plaagt:
hoe dwaas de Engelsche censor de
correspondenten van Nederlandsche
bladen hindert, hun brieven en tele
grammen, die slechts behelzen wat
er al in Engelsche bladen heeft ge
staan, in de prullemand gooit, hun
de eigen kranten onthoudt; hoe de
post van fatsoenlijke Nederlandsche
handelsfirma's wordt achtergehouden
enz. Hij weet dingen, zegt hij, die
in hot Lagerhuis aan alle kanten
verontwaardiging zouden wekken.
En onderwijl zijn er verscheiden
Engelsche kranten die Nederland van
kwade trouw in den handel van
voedingswaren met Duitschland be
schuldigen 1 Op die manier steunen
do Engelschen het werk van de Duit-
sche propaganda in Nederland.
Dat Engeland moet trachten den
toevoer van levensmiddelen en grond
stoffen naar Duitschland af te snijden,
is aangewezen, maar wij moeten,
zegt de schrijver, de rechten van
oen onzijdigen staat eerbiedigen.
Nederland is gebonden aan de Rijn
vaart-akte van 1869. „Engeland, dat
oorlog voert om de wille van trouw
aan verdragen, zal niet licht van
Nederland eischen wat een schen
ding van het Rijn vaar t-verdag is,
dat het evenals Duitschland, heeft
onderteekend."
De schrijver gaat dan na wat onze
regeering heeft gedaan om der. door-
en uitvoer van contrabande naar
Duitschland te voorkomen. Hij geeft
een in Engeland nog niet openbaar
gemaakte lijst van een aantal waren,
waarvan de Nederlandsche regeering
den uitvoer verboden heeft, ook een
lijst, waaruit treffend blijkt, hoe de
uitvoer uit Nederland van rund-,
kalfs- en varkensvleesch, spek, kaas,
boter en margarine tijdens den oorlog
naar Engeland ongeveer gelijk is
gebleven of toegenomen is, in som
mige gevallen sterk toegenomen, en
naar Duitschland in de meeste ge
vallen sterk is afgenomen.
Dan heeft hij het over de onver
antwoordelijke personen, die hier het
belang van hun land en de verma
ningen van regeering en koningin
in den wind slaan en alleen op eigen
voordeel bedacht zijn, menschen zoo
als er in alle landen voorkomen, en
over de straffe maatregelen die onze
regeering tegen ze heeft genomen.
Hij wil maar zeggen, dat ons land
alles doet om strikt onzijdig te blijven.
Hij zou het dan ook schande vinden,
indieu de oorlog leidde tot gespan
nen betrekkingen tusschen Nederland
en Engeland, of tot erger. Er is geen
Europeeseh volk, zegt hij, waar wij
zoo na aan verwant zija, niet alleen
in ras, maar ook in politieke en sociale
gevoelens. Vrijheid van het woord,
van de drukpers, van handel, van
verblyf voor wie in andere landen
verdrukt zijn, is sedert lang een eer
voor beide landen. In beide is er
afkeer van militarisme, zegt hij.
„Nederland en Skandinavie vertegen
woordigen idealen, die onschatbaar
zijn bij de hervorming van Europa
die nu aan den gang is. Het is boven
alles noodig, dat wij hun vertrouwen
en achting behouden."
Hoe meer Engeland Nederland in
zijn pogingen om strikt onzijdig te
blijven steunt, hoe meer kans er is,
dat, zoo Nederland in den oorlog
wordt betrokken, het aan de zijde
van Engeland en zijn bondgenooten
zal staan.
In dit verband vertelt de schrijver,
dat iemand in Den Haag hem den
lOden September schreef, dat Enge
land sterken druk op Nederland had
uitgeoefend, opdat het goed zou vin
den, dat er Engelsche troepen langs
de Schelde naar Antwerpen werden
vervoerd. Op het hoogste gezag kon
de schrijver terugseinen, dat de
Engelsche regeering alleen had ge
vraagd of de Nederlandsche regeering
goed vond, dat er Belgische vluch
telingen op prijsgemaakte Duitsche
schepen langs de Schelde naar Enge
land werden gebracht.
