u i s.
Cocadorus,
Thee E. Brandsma
Nederlandsche
Staatsleening.
DE HELDERSCHE BANK.
Specialiteiten-
Voorstellingen.
VISCHBERICHT
TAFELEN
Casino-Gebouw.
Variété en
Specialiteiten-gezelschap.
DUO GOSMARQ DE WINTER.
Mr. Back.
LOUIS CONTRAN,
JEF L' HIVER.
Wat is Jaloezie???
CASINO-GEBOUW.
N.V.Tooneel-Vereeniging.
Vrijdag 8 Januari, 8 uur
I
I
PUBLIEKE VERKOOPING
een Winkel-Inventaris,
Thee |»- is
Keizerstraat 90.
2de hands Meubelen
NIEUWE ZOUTEN,
NIEUWE STOKVISCH,
Reuzen ZALMBOKKING,
D. W. LAGERVELD, Zuidstr. 57-B8.
AMSTERDAMSCHE
ImpressarioB. GOSSCHALK.
WOENSDAG li en DONDERDAG 7
Slechts 2 schitterende
OPTREDEN VAN
Beroemde Belgische Qrotesque en
Transformatie Duettisten.
Iroot succes Variété FLORA, Amsterdam.
Natuur- en kunstfluiter.
Onovertroffen succes
PROFESSOR
de beroemde Markthumorist,
van Amsterdam.
Wegim hit ihoiii lutc» extra geëngageerd
met geheel nieuw repertoir.
Belgisch Jongste solodanser.
O.m. opvoering van
Kluchtspel in één bedrijf.
Enorm lachsucces
Met medewerking van den Heer en
Mevrouw GOSSCHALK.
Prijzen: Is lang 10.50,2e Rang f 0.30
plus sted. belasting.
Militairen beneden den rang van
Onderoff. op belde rangen half geld.
Kaartan verkrijgbaar In het Sigaren
magazijn van den Heer A. K. KOKELAAR
en 's avonds aan het loket
Plaatsbespreking op de speeldagen
12-3 uur In C -
Directie HERMAN HEIJERMANS.
Komedie in 3 bedrijven van ED. PAILLERON.
Optreden der dames: E. DE BOER-VAN RUK, JULIA CUYPERS,
CARO VAN DOMMELEN, PINE BELDER, HENRIETTE VAN KUIJK,
van den heer G. CAUWENBERG, enz.
J. H. Röesing (Nieuws v. d. Dag) schrijft over deze voorstelling o.m.
„De monteering was in de puntjes, er was stijl en eenvoud in en gevoel
voor kleur Het is een genot zulk een vertooning van een geestige
Fransche comedie bij te wonen Hulde aan de dames voor haar costuums."
Prijzen: Ie Rang fl.25, 2e Rang f0.75, 3e Rang f 0.50.
Verhoogd met 5 pCt. stedelijke belasting en 5 pCt. auteursloon.
Plaatsbespreking op den speeldag van 11-2 uur in Casino. (Niet psr telefoon.)
Vraagt Uwen Winkelier
Een geurig kopje.
CONVERSATIE.
FRANSCH en ENGELSCH.
Nieuwste methode.
Brieven ODder No. 475, aan het
Bureau van dit blad.
Diners
worden dagelijks aan huis bezorgd.
Bestellingen 's morgens voor 12
uur aan het van ouds bekend
KOOKHUIS DIJKSTRAAT 13.
Beleefd aanbevelend,
Wed. L. H. RIETBERGEN.
vin
Ziilipinitl I ui.
Casino.
Aanvang 7.30 uur.
Virkooplokaal aan de Loodsgracht.
(wegens opheffing van bedrijf)
op Woensdag 6 Januari 1915,
veorm. 10 uur, van:
w. o.Etalage-Stelling, Boterstelling,
Bak met Schuifladen, Bascules, Kast
jes, diverse Bussen, Yaten, Trommels,
Bakken, Potten, Koloniale Waren,
kist W(jn, enz. enz.
Voorts:
Miubilaire- en Inboedel -Goederen,
w. o. antieke Kast en Klok.
Bezichtiging daags vóór den ver
koopdag van 10—4 uur.
Daurwaardar W. BIERSTEKER.
•novertroffen van kwaliteit en zeer
waterhoudend, 70, 80, 00 en 100
••nt per pond.
Pakjes van i/, 1 2ljt ons.
In het oude Victualiehuls.
