NIEUWSBLAD VOOR HELDER, KOEGRAS, TEXEL, WIERINGEN EN ANNA PAULOWNA De verborgen Vallei Eerste Blad. Jb. HARJER en Zn VERHUIZINGEN. No. 5197 ZATERDAG 24 JANUARI 1920 48e JAARGANG Verschijnt Dinsdag-, Donderdag en Zaterdagmiddag REDACTEUR-UITGEVER: C. DE BOER Jr., HELDER Bureau: Kopingstr at 29 -* Interc. Telefoon 50 FEUILLETON. Dreigend conflict In het havenbedrijf. Heldersche Meubeltransportonderneming COURANT ABONNEMENTEN BIJ VOORUITBETALING: Heldersche Ct. per 3 mnd. f 1.40. franco per post f 1.60 Buitenland f 2.40 Zondagsblad 0.57'/i. - 0.65. 1.05 Modeblad 0.951.051.30 I.osse nummers der Courant 4 ct. ADVERTENTIE N. 20 ct. p. regel. Ingez. mededeelingen (kolombr. als redactioneele tekst) 60 ct. Kleine advert. (gêvr.. te koop, fe huur) v. 1 tot 4 regels 50 ct.. elke regel meer 10 ct. bij vooruitb. (adresBur. v. d. bl. en met br. onder nr. 10 ct. p. advert. extra). Bew.-exempl. J1/, ct. Adv. op bep. aangew. pl. worden 25 °/0 hooger berekend. Op- en ondergang van Zon en Maan en tijd van hoogwater (Texel). (Wintertijd.) Maan Zon Hoogwater Jan. op: ond.: opond.: y.m.:n.m.: Zondag 25 m. 9.7 a. 9.55 7.55 4.3010.4 10.45 Maand. 26 9.30 11.9 7.54 4.3311.2 11.25 Dinsdag 27 9.54 7.53 4.35—. Woensd.28 10.23 m. 0.24 7.52 4.37 0.5 0.45 Dond.d. 29 10.57 1.40 7.50 4.39 0.55 1.20 Vrydag 30 11.41 2.55 7.48 4.40 1.50 2.40 Zaterd. 31 0.35 4.4 7.47 4.42 3.10 4.— EEN ONVERKWIKKELIJKE ZAAK. Zoo nu en dan gebeuren er van die din gen, welke "heel wat stof opjagen en de be langstelling trekken -van velen, zoowel uit onze naaste omgeving als uit de verte. Een dergelijk iets nu is ook hetgeen er vooral in den laatsten tijd gaande is met betrekking tot het Marine-hospitaal te Willemsoord, Wat is het geval. Niet alleen, dat de afge treden Minister van Marine kort voor zijn heengaan eene dames-commissie heeft be noemd, die een onderzoek heeft in te stel lem naar de gebreken, welke mogelijk der verpleging in genoemde inrichting aankle ven, en die een antwoord heeft te geven op de vraag, of het tegenwoordige mannelijk verplegend personeel al dan niet door ver pleegsters vervangen dient te worden maar voornamelijk hetgeen door het Twee de Kamerlid Mr. P. J. Oud op 10 December j.1. bij de behandeling van de Staatsbegroo- ting van Marine te dezer zake is gezegd heeft de gemoederen niet weinig in bewe ging gebracht en begrijpelijkerwijze in de kringen der verplegers verbittering gewekt Volgens den heer Oud toch is het in ons Marine-hospitaal volstrekt niet in orde. In de zoogenaamde Handelingen der Tweede Kamer lezen wij, dat hij de verhouding bi, den hospitaaldienst erbarmelijk noemt. Ook het hospitaalreglement is fout. En wat het verplegend personeel betreft, dit is vol strekt niet voor zijn'taak berekend. Omdat wij van plan zijn over dit laatste punt eens wat te zeggen, laten wij hier let terlijk volgen, wat volgens de Handelingen in dezen door den Afgevaardigde gespro ken is. „Dan is aldus Mr. Oud bet noodzakelijk, dat er ander verplegend per soneel komt. Vóór alles is noodig de invoe ring van verpleegsters. Op het oogenblik laat de verpleging alles te wenschen over. Patiënten, die bedrust moeten nemen, wor den met medeweten van de verplegers bui ten het bed aangetroffen; temperatuurlijs- ten worden met medeweten der verplegers onjuist ingevuld door de patiënten; er wordt verpleegd door menschen, die van het vak geen verstand hebben. Het is voorgekomen, dat een verpleger een patiënt, die pas een buikoperatie had ondergaan, daarna,, den baard ging scheren. De verplegers gevóelen zich niet vrij tegenover de patiënten, omdat zij later, als zij weer op de