u i s. Cocadorus, Thee E. Brandsma Nederlandsche Staatsleening. DE HELDERSCHE BANK. Specialiteiten- Voorstellingen. VISCHBERICHT TAFELEN Casino-Gebouw. Variété en Specialiteiten-gezelschap. DUO GOSMARQ DE WINTER. Mr. Back. LOUIS CONTRAN, JEF L' HIVER. Wat is Jaloezie??? CASINO-GEBOUW. N.V.Tooneel-Vereeniging. Vrijdag 8 Januari, 8 uur I I PUBLIEKE VERKOOPING een Winkel-Inventaris, Thee |»- is Keizerstraat 90. 2de hands Meubelen NIEUWE ZOUTEN, NIEUWE STOKVISCH, Reuzen ZALMBOKKING, D. W. LAGERVELD, Zuidstr. 57-B8. AMSTERDAMSCHE ImpressarioB. GOSSCHALK. WOENSDAG li en DONDERDAG 7 Slechts 2 schitterende OPTREDEN VAN Beroemde Belgische Qrotesque en Transformatie Duettisten. Iroot succes Variété FLORA, Amsterdam. Natuur- en kunstfluiter. Onovertroffen succes PROFESSOR de beroemde Markthumorist, van Amsterdam. Wegim hit ihoiii lutc» extra geëngageerd met geheel nieuw repertoir. Belgisch Jongste solodanser. O.m. opvoering van Kluchtspel in één bedrijf. Enorm lachsucces Met medewerking van den Heer en Mevrouw GOSSCHALK. Prijzen: Is lang 10.50,2e Rang f 0.30 plus sted. belasting. Militairen beneden den rang van Onderoff. op belde rangen half geld. Kaartan verkrijgbaar In het Sigaren magazijn van den Heer A. K. KOKELAAR en 's avonds aan het loket Plaatsbespreking op de speeldagen 12-3 uur In C - Directie HERMAN HEIJERMANS. Komedie in 3 bedrijven van ED. PAILLERON. Optreden der dames: E. DE BOER-VAN RUK, JULIA CUYPERS, CARO VAN DOMMELEN, PINE BELDER, HENRIETTE VAN KUIJK, van den heer G. CAUWENBERG, enz. J. H. Röesing (Nieuws v. d. Dag) schrijft over deze voorstelling o.m. „De monteering was in de puntjes, er was stijl en eenvoud in en gevoel voor kleur Het is een genot zulk een vertooning van een geestige Fransche comedie bij te wonen Hulde aan de dames voor haar costuums." Prijzen: Ie Rang fl.25, 2e Rang f0.75, 3e Rang f 0.50. Verhoogd met 5 pCt. stedelijke belasting en 5 pCt. auteursloon. Plaatsbespreking op den speeldag van 11-2 uur in Casino. (Niet psr telefoon.) Vraagt Uwen Winkelier Een geurig kopje. CONVERSATIE. FRANSCH en ENGELSCH. Nieuwste methode. Brieven ODder No. 475, aan het Bureau van dit blad. Diners worden dagelijks aan huis bezorgd. Bestellingen 's morgens voor 12 uur aan het van ouds bekend KOOKHUIS DIJKSTRAAT 13. Beleefd aanbevelend, Wed. L. H. RIETBERGEN. vin Ziilipinitl I ui. Casino. Aanvang 7.30 uur. Virkooplokaal aan de Loodsgracht. (wegens opheffing van bedrijf) op Woensdag 6 Januari 1915, veorm. 10 uur, van: w. o.Etalage-Stelling, Boterstelling, Bak met Schuifladen, Bascules, Kast jes, diverse Bussen, Yaten, Trommels, Bakken, Potten, Koloniale Waren, kist W(jn, enz. enz. Voorts: Miubilaire- en Inboedel -Goederen, w. o. antieke Kast en Klok. Bezichtiging daags vóór den ver koopdag van 10—4 uur. Daurwaardar W. BIERSTEKER. •novertroffen van kwaliteit en zeer waterhoudend, 70, 80, 00 en 100 ••nt per pond. Pakjes van i/, 1 2ljt ons. In het oude Victualiehuls. I MAALSTEED, Oijkstraat 22. Hildir. Wedsrverkoopers provisie. In- en Verkoop van Te koop en te ziendes morgens van 10 tot 12 en des avonds van 6 tot 8 uur. De inschrijvingen kunnen dagelijks tot en met 11 Januari 1915 zonder eenige kosten geschieden door onze tusschen- komst. 20 cent per pond. 60 cent per pond. Fijne 12 ct. per stuk. ROLNIOPS, 8 cent. Firma Wed. L. I. GROEN, ZUIDSTRAAT 79, koopt steeds tegen de hoogste waarde Goud, Zilver, Galon, Meubelen, Naai machines, en verder alle voorkomen de artikelen. Heeft ook weder een mooie Naai machine te koop. Speciaal adres voor OVERHEMDEN naar maat. OVERHEMDEN met piqué borst f 2.75, prima kwaliteit Q) IA U'J. VAN LEVENSVERZEKERING. AMSTERDAM. KEIZERSGRACHT 547-549. BIJKANTOOR VOOR NED.