NIEUWSBLAD VOOR
HELDER, KOEGRAS, TEXEL, WIERINGEN EN ANNA PAULOWNA
De verborgen Vallei
Eerste Blad.
Jb. HARJER en Zn
VERHUIZINGEN.
No. 5197
ZATERDAG 24 JANUARI 1920
48e JAARGANG
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag en Zaterdagmiddag
REDACTEUR-UITGEVER: C. DE BOER Jr., HELDER
Bureau: Kopingstr at 29 -* Interc. Telefoon 50
FEUILLETON.
Dreigend conflict In het havenbedrijf.
Heldersche Meubeltransportonderneming
COURANT
ABONNEMENTEN BIJ VOORUITBETALING:
Heldersche Ct. per 3 mnd. f 1.40. franco per post f 1.60 Buitenland f 2.40
Zondagsblad 0.57'/i. - 0.65. 1.05
Modeblad 0.951.051.30
I.osse nummers der Courant 4 ct.
ADVERTENTIE N.
20 ct. p. regel. Ingez. mededeelingen (kolombr. als redactioneele tekst) 60 ct.
Kleine advert. (gêvr.. te koop, fe huur) v. 1 tot 4 regels 50 ct.. elke regel meer 10
ct. bij vooruitb. (adresBur. v. d. bl. en met br. onder nr. 10 ct. p. advert. extra).
Bew.-exempl. J1/, ct. Adv. op bep. aangew. pl. worden 25 °/0 hooger berekend.
Op- en ondergang van Zon en Maan
en tijd van hoogwater (Texel).
(Wintertijd.)
Maan Zon Hoogwater
Jan. op: ond.: opond.: y.m.:n.m.:
Zondag 25 m. 9.7 a. 9.55 7.55 4.3010.4 10.45
Maand. 26 9.30 11.9 7.54 4.3311.2 11.25
Dinsdag 27 9.54 7.53 4.35—.
Woensd.28 10.23 m. 0.24 7.52 4.37 0.5 0.45
Dond.d. 29 10.57 1.40 7.50 4.39 0.55 1.20
Vrydag 30 11.41 2.55 7.48 4.40 1.50 2.40
Zaterd. 31 0.35 4.4 7.47 4.42 3.10 4.—
EEN ONVERKWIKKELIJKE ZAAK.
Zoo nu en dan gebeuren er van die din
gen, welke "heel wat stof opjagen en de be
langstelling trekken -van velen, zoowel uit
onze naaste omgeving als uit de verte. Een
dergelijk iets nu is ook hetgeen er vooral in
den laatsten tijd gaande is met betrekking
tot het Marine-hospitaal te Willemsoord,
Wat is het geval. Niet alleen, dat de afge
treden Minister van Marine kort voor zijn
heengaan eene dames-commissie heeft be
noemd, die een onderzoek heeft in te stel
lem naar de gebreken, welke mogelijk der
verpleging in genoemde inrichting aankle
ven, en die een antwoord heeft te geven op
de vraag, of het tegenwoordige mannelijk
verplegend personeel al dan niet door ver
pleegsters vervangen dient te worden
maar voornamelijk hetgeen door het Twee
de Kamerlid Mr. P. J. Oud op 10 December
j.1. bij de behandeling van de Staatsbegroo-
ting van Marine te dezer zake is gezegd
heeft de gemoederen niet weinig in bewe
ging gebracht en begrijpelijkerwijze in de
kringen der verplegers verbittering gewekt
Volgens den heer Oud toch is het in ons
Marine-hospitaal volstrekt niet in orde. In
de zoogenaamde Handelingen der Tweede
Kamer lezen wij, dat hij de verhouding bi,
den hospitaaldienst erbarmelijk noemt. Ook
het hospitaalreglement is fout. En wat het
verplegend personeel betreft, dit is vol
strekt niet voor zijn'taak berekend.
Omdat wij van plan zijn over dit laatste
punt eens wat te zeggen, laten wij hier let
terlijk volgen, wat volgens de Handelingen
in dezen door den Afgevaardigde gespro
ken is. „Dan is aldus Mr. Oud bet
noodzakelijk, dat er ander verplegend per
soneel komt. Vóór alles is noodig de invoe
ring van verpleegsters. Op het oogenblik
laat de verpleging alles te wenschen over.