Dan gaat de schrijver na, welke
invloeden er in ons land hebben ge
werkt om een zekere sympathie voor
Duitschland te wekken. In dit ge
deelte is de schrijver het minst ge
lukkig. Zoo zegt hij, dat er in Neder
land veel Duitschers wonenen Duitsche
zaken gevestigd zijn. En dan„Rot
terdam bevat een groot aantal Duit
schers en verduitschte firma's, en
het is in Rotterdam, dat een van de
beste en invloedrijkste Nederlandsche
dagbladen wordt uitgegeven." Op
deze insinuatie, dat ons blad onder
Duitschen invloed staat, antwoorden
wij allicht het best met den schrijver
de woorden ter overdenking aan te
bieden die hij in een ander verband
aan zijn eigen landgenooten voor
houdt „Ongetwijfeld heeft president
Wilson sommigen van onze krante
lezers aan het verstand helpen bren
gen, dat onzijdigheid onzijdigheid is
en geen blijken van sympathie voor
de een of de andere zijde verbergt."
Maar misschien hebben wij niet het
voorrecht den heer Robertson-Scott
onder ouze lezers te tellen.
De schrijver geeft verder de meening
te kennen, dat ons land zonder hulp
ten slotte tegenover, een krachtig
Duitschland machteloos zou zijn, al
heeft het in de mobilisatie zijn ver
dedigingswerken en zijn leger zoozeer
verbeterd, dat ons land ongetwijfeld
nog steviger weerstand zou bieden
dan zelfs het flinke Belgfë.
Is het dan wonder, dat Nederland,
schoon vast besloten een. inval met
geweld te keeren, vermeden heeft
in den oorlog te gaan, tenzij daartoe
gedwongen? Zijn welwillende neu
traliteit en als Engeland verstan
dig doet, zal Nederland's onzijdigheid
dat blijven is nu meer waard dan
het als een zwak bondgenoot te heb
ben. Had Nederland den inval van
Belgifi als een casus belli opgevat,
dan "zou het land nu verwoest zijn.
In het laatst van den oorlog zullen,
meent de schrijver, de versche troe
pen van Nederland en van Dene
raarken de meeste waarde hebben.
Nederland kan een. overwinnend
Duitschland z. i. niet aangenaam vin
den: een Duitsch Antwerpen, een
feitelijk Duitsche Rijn door Nederland
zijn geen aangename vooruitzichten.
En dan zal Duitschland nog wel
andere plannen met ons land heb
ben. Er zijn Nederlanders, die daaraan
niét gelooven, maar de schrijver tracht
hun anders te leeren. Duitschland
heeft behoefte aan goed bouwland
en zou het in ons land kunnen vin
den, daD onze havensen Friesland,
ongenaakbaar voor vijandelijke krui
sers, zou een prachtige landingsplaats
voor vliegtuigen en luchtschepen zijn
de Friesche eilanden hebben uitne
mende waarde voor Duitsche duik-
booten
De schrijver haalt dan brieven aan
van Nederlanders, waaruit anti-
Duitsche gevoelens bij de briefschrij
vers blijkt.
De schrijver hoopt, dat de betrek
kingen tusschen Engeland en ons
land goed zullen blijven, en vertrouwt
dat mannen als Sir E. Grey en jhr.
Loudon, alsmede jhr. de Marees van
Swinderen, onze gezant te Londen,
daartoe de middelen zullen vinden.
Aan het slot zegt hij:
„Ik heb getracht, de verschillende
stroomingen in de gevoelens dei-
Nederlanders nauwgezet te beschrij
ven. Maar van den ontwikkelden
stand in zijn geheel mag ik mot
vertrouwen zeggen, dat, dank zij de
deugdelijkheid en den ondernemings
geest van de Nederlandsche pers en
de gewoonte om Engelsche en Duit
sche en Fransche boeken te lezen,
geen volk nu beter is ingelicht over
den gang van den oorlog en de ont
wikkeling van den politieken toestand
in Europa. Ik geloof vast, dat wij
de sympathieën van de invloedrijkste
menschen in Nederland hebben, en
wij die zullen behouden, indien wij
verstandig en welwillend handelen.
Maar nooit is het „indien" van meer
beteekenis geweest."
INGEZONDEN.
Geachte Redactie.
Mogen ondergeteekenden een kleine
plaatsruimte voor het onderstaande
Ten tweede male werden wij
verrast met een bioscoopavond, uit
gaande van het Tehuis voor Militai
ren, Kanaalweg 91 95 te Helder.
Een ieder die weet wat het zeggen
wil, zoo uit de familie en zijn kennissen
weggerukt te zijn, kan zich voorstel
len, hoe dankbaar het ons stemt,
wanneer men ons wil komen amu
seeren, vooral als 't gebeurt op een
manier, zooals het Militair Tehuis
het nu voor ons reeds 2 maal gedaan
heeft.
