De verborgen Vallei.
NIEUWSBLAD VOOR
HELDER, KOEGRAS, TEXEL, WIERINGEN EN ANNA PAULOWNA
S. COLTOF,
Eerste Blad.
Het probleem.
No. 5212
ZATERDAG 28 FEBRUARI 1920
48e JAARGANG
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagmiddag
REDACTEUR-UITGEVER: C. DE BOER Jr*. HELDER
Bureau: Koningstraat 29 - Interc. Telefoon 50
FEUILLETON.
A
KANAALWEG naast „Casino".
Vraagt nu aan da stalencollectie
Stoffen voorHEERENCOSTUUMS.
T
COURANT
ABONNEMENTEN BI] VOORUITBETALING:
Heldersche Ct. per 3 mnd. f 1.40 franco per post f 1.60. Buitenland f 2.40
Zondagsblad 0.571/,* 0 65
Modeblad 0.95 I I l I
Losse nummers der Courant 4 ct
1.05
1.30
ADVERTENTIËN.
20 ct. p. regel. Ingez. mededeelingen (kolombr. als redactioneele tekst) 60 ct.
Kleine advert. (gevr., te koop, te huur) v. 1 tot 4 regels 50 ct., élke regel meer 10
ct. bi) vooruitb. (adresBur. v. d. bl. en met br. onder nr. 10 ct. p. advert. extra).
Bew.-exempl. 3'/i ct. Adv. op bep. aangew. pl. worden 25 °/o hooger berekend.
Op- en ondergang van Zon en Maan
en tijd van hoogwater (Texel).
(Wintertijd.)
Maan Zon Hoogwater
Febr.
Zondag 29 a.
Maart.
Maand.
Dinsdag
Woensd.
Dond.d.
Vrijdag
Zaterd.
op:
0.37 m
1.52
3.8
4.26
5.42
6.56 ff
8.8
ond.: op: ond.: v.m.:n.m.:
3.45 6.49 5.37 3.— 3.40
4.28 6.48 5.39
5.4 6.47 5.41
5.33 6.46 5.42
5.58 6.45 5.43
6.21 6*43 5.45
6.44 6.42 5.46
4.35
6.-
7.—
7.50
8.35
9.15
5.10
6.20
7.15
8.—
8.40
9.20
(Inleiding).
Vfaar is de macht, die het maatschappe
lijk probleem, zooals dat door vier jaren
van menschen- en rijkdom vernietigenden
oorlog is ontstaan, zal oplossen?
Zal de Oude wereld door een economische
crisis ten onder gaan? En -zal de Wester-
sche beschaving, aan haar toppunt geko
men, den weg gaan van vroegere bescha
vingsperioden?
Niemand, die het weet; maar wie gewoon
is, zich rekenschap te geven van wat er om
ons heen geschiedt, ieder, die door zijn
ambt of positie in staat is, om de draag
wijdte van dat geweldig gebeuren, te be-
Ojprdeelen, ziet de toekomst met bezorgd
heid tegemoet.
Dat ons land opgepropt is met goederen
en met voorraden levensmiddelen, terwijl
vlak naast onze grenzen millioenenmenschen
verhongeren en verkommeren, moet voor
elk ernstig mensch reeds een openbaring
zijn.
Hij zal moeten erkennen, dat het zenden
van levensmiddelen en het thuishalen van
wat kinderen niets beteekent, om een mas
sa-ellende, als in de Centrale landen
heerscht, te lenigen.
Maar wat de gevolgen zijn, indien deze
Rijken inderdaad zullen worden geholpen,
zóó, dat zij zich weder kunnen oprichten en
herstellen, dat staat juist slechts weinigen
voor den geest.
In alle landen geeft bovendien het arbei
dersvraagstuk groote zorgen.
Het is te begrijpen, dat deze klasse, door
de ellende van den oorlog wakker gewor
den, door middel van haar sterke organisa
ties een beter levensdeel opeischt.
Dat zij weigert, genoegen te nemen met
de rol, haar tot nu toe toebedacht.
En op zich zelf is de ontwikkeling en
meerdere zelfbewustheid dier klasse voorde
maatschappij toe te juichen en kan het niet
anders dan de menschheid ten goede komen.
Maar wat niet wordt verstaan en veelal niet
gezien en erkend wil worden, dat is, dat
het tijdperk van grootere levenseischen pre
cies samenvalt met het tijdstip, dat de maat
schappij daar het minst aan kan voldoen.
De hoogere loonen, de verkorte arbeids
dag, de overige hervormingen, zij zouden
vóór d?n oorlog best hebben kunnen wor
den opgebracht; doch thans moeten zij wor
den afgestaan, feitelijk van een.tekort.
En dit is het, wat juist in arbeiderskringen
niet goed wordt ingezien.