-INDIË: SOERABAJA SOCIETEITSTRAAT. GUNSTIGE VOORWAARDEN. CONCURREERENDE TARIEVEN. INLICHTINGEN VERSTREKT QAARRE HERMAN NYPELS, HELDER. Verschenen hij C.DEBOERJr. te Hélder: Zeevaartkundige voor waarnemingen nabij don Meridiaan door J. VAN ROON, Leeraar a. d. Zeevaartschool te Helder. Prijs fi.SO Te bekomen bij eiken Boek handelaar. In de loopgraven. De Temps maakt een brief open baar van een Franschen officier, die ergens op het westelijke oorlogster- rein in een loopgraaf ligt. Uit zijn brief spreekt eey andere toon dan die welke uit zooveel brieven van het front klinkt, waarin de grappige zijde van het leven te velde zóó uit sluitend belicht wordt, dat men bijna vergeten zou dat er ook nog rauwe erost in dat loven is. Wij vertalen uit den brief, dien we in de Temps aantreffen, het vol gende fragment: Geloof echter niet, zoo zegt de brief schrijver na een korte inleiding, dat we in èen aanhoudende spanning leven, geloof vooral niet op gezag van de couranten, dat we voortdu rend op de temperatuur van de held haftigheid zijn en evenmin, dat men zich tusschen de Duitsche en de Fransche loopgraven over en weer met kazernegrappen amuzeert. Het verhaal van den soldaat, die door onvoorzichtigheid in een Duitsche loopgraaf terechtkwam en daar vij anden vond, die uitgehongerd waren en niet wisten hoe gauw ze zich over zouden geven; het verhaal van het konijn, waar van beide kampen uit jacht op gemaakt wordtvan de be leefde of onhebbelijke briefwisseling tusschen de Duitschers en ons; het verhaal van den Beierschen luitenant, die eon Franschen korporaal teeder omhelst en belooft te zullen waar schuwen als de Pruisen komen; al die praatjes schijnen ons den eenen dag ergerlijk, den anderen dag om van te huilen dom. Belachelijk ook om te vertellen, dat wij onder een aanhoudenden hagel van granaten en kogel9 leven, dat onze bewonderenswaardige sol daten en hun eminente chefs alle maal helden zijn als uit een treurspel van Corneille of brutale rakkers, on versaagd als helden uit de oudheid. Ik weet niet of de anecdoten van de dagbladen ooit op eenig punt van het front zijn voorgekomen. Maar wat ik wel weet is, dat ik op ons front nooit iets dergelijks gezien heb en dat de werkelijkheid heel wat saaier en prozaïscher is. Iedereen doet er zijn taak middelmatigzonder heldhaftigheid en zonder lafheid. Duitschers en Franschen blijven op hun eigen terrein, schieten op goed geluk eiken dag een paar granaten en wat geweerkogels op elkaar af, graven en spitteD, ieder aan eigen kant,, beschermen en versterken zich zoo goed mogelijk, patroeljeeren zoo voorzichtig mogelijk een beetje tus schen de linies en leven waarschijn lijk zoowat op dezelfde manier. Onze troepen en de hunne schijnen gelijk, onze bewapening en de hunne wegen tegen elkaar op, hun loopgraven en de onze zijn evenveel waard, hun stemming is als de onze. Ze wagen niet harder ons aan te vallen dan wij redelijkerwijze van hier hen kunnen doen. Het even wicht, dat aldus sedert langer dan twee maanden is ingesteld zal, naar wij hopen, eenmaal verbroken wor den. Ik heb niet dikwijls genoeg Joffre bezocht om te weten wanneer en hoe dat gebeuren zal. Maar het is voldoende de oogen open te zetten om te weten hoe de toestand thans