De films zijn in een woord keurig,
de verklaring bij geestige zoowel als
bij dramatische voorstellingen veraan
genaamd het geheel bijzonder; daar
nog bijgevoegd een keurig stukje
muziek, gespeeld door een milicien
op een piano, daartoe welwillend dooi
den heer Koek afgestaan. Wij brengen
dezen Heeren onzen oprechten dank,
en geven hen de verzekering, dat
het door ons hoogeHjk wordt gewaar
deerd en ook dat zij nooit te veel bij
ons kunnen komen.
U, mijnheer de redacteur, dankend
voor de verleende plaatsruimte, zijn
wij, namens de Depöt-afdeeling 4e
Reg. Vest. Art. a/b. Hr. Ms. „Neptu-
nus", Uw dienaren,
P. Kelder Jr.
J. N. Kayser.
A. C. C'ollet.
In oorlogstijd.
„Wapenstormer", boertje van bui-
Len, loopt het Damrak over, gaat
Bodega binnen, gestelt:
„Annèmé, één port!"
Herhaalt na tien minuten:
„Annèmé, nug één port".
Dan staat hij op, roept bonjour
in de richting van het buffet en gaat
heen.
Kellner hem achterop:
„Meneer, neemt U me niet.
kwalijk, maar U hebt nog niel be
taald".
„Betaald, wat betaald?"
„Nou die port, die U
„Port, port, man je bent niet
op de hoogte van je tijd, onze luit'nt
het vanmorgen nog tegen ons zeit,
jongens, zeit-ie denkt t-er om, port
hoefl'e jullie niet te betalen, dilt heb
jullie tenminste op de burgers vbbr
in dezen oorlogstijd
Adressen.
Het Centraal-bureau is gevestigd
in 't Gebouw der Openbare Werken aan
de Kerkgracht en is geopend op werk
dagen van 10—12 en 2-5 uur. Alg.
Secretaris Ds. H. BUISKOOL.
Wie finantieelen steun wil geven,
zende zijn bijdrage aan den Heer
W. BIERSTEKER, Loodsgracht 21, Pen
ningmeester.
Wie werk zoeken of werkkrachten
noodig hebben, worden uitgenoodigd
zich te richten tot het Subcomité,
dat daarvoor dagelijks zitting houdt
in het Gebouw van Openbare Werken,
Gentraal-Bureau, Kerkgracht, van 10 12
en 2—4 uur.
Voor gratis hulp in de huishouding
wende men zich tot den Heer W. VISSER,
Stationstraat 4.
Degene, die gratis een rantsoen
eten wil bekomen, kan zich opgeven
by Mevr. OE BOER-JONQKEES, Koning
straat 28-30.
Wie tengevolge van de mobilisatie
flnantieele hulp noodig heeft, melde
zich op Maandag, Dinsdag, Woensdag
of Donderdag aan bij het Subcomité
voqr Uitkeering, Bebouw der Openbare
Werken, 2 4 uur.
FEUILLETON.
Een beeld der werkelijkheid.
78)
Doch thans is het mij niet moge
lijk. Zij is niet meer in mijn bezit."
De bankier slaakte een kreet van
woede; Romier werd zoo bleek, dat
zijn uiterlijk medelijden afdwong. De
heer Clément alleen bleef kalm en
hernam
„Ed mag ik weten in wiens han
den zij dan berust."
„Dat is mijn geheim; maar ik
zweer u dat zij niet meer hier in
huis is."
„Mijnheer," sprak Clément, „ik
heb geen reden om aan uwe woor
den te twijfelen; maar ook al hebt
gij dat gevaarlijke document aan een
ander in bewaring gegeven, gij kunt
er geen volkomen afstand van heb
ben gedaan, en zijt dus vry het weder
op te eischen. Van dat stuk hangt
de eer af van een hondertal lieden;
mannen, die verkeerd gehandeld heb
ben, ik spreek dat niet tegen, maar
wier veroordeeling een vlek op het
gansche land zou werpen. Gij zijt
een man van eer, Frankrijk heeft u
begiftigd met het grootkruis van zijn
hoogste ridderorde. Ik doe een be
roep op uwe ridderlijkheid. Sta mij
de lijst af, en ik zweer u dat wij
niet ondankbaar zullen zijn.
Gijzelf kunt uwe belooning kiezen."
„Het spijt mij meer dan ik zeg
gen kan u iets te moeten weigeren
maar gij vergt het onmogelijke van
mij."