Patiënten, die bedrust moeten nemen, wor
den met medeweten van de verplegers bui
ten het bed aangetroffen; temperatuurlijs-
ten worden met medeweten der verplegers
onjuist ingevuld door de patiënten; er wordt
verpleegd door menschen, die van het vak
geen verstand hebben. Het is voorgekomen,
dat een verpleger een patiënt, die pas een
buikoperatie had ondergaan, daarna,, den
baard ging scheren. De verplegers gevóelen
zich niet vrij tegenover de patiënten, omdat
zij later, als zij weer op de vloot geplaatst
worden, met dezen als kameraads moeten
omgaan, en dan niet gaarne kwaad worden
aangekeken, zoodat zij zich niet vrij voelen
bij de verpleging in het belang van den
patiënt maatregelen toe te passen, die deze
onaangenaam vindt. Daarom is bet zoo hoog
noodig, dat men eindelijk overgaat tot de
invoering van verplegend personeel."
Een buitenstaander, die dit zoo leest,
krijgt natuurlijk den indruk, dat het in het
i Marine-hospitaal niet veel anders dan een
janboel is. Maar zoo vragen velen, cLie
geen buitenstaanders zijn, doch er wel iets
van weten, zich af is een dergelijk oor
deel, dat eigenlijk een vonnis is, wel billijk,
wel verdiend? ^Het staat voor ons vast, dat
het antwoord van misschien wel allen be
slist ontkennend zal zijnl En dan niet slechts
Door
HULBERT FOOTNER.
44)
„Zoo, nu wordt je weer beter," zei het
meisje.
„Wat is er gebeurd?" vroeg Kitty zwakjes.
„Je was bijna in de stroomversnellingen
geraakt."
De herinnering aan den doorgestanen
angst deed Kitty bijna weer het bewustzijn
verliezen.
„Nu is alles voorbij," zeide het meisje op
een opgewekten, zakelijken toon, dien Kitty
juist noodig had. „Ik was op het strand aan
het werk," ging het meisje voort, „en ik /ie
een kano aankomen drijven. Ik vind het
dwaasheid een goede boot te laten verplette
ren op de rotsen, daarom neem ik mijn boot
en pagaai er heen maar ik moet vlug zijn.
Ik kom er bij, en kijk er in, oabl en daar
lig jij!"
„O, het was zoo vreeseljjk!" mompelde
Kitty rillend.
„Denk er nu maar niet verder over,"
troostte het andere meisje. „Alles is nu toch
voorbijl"
„Hoe heb je me op den oever gekregen?"
vroeg Kitty.
„Och dat was zoo moeilijk niet," verklaarde
haar redster met een schouderophalen. „Ik
was te dicht bij de stroomvej-snellingen om
heide booten te kunnen redden, dus spring
ik in jouw kano, en laat mijne gaan. Ik moest
wat de inrichting op zichzelve, maar tévens
wat het verplegend personeel aangaat. In
de laatste tien jaren zijn er in'het hospitaal
als gebouw talrijke veranderingen ten goede
aangebracht, en zijn er allerlei nieuwighe
den ingevoerd, welke terecht groote verbe
teringen mogen worden genoemd, zoodat in
wendig het oude in vele opzichte» in het
nieuwe niet meer te 'herkennen is. En het
verplegend personeel? Zeker zou er be
zwaarlijk over een categorie van personen
een ongunstiger oordeel, wat hun deskun
digheid en toewijding betreft, kunnen wor
den uitgesproken, dan door den Afgevaar
digde in het openbaar gedaan is. De ver
plegers spreken dan ook van een klad, die
ten onrechte óp hen geworpen werd, en wi;
m^enen te weten, dat velen het hierover
met hen eens zijn. Waarom? Omdat de ver
pleging in het Marine-hospitaal werkelijk
niet zooveel te wenschen overlaat. En deze
bewering uiten wij niét op losse gronden
doch is wel met bewijzen te staven. Om qen
oordeel te kunnen vellen over ons Marine
hospitaal, moet men het kennen en moet
men ook niet onbekend zijn met de geschie
denis der laatste jaren. En voor een billijke
beoordeeling is in de eerste plaats noodig,
dat men onderscheid weet te maken tusschen
een burger-ziekenhuis en eene inrichting
als deze, waar militaire patiënten moeten
worden verpleegd, militaire patiënten, waar