is, waarom we niet opschieten. En vooral moesten de drukte makende journalisten en de gelegenheidsstra tegen of beroepsdito's, die sedert vier maanden victorie kraaien en alle acht-en-veertig uur de beslissing voor zeker aankondigen, in dezelfde cel opgesloten worden. Laat men er mij maar eens eenige van hen voor acht dagen zenden; ik zal ze welflgene- zen en als ze op het offensief aan dringen, goed, ik zal hen wel ge leiden. Het eenige wat ik zonder voorbehoud onderschrijf is het uit treksel uit het Bulletin des Armées, dat in alle bladen gestaan heeft: het verslag van den slag aan de Marne, een overzicht van de krijgs verrichtingen sedert dien slag tot aan den 2en December. Je hebt het zeker gelezen en je hebt het verschil in toon dus kunnen zien. De schrij ver is zich stellig niet aan woorden te buiten gegaan en ziet de dingen zooals wij ze allemaal kunnen zien. Oorlogs-marlonetten. Neutraliteits-en ook wellevendheids overwegingen zouden me stellig weer houden hebben, melding te maken van de vertooningen vaD Parijschen Grand Guignol in de Champs Elysées wat wij noemen de Jan Klaassen- kast wanneer hetgeen onbetwist baar-nationalistische Duitsche bladen waren geweest, die uit den Franschen „Matin" een bespreking hadden over genomen over de oorlogsvertooning van deze typisch Parijsche poppenkast. Het stuk, dat door den Grand Guig nol gespeeld wordt voor het straat publiek, dat een middag-kruiertje maakt langs de Champs Elysées, heeft de volgende pakkende intrige. Do hoofd-persoon, in de verfranschte gedaante van onzen Hollandschen Jan Klaassen staat, in den uniform van Franschen piou-piou, voor zijn schild wachthuisje op wacht; de schildwacht is niet hang, zelfs voor geen Duitsche Taube bommen, want gelijk hij be- scheidenlijk meedeelt, heeft zijn pop- penkastbaas zolfs op de kritieke dagen der vijandelijke vliegtoestel-bezoeken boven Parijs er nooit aan gedacht, de voorstellingen voor het geachte publiek te onderbreken. Terwijl Jan Klaassen zijn tien pas naar links en tien pas naar rechts afstapt, treedt ten tooneele een be reden Ulaan; het paard steigert, als of het een bijenkorf in den buik droeg, en de Ulaan brult vreeselijke en on verstaanbare woorden met barbaarsch accent. Eerst maakt Jan Klaassen een strategische achterwaartsche retirade, zoodat de Ulaan bezit kan nemen van het Fransche schildwacht-huisje; maar dan komt Jan terug, en met één poppenkast-oplababber velt hij den brutalen indringer. „Wat wou je nog meer?" infor meert Jan Klaassen. Daarna treedt een volgende perso nage ten tooneele, alweer een vijand, met een soort pickelhaube op het hoofd. Het is een Duitsch landweer soldaat, die een Sévres-pendule onder den arm houdt, als krijgsbuit uit de een of andere villa meegenomen. Maar een tweede mep van Jan Klaassen is voldoende, om den pendule roover naast de Ulaan neer te leggen; Jan plaatst de pendule in zijn wachthuisje. "Wie volgt er? schreeuwt de bru tale spotter. Wie volgt is niemand minder dan de Duitsche Kroonprins in eigen per soon hij spreekt Fransch, al kon hij zijn accent niet onderdrukken. Hij houdt een alleen-spraak, waaruit blijkt, dat hij zijn soldaat en ulaan zoekt, die hij uitzond, om pendules voor hem op den kop te tikken. Maar het is dan Jan Klaassen, plotseling uit zijn schilderhuisje te voorschijn dui kend, die hem op den kop tikt. „Drie dooien 1" triomfeert Jan en hij drijft z'n brutaliteit zóó ver, den helm van den Kroonprins op z'n eigen bol te