I MAALSTEED, Oijkstraat 22. Hildir.
Wedsrverkoopers provisie.
In- en Verkoop van
Te koop en te ziendes morgens
van 10 tot 12 en des avonds van
6 tot 8 uur.
De inschrijvingen kunnen dagelijks tot
en met 11 Januari 1915 zonder eenige
kosten geschieden door onze tusschen-
komst.
20 cent per pond.
60 cent per pond.
Fijne
12 ct. per stuk.
ROLNIOPS,
8 cent.
Firma Wed. L. I. GROEN,
ZUIDSTRAAT 79,
koopt steeds tegen de hoogste waarde
Goud, Zilver, Galon, Meubelen, Naai
machines, en verder alle voorkomen
de artikelen.
Heeft ook weder een mooie Naai
machine te koop.
Speciaal adres
voor OVERHEMDEN naar maat.
OVERHEMDEN met piqué borst
f 2.75, prima kwaliteit
Q) IA
U'J. VAN LEVENSVERZEKERING.
AMSTERDAM. KEIZERSGRACHT 547-549.
BIJKANTOOR VOOR NED.-INDIË:
SOERABAJA SOCIETEITSTRAAT.
GUNSTIGE VOORWAARDEN. CONCURREERENDE TARIEVEN.
INLICHTINGEN VERSTREKT QAARRE HERMAN NYPELS, HELDER.
Verschenen hij C.DEBOERJr.
te Hélder:
Zeevaartkundige
voor waarnemingen nabij
don Meridiaan
door
J. VAN ROON,
Leeraar a. d. Zeevaartschool
te Helder.
Prijs fi.SO
Te bekomen bij eiken Boek
handelaar.
In de loopgraven.
De Temps maakt een brief open
baar van een Franschen officier, die
ergens op het westelijke oorlogster-
rein in een loopgraaf ligt. Uit zijn
brief spreekt eey andere toon dan
die welke uit zooveel brieven van
het front klinkt, waarin de grappige
zijde van het leven te velde zóó uit
sluitend belicht wordt, dat men bijna
vergeten zou dat er ook nog rauwe
erost in dat loven is.
Wij vertalen uit den brief, dien
we in de Temps aantreffen, het vol
gende fragment:
Geloof echter niet, zoo zegt de brief
schrijver na een korte inleiding, dat
we in èen aanhoudende spanning
leven, geloof vooral niet op gezag
van de couranten, dat we voortdu
rend op de temperatuur van de held
haftigheid zijn en evenmin, dat men
zich tusschen de Duitsche en de
Fransche loopgraven over en weer
met kazernegrappen amuzeert. Het
verhaal van den soldaat, die door
onvoorzichtigheid in een Duitsche
loopgraaf terechtkwam en daar vij
anden vond, die uitgehongerd waren
en niet wisten hoe gauw ze zich over
zouden geven; het verhaal van het
konijn, waar van beide kampen uit
jacht op gemaakt wordtvan de be
leefde of onhebbelijke briefwisseling
tusschen de Duitschers en ons; het
verhaal van den Beierschen luitenant,
die eon Franschen korporaal teeder
omhelst en belooft te zullen waar
schuwen als de Pruisen komen; al
die praatjes schijnen ons den eenen
dag ergerlijk, den anderen dag om
van te huilen dom.
Belachelijk ook om te vertellen,
dat wij onder een aanhoudenden
hagel van granaten en kogel9 leven,
dat onze bewonderenswaardige sol
daten en hun eminente chefs alle
maal helden zijn als uit een treurspel
van Corneille of brutale rakkers, on
versaagd als helden uit de oudheid.
Ik weet niet of de anecdoten
van de dagbladen ooit op eenig punt
van het front zijn voorgekomen. Maar
wat ik wel weet is, dat ik op ons
front nooit iets dergelijks gezien heb
en dat de werkelijkheid heel wat
saaier en prozaïscher is. Iedereen
doet er zijn taak middelmatigzonder
heldhaftigheid en zonder lafheid.
Duitschers en Franschen blijven op
hun eigen terrein, schieten op goed
geluk eiken dag een paar granaten
en wat geweerkogels op elkaar af,
graven en spitteD, ieder aan eigen
kant,, beschermen en versterken zich
zoo goed mogelijk, patroeljeeren zoo
voorzichtig mogelijk een beetje tus
schen de linies en leven waarschijn
lijk zoowat op dezelfde manier. Onze
troepen en de hunne schijnen gelijk,
onze bewapening en de hunne wegen
tegen elkaar op, hun loopgraven en
de onze zijn evenveel waard, hun
stemming is als de onze.