van een groot deel zoogenaamd loopende
patiënten, en een deel, hélaas, zelfs simu
leerende patiënten zijn, zoodat men zich
over hun gezondheidstoestand nu heusch
niet zoo dadelijk in hooge mate bezorgd be
hoeft te maken. Voegt men daar nu bij, dat
na 1914 de mobilisatie het hospitaal over
tollig bevolkte, temeer omdat de landmacht
er ook wordt ondergebracht, een onverwach
te overval, waarvoor het verplegend perso1-
neel natuurlijk niet was ingericht, dan zal
men zich kunnen voorstellen, dat niet op'alle
zalen de verpleging volgens de hooge eischen
eener deskundige verpleging plaats
had, wat trouwens ook niet noodig was. Had
men dit werkelijk verlangd, dan had men
b.v. aan één onderofficier-verpleger niet de
zorg moeten geven voor twee en meer za
len, daar een mensch toch maar op één
plaats tegelijk kan zijn. De onderofficieren
en korporaals hebben zich echter met de
hulp van miliciens, die uit den aard der
zaak slechts zeer zwakke hulpkrachten zijn,
door al de drukte heen moeten slaan, en het
mag worden gezegd, dat er ia de laatste
jaren goed is gewerkt. Vooral op de zoo
genaamde ernstige zalen hebben wi,
onderofficieren met toewijding aan den ar
beid gezien, ook in den zoo moeilijken tijd
van de Spaansche griep. En nu weten wi,
wel, dat er ook onder hen worden gevonden
die minder beteekenen, die misschien we
ondeskundig en piinderwaardig zijn, doch
vindt men vragen wij niet eveneens'
ongeschikte elementen onder de gediplo
meerde verpleegsters in onze burger-zieken
huizen? 't Is wel eigenaardig, dat wij ge
durende den mobilisatietijd door menig pa
tiënt, die ook elders was verpleegd, ons Ma
rine-hospitaal meermalen hebben hooren
roemen, zoowel wat de zindelijkheid en de
ligging als de verzorging betreft, zoodat wij,
mede afgaande op eigen ervaring, ons ge
rechtigd hebben geacht te meenen, en wi,
doen dit nog, dat het Militair-hospi
taal te Willemsoord mede aan de
spits staat van de militair «„hos
pitalen in ons land. En nu na de
demobilisatie de toestand weer meer nor
maal is geworden, terwijl bovendien aan 'de
militaire veprlegers gediplomeerde burger>
verplegers zijn toegevoegd, zoodat een ieder
een arbeidsveld heeft, dat hij kan overzien
en beheerschen, kunnen wij ons niet voor
stellen, waarom 'het daar niet in orde kan
zijn. Mocht eer aan de zoo scherp becriti-
seerde deskundigheid der militaire verple
gers meer of minder ontbreken, dan zou
men dit euvel door een verdere opleiding
zeker voor een groot deel kunnen verhel
pen. Het wil er bij on» echter nog volstrekt
hard pagaaien," ging zij met een glimlach
voort, „we waren juist aan den verkeerden
kant om in het diepe water te komen. Een
heelen tijd bleven we op dezelfde plaats, en
gingen niet voor- of achteruit. Eindelijk gaan
wij langzaam, langzaam vooruit. Er ligt een
omgevallen boomstam over het water, en dien
pak ik juist bijtijds."
„Je 'hebt mij het leven gered," mompelde
Kitty.
„Och schei uitl" zeide het donkere meisje
kortaf. „Dé boot alleen al was het waard."
„Maar je bent je eigen boot kwijt."
Het andere meisje schudde het hoofd. „Ze
is blijven liggen tegen de rotsen, dóór," zeide
zij. „ik zal haar later wel gaan halen."
Langzaam kreeg Kitty haar krachten weer
terug, en trachtte zich op te heffen. De twee
meisjes namen elkaar op met blikken van
sciiuwe, maar levendige nieuwsgierigheid.
Beiden waren zij elkaar een verrassende ont
dekking.
„Jij bent Kitty Sholto," zeide het donkere
meisje.
„Hoe weet je dat?" riep Kitty uit, met
oogen groot van verbazing.
„Er is geen ander blank meisje in deze
streek."
„Ik ken jou niet," zei Kitty.
De andere haalde de schouders even op,
en glimlachte flauwtjes. „Er zijn ook zooveel
roode meisjes," zeide zij. „Ik heet Annie
Crossfox."