planten. Zoo staat hij daar gelijk een ver momde Duitscher, terwijl nog de doodelijk-stuiptrekkende Kroonprins met benauwde stem om „Papa! paparoept. De papa van den Kroon prins verschijnt inderdaad in eigen doorluchtige persoonhij treedt op met een geweldige pluim op z'n kroon en een snor van ijzerdraad onder den neus. Hij gaat een rede voering afsteken, maar een hoestbui - laatste actualiteit op 's Keizers bronchites- overvalt Z. M. Bij de keizerlijke verkoudheid ziet men Jan Klaassen met zijn heele schildwacht huisje sidderenmaar hy vermant zich en met een laatste watjekouw tikt hij den Duitschen Keizer tegen de wereld. Dit is het oogenblik, dat het toe schouwende publiek zijn geestdrift niet meer kan beheerschen. De straat slijpers, de kindermeisjes, de oude gedecoreerde heeren, heel het publiek barst in toejuichingen los. En Jan Klaassen moet buigen en bedanken, terwijl de vrouw van zijn baas met het centenbakje rondgaat. („Hbld."). Ouderdoms-pensioentje. J. P. schrijft in het „Hbld.": We zitten in de tramwe hebben allen haast, zooals we daar zitten. Elke halte houdt ons maar op. Bij een der trampaaltjes in een buitenwijk staat een klein oud vrouw tje, een groote spoormand ia beide handen geklemd. Gelukkig merkt de bestuurder haar opze steekt bijna niet tegen den grond af en ook maakt ze geen ge baren om mee te worden genomen. De conductenr is een vriendelijk man en helpt het vrouwtje in den wagen. 'n Zucht van verlichting van ons passagiers, als eindelijk weer voort gang in den wagen komt't is kau- toor- en andere werktijd, en 't duurt zoo lang! Vrouwtje gaat zitten, kijkt iedereen vriendelijk aan. Komt er iemand bij, schikt ze op, maakt zich nog kleiner dan ze al is, onder het gemompel van „Die juffrouw mot ook mee - Die meneer mot ook mee 1" met hoofdgeknik en -gedraai, 't Oogen blik van betalen is voor den conduc teur een beproevinghij is van plan te gaan teilen hoe dikwijls hij wel hoort„Ik heb vijf centen, ik heb vijf centen", terwijl deze uit den knoop in een zakdoek, weggestopt in een zak onder de japon en mantel, worden te voorschijn gehaald. Maar eindelijk heeft de man zijn geld en het vrouwtje haar kaartje. Vrouwtje heeft nu een ander propos. Telkens als de conducteur een nieuwen passagier om geld komt vragen, houdt ze den man staande „Ik heb vijf cent gegevenik heb vijf cent gegeven 1" „Ja zeker, moe dertje, dat i3 in orde De man, mede daartoe opgewekt door de passagiers, die onder elkaar al eens knikken of mompelen over het gevaar, dat zoo'n mensch kan loopen, als zij naar het midden der stad moet, vraagt haar Waar moet u wezen „Ik ga er niet uitklinkt het dadelijk en beslist, „ik ga er niet uit!" „Datkan prettig wordenglimlacht de man. Ik schik wat naar haar toe, tracht haar duidelijk te maken dat de con ducteur graag wil weten waar ze uitstappen moetik krijg maar steeds ten antwoord: „Over de brug!" We passeeren echter veel bruggen. Wèllce zal het zijn? Ik probeer haar wat mededeelzaam te maken. Vraag haar leeftijd. O, ijdelheid der vrouwDéar krijg ik een antwoord, en wel een zoodanig dat ik geloof dat ze minstens tien jaar smokkelt: „73 jaar". Ze voegt er bij „Nog niet zoo oud hè Ik vindt dit ook, ik zou haar er wel wat meer gegeven hebben.. Nog vlot het gesprek niet beter. Gaat ze boodschappen doen? „De tram gaat, de tram gaat!" Daar krijg ik een idéé! „U moet zeker naar het post kantoor!" Ze kijkt me verschrikt aan. „Postkantoor!" „Ja, uw pen sioentje halen?" We