vloot geplaatst worden, met dezen als kameraads moeten omgaan, en dan niet gaarne kwaad worden aangekeken, zoodat zij zich niet vrij voelen bij de verpleging in het belang van den patiënt maatregelen toe te passen, die deze onaangenaam vindt. Daarom is bet zoo hoog noodig, dat men eindelijk overgaat tot de invoering van verplegend personeel." Een buitenstaander, die dit zoo leest, krijgt natuurlijk den indruk, dat het in het i Marine-hospitaal niet veel anders dan een janboel is. Maar zoo vragen velen, cLie geen buitenstaanders zijn, doch er wel iets van weten, zich af is een dergelijk oor deel, dat eigenlijk een vonnis is, wel billijk, wel verdiend? ^Het staat voor ons vast, dat het antwoord van misschien wel allen be slist ontkennend zal zijnl En dan niet slechts Door HULBERT FOOTNER. 44) „Zoo, nu wordt je weer beter," zei het meisje. „Wat is er gebeurd?" vroeg Kitty zwakjes. „Je was bijna in de stroomversnellingen geraakt." De herinnering aan den doorgestanen angst deed Kitty bijna weer het bewustzijn verliezen. „Nu is alles voorbij," zeide het meisje op een opgewekten, zakelijken toon, dien Kitty juist noodig had. „Ik was op het strand aan het werk," ging het meisje voort, „en ik /ie een kano aankomen drijven. Ik vind het dwaasheid een goede boot te laten verplette ren op de rotsen, daarom neem ik mijn boot en pagaai er heen maar ik moet vlug zijn. Ik kom er bij, en kijk er in, oabl en daar lig jij!" „O, het was zoo vreeseljjk!" mompelde Kitty rillend. „Denk er nu maar niet verder over," troostte het andere meisje. „Alles is nu toch voorbijl" „Hoe heb je me op den oever gekregen?" vroeg Kitty. „Och dat was zoo moeilijk niet," verklaarde haar redster met een schouderophalen. „Ik was te dicht bij de stroomvej-snellingen om heide booten te kunnen redden, dus spring ik in jouw kano, en laat mijne gaan. Ik moest wat de inrichting op zichzelve, maar tévens wat het verplegend personeel aangaat. In de laatste tien jaren zijn er in'het hospitaal als gebouw talrijke veranderingen ten goede aangebracht, en zijn er allerlei nieuwighe den ingevoerd, welke terecht groote verbe teringen mogen worden genoemd, zoodat in wendig het oude in vele opzichte» in het nieuwe niet meer te 'herkennen is. En het verplegend personeel? Zeker zou er be zwaarlijk over een categorie van personen een ongunstiger oordeel, wat hun deskun digheid en toewijding betreft, kunnen wor den uitgesproken, dan door den Afgevaar digde in het openbaar gedaan is. De ver plegers spreken dan ook van een klad, die ten onrechte óp hen geworpen werd, en wi; m^enen te weten, dat velen het hierover met hen eens zijn. Waarom? Omdat de ver pleging in het Marine-hospitaal werkelijk niet zooveel te wenschen overlaat. En deze bewering uiten wij niét op losse gronden doch is wel met bewijzen te staven. Om qen oordeel te kunnen vellen over ons Marine hospitaal, moet men het kennen en moet men ook niet onbekend zijn met de geschie denis der laatste jaren. En voor een billijke beoordeeling is in de eerste plaats noodig, dat men onderscheid weet te maken tusschen een burger-ziekenhuis en eene inrichting als deze, waar militaire patiënten moeten worden verpleegd, militaire patiënten, waar van een groot deel zoogenaamd loopende patiënten, en een deel, hélaas, zelfs simu leerende patiënten zijn, zoodat men zich over hun gezondheidstoestand nu heusch niet zoo dadelijk in hooge mate bezorgd be hoeft te maken. Voegt men daar nu bij, dat na 1914 de mobilisatie het hospitaal over tollig bevolkte, temeer omdat de landmacht er ook wordt ondergebracht, een onverwach te overval, waarvoor het verplegend