Ze wagen niet harder ons aan te
vallen dan wij redelijkerwijze van
hier hen kunnen doen. Het even
wicht, dat aldus sedert langer dan
twee maanden is ingesteld zal, naar
wij hopen, eenmaal verbroken wor
den. Ik heb niet dikwijls genoeg
Joffre bezocht om te weten wanneer
en hoe dat gebeuren zal. Maar het
is voldoende de oogen open te zetten
om te weten hoe de toestand thans
is, waarom we niet opschieten. En
vooral moesten de drukte makende
journalisten en de gelegenheidsstra
tegen of beroepsdito's, die sedert vier
maanden victorie kraaien en alle
acht-en-veertig uur de beslissing voor
zeker aankondigen, in dezelfde cel
opgesloten worden. Laat men er mij
maar eens eenige van hen voor acht
dagen zenden; ik zal ze welflgene-
zen en als ze op het offensief aan
dringen, goed, ik zal hen wel ge
leiden. Het eenige wat ik zonder
voorbehoud onderschrijf is het uit
treksel uit het Bulletin des Armées,
dat in alle bladen gestaan heeft:
het verslag van den slag aan de
Marne, een overzicht van de krijgs
verrichtingen sedert dien slag tot
aan den 2en December. Je hebt het
zeker gelezen en je hebt het verschil
in toon dus kunnen zien. De schrij
ver is zich stellig niet aan woorden
te buiten gegaan en ziet de dingen
zooals wij ze allemaal kunnen zien.
Oorlogs-marlonetten.
Neutraliteits-en ook wellevendheids
overwegingen zouden me stellig weer
houden hebben, melding te maken
van de vertooningen vaD Parijschen
Grand Guignol in de Champs Elysées
wat wij noemen de Jan Klaassen-
kast wanneer hetgeen onbetwist
baar-nationalistische Duitsche bladen
waren geweest, die uit den Franschen
„Matin" een bespreking hadden over
genomen over de oorlogsvertooning
van deze typisch Parijsche poppenkast.
Het stuk, dat door den Grand Guig
nol gespeeld wordt voor het straat
publiek, dat een middag-kruiertje
maakt langs de Champs Elysées, heeft
de volgende pakkende intrige.
Do hoofd-persoon, in de verfranschte
gedaante van onzen Hollandschen Jan
Klaassen staat, in den uniform van
Franschen piou-piou, voor zijn schild
wachthuisje op wacht; de schildwacht
is niet hang, zelfs voor geen Duitsche
Taube bommen, want gelijk hij be-
scheidenlijk meedeelt, heeft zijn pop-
penkastbaas zolfs op de kritieke dagen
der vijandelijke vliegtoestel-bezoeken
boven Parijs er nooit aan gedacht, de
voorstellingen voor het geachte publiek
te onderbreken.
Terwijl Jan Klaassen zijn tien pas
naar links en tien pas naar rechts
afstapt, treedt ten tooneele een be
reden Ulaan; het paard steigert, als
of het een bijenkorf in den buik droeg,
en de Ulaan brult vreeselijke en on
verstaanbare woorden met barbaarsch
accent. Eerst maakt Jan Klaassen een
strategische achterwaartsche retirade,
zoodat de Ulaan bezit kan nemen van
het Fransche schildwacht-huisje;
maar dan komt Jan terug, en met
één poppenkast-oplababber velt hij
den brutalen indringer.
„Wat wou je nog meer?" infor
meert Jan Klaassen.
Daarna treedt een volgende perso
nage ten tooneele, alweer een vijand,
met een soort pickelhaube op het
hoofd. Het is een Duitsch landweer
soldaat, die een Sévres-pendule onder
den arm houdt, als krijgsbuit uit de
een of andere villa meegenomen. Maar
een tweede mep van Jan Klaassen
is voldoende, om den pendule roover
naast de Ulaan neer te leggen; Jan
plaatst de pendule in zijn wachthuisje.
"Wie volgt er? schreeuwt de bru
tale spotter.
Wie volgt is niemand minder dan
de Duitsche Kroonprins in eigen per
soon hij spreekt Fransch, al kon hij
zijn accent niet onderdrukken. Hij
houdt een alleen-spraak, waaruit blijkt,
dat hij zijn soldaat en ulaan zoekt,
die hij uitzond, om pendules voor
hem op den kop te tikken. Maar het
is dan Jan Klaassen, plotseling uit
zijn schilderhuisje te voorschijn dui
kend, die hem op den kop tikt.