naderen den O. Z. Voorburgwal. Er komt beweging in het vrouwtje. Met kleine oogjes bekijkt ze alle ge bouwen, die we langs rijden, klemt nog vaster haar mand in de bevende handjes. Voor mij staat het vast: ze moet naar het postkantoor. Antwoord krijg ik niet meer, ook niet als ik de geneugten opsom die de weke- lijksche twee guldens kunnen ver schaffen. Ze mummelt maar: „hij gaat hard! hij gaat hard!" De tram staat stil. „Postkantoor!" Als geëlecfriseerd komt ze op, grijpt iedereen vast om naar den uitgang te scharrelen. Conducteur wil haar de tram afhelpen; hij zou daartoe echter geweld moeten ge bruiken. Ze wil niet geholpen; ze kan wel alléén Wagenbestuurder belt, hélt; i sagiers zien medelijdend naar het menscbje, dat eindelijk it de modder staat. Glimlachend en mummelend blijft ze staan, kiest zich den weg naar het postkantoor, beïreigd door honderd karren, rijtuigen, auto's en fietsen De ambtenaar van het Staatspen sioen komt nu aan de beirt Neem toch niet te lang credietl In de „Middenstandsbord" vestigt de heer J. S. Meuwsen mgmaals de aandacht op de onbetaalde Tekeningen. De St. Nicolaasweek is achter den rug en daarmede tevens iet vleugje van vermeerderd zaken-coen, gelijk een nachtkaars uitgegaai, aldus de schrijver. De verwachting van vde midden standers, dat de gewone feestweek nog iets goed zou makea van do enorme verliezen der laatstemaandeD, is voor de meeste vakken zoo goed als op niemendal uitgeloopen. Ook nu waren het wederom de zaken, waarin betere en luxe-artikelen verkocht worden, die het slechtst er aan toe warenzy hadden zoo goed als niets te doen, terwijl daarentegen de zaken, waar goedkoopere waren verkocht werden, betrekkelijk goede zaken maakten. Het betere publiek schijnt nog maar steeds niet te begrijpen, dat spaar zaamheid ook te ver gedreven kan worden en in haar gevolgen voorde samenleving ernstige misstanden in het leven kan roepen. En nog gevaarlijker wordt deze toestand, als het bezittende publiek in zijn lust tot sparen zich ook nog gaat verrijken met gelden, die het verkrijgt door het uitstellen van be talen der rekeningen van den mid denstand. Er gebeuren hier in Nederland in de laatste maanden ergerlijke han delingen, die aan de kaak behooren gesteld te worden, omdat de midden stand zoo goed als machteloos aan de willekeur van een deel van het betere publiek blijft overgeleverd. Het is van genoegzame bekendheid, dal de bezittende klasse voor het grootste deel nog steeds hare inkoo- pen voor verbruik, woning, kleeding en luxe (zelfs diners en soupers) op rekening blijft doen, hoezeer ook door den middenstand op zijn congressen en op tal van vergaderingen en in openbare geschriften, werd geijverd voor contante betaling. Het groote wapen, dat dit soort clientèle steeds tegen den midden stander gebruikt, zoodra hij zich ver stout op betaling van dikwijls jaren oude rekeningen aan te dringen, is de bedreiging: „ik onttrek je voortaan mijn klandizie en ik zal wel zorgen, dat mijn familie en vrienden je ook verlaten". En nog erger wordt dezen misstand in dezen ernstigen tijd, als vele van deze voorname families zich niet ont zien de betaling hunner oude reke ningen te blijven uitstellen, met de bemerking er by, dat „óók zij in deze tijden spaarzaam dienen te zijn en zij de renten van dat geld best zelf kun nen gebruiken 1" INGEZONGEN. Mijnheer de Redacteur! Dinsdag 29 December kwam er in uw blad een stukje voor van het overlijden van onzen