perso1- neel natuurlijk niet was ingericht, dan zal men zich kunnen voorstellen, dat niet op'alle zalen de verpleging volgens de hooge eischen eener deskundige verpleging plaats had, wat trouwens ook niet noodig was. Had men dit werkelijk verlangd, dan had men b.v. aan één onderofficier-verpleger niet de zorg moeten geven voor twee en meer za len, daar een mensch toch maar op één plaats tegelijk kan zijn. De onderofficieren en korporaals hebben zich echter met de hulp van miliciens, die uit den aard der zaak slechts zeer zwakke hulpkrachten zijn, door al de drukte heen moeten slaan, en het mag worden gezegd, dat er ia de laatste jaren goed is gewerkt. Vooral op de zoo genaamde ernstige zalen hebben wi, onderofficieren met toewijding aan den ar beid gezien, ook in den zoo moeilijken tijd van de Spaansche griep. En nu weten wi, wel, dat er ook onder hen worden gevonden die minder beteekenen, die misschien we ondeskundig en piinderwaardig zijn, doch vindt men vragen wij niet eveneens' ongeschikte elementen onder de gediplo meerde verpleegsters in onze burger-zieken huizen? 't Is wel eigenaardig, dat wij ge durende den mobilisatietijd door menig pa tiënt, die ook elders was verpleegd, ons Ma rine-hospitaal meermalen hebben hooren roemen, zoowel wat de zindelijkheid en de ligging als de verzorging betreft, zoodat wij, mede afgaande op eigen ervaring, ons ge rechtigd hebben geacht te meenen, en wi, doen dit nog, dat het Militair-hospi taal te Willemsoord mede aan de spits staat van de militair «„hos pitalen in ons land. En nu na de demobilisatie de toestand weer meer nor maal is geworden, terwijl bovendien aan 'de militaire veprlegers gediplomeerde burger> verplegers zijn toegevoegd, zoodat een ieder een arbeidsveld heeft, dat hij kan overzien en beheerschen, kunnen wij ons niet voor stellen, waarom 'het daar niet in orde kan zijn. Mocht eer aan de zoo scherp becriti- seerde deskundigheid der militaire verple gers meer of minder ontbreken, dan zou men dit euvel door een verdere opleiding zeker voor een groot deel kunnen verhel pen. Het wil er bij on» echter nog volstrekt hard pagaaien," ging zij met een glimlach voort, „we waren juist aan den verkeerden kant om in het diepe water te komen. Een heelen tijd bleven we op dezelfde plaats, en gingen niet voor- of achteruit. Eindelijk gaan wij langzaam, langzaam vooruit. Er ligt een omgevallen boomstam over het water, en dien pak ik juist bijtijds." „Je 'hebt mij het leven gered," mompelde Kitty. „Och schei uitl" zeide het donkere meisje kortaf. „Dé boot alleen al was het waard." „Maar je bent je eigen boot kwijt." Het andere meisje schudde het hoofd. „Ze is blijven liggen tegen de rotsen, dóór," zeide zij. „ik zal haar later wel gaan halen." Langzaam kreeg Kitty haar krachten weer terug, en trachtte zich op te heffen. De twee meisjes namen elkaar op met blikken van sciiuwe, maar levendige nieuwsgierigheid. Beiden waren zij elkaar een verrassende ont dekking. „Jij bent Kitty Sholto," zeide het donkere meisje. „Hoe weet je dat?" riep Kitty uit, met oogen groot van verbazing. „Er is geen ander blank meisje in deze streek." „Ik ken jou niet," zei Kitty. De andere haalde de schouders even op, en glimlachte flauwtjes. „Er zijn ook zooveel roode meisjes," zeide zij. „Ik heet Annie Crossfox." „Waar woon je?" Nahnya maakte een vage handbewegmg m de richting van het voortvloeiende water. „Mijn volk zijn de Sapi-Indianen," verklaar de zij. „Maar dat is heelemaal voorbij de berg kloof," zeide Kitty. „Kun je alleen zoo'n eind niet in/dat het verplegend personeel in zooveel te kortschiet, en