„Waar woon je?"
Nahnya maakte een vage handbewegmg m
de richting van het voortvloeiende water.
„Mijn volk zijn de Sapi-Indianen," verklaar
de zij.
„Maar dat is heelemaal voorbij de berg
kloof," zeide Kitty. „Kun je alleen zoo'n eind
niet in/dat het verplegend personeel in
zooveel te kortschiet, en het staat voor ons
vast, dat de goede naam, dien ons Marine-
hospitaal zich in breeden kring heeft ver
worven, mede te danken is aan de mannen,
die eiken dag opnieuw hunne taak vinden
te midden der patiënten. Daarom moet de
klad van hen af!
Er zijn er, die verpleegsters willen invoe
ren in het hospitaal. Wij staan zeer scep
tisch tegenover dit vraagstuk. Wat de ver
pleging over het algemeen genomen betreft,
vinden wij deze verandering volstrekt niet
noodig. Wie meent, dat de slechte geest,
welke bij onze marine heerscht, voor een
deel, hoe gering dan ook, is te wijten aan
de verpleging in het militaire ziekenhuis,
vergist zich. De oorzaak van dien slechten
geest ligt elders. "Men make daarom het ver
plegend personeel niet tot zondebok, want
dit is onbillijk en onwaar tevens. Natuurlijk
kan men in de meening verkeeren, dat ver
pleegsters ook daar beter,op haal* plaats
zullen zijn. Doch nogmaals, men vergete
niet, dat men te doen heeft met een militair
en niet met een burgerziekenhuis. En ver
wacht men van vrouwelijk verplegend per
soneel behalve een meer deskundige verple
ging ook een meer beschavenden invloed op
onze militaire patiënten, dan bedenke men
dat men om dat doel te bereiken de beschik
king zal moeten hebben over een 30 40-tal
niet jonge, hoogstaande vrouwen. En waar
vindt men die?
Met groote belangstelling zullen wij het
verloop van deze zaak volgen.
Spectator.
Ingezonden mededeeling.
wordt door 2LOOO artsen erkend
als het beete vereterkingsmlddaJ
voor Zenuwen en Lichaam.
BINNENLAND.
De Rijksmiddelen.
Uit de opgave in ons vorig nummer bleek
reeds dat door de accijns op gedistilleerd
een ongekend hoog "bèdrag' werd opge
bracht. Het over December 1919 geboekte
bedrag is het hoogste, dat ooit uit den jene
veraccijns in een maand werd ontvangen.
Voor het eerst in onze belastingheffing
merkt' het HbL op is in een enkele maand
meer dan 6 millioen uit deze heffing bin
nengekomen. Natuurlijk komt dit niet uit
sluitend op rekening van jeneveroonsump-
tje, doch ook op het toenemende industrieele
gebruik van alcohol. Niettemin laat het
snelle accres geen andere conclusie toe, dan
dat het gebruik van spiritualiën sterk ver
meerdert na de gedwóngen onthouding tij
dens den oorlog. Voor de schatkist moge dit
een gunstig verschijnsel zijn, van een alge
meen standpunt bezien is deze stijging van
het alcoholgebruik echter stellig een betreu
renswaardig verschijnseL
Ook over het geheele jaar gerekend, valt
een enorme vermeerdering bij den accijns op
gedistilleerd' te oonstateeren, n.1. 38.89 mil
lioen tegen 18.90 millioen in 1918. Deze
heffing neemt ook thans weer een eerste
plaats in bij de Rijksmiddelen. Alleen de in
komstenbelasting en de registratierechten
brengen meer op.
Het HbL geeft verder het volgende over
zicht van de opbrengst der Rijksmiddelen
over de laatste 10 jaar:
1910176.528.728
191 1184.151.108
191 2189.981.240
1913.
1914.
1915.
1916.
1917.
1918.
1919.
200.623.421
198.450.200
169.613.613
198.668.752
235.074.094
249.231.943
328.911.963
In tien jaar tijds is de opbrengst dus on
geveer verdubbeld. Dit betreft dan nog
slechts de gewone middelen. Aan leenings-
opcenten en belastingen in verband met de
buitengewone omstandigheden (Oorlogs
winst- en verdedigingsbelastingen) is boven-
tegen den stroom op?"