Velen zien altijd te veel het betrekkelijk
Meine getal bezitters, en vooral de in den
oorlog gekweekte Oorlogswinstmakers, die
het geld laten rollen, maar begrijpen nog
te weinig, dat de arbeiders te groot in aan
tal zijn, om hun leven noemenswaard te ver
beteren, al verdeelt men het geheele bezit
van die vermogenden.
Er is daarnaast door de mobilisatie, die
jaren lang de mannen in de kracht van
hun leven heeft doen luieren, een geest van
arbeids-schuwheid gekweekt, nog versterkt
Door
HULBERT FOOTNER.
59)
Zij deed als hoorde zij hem niet. „Hier is
geen plaats voor jou I" zeide zij tot Philippe,
hoog en beschuldigend als een priesteres. „Je
bent een half-blanke; je bent slecht als een
blanke en een roode te*za<men! Ik heb in de
•heele streek over je hooren spreken Je
maakt jezelf dol met whisky, en -wilt vechten
voor niets! Omdat je sterk bent, doe je wat je
lust! Overal waar je gaat, maak je het den
menschen lastig! Je zegt, je haat de blanken,
maar je kunt niet van hen weg, omdat zij'
whisky hebben! Je bent geen blanke, je bent
niet rood je bent niets! Hier i> geen plaats
voor je!"
Dit alles was balsem voor Ralph's hart.
Hij hield zyn oogen op den grond gericht,
om niet blijk te geven van eenigen triumf
over den jongen halfbloed.
Eenige oogenblikken overlegde Nahnya
zwijgend; toen zeide zij tot Philippe, wijzend
naar den voet van de helling: „Daar moet
jij heengaan," tot Ralph: „Jij blijft hier. Ik
wil alleen zijn en zal bedenken, wat gedaan
moet worden."
Terwijl Ralph en de halfbloed elkaar over
een afstand van een twintig meter booze
blikken toewierpen, en Kitty, op wie ntomand
acht sloeg, naast Ralph neerhurkte, ging
Nahnya op den rotsrand zitten; het hoofd in
de handen gesteund trachtte zij een oplos
door het voorbeeld tijdens den oorlog, waar
in sommigen met niets doen in korten tijd
schatten konden vergèren, die voor het her
stel der maatschappij ook al niet bevorder
lijk ia
En als dan elementen als een Bouman,
Sneevliet, Wijnkoop en andere warhoofden
den arbeiders nog wijs maken, dat vermeer
dering der productie een kapitalistenbelang
is, maar n.b. tegen het arbeidersbelang.
ja, dan is het begrijpelijk, dat ernstige
menschen de toekomst donker inzien;
Ook in de kringen der arbeiders intus-
schen, die het met dergelijke krankzinnig
heden oneens zijn, wordt echter niet ge
noegzaam. op het ontzaglijke belang juist
van productievermeerdering en juist voor
de arbeiders, gewezen.
Men erkent, dat hier en daar arbeids-
schuwheid bestaat, doch er wordt niet ge
noegzaam tegen opgetreden.
Teveel wordt het vergoelijkt,o.m. met oe
leuze, dat de arbeiders wel willen werken,
wel willen meehelpen, de productie te ver
meerderen, maar.niet voor het ka
pitalisme.
Zoolang er echter geen andere bedrijfs-
gemeenschap is, gêen anderen vorm van
beheer is daargesteld, zullen we nu eenmaal
voor het kapitalismemoeten werken, wil
len wij kunnen leven, zoodat die Uitspraak
eigenlijk meer van verlegenheid getuigt dan
van een werkelijk gemeende strijdleuze.
En als de heeren communisten dan in de
openbare lichamen aandringen op een loon,
dat den arbeiders de volle opbrengst van
hun arbeid geeft, terwijl zij tegelijk als
pensioen het volle laatstgenoten loon
eischen, dan is dit een tegenstrijdigheid, die
zij zelf niet eens meer schijnen te bemerken.
Want in geen enkele maatschappij zal
men de volle opbrengst van zijn arbeid
kunnen eischen, omdat er nu eenmaal voor
raden moeten zijn en o.m. de kinderen, zieken
en zwakken wel moeten eten zonder dat zij
kunnen werken, hetgeen wil zeggen, dat
ook voor hen een deel dier opbrengst moet
^o*den afgestaan. En zoo is het pok met
het pensioen voor invaliden en ouden van
dagen, dat zeker niet aanwezig is, als de
werkers.in hun goeden tijd alles zouden
kunnen opmaken.
Zoo is er dus een en al verwarring en
onzekerheid. De eene leuze voor den ander
wordt aangeheven en de menschheid wordt
langzaam, maar zeker, in een roes van „het-
zal-mijn-tijd-wel-duren" voor alle goede
eigenschappen onvatbaar gemaakt.