kameraad Ho ving, sergeant fort Harssens. Genoemd stukje strookt niet geheel ïnet de waarheid. Onwillekeurig wordt hier door de indruk gevestigd alsof onze vriend roekeloos om het leven is ge komen, want er wordt in vermeld dat. zijn collega voorzichtiger was met het verlaten van het seinhuisje. De sergeant Hoving is noch op een roekelooze, noch op onvoorzichtige, maar op een noodlottige wijze om het leven gekomen. Het losstaande seinhuisje waarin hij en z(jn vriend Oudshoorn, is door de hevige rukwinden van de schuine helling gegleden onderweg stootenda tegen een luchtkoker, waardoor het huisje een of meermalen gedraaid ia en daarna tegen de opstaande rand van den muur gekomen. Vreezende met huisje en al in de gracht te vallen, heeft Hoving getracht het huisje te openen, hetgeen hem pas gelukte toen dit tegeu de opstaan de rand stuitte. Niet wetende nu, dat de deuropening naar de zijde der gracht gekeerd was hetgeen te begrijpen is als men weet dat de nacht zeer donker was deed hy zjjn noodlottige stap in de meening op het hoofdgebouw te 9tappen maar viel in de diepe natte gracht en is daar, na eerst een vreeselijke hoofd wonde tegen de muur opgeloopen te hebben in de modder gestikt. Zijn collega hem in de diepte ziende verdwijnen, kroop daarna over de hem overblijvende 3 d.M. smalle rand uiterst voorzichtig in tegenoverge stelde richting het hoofdgebouw op. U, mijnheer de redacteur dankend voor uwe welwillende medewerking. A. Veenendaal. Vertrek en aankomst dei treinen. VAN DEN HELDER NAAR AMSTERDAM. Vertrek Aankomst 6.269.10 7.40 ansltrsln 9.10 12.-2.21 1.053.11 4.106.08 8.3010.64 VAN AMSTERDAM NAAR DEN HELDER. Vertrek Aankomst 6.048.35 9.47 gsdseltsltjks sneltrein 11.47 12.543.25 9.05 Sneltrein 6.07 11.14 10.35 FEUILLETON. „Och, zeg dat niet, tante. Het ver langen naar hem zou haar ondermijnd hebben. Nu is zij toch gelukkig geweest. Zij heeft het grootste ge luk verworven, dateene vrouwsmaken kan: zU behoort toe aan den man van haar hart. Zij heeft liefde en moeders-geluk gesmaakt. Al is haar leven dan kort, het was dan voor haar toch heerlijk! Zij behoort altijd nog tot de gelukkigen, want vele meisjes komen nooit tot een hu welijk 1" De oude dame veegde haar oogen af. „Zie je, Freda, jij weet altijd te troosten." „Dat heb ik van u geleerd, tante. Maar kom laten we nu terugkeeren w\j zijn te ver gegaan! Uw man is niet gewend, u om dezen tijd zoo lang te missen. Mevrouw Vollenhove was reeds voor Freda thuisgekomen. Zy had haar heel wat nieuws te vertellen van alles wat mevrouw Bommel ge zegd had en van plan was. Freda was aanvankelijk voorne mens haar bezwaard hart tegenover haar moeder te ontlasten, maar tus schen al die onbeduidende nieuwtjes kon zij 'r droevig nieuws niet mengen. „Als Willem toch eindelijk eens terugkwam," zei haar moeder ten slotte. Bij mijnheer Bommel beginnen de volgende maand de wekelljksche soirees; mevrouw zeide vandaag heel vriendelijk, dat zij al zooveel van zijn gezellige talenten gehoord had. Z(j hoopte daarvan wel eensteprofl- teeren. Wat een bofl" „Maar wanneer moet hy weer examen doen? „Wel in de eerste helft van Decem ber, maar dan kan hij wel eens over komen. Van Amsterdam naar hier dat is geen lange reis." „Ik zal blij wezen, als dat examen achter den rug is. Ik hoop maar, dat hij slaagt." „Maar kind, denk je dan, dat hij weer zou kunnen zakken. Dat is on mogelijk dat is nog nooit gebeurd. Dan zou hij verloren zijn. Ik begrijp niet, hoe je in