„Ik houd van alleen zijn," zeide Nahnya
verontschuldigend. „Ik jaag en ik visch al
leen. De menschen denken, dat ik niet wijs
ben ze zeggen ik doe net als een manl"
Beiden bewonderen zij elkaar in stilte.
Nahnya deed de kleur van Kitty's oogen,
grijs-groen, denken aan de Groote Geest
rivier zelf, en haar wangen herinnerden aan
sneeuw in den matten glans der ondergaande
zon. Haar fijnheid scheen haar iets te geven
van een hooger wezen. Kitty van haar kant
verwonderde zich óver Nahnya's kracht en
moed. Gelijk de meeste-meisjes had Kitty in
haar zachtheid, vaak gewenscht, dat zij was
geboren in de plaats van een harer broers.
Heerlijk om als een man te kunnen trekken
waarheen je maar wilde! Het prikkelde haar
verbeelding. Elk dezer beide eenzame, onbe
grepen meisjes hongerde naar vriendschap
van een vrouw; daarin lag de verklaring van
de ernstig-vriendelijke blikken, die zij op el
kaar sloegen.
Kitty was weldra weer geheel de oude. Al
leen deed nu en dan de herinnering aan de
doorgestane angsten haar den adem even
st okken; dan vêrdween weer de kleur, die
langzamerhand op haar wangen was terug
gekeerd. Ddoh plotseling werd zij opnieuw
bevreesd.
„Hoe kan ik nu thuis komen?" vroeg zij.
„Vader en de jongens zullen wanhopig zijnl"
„Hebben zij nog een andere boot?"
Kitty knikte.
„Dan zullen zij wel gauw komen om je te
zoeken," stelde Nahnya gerust, j,en dan komt
alles in orde."
Kitty slaakte een zuchf van verlichting.
Geleidelijk voelden de twee meisjes zich
vertrouwelijker met elkaar worden. „Ik ben
dien in het afgeloopen jaar nog 272.625.915
ontvangen. De totale belastingopbrengst be
droeg dus in 1919 601.637.878, of bijna 31/,
maal zooveel als tien jaar geleden. De be-
lastingschroef is echter wel bijzonder
hard aangedraaid om dit resultaat te berei
ken. Bovendien zijn de gemeentelijke en pro
vinciale heffingen in dienzelfden tijd zeer
aanzienlijk verhoogd, en staan ons nog ver
dere groote belastingverboogingen-van staat
en gemeente te wachten.
De Duitsche kolenlevering.
In ons vorig nummer deelden wij reeds
een en ander mede aangaande de Duitsch-
Nederlandsche kolenovereenkomst. Naar
echter uit Dusseldorf aan het Hbl. wordt ge
meld, betwijfelt men in mijnbouwkringen of
Duitschland in de gelegenheid zal zijn de
overeengekomen 90.000 ton kolen per maand
te leveren, daar ieder overschot op de opge-
eischte kolen door de Entente-commissie
wordt gerequireerd ten einde de levering
aan Frankrijk te verhoogen en daar ten ge-
voljfb van den eisch der mijnwerkers voor
een spoedige invoering van den zesuren dag
een mogelijke inkrimping van de opge-
eischte boeveelheid reeds van Februari af
vermoedelijk voor de deur staat.
Wat nu het kolengebied der gebroeders
Ilonigman aangaat, betreft het hier uitge
breide lagen vet- en vlamkolen van uitmun
tende qualiteit. De ontginning van deze ko
lenvelden zal van Nederlandsche zijde ge
schieden. Er moet op gerekend worden, dat
minstens drie tot vier jaren zullen verloo-
pen, voordat de ontginning dezer mijnen zoo
ver is gevorderd, dat met de verzending
naar' Nederland kan worden begonnen.
De Nederlandsche hulp aan Hongarije.
Een telegram van het Korr.-Bureau uit
Boedapest d.d. 20 dezer meldt: De hier aan
gekomen geleiders van het Nederlandsche
steuncomité maakten hedenmorgen in gezel
schap van minister-president Uszan een
tocht om met eigen oogen zich van de in
Boedapest heerschende algemeene ellende te
overtuigen. Aan dezen tocht namen ook de
Engelsehe gevolmachtigde Fannen, de Itali-
aansche vertegenwoordiger Cernutti en ver
schillende leden van de hier gevestigde bui-
tenlandsche militaire missies deel. Allereerst
werd de bij het Westerstation ontstane wag-
gonstad bezocht, waarin vluchtelingen uit
door den vijand bezette streken' waren onder
gebracht. Ongeveer duizend families, meest
spoorwegbeambten en mijnwerkers, maar
ook families uit den middenstand, zijn hier
in waggons gehuisvest. In sommige goede
renwagens wonen twee of drie gezinnen. Al
len zijn onvoldoende gekleed, velen van hen
zjjn ziek.