het staat voor ons vast, dat de goede naam, dien ons Marine- hospitaal zich in breeden kring heeft ver worven, mede te danken is aan de mannen, die eiken dag opnieuw hunne taak vinden te midden der patiënten. Daarom moet de klad van hen af! Er zijn er, die verpleegsters willen invoe ren in het hospitaal. Wij staan zeer scep tisch tegenover dit vraagstuk. Wat de ver pleging over het algemeen genomen betreft, vinden wij deze verandering volstrekt niet noodig. Wie meent, dat de slechte geest, welke bij onze marine heerscht, voor een deel, hoe gering dan ook, is te wijten aan de verpleging in het militaire ziekenhuis, vergist zich. De oorzaak van dien slechten geest ligt elders. "Men make daarom het ver plegend personeel niet tot zondebok, want dit is onbillijk en onwaar tevens. Natuurlijk kan men in de meening verkeeren, dat ver pleegsters ook daar beter,op haal* plaats zullen zijn. Doch nogmaals, men vergete niet, dat men te doen heeft met een militair en niet met een burgerziekenhuis. En ver wacht men van vrouwelijk verplegend per soneel behalve een meer deskundige verple ging ook een meer beschavenden invloed op onze militaire patiënten, dan bedenke men dat men om dat doel te bereiken de beschik king zal moeten hebben over een 30 40-tal niet jonge, hoogstaande vrouwen. En waar vindt men die? Met groote belangstelling zullen wij het verloop van deze zaak volgen. Spectator. Ingezonden mededeeling. wordt door 2LOOO artsen erkend als het beete vereterkingsmlddaJ voor Zenuwen en Lichaam. BINNENLAND. De Rijksmiddelen. Uit de opgave in ons vorig nummer bleek reeds dat door de accijns op gedistilleerd een ongekend hoog "bèdrag' werd opge bracht. Het over December 1919 geboekte bedrag is het hoogste, dat ooit uit den jene veraccijns in een maand werd ontvangen. Voor het eerst in onze belastingheffing merkt' het HbL op is in een enkele maand meer dan 6 millioen uit deze heffing bin nengekomen. Natuurlijk komt dit niet uit sluitend op rekening van jeneveroonsump- tje, doch ook op het toenemende industrieele gebruik van alcohol. Niettemin laat het snelle accres geen andere conclusie toe, dan dat het gebruik van spiritualiën sterk ver meerdert na de gedwóngen onthouding tij dens den oorlog. Voor de schatkist moge dit een gunstig verschijnsel zijn, van een alge meen standpunt bezien is deze stijging van het alcoholgebruik echter stellig een betreu renswaardig verschijnseL Ook over het geheele jaar gerekend, valt een enorme vermeerdering bij den accijns op gedistilleerd' te oonstateeren, n.1. 38.89 mil lioen tegen 18.90 millioen in 1918. Deze heffing neemt ook thans weer een eerste plaats in bij de Rijksmiddelen. Alleen de in komstenbelasting en de registratierechten brengen meer op. Het HbL geeft verder het volgende over zicht van de opbrengst der Rijksmiddelen over de laatste 10 jaar: 1910176.528.728 191 1184.151.108 191 2189.981.240 1913. 1914. 1915. 1916. 1917. 1918. 1919. 200.623.421 198.450.200 169.613.613 198.668.752 235.074.094 249.231.943 328.911.963 In tien jaar tijds is de opbrengst dus on geveer verdubbeld. Dit betreft dan nog slechts de gewone middelen. Aan leenings- opcenten en belastingen in verband met de buitengewone omstandigheden (Oorlogs winst- en verdedigingsbelastingen) is boven- tegen den stroom op?" „Ik houd van alleen zijn," zeide Nahnya verontschuldigend. „Ik jaag en ik visch al leen. De menschen denken, dat ik niet wijs ben ze zeggen ik doe net als een manl" Beiden bewonderen zij elkaar in stilte. Nahnya deed de kleur van Kitty's oogen, grijs-groen, denken aan de Groote Geest rivier zelf, en haar wangen herinnerden