„Drie dooien 1" triomfeert Jan
en hij drijft z'n brutaliteit zóó ver,
den helm van den Kroonprins op
z'n eigen bol te planten.
Zoo staat hij daar gelijk een ver
momde Duitscher, terwijl nog de
doodelijk-stuiptrekkende Kroonprins
met benauwde stem om „Papa!
paparoept. De papa van den Kroon
prins verschijnt inderdaad in eigen
doorluchtige persoonhij treedt op
met een geweldige pluim op z'n
kroon en een snor van ijzerdraad
onder den neus. Hij gaat een rede
voering afsteken, maar een hoestbui
- laatste actualiteit op 's Keizers
bronchites- overvalt Z. M. Bij de
keizerlijke verkoudheid ziet men Jan
Klaassen met zijn heele schildwacht
huisje sidderenmaar hy vermant
zich en met een laatste watjekouw
tikt hij den Duitschen Keizer tegen
de wereld.
Dit is het oogenblik, dat het toe
schouwende publiek zijn geestdrift
niet meer kan beheerschen. De straat
slijpers, de kindermeisjes, de oude
gedecoreerde heeren, heel het publiek
barst in toejuichingen los.
En Jan Klaassen moet buigen en
bedanken, terwijl de vrouw van zijn
baas met het centenbakje rondgaat.
(„Hbld.").
Ouderdoms-pensioentje.
J. P. schrijft in het „Hbld.":
We zitten in de tramwe hebben
allen haast, zooals we daar zitten.
Elke halte houdt ons maar op.
Bij een der trampaaltjes in een
buitenwijk staat een klein oud vrouw
tje, een groote spoormand ia beide
handen geklemd.
Gelukkig merkt de bestuurder haar
opze steekt bijna niet tegen den
grond af en ook maakt ze geen ge
baren om mee te worden genomen.
De conductenr is een vriendelijk
man en helpt het vrouwtje in den
wagen.
'n Zucht van verlichting van ons
passagiers, als eindelijk weer voort
gang in den wagen komt't is kau-
toor- en andere werktijd, en 't duurt
zoo lang!
Vrouwtje gaat zitten, kijkt iedereen
vriendelijk aan. Komt er iemand bij,
schikt ze op, maakt zich nog kleiner
dan ze al is, onder het gemompel
van „Die juffrouw mot ook mee
- Die meneer mot ook mee 1" met
hoofdgeknik en -gedraai, 't Oogen
blik van betalen is voor den conduc
teur een beproevinghij is van plan
te gaan teilen hoe dikwijls hij wel
hoort„Ik heb vijf centen, ik heb
vijf centen", terwijl deze uit den
knoop in een zakdoek, weggestopt
in een zak onder de japon en mantel,
worden te voorschijn gehaald. Maar
eindelijk heeft de man zijn geld en
het vrouwtje haar kaartje.
Vrouwtje heeft nu een ander
propos. Telkens als de conducteur
een nieuwen passagier om geld komt
vragen, houdt ze den man staande
„Ik heb vijf cent gegevenik heb
vijf cent gegeven 1" „Ja zeker, moe
dertje, dat i3 in orde De man, mede
daartoe opgewekt door de passagiers,
die onder elkaar al eens knikken of
mompelen over het gevaar, dat zoo'n
mensch kan loopen, als zij naar het
midden der stad moet, vraagt haar
Waar moet u wezen „Ik ga
er niet uitklinkt het dadelijk en
beslist, „ik ga er niet uit!"
„Datkan prettig wordenglimlacht
de man.
Ik schik wat naar haar toe, tracht
haar duidelijk te maken dat de con
ducteur graag wil weten waar ze
uitstappen moetik krijg maar steeds
ten antwoord: „Over de brug!" We
passeeren echter veel bruggen. Wèllce
zal het zijn? Ik probeer haar wat
mededeelzaam te maken. Vraag haar
leeftijd. O, ijdelheid der vrouwDéar
krijg ik een antwoord, en wel een
zoodanig dat ik geloof dat ze minstens
tien jaar smokkelt: „73 jaar". Ze
voegt er bij „Nog niet zoo oud hè
Ik vindt dit ook, ik zou haar er
wel wat meer gegeven hebben.. Nog
vlot het gesprek niet beter. Gaat ze
boodschappen doen? „De tram gaat,
de tram gaat!" Daar krijg ik een
idéé! „U moet zeker naar het post
kantoor!" Ze kijkt me verschrikt
aan. „Postkantoor!" „Ja, uw pen
sioentje halen?"