Soortgelijke toestanden werden ook in ver
scheidene huizen in de Dagalygasse aange
troffen, welke straat bovendien nog door het
hooge water ondergeloopen is. Ongeveer 15
duizend menschen, meest kinderen, wonen
in deze bouwvallige, ongezonde huizen. Nadat
nog de huurkazernes in den Bemutca bezocht
waren, welke om zoo te zeggen als een staal
tje van massa-ellende kunnen worden be
schouwd, ging het gezelschap naar het Sten-
daniek-kindertehuis, waar vooral de zaal
voor zuigelingen een ontzettenden indruk
teweegbracht. Hier zijn meestal de pasgebo
ren kinderen uit den middenstand onderge
bracht, die tengevolge van de ondervoeding
der ouders als skeletten met verminkte botten
nauwelijks levensvatbaar ter wereld zijn ge
komen.
zoo verrast, dat ik een blank meisje in deze
streek vind," zeide Nahnya, in haar eigen
aardig, zacht zendings8chool-Engelsch. „Toen
ik in je boot kijk, denk ik aan niets. En daar
lig jij! Ik ben zoo verrast, dat wij beiden bijna
door de stroomversnellingen worden ge
grepen."
Kitty legde uit, hoe het kwam, dat zij in
den stroom was geraakt.
„Ja, eiken dag komt het water hooger,"
zei Nahnya.
„Als jij er niet geweest wasfluisterde
Kitty, en al de/ schrikbeelden doemden
weer op.
„Wij moeten wat eten," zei Nahnya prac-
tisch. „Ik heb thee, vleesch en brood aan den
overkant der rivier. Maar we moeten eerst
een halve mijl stroomopwaarts vóór wij kun
nen oversteken. We zullen de boot sleepen.
Maar er is maar een kort stuk touw in de
kano. Dan zal ik trekken, en jij duwt met
een stok."
Nahnya ging voorop, in de hand het eind
van de lijn, terwijl Kitty, op haar aanwijzing,
achter de kano aanliep, en haar met behulp
van een langen stek belette op den oever
vast te loopen of tegen rotsblokken te stoo-
ten. Kitty had nog nooit zoo hard gewerkt.
Nahnya had haar willen sparen, en haar
daarom het gemakkelijkste deel van de te
volbrengen taak opgedragen, maar het kostte
Kitty de grootste inspanning om over de pun
tige steenen en de dwars over het zand lig
gende boomstammen, Nahnya bij te houden.
De kano gedroeg zich, als was zij door een
haar persoonlijk kwaad gezinden geest beze
ten. Kitty had met volle overtuiging kunnen
verklaren, dat de boot opzettelijk zijsprongen
maakte om zoo kans te krijgen, op steenen
te stooten, en wanneer zij ook maar een stap
De buitenlandsche bezoekers toonden hun
diepe ontroering en innig medelijden en be
loofden hulp.
In de Beurs voor den Diamanthandel te
Amsterdam is Donderdagavond een verga
dering gehouden der afdeeling Amsterdam
van den C-entralen Bond van Transportar
beiders. De vergadering tfas toegankelijk
voor leden der vakgroepen: Havenarbeiders,
Veemarbeiders, Zeelieden, Technische Be
drijven, Schuitenvoerders en Voerlieden.
Besproken werd de afwijzing van de voor
stellen der organisatie door de werkgevers.
De heer van der Meulen, bestuurder van
de afdeeling, leidde de vergadering, welke
zeer druk -was bezocht. Hij wees op de be
langrijke dingen, welke kunnen gebeuren en
verheugde zich erover," dat zooveel havenar
beiders achter den Bond staan. Spr. betoog
de, dat in het antwoord van de werkgevers
niets anders zit dan een strijd. De hand
schoen is toegeworpen en ét blijft slechts
over baar op te nemen.
Spr. zeide, dat de bondsbestuurders met
de buitenlandsche organisaties overleg ple
gen, om steun bij een eventueele staking
voor te bereiden.