aan sneeuw in den matten glans der ondergaande zon. Haar fijnheid scheen haar iets te geven van een hooger wezen. Kitty van haar kant verwonderde zich óver Nahnya's kracht en moed. Gelijk de meeste-meisjes had Kitty in haar zachtheid, vaak gewenscht, dat zij was geboren in de plaats van een harer broers. Heerlijk om als een man te kunnen trekken waarheen je maar wilde! Het prikkelde haar verbeelding. Elk dezer beide eenzame, onbe grepen meisjes hongerde naar vriendschap van een vrouw; daarin lag de verklaring van de ernstig-vriendelijke blikken, die zij op el kaar sloegen. Kitty was weldra weer geheel de oude. Al leen deed nu en dan de herinnering aan de doorgestane angsten haar den adem even st okken; dan vêrdween weer de kleur, die langzamerhand op haar wangen was terug gekeerd. Ddoh plotseling werd zij opnieuw bevreesd. „Hoe kan ik nu thuis komen?" vroeg zij. „Vader en de jongens zullen wanhopig zijnl" „Hebben zij nog een andere boot?" Kitty knikte. „Dan zullen zij wel gauw komen om je te zoeken," stelde Nahnya gerust, j,en dan komt alles in orde." Kitty slaakte een zuchf van verlichting. Geleidelijk voelden de twee meisjes zich vertrouwelijker met elkaar worden. „Ik ben dien in het afgeloopen jaar nog 272.625.915 ontvangen. De totale belastingopbrengst be droeg dus in 1919 601.637.878, of bijna 31/, maal zooveel als tien jaar geleden. De be- lastingschroef is echter wel bijzonder hard aangedraaid om dit resultaat te berei ken. Bovendien zijn de gemeentelijke en pro vinciale heffingen in dienzelfden tijd zeer aanzienlijk verhoogd, en staan ons nog ver dere groote belastingverboogingen-van staat en gemeente te wachten. De Duitsche kolenlevering. In ons vorig nummer deelden wij reeds een en ander mede aangaande de Duitsch- Nederlandsche kolenovereenkomst. Naar echter uit Dusseldorf aan het Hbl. wordt ge meld, betwijfelt men in mijnbouwkringen of Duitschland in de gelegenheid zal zijn de overeengekomen 90.000 ton kolen per maand te leveren, daar ieder overschot op de opge- eischte kolen door de Entente-commissie wordt gerequireerd ten einde de levering aan Frankrijk te verhoogen en daar ten ge- voljfb van den eisch der mijnwerkers voor een spoedige invoering van den zesuren dag een mogelijke inkrimping van de opge- eischte boeveelheid reeds van Februari af vermoedelijk voor de deur staat. Wat nu het kolengebied der gebroeders Ilonigman aangaat, betreft het hier uitge breide lagen vet- en vlamkolen van uitmun tende qualiteit. De ontginning van deze ko lenvelden zal van Nederlandsche zijde ge schieden. Er moet op gerekend worden, dat minstens drie tot vier jaren zullen verloo- pen, voordat de ontginning dezer mijnen zoo ver is gevorderd, dat met de verzending naar' Nederland kan worden begonnen. De Nederlandsche hulp aan Hongarije. Een telegram van het Korr.-Bureau uit Boedapest d.d. 20 dezer meldt: De hier aan gekomen geleiders van het Nederlandsche steuncomité maakten hedenmorgen in gezel schap van minister-president Uszan een tocht om met eigen oogen zich van de in Boedapest heerschende algemeene ellende te overtuigen. Aan dezen tocht namen ook de Engelsehe gevolmachtigde Fannen, de Itali- aansche vertegenwoordiger Cernutti en ver schillende leden van de hier gevestigde bui- tenlandsche militaire missies deel. Allereerst werd de bij het Westerstation ontstane wag- gonstad bezocht, waarin vluchtelingen uit door den vijand bezette streken' waren onder gebracht. Ongeveer duizend families, meest spoorwegbeambten en mijnwerkers, maar ook families uit den middenstand, zijn hier in waggons gehuisvest. In sommige goede renwagens