We naderen den O. Z. Voorburgwal.
Er komt beweging in het vrouwtje.
Met kleine oogjes bekijkt ze alle ge
bouwen, die we langs rijden, klemt
nog vaster haar mand in de bevende
handjes. Voor mij staat het vast: ze
moet naar het postkantoor. Antwoord
krijg ik niet meer, ook niet als ik
de geneugten opsom die de weke-
lijksche twee guldens kunnen ver
schaffen. Ze mummelt maar: „hij
gaat hard! hij gaat hard!"
De tram staat stil.
„Postkantoor!"
Als geëlecfriseerd komt ze op,
grijpt iedereen vast om naar den
uitgang te scharrelen. Conducteur
wil haar de tram afhelpen; hij zou
daartoe echter geweld moeten ge
bruiken. Ze wil niet geholpen; ze
kan wel alléén
Wagenbestuurder belt, hélt; i
sagiers zien medelijdend naar het
menscbje, dat eindelijk it de modder
staat. Glimlachend en mummelend
blijft ze staan, kiest zich den weg
naar het postkantoor, beïreigd door
honderd karren, rijtuigen, auto's en
fietsen
De ambtenaar van het Staatspen
sioen komt nu aan de beirt
Neem toch niet te lang credietl
In de „Middenstandsbord" vestigt
de heer J. S. Meuwsen mgmaals de
aandacht op de onbetaalde Tekeningen.
De St. Nicolaasweek is achter den
rug en daarmede tevens iet vleugje
van vermeerderd zaken-coen, gelijk
een nachtkaars uitgegaai, aldus de
schrijver.
De verwachting van vde midden
standers, dat de gewone feestweek
nog iets goed zou makea van do
enorme verliezen der laatstemaandeD,
is voor de meeste vakken zoo goed
als op niemendal uitgeloopen.
Ook nu waren het wederom de
zaken, waarin betere en luxe-artikelen
verkocht worden, die het slechtst er
aan toe warenzy hadden zoo goed
als niets te doen, terwijl daarentegen
de zaken, waar goedkoopere waren
verkocht werden, betrekkelijk goede
zaken maakten.
Het betere publiek schijnt nog maar
steeds niet te begrijpen, dat spaar
zaamheid ook te ver gedreven kan
worden en in haar gevolgen voorde
samenleving ernstige misstanden in
het leven kan roepen.
En nog gevaarlijker wordt deze
toestand, als het bezittende publiek
in zijn lust tot sparen zich ook nog
gaat verrijken met gelden, die het
verkrijgt door het uitstellen van be
talen der rekeningen van den mid
denstand.
Er gebeuren hier in Nederland in
de laatste maanden ergerlijke han
delingen, die aan de kaak behooren
gesteld te worden, omdat de midden
stand zoo goed als machteloos aan
de willekeur van een deel van het
betere publiek blijft overgeleverd.
Het is van genoegzame bekendheid,
dal de bezittende klasse voor het
grootste deel nog steeds hare inkoo-
pen voor verbruik, woning, kleeding
en luxe (zelfs diners en soupers) op
rekening blijft doen, hoezeer ook door
den middenstand op zijn congressen
en op tal van vergaderingen en in
openbare geschriften, werd geijverd
voor contante betaling.
Het groote wapen, dat dit soort
clientèle steeds tegen den midden
stander gebruikt, zoodra hij zich ver
stout op betaling van dikwijls jaren
oude rekeningen aan te dringen,
is de bedreiging: „ik onttrek je
voortaan mijn klandizie en ik zal wel
zorgen, dat mijn familie en vrienden
je ook verlaten".
En nog erger wordt dezen misstand
in dezen ernstigen tijd, als vele van
deze voorname families zich niet ont
zien de betaling hunner oude reke
ningen te blijven uitstellen, met de
bemerking er by, dat „óók zij in deze
tijden spaarzaam dienen te zijn en zij
de renten van dat geld best zelf kun
nen gebruiken 1"
INGEZONGEN.
Mijnheer de Redacteur!