Emmanuel de Josach zonk voor
hem op de knieén en kermde:
„Zeg dat niet; o! wees voor een
maal barmhartig. Uw wraak is vol
komen; gij ziet mij aan uwe voeten
liggenmorgen zal ik tegenover het
gansche land onteerd zijnmaar laat
mij ten minste geen anderen in mijn
val medesleepen. Ik zal zwijgen en
dragen wat men mij ook oplegt,
maar laat mij geen verrader worden."
„Comedie!" riep Cornelis Hartt uit.
„Wilt gij mij nog doen gelooven dat
het u ooit om de belangen van ande
ren te doen is? Neen, gij tracht al
leen u zeiven in veiligheid te bren
gen, door het vernietigen van het
eenige bewijs uwer schuld. Welnu,
ik zal oprechter zijn dan g(j. Van
mü hebt gij geen ontferming te
wachten. Ik heb uit dat document
zelf het wapen gesmeed dat mij op
u moest wreken; en daarom juist
sta ik het niet af. Morgen zal heel
Frankrijk weten dat de philantroop,
de kunstvriend, de edelman Emma
nuel de Josach een dief en een moor
denaar was, en geen belooning ter
wereld zou mij de zoetheid van dat
oogenblik kunnen vergoeden."
„Genade," stampolde do ongeluk
kige.
„Neen," sprak de avonturier mot
kiacht.
De bankier hief zich langzaam
overeind. Hij was lijkkleurig, en men
hoorde zijne tanden klapperen. Niet
temin sprak hij op bijna vasten toon
„Indien gij niet toegeeft, dan ziet
gij een ter dood veroordeelde voor u."
„Zoo gij meent dat deze bedrei
ging mijn besluit aan het wankelen
zal brengen, dan vergist gij u," klonk
het spottend, „ik zal u niet betreu
ren, waarde vriend."
„Laat ons gaan, heeren," sprak
Clément, met zulk een ellendeling is
niets te beginnen."
„Gy beleedigt mij, geloof ik?"
bromde de gelukzoeker.
„Neem mijne woorden op zooals
gy wilt; ook al behaagde het u mij
in het gezicht te slaan, met derge
lijke wezens als gij vecht men niet.
Maar onthoud dit ééne, mijnheer, gij
die u doof wilt houden voor elk be
roep op eergevoel of hart, gij zult
op uw beurt vallen. Indien gij het
waagt de lijst aan het licht te laten
brengen, zal ik zorg dragen dat ook
Josach's medeplichtige gevangen
worde genomen, en zal ik niet rus
ten aleer ai die ridderteekenen waar
op gy in uw hoedanigheid van avon
turier zoo trotsch zijt, u van de borst
worden gerukt. Nog eens, wilt gij
toegeven of niet?"
De beide mannen zagen elkander
met vlammendé blikken aan.
„Neen," herhaalde Cornelis Hartt
langzaam, „mijn wraak is mij meer
waard."
Zwijgend en zonder een groet,
verwijderden de drie mannen zich.
Op straat gekomen nam Emmanuel
de Josach den hoed van het hoofd.
„Vaarwel, heeren," sprak hij, zon
der zijne metgezellen meer de hand
te durven reiken, „ik dank u voor
uwe pogingen. Nog eens verzeker ik
u dat men tusschen mijne papieren
geen enkel bewijs tegen anderen zal
vinden. Gij kunt mij gelooven.
„Vaarwel," luidde het op gesmoor-
den toon. Het was al wat zij hem
nog waardig keurden.
Omstreeks half tien keerde Em
manuel de Josach huiswaarts. Hij
bleef geruimen tijd op zijn kantoor
bezig met het in orde brengen van
allerlei papieren, en eerst toen hy
liet rijtuig hoorde terugkeeren, ging
hij Marcelle te gemoet.
Zij was schooner dan ooit, en
droeg een heerlijkerivière van diaman
ten, welke hij haar het jaar te voren
als huwelijksgeschenk had gegeven.
Met bijna schuw gebaar begroette
hij haar en geleidde hij haar naai
de eetzaal, waar het souper gereed
stond. Hijzelf raakte aan geen der
spijzen, maar dronk daarentegen een
flesoh champagne leeg, als wilde hij
zich moed geven.
Toen de jonge vrouw ten laatste
opstond om naar boven te gaan,
zeide hij:
„Ik zal op de logeerkamer slapen,
want ik ga morgen reeds vroeg op
jacht, en ik wil niet dat gij gewekt
zult worden. Goeden nacht dus, lief
ste."