mijn tegenwoordigheid zoo durft spreken. Je moest wat meer aan mijn zenuwen denken." En zij veegde met haar zakdoek over haar voorhoofd. „Vergeef me, mama," zei Freda." „Daar dacht ik niet aan. Mag ik u wat verfrisschends geven? U ziet er zoo vermoeid uitl" „Ja," meende deze, die zich graag van het onwelkome onderwerp liet afleiden dat is geen wonderMe vrouw Bommel lijkt wel van Ijzer. Het is me een werk, om daar mee te doen te hebben. We zijn de ge- heele soepkokerij door geweest om alles na te zien." HOOFDSTUK XI. Er werd hard geklopt op de deur van Freda's slaapkamer. Zy werd wakker, maar het was nog geen dag. In den winter komt de zon pas om acht uur op. Daarom keerde zij zich slaapdronken om en ging op de andere zijde liggen om nog wat te slapen. Doch daar werd weer geklopt en hoorde zij zeggen: „Doeopen,Freda, ik ben het papa!" Zij sprong uit bed, deed een mor genjapon aan, draaide den sleutel om eti haar vader trad binnen. Toen ze hem zag. begreep Freda, dat hij slecht nieuws bracht. Zijn gelaat stond strak en zyne oogen schitter den met een vreemden glans. „Doe de deur dicht," zei 'hij kortaf, „zoodat ons niemand kan storen! Er is een groot ongeluk gebeurd, Willem is weer gezakt. Ik kreeg juist deze brief van Verkerk". Hij wierp toornig een gekreukt papier op tafel. „Nu is alles uit - voor hem en ook voor ons! Mama overleeft het niet," en hij sloeg ver twijfeld zyn handen voor het gezicht. „Maar, papa," riep Freda, „bedaar toch, denk aan ons en geef u toch niet zoo over aan uw verdriet!" De heer Vollenhove liep driftig in de kleine kamer heen en weer. Zijn bleek gelaat werd rood. de aderen lagen gezwollen op zijn voorhoofd. Plotseling wankelde hij, kermde en viel op de kleine sofa. Freda schoot toe, steunde zyn hoofd en richtte hem op. „Bedaar, papa, bedaar! Drink wat water, dan is het overDenk toch aan mama denk er toch aan, dat u haar moet troos ten!" Zy hield het glas aan zijn lippen en goot wat water in zijn mond. Gelukkig, hij slikte. Nu greep zij een kussen en legde dat onder zijn hoofd. Toen snelde zij naar de kamer van haar moeder en boog zich over haar heen. „Mama," riep ze, „wordt wakker! Er is wat ge beurd, maar het kau nog erger wor den, als u niet helpt! Konfin mijn slaapkamer! Papa is plotseling on gesteld geworden! Het bericht, dat Willem weer is gezakt, heeft hem zoo aangegrepen". Mevrouw Vollenhove had Freda wezenloos aangekeken, maar toen zij van het examen hoorde, uitte zij een kreet en verborg haar gezicht in de dekens. „Mama ik smeek u, kom gauwVan uw kalmte hangt alles af. Het is een groot ongeluk, maai er kan nog een grooter van komen. Papa ligt bewusteloos op de sofa! Wees fliuk mama, en help mijl" Zij wilde weg, maar de handen vau moeder grepen haar vast. Als een wanhopige keek zij haar dochter aan, „Freda," hijgde zij, „Freda zeg mij de waarheid 1 Is hij dood?" „Neen, mama, Goddank niet. Ik hoop, dat het slechts een aanval van duizeligheid is, na den grooten schrik. Maar kom gauw, mama!" Mevrouw was uit bed gesprongen, had een huisjapon aangedaan en liep met boote voeten door de gang naar Freda's kamer. Doodsbleek stak het gelaat van haar echtgenoot tegen de sofa af. De oogen waren gesloten en de armen hingen neer als bij een stervende. Met een paar stappen was ze bij hem, nam hem in haar armen en drukte zijn hoofd aan haar borst. „Otto - Otto - kijk me eens aan! Hoe kan je me zoo angstig maken riep mevrouw Vollenhove. „Man beste man Hij bewoog zich