Dinsdag 29 December kwam er in
uw blad een stukje voor van het
overlijden van onzen kameraad Ho
ving, sergeant fort Harssens. Genoemd
stukje strookt niet geheel ïnet de
waarheid. Onwillekeurig wordt hier
door de indruk gevestigd alsof onze
vriend roekeloos om het leven is ge
komen, want er wordt in vermeld
dat. zijn collega voorzichtiger was met
het verlaten van het seinhuisje.
De sergeant Hoving is noch op een
roekelooze, noch op onvoorzichtige,
maar op een noodlottige wijze om
het leven gekomen.
Het losstaande seinhuisje waarin
hij en z(jn vriend Oudshoorn, is door
de hevige rukwinden van de schuine
helling gegleden onderweg stootenda
tegen een luchtkoker, waardoor het
huisje een of meermalen gedraaid ia
en daarna tegen de opstaande rand
van den muur gekomen.
Vreezende met huisje en al in de
gracht te vallen, heeft Hoving getracht
het huisje te openen, hetgeen hem
pas gelukte toen dit tegeu de opstaan
de rand stuitte. Niet wetende nu,
dat de deuropening naar de zijde der
gracht gekeerd was hetgeen te
begrijpen is als men weet dat de
nacht zeer donker was deed hy
zjjn noodlottige stap in de meening
op het hoofdgebouw te 9tappen maar
viel in de diepe natte gracht en
is daar, na eerst een vreeselijke hoofd
wonde tegen de muur opgeloopen te
hebben in de modder gestikt. Zijn
collega hem in de diepte ziende
verdwijnen, kroop daarna over de
hem overblijvende 3 d.M. smalle rand
uiterst voorzichtig in tegenoverge
stelde richting het hoofdgebouw op.
U, mijnheer de redacteur dankend
voor uwe welwillende medewerking.
A. Veenendaal.
Vertrek en aankomst dei treinen.
VAN DEN HELDER NAAR AMSTERDAM.
Vertrek Aankomst
6.269.10
7.40 ansltrsln 9.10
12.-2.21
1.053.11
4.106.08
8.3010.64
VAN AMSTERDAM NAAR DEN HELDER.
Vertrek Aankomst
6.048.35
9.47 gsdseltsltjks sneltrein 11.47
12.543.25
9.05 Sneltrein
6.07
11.14
10.35
FEUILLETON.
„Och, zeg dat niet, tante. Het ver
langen naar hem zou haar ondermijnd
hebben. Nu is zij toch gelukkig
geweest. Zij heeft het grootste ge
luk verworven, dateene vrouwsmaken
kan: zU behoort toe aan den man
van haar hart. Zij heeft liefde en
moeders-geluk gesmaakt. Al is haar
leven dan kort, het was dan voor
haar toch heerlijk! Zij behoort altijd
nog tot de gelukkigen, want vele
meisjes komen nooit tot een hu
welijk 1"
De oude dame veegde haar oogen af.
„Zie je, Freda, jij weet altijd te
troosten."
„Dat heb ik van u geleerd, tante.
Maar kom laten we nu terugkeeren
w\j zijn te ver gegaan! Uw man is
niet gewend, u om dezen tijd zoo
lang te missen.
Mevrouw Vollenhove was reeds
voor Freda thuisgekomen. Zy had
haar heel wat nieuws te vertellen
van alles wat mevrouw Bommel ge
zegd had en van plan was.
Freda was aanvankelijk voorne
mens haar bezwaard hart tegenover
haar moeder te ontlasten, maar tus
schen al die onbeduidende nieuwtjes
kon zij 'r droevig nieuws niet mengen.
„Als Willem toch eindelijk eens
terugkwam," zei haar moeder ten
slotte. Bij mijnheer Bommel beginnen
de volgende maand de wekelljksche
soirees; mevrouw zeide vandaag heel
vriendelijk, dat zij al zooveel van
zijn gezellige talenten gehoord had.
Z(j hoopte daarvan wel eensteprofl-
teeren. Wat een bofl"
„Maar wanneer moet hy weer
examen doen?
„Wel in de eerste helft van Decem
ber, maar dan kan hij wel eens over
komen. Van Amsterdam naar hier
dat is geen lange reis."
„Ik zal blij wezen, als dat examen
achter den rug is. Ik hoop maar, dat
hij slaagt."
„Maar kind, denk je dan, dat hij
weer zou kunnen zakken. Dat is on
mogelijk dat is nog nooit gebeurd.