„Zeg dat gü mij bemint, Marcelle,
slechts (loze eene maal; ik zal het
u nooit weder vragen. Zie, ik heb
juist van avond uwe toekomst wil
len verzekeren, ik wil niet dat gij
moeilijkheden met mijne kinderen
zoudt hebben. Ziehier een gansch pak
effecten dat ik u schenk, om er mede
te handelen naar goedvinden. Daar
mede zult gij altijd een ruim inko
men hebben. Verdien ik voor beloo
ning, niet een enkel woord van
liefde?"
„Het is waarlijk heel, heel goed
van u," gaf zij ten antwoord, de
portefeuille van hem aannemende,
„ik wilde dat ik u zeggen kon wat
gij van m(j wenscht. Misschien zal
laterde dag komen
„Later eerst?" herhaalde hij met
een snik.
„Gij wilt toch niet dat ik eene on
waarheid zou zeggen? Maar later,
ja later, misschien."
„Goeden nacht dan," sprak hij op
gesmoorden toon, en hij liet haar
gaan, zonder haar zelfs te omhelzen.
„Zij ook haat mij," prevelde hij,
toen hij alleen was gebleven.
Daarna begaf hij zich ter ruste.
Den volgenden morgen stond hy
zeer vroeg op en verliet zijne woning
om daar nimmer terug te keeren.
De administrateurs van het Colum-
biakanaal werden allen tot gevange-
nisstraf|veroordeeld. De meeste overige
personen die bij het proces betrok
ken waren kwamen vrij, en Karei
de Suez boette het zwaarst van allen,
ofschoon hy zich verarmd had voor
de onderneming, welke hij uit kin
derliefde had gesteund.
Clément hielcJ woord. Er werd een
bevel tot inhechtenisneming tegen
den gelukzoeker Cornelis Hartt uit
geleverd; maar de avonturier had
zich reeds uit de voeten gemaakt en
zijn eenige straf bestond hierin dat
hij voortaan Frankrijk niet meer be
treden kon, en zich als grooLofficier
van het Legioen van Eer zag ge
schrapt.
Op een zachten lentemorgen trad
een man langs een der nevenlanen
van het kerkhof Montparnasse. Hij
was nog in de volle kracht des levens,
het hoofd bleef nog fraai en jong;
maar zijne lokken waren zilverwit
en zyne gestalte was gebogen
die van een grijsaard.
Hij begaf zich naar het uiteinde
van den doodenakker, en zocht het
lommerrijk plekje op waar Jules
Sandeau in zijn nederig graf rust.
Bijna vlak tegenover de tombe van
den gevierden schrijver verhief zich
een marmeren beeldje, het was het
gedenkteeken van een kind, en daar
onder las men den naamElsa Hol-
dius."
Het was heden haar geboortedag
en de eenzame man had zijn laatste
geld besteed aan het koopen der
bloemen, die hij thans voorzichtig
op den steen neerlegde. Daarna kniel
de hij op de aarde neer, en het ge
laat met de handen bedekkende,
bleef hij daar geruimen tijd liggen.
Een dofte snik deed hem in het
eind verschrikt opzien.
Achter hem stond eene in diepen
rouw gehulde vrouw. Zij ook had
bloemen meegebracht, een gansche
doos vol kostbare rozen, doch toen
Onno's blik den hare ontmoette, vie
len hare handen machteloos neder,
en rolden de bloemen ter aarde.
Zij gevoelde dat hy alleen het
recht had nog dit graf te bezoeken.
De kunstenaar raadde wat er in
haar omging, en zijne ziel werd door
een groot medelijden vervuld. Ja,
zy was schuldig geweest, ja zy had
zijn leven vernietigddoor haar was
hy rampzalig, arm en oud gewor
den voor zyn tijd, en zy stond daar,
nog altyd even schoon, en rijk dooi
de edelmoedigheid van een ander;
maar in het graf aan hunne voeten
rustte zijn kind, dat ook het hare
was geweest, en welk recht zy ook
verbeurd mocht hebben, aan Elsa's
zijde bleef nog altijd hare plaats. Hij
zou zich geschaamd hebben haar
daarvan te verdrijven.
Haastig bukte hij zich en raapte
de rozen weder in haar doos bijeen,
daarna rees hy overeind en reikte
haar de bloemen over.
„Breng ze aan ons kind," sprak
hij met nauw hoorbare stem, „het
moet haar zooveel genoegen doou,
in den hemel, dat gij u dezen dag
hebt herinnerd."
En den hoed afnemende, verdween
hij, om haar niet langer te storen.
(Wordt vervolgd.)