wonen twee of drie gezinnen. Al len zijn onvoldoende gekleed, velen van hen zjjn ziek. Soortgelijke toestanden werden ook in ver scheidene huizen in de Dagalygasse aange troffen, welke straat bovendien nog door het hooge water ondergeloopen is. Ongeveer 15 duizend menschen, meest kinderen, wonen in deze bouwvallige, ongezonde huizen. Nadat nog de huurkazernes in den Bemutca bezocht waren, welke om zoo te zeggen als een staal tje van massa-ellende kunnen worden be schouwd, ging het gezelschap naar het Sten- daniek-kindertehuis, waar vooral de zaal voor zuigelingen een ontzettenden indruk teweegbracht. Hier zijn meestal de pasgebo ren kinderen uit den middenstand onderge bracht, die tengevolge van de ondervoeding der ouders als skeletten met verminkte botten nauwelijks levensvatbaar ter wereld zijn ge komen. zoo verrast, dat ik een blank meisje in deze streek vind," zeide Nahnya, in haar eigen aardig, zacht zendings8chool-Engelsch. „Toen ik in je boot kijk, denk ik aan niets. En daar lig jij! Ik ben zoo verrast, dat wij beiden bijna door de stroomversnellingen worden ge grepen." Kitty legde uit, hoe het kwam, dat zij in den stroom was geraakt. „Ja, eiken dag komt het water hooger," zei Nahnya. „Als jij er niet geweest wasfluisterde Kitty, en al de/ schrikbeelden doemden weer op. „Wij moeten wat eten," zei Nahnya prac- tisch. „Ik heb thee, vleesch en brood aan den overkant der rivier. Maar we moeten eerst een halve mijl stroomopwaarts vóór wij kun nen oversteken. We zullen de boot sleepen. Maar er is maar een kort stuk touw in de kano. Dan zal ik trekken, en jij duwt met een stok." Nahnya ging voorop, in de hand het eind van de lijn, terwijl Kitty, op haar aanwijzing, achter de kano aanliep, en haar met behulp van een langen stek belette op den oever vast te loopen of tegen rotsblokken te stoo- ten. Kitty had nog nooit zoo hard gewerkt. Nahnya had haar willen sparen, en haar daarom het gemakkelijkste deel van de te volbrengen taak opgedragen, maar het kostte Kitty de grootste inspanning om over de pun tige steenen en de dwars over het zand lig gende boomstammen, Nahnya bij te houden. De kano gedroeg zich, als was zij door een haar persoonlijk kwaad gezinden geest beze ten. Kitty had met volle overtuiging kunnen verklaren, dat de boot opzettelijk zijsprongen maakte om zoo kans te krijgen, op steenen te stooten, en wanneer zij ook maar een stap De buitenlandsche bezoekers toonden hun diepe ontroering en innig medelijden en be loofden hulp. In de Beurs voor den Diamanthandel te Amsterdam is Donderdagavond een verga dering gehouden der afdeeling Amsterdam van den C-entralen Bond van Transportar beiders. De vergadering tfas toegankelijk voor leden der vakgroepen: Havenarbeiders, Veemarbeiders, Zeelieden, Technische Be drijven, Schuitenvoerders en Voerlieden. Besproken werd de afwijzing van de voor stellen der organisatie door de werkgevers. De heer van der Meulen, bestuurder van de afdeeling, leidde de vergadering, welke zeer druk -was bezocht. Hij wees op de be langrijke dingen, welke kunnen gebeuren en verheugde zich erover," dat zooveel havenar beiders achter den Bond staan. Spr. betoog de, dat in het antwoord van de werkgevers niets anders zit dan een strijd. De hand schoen is toegeworpen en ét blijft slechts over baar op te nemen. Spr. zeide, dat de bondsbestuurders met de buitenlandsche organisaties overleg ple gen, om steun bij een eventueele staking voor te bereiden. De afdeelingsvoorzitter, de heer de Vries, zeide dat de Loonraad geen overeenstem ming bracht. De eischen der arbeiders zijh niet ingewilligd, niet omdat de