Dan zou hij verloren zijn. Ik begrijp
niet, hoe je in mijn tegenwoordigheid
zoo durft spreken. Je moest wat meer
aan mijn zenuwen denken." En zij
veegde met haar zakdoek over haar
voorhoofd.
„Vergeef me, mama," zei Freda."
„Daar dacht ik niet aan. Mag ik u
wat verfrisschends geven? U ziet er
zoo vermoeid uitl"
„Ja," meende deze, die zich graag
van het onwelkome onderwerp liet
afleiden dat is geen wonderMe
vrouw Bommel lijkt wel van Ijzer.
Het is me een werk, om daar mee
te doen te hebben. We zijn de ge-
heele soepkokerij door geweest om
alles na te zien."
HOOFDSTUK XI.
Er werd hard geklopt op de deur
van Freda's slaapkamer. Zy werd
wakker, maar het was nog geen dag.
In den winter komt de zon pas om
acht uur op. Daarom keerde zij zich
slaapdronken om en ging op de andere
zijde liggen om nog wat te slapen.
Doch daar werd weer geklopt en
hoorde zij zeggen: „Doeopen,Freda,
ik ben het papa!"
Zij sprong uit bed, deed een mor
genjapon aan, draaide den sleutel
om eti haar vader trad binnen. Toen
ze hem zag. begreep Freda, dat hij
slecht nieuws bracht. Zijn gelaat
stond strak en zyne oogen schitter
den met een vreemden glans.
„Doe de deur dicht," zei 'hij kortaf,
„zoodat ons niemand kan storen!
Er is een groot ongeluk gebeurd,
Willem is weer gezakt. Ik kreeg
juist deze brief van Verkerk". Hij
wierp toornig een gekreukt papier
op tafel. „Nu is alles uit - voor
hem en ook voor ons! Mama
overleeft het niet," en hij sloeg ver
twijfeld zyn handen voor het gezicht.
„Maar, papa," riep Freda, „bedaar
toch, denk aan ons en geef u toch
niet zoo over aan uw verdriet!"
De heer Vollenhove liep driftig in
de kleine kamer heen en weer. Zijn
bleek gelaat werd rood. de aderen
lagen gezwollen op zijn voorhoofd.
Plotseling wankelde hij, kermde en
viel op de kleine sofa.
Freda schoot toe, steunde zyn hoofd
en richtte hem op. „Bedaar, papa,
bedaar! Drink wat water, dan is het
overDenk toch aan mama denk
er toch aan, dat u haar moet troos
ten!" Zy hield het glas aan zijn
lippen en goot wat water in zijn
mond. Gelukkig, hij slikte. Nu greep
zij een kussen en legde dat onder
zijn hoofd. Toen snelde zij naar de
kamer van haar moeder en boog
zich over haar heen. „Mama," riep
ze, „wordt wakker! Er is wat ge
beurd, maar het kau nog erger wor
den, als u niet helpt! Konfin mijn
slaapkamer! Papa is plotseling on
gesteld geworden! Het bericht, dat
Willem weer is gezakt, heeft hem
zoo aangegrepen".
Mevrouw Vollenhove had Freda
wezenloos aangekeken, maar toen zij
van het examen hoorde, uitte zij een
kreet en verborg haar gezicht in de
dekens. „Mama ik smeek u, kom
gauwVan uw kalmte hangt alles
af. Het is een groot ongeluk, maai
er kan nog een grooter van komen.
Papa ligt bewusteloos op de sofa!
Wees fliuk mama, en help mijl"
Zij wilde weg, maar de handen vau
moeder grepen haar vast. Als een
wanhopige keek zij haar dochter
aan, „Freda," hijgde zij, „Freda
zeg mij de waarheid 1 Is hij dood?"
„Neen, mama, Goddank niet. Ik
hoop, dat het slechts een aanval van
duizeligheid is, na den grooten schrik.
Maar kom gauw, mama!"
Mevrouw was uit bed gesprongen,
had een huisjapon aangedaan en liep
met boote voeten door de gang naar
Freda's kamer. Doodsbleek stak het
gelaat van haar echtgenoot tegen de
sofa af. De oogen waren gesloten en
de armen hingen neer als bij een
stervende.
Met een paar stappen was ze bij
hem, nam hem in haar armen en
drukte zijn hoofd aan haar borst.
„Otto - Otto - kijk me eens aan!