even, deed de oogen open en zuchtte. Zy greep naar het waterglas en vulde het het opnieuw. „Drink wat Otto! het is goed voor jeMaak een bruispoe der klaar, Freda! - Zoo laat myje eens rechtop zetten. Drink maar, ik houd het glas wel vast. Drink het maar leeg! Ga nu achterover liggen, rust wat uit ik zal je hoofd koel houden. Ik blijf Je zeker, ik houd je in mijn armen! Stoute man, hoe kan je me zoo laten schrikken? Weet je niet, dat jou leven, mij toebe hoort? Zeker, het is een groot onge luk, maar, Otto, er is nog grooter! Als ik jou maar mag behouden, dan zijn we nog altijd rijk! Eu dan, mannetje, - hot is ons altijd goed gegaan, we zullen elkaar in kwade dagen toch ook tot steun zijn Otto, ik kan niet leven zonder jou 1" Haar tranen vielen op zijn gelaat. Toen opende hij met moeite zijn oogen en keek haar aan. „Vrouw," zei hij zacht, „wees maar niet bang het was een flauwte!" Hij lichtte een arm op. „Zie je, je dacht zeker, dat het eene beroerte was! Laat me maar stil liggen. Het heeft me zoo geschokt!" Toen sloot hij de oogen weer. „Freda, gauw een glas wijn!" fluisterde mevrouw. Hij kermde zacht: „Nu is elke hoop voor hem vervlogen. Ach, vrouw hy is onze eenige zoon!" „Ja," zeide ze, haar eigen smart bedwingende, „maar ik wil niet morren, als ik jou maar mag be houden! Zie zoo, hier is wijn. Je moet het glas leegdrinken, zoo in één teug! Nu zullen wij je naai de slaapkamer brengen en dan slaap je nog een uurtje. Ja, ik blyf by je bed zitten. Dan ben ik bij de band, als je iets noodig hebt!" Slechts langzaam bekwam de heer Vollenhove van den zwaren slag, die hen had getroffen, door dit tweede mislukte examen van zijn zoon. Uit liefde tot haar lijdenden echt genoot, verborg zfin vrouw haar spijt en teleurstelling. Nu wist zij allerlei troostende woorden te vinden, waar aan zij anders niet gedacht zou heb ben. Haar kalme berusting werkte ook zeer gunstig op hem. Wat moest er nu gedaan worden? Na deze mislukking kon Willem nooit controleur bij de belastingen worden. Hij was ruim vier en twin tig jaar en dus te oud om het vol gend jaar nog aan het surnumerairs examen deel te nemen. Alle kos ten voor die opleiding waren dus nut teloos geweest! Natuurlyk moest hij nu zijn best doen om wat anders te worden. Ge makkelijk zou dat niet gaan, want onder de kennissen zou hij tot de mislukte menschen gerekend worden, voor zulke lieden is men niet bijzonder voorkomend of hulpwaardig! Zoo dachten zij beiden met een bedrukt hart, maar zij spraken die gedachte niet uit. Zy roerden dit onderwerp niet aan en toch waren zij in hun gedachten er steeds mee bezig. Eiidelyk omstreeks veertien dagen na cfe ontvangst van het treurige bericit, zei de heer Vollenhove op een norgen in Fréda's tegenwoordig heid: „Hoor eens, vrouw, ik heb gistertn aan Willem geld voor de terugeis gezonden. Ik rekende erop, dat je dat. wel zou goedvinden. Hij kan tan nog voor de Kerstdagen thuis sljn. Je laat zeker zyn kamer wel in orde maken". „Wilem thuiskomen Dat meen je tocl niet, beste man?" „Ja, ik meen het wel degelijk. Het dient rergens toe, dat hy nog lang- wegblij't. Onder de tegenwoordige omstaidigheden is zyn plaats hier, bij ons. Het spijt mij genoeg, dat hy niet thiis gekomen is, toen hy den eersten keer gezakt was. Hier thuis had ik het oog op zyu. studie kun nen holden, en dan zou hy nu wel - geslaagi zijn". By dB woorden kleurde zyn vrouw. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1915 | | pagina 4