De afdeelingsvoorzitter, de heer de Vries,
zeide dat de Loonraad geen overeenstem
ming bracht. De eischen der arbeiders zijh
niet ingewilligd, niet omdat de werkgevers
niét kunnen betalen. Zij willen niet meer be
talen, omdat zij ddn vreezen onrecht te doen
aan de nevenbedrjjven.
Tegenover deze loondrukking der werk
gevers staat slechts één middel, en dat is een
krachtige organisatie van alle arbeiders in
Nederland.
Als het tot strijd moet komen, zal het een
strijd worden, als nog nooit in Nederland is
gezien.
„We weten niet", zei spr., „wat uit dien
strijd kan voort komen. Alle arbeiders in Ne
derland vestigen den blik op den komenden
strijd en ook het buitenland schenkt hem
zijn aandacht. Wat uit den strijd kan voort
komen, als de internationale transportar
beiders de henden ineenslaan is niet te zeg
gen, maar zeker kan het voor de arbeiders
niet slechter worden."
De arbeiders hebben reeds vijftien maan-
den den strijd aan zien komen en nu is het
oogenblik gekomen om baar aan te binden.
Spr. adviseerde de aanwezigen achter bet
bestuur te staan en tot staking te besluiten.
Waar het hier echter om een zoo uiterst
groot vraagstuk gaat, zullen de leden schrif
telijk en geheim stemmen over de vraag of
het al dan niet tot staking moet komen.
In de volgende week zal de stemming wor
den gehouden, op dezelfde wijze als in Rot
terdam geschiedt.
De heer H. Overst, afdeelingssecretaris,
zette in eenige woorden de beteekenis van
den komenden strijd uiteen.
Spr„ voorzag, dat de strijd groot zal zijn
in opzet en lang van duur. Hij geloofde, dat
hij acht tot negen weken kan duren. Dat
zal veel kosten en zeker zal er 600.000 voor
noodig zijn.
De bedoeling is, 4at in de verschillende
organisaties over de stakingsvraag worde
gestemd. Als tot staking woixlt .besloten, zai
daarvan worden kennis gegeven aan de
Scheepvaartvereeniging in den vorm van
een ultimatum. Komt niet tijdig een bevre
digend antwoord, dan gaat de staking in.
Ingezonden mededeeling.
BehangeriJSpoorstraat 49. SleeperiJSpuistraat 8.
Door het gebruik van groote wagens en vakkundig
personeelhet meest aangewezen en tevens
het goedkoopste adres ter plaatse.
Eischt vlugge en nette bediening.
achterbleef, boorde de kano haar voorsteven
subiet in het oeverzand. Telkens wanneer het
noodig was, waadde Nahnya, zonder zich om
de koude te bekommeren, door het Ijskoude
water, en Kitty, die niet minder wilde wezen
dan zij, volgde oogenblikkelijk, ofschoon hui
verend en rillend.
Toen zij eindelijk op het punt gekomen
waren, vanwaar Nahnya Kitty te hulp was
gesneld, onderscheidde Kitty op den over
kant een groote, platte rots en een klein
riviertje, dat zich daarnaast in den^ grooten
stroom ontlastte. Nahnya verzocht het blanke
meisje een vuur aan te leggen, terwijl zij
zelf zou oversteken om eetwaren te halen.
Met bewonderende, maar toch een weinig af
gunstige blikken zag Kitty toe, hoe handig
zij haar kano bestuurde. Eerst koerste zij
stroomopwaarts; toen zij ver genoeg geko
men was, dat de zuiging van den srroom haar
niet voorbij het doel zou trekken, stak Nah
nya de rivier over in één rechte, lange lijn.
Binnen twintig minuten was zij weer terug
met alles wat zij noodig hadden.
Zij hingen haar kousei» en mocassins te
drogen; zij strekken haar rose-met-witte en
bruin-met-roee teenen naast elkaar bij bet
vuur uit en nuttigden het avondmaal. Onder-
tusschen voelden zij haar vriendschapsge-
voelens j'egens elkaar toenemen. Tegenover
een meisje en te minder tegenover een meisje
dat zoo lief was als Kitty, voelde Nahnya niet
de behoefte, zich met een muur te omgeven,
en de natuurlijke warmte van haar wezen
brak zich baan. Eindelijk kwam het tot de
echte meisjes-confidenties.
(Wordt vervolgd).