Hoe kan je me zoo angstig maken
riep mevrouw Vollenhove. „Man
beste man
Hij bewoog zich even, deed de
oogen open en zuchtte. Zy greep
naar het waterglas en vulde het
het opnieuw. „Drink wat Otto! het
is goed voor jeMaak een bruispoe
der klaar, Freda! - Zoo laat myje
eens rechtop zetten. Drink maar, ik
houd het glas wel vast. Drink het
maar leeg! Ga nu achterover liggen,
rust wat uit ik zal je hoofd koel
houden. Ik blijf Je zeker, ik houd
je in mijn armen! Stoute man, hoe
kan je me zoo laten schrikken? Weet
je niet, dat jou leven, mij toebe
hoort? Zeker, het is een groot onge
luk, maar, Otto, er is nog grooter!
Als ik jou maar mag behouden, dan
zijn we nog altijd rijk! Eu dan,
mannetje, - hot is ons altijd goed
gegaan, we zullen elkaar in kwade
dagen toch ook tot steun zijn
Otto, ik kan niet leven zonder jou 1"
Haar tranen vielen op zijn gelaat.
Toen opende hij met moeite zijn
oogen en keek haar aan. „Vrouw,"
zei hij zacht, „wees maar niet bang
het was een flauwte!" Hij lichtte
een arm op. „Zie je, je dacht zeker,
dat het eene beroerte was! Laat me
maar stil liggen. Het heeft me
zoo geschokt!" Toen sloot hij de
oogen weer.
„Freda, gauw een glas wijn!"
fluisterde mevrouw.
Hij kermde zacht: „Nu is elke
hoop voor hem vervlogen. Ach,
vrouw hy is onze eenige zoon!"
„Ja," zeide ze, haar eigen smart
bedwingende, „maar ik wil niet
morren, als ik jou maar mag be
houden! Zie zoo, hier is wijn. Je
moet het glas leegdrinken, zoo
in één teug! Nu zullen wij je naai
de slaapkamer brengen en dan slaap
je nog een uurtje. Ja, ik blyf by je
bed zitten. Dan ben ik bij de band,
als je iets noodig hebt!"
Slechts langzaam bekwam de heer
Vollenhove van den zwaren slag, die
hen had getroffen, door dit tweede
mislukte examen van zijn zoon.
Uit liefde tot haar lijdenden echt
genoot, verborg zfin vrouw haar spijt
en teleurstelling. Nu wist zij allerlei
troostende woorden te vinden, waar
aan zij anders niet gedacht zou heb
ben. Haar kalme berusting werkte
ook zeer gunstig op hem.
Wat moest er nu gedaan worden?
Na deze mislukking kon Willem
nooit controleur bij de belastingen
worden. Hij was ruim vier en twin
tig jaar en dus te oud om het vol
gend jaar nog aan het surnumerairs
examen deel te nemen. Alle kos
ten voor die opleiding waren dus nut
teloos geweest!
Natuurlyk moest hij nu zijn best
doen om wat anders te worden. Ge
makkelijk zou dat niet gaan, want
onder de kennissen zou hij tot de
mislukte menschen gerekend worden,
voor zulke lieden is men niet bijzonder
voorkomend of hulpwaardig!
Zoo dachten zij beiden met een
bedrukt hart, maar zij spraken die
gedachte niet uit. Zy roerden dit
onderwerp niet aan en toch waren
zij in hun gedachten er steeds mee
bezig.
Eiidelyk omstreeks veertien dagen
na cfe ontvangst van het treurige
bericit, zei de heer Vollenhove op
een norgen in Fréda's tegenwoordig
heid: „Hoor eens, vrouw, ik heb
gistertn aan Willem geld voor de
terugeis gezonden. Ik rekende erop,
dat je dat. wel zou goedvinden. Hij
kan tan nog voor de Kerstdagen
thuis sljn. Je laat zeker zyn kamer
wel in orde maken".
„Wilem thuiskomen Dat meen
je tocl niet, beste man?"
„Ja, ik meen het wel degelijk. Het
dient rergens toe, dat hy nog lang-
wegblij't. Onder de tegenwoordige
omstaidigheden is zyn plaats hier,
bij ons. Het spijt mij genoeg, dat hy
niet thiis gekomen is, toen hy den
eersten keer gezakt was. Hier thuis
had ik het oog op zyu. studie kun
nen holden, en dan zou hy nu wel -
geslaagi zijn".
By dB woorden kleurde zyn vrouw.
(Wordt vervolgd.)