werkgevers niét kunnen betalen. Zij willen niet meer be talen, omdat zij ddn vreezen onrecht te doen aan de nevenbedrjjven. Tegenover deze loondrukking der werk gevers staat slechts één middel, en dat is een krachtige organisatie van alle arbeiders in Nederland. Als het tot strijd moet komen, zal het een strijd worden, als nog nooit in Nederland is gezien. „We weten niet", zei spr., „wat uit dien strijd kan voort komen. Alle arbeiders in Ne derland vestigen den blik op den komenden strijd en ook het buitenland schenkt hem zijn aandacht. Wat uit den strijd kan voort komen, als de internationale transportar beiders de henden ineenslaan is niet te zeg gen, maar zeker kan het voor de arbeiders niet slechter worden." De arbeiders hebben reeds vijftien maan- den den strijd aan zien komen en nu is het oogenblik gekomen om baar aan te binden. Spr. adviseerde de aanwezigen achter bet bestuur te staan en tot staking te besluiten. Waar het hier echter om een zoo uiterst groot vraagstuk gaat, zullen de leden schrif telijk en geheim stemmen over de vraag of het al dan niet tot staking moet komen. In de volgende week zal de stemming wor den gehouden, op dezelfde wijze als in Rot terdam geschiedt. De heer H. Overst, afdeelingssecretaris, zette in eenige woorden de beteekenis van den komenden strijd uiteen. Spr„ voorzag, dat de strijd groot zal zijn in opzet en lang van duur. Hij geloofde, dat hij acht tot negen weken kan duren. Dat zal veel kosten en zeker zal er 600.000 voor noodig zijn. De bedoeling is, 4at in de verschillende organisaties over de stakingsvraag worde gestemd. Als tot staking woixlt .besloten, zai daarvan worden kennis gegeven aan de Scheepvaartvereeniging in den vorm van een ultimatum. Komt niet tijdig een bevre digend antwoord, dan gaat de staking in. Ingezonden mededeeling. BehangeriJSpoorstraat 49. SleeperiJSpuistraat 8. Door het gebruik van groote wagens en vakkundig personeelhet meest aangewezen en tevens het goedkoopste adres ter plaatse. Eischt vlugge en nette bediening. achterbleef, boorde de kano haar voorsteven subiet in het oeverzand. Telkens wanneer het noodig was, waadde Nahnya, zonder zich om de koude te bekommeren, door het Ijskoude water, en Kitty, die niet minder wilde wezen dan zij, volgde oogenblikkelijk, ofschoon hui verend en rillend. Toen zij eindelijk op het punt gekomen waren, vanwaar Nahnya Kitty te hulp was gesneld, onderscheidde Kitty op den over kant een groote, platte rots en een klein riviertje, dat zich daarnaast in den^ grooten stroom ontlastte. Nahnya verzocht het blanke meisje een vuur aan te leggen, terwijl zij zelf zou oversteken om eetwaren te halen. Met bewonderende, maar toch een weinig af gunstige blikken zag Kitty toe, hoe handig zij haar kano bestuurde. Eerst koerste zij stroomopwaarts; toen zij ver genoeg geko men was, dat de zuiging van den srroom haar niet voorbij het doel zou trekken, stak Nah nya de rivier over in één rechte, lange lijn. Binnen twintig minuten was zij weer terug met alles wat zij noodig hadden. Zij hingen haar kousei» en mocassins te drogen; zij strekken haar rose-met-witte en bruin-met-roee teenen naast elkaar bij bet vuur uit en nuttigden het avondmaal. Onder- tusschen voelden zij haar vriendschapsge- voelens j'egens elkaar toenemen. Tegenover een meisje en te minder tegenover een meisje dat zoo lief was als Kitty, voelde Nahnya niet de behoefte, zich met een muur te omgeven, en de natuurlijke warmte van haar wezen brak zich baan. Eindelijk kwam het tot de echte meisjes-confidenties. (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1920 | | pagina 1