Wil onze maatschappij weer gezond wor
den, dan zal zij moeten beginnen den moed
der zelfkennis te bézitten.
Met struisvogelpolitiek zullen wij nu min
der dan ooit opschieten.
Wil de groote massa echter tot klaarheid
komen, dan zal zij zich niet langer blind
moeten staren op geld. Dan zal men
de rol, die het geld in onze maat
schappij vervult, beter moeten leeren be
grijpen en aan dat artikel geen waarde moe
ten toekennen, die het niet bezit en nooit
kan bezitten. Zoolang men dat inzicht mist,
zal men ook steeds falen in de juiste be
oordeeling van de dagelijks om ons heen
voorvallende feiten.
Over de rol van het geld dus allereerst
een woordje.
Helder, 24/2 '20.
BUITENLAND.
De Adrlatische quaestie.
President Wilson heeft op de nota van
den oppersten Raad inzake de Adriatische
quaestie geantwoord. Berichten uit Londen
melden, dat de nota op hoffeljjken toon is
gesteld, doch dat de inhoud niet gunstig is
voor een spoedige regeling. De nota is
overigens in verzoenenden geest gesteld,
en bevat geen dreigementen, doch houdt
vast aan het standpunt dat ontwikkeld werd
sing te vinden, die redding zou brengen
voor hen allen.
St. Jean Bateese, Charley Crossfox, Ah-
mek en Myengeen naderden over de weide,
beladen met ae wapens, levensmiddelen en
dekens die Nahnya hun bevolen had, bij
haar te brengen. Toen zij aan den voet van
de helling waren gekom, daar waar het
stroompje zijn rotsachtig bedding betrad,
wierpen zij hun pakken neer: zij wierpen
een blik op de zon, en begonnen instinct
matig een vuur aan te leggen en een maal
tijd te bereiden. Nieuwsgierig gluurden zij
naar den nieuwen vreemde, die den weg
naar hun domein gevonden had.
G-eruimen tijd duurde het, voor Nahnya
weer opstond. Ralph las op haar gelaat, dat
haar besluit genomen was. Haastig ging hij
haar tegemoet, terwijl Philippe van den an
deren kant de helling opkwam.
Doch Nahnya scheen nog niet van zins
haar plannen kenbaar te maken. Alles wat
zij zeide was: „Laat ons gaan eten."
Haar houding was ondoorgrondelijk. Zij
waren genoodzaakt hun ongeduld zoo goed
zij dat konden, te bedwingen. Allen zaten in
het gras, aan den voet van den heuvel. Het
was een gezelschap van buitengewoon hete
rogene elementen: Kitty, Ralph, Nahnya en
Philippe zaten aan den eenen kant van het
vuur; tegenover hen.aan de andere zijde
zaten de vier Indianen. Nahnya's gelaat
stond vriendelijk en rustig; Philippe keek
boos, Ralph wanhopig; Kitty's lippen tril
den, en voortdurend vulden haar oogen zich
met tranen. De Indiaansche jongens- staar
den de vreemdelingen aan met glazige,
zwarte popoen-oogen, waarin een mengsel
tit dieiiijke nieuwsgierigheid en mensch e-
onverschilligheid lag uitgedrukt. Be-
Ingezonden mededeeling.
in de Engelsch-Fransch-Amerikaansche
nota aan Italië van 9 December 1919. Met
andere woorden, president Wilson wenscht
niet toe te geven, en de opperste raad zal
een andere oplossing hebben te zoeken of
buiten president Wilson om dit vraagstuk
moeten regelen.
De Turksche quaestie.
„De Turk is een kanker, een opkruipend
verderf van het vleesch. De druk van zijn
met bloed bevlekte sandalen doet in heele
landstreken het leven en de vruchtbaarheid
verdorren en verdwijnen. De volken, on
derworpen aan zijn regeering, zijn eeuwen
lang de slachtoffers geweest van zijn indo
lentie, onbekwaamheid en zijn lusten. Ik
verheug mij erover, dat de Turk eindelijk
opgeroepen is tot de afrekening voor zijn
jarenlange onmenscheljjkheid."
Dit waren de woorden van Lloyd George,
toen Turkije in den oorlog betrokken werd.
Deze woorden vonden groote instemming,
vooral ook in Engeland, en het baart daar
om te meer verwondering, dat de geallieer
den thans besloten de Halve Maan te Kon-
stantinopel te laten.
In ons vorig nummer maakten wij reeds
melding van de zich in Engeland vormende
partijen vóór en tegen de verdrijving van
den sultan. Thans is de quaestie ook in het
Lagerhuis ter sprake gekomen, waarbij
Lloyd George zijn standpunt heeft uiteen
gezet. Naar hij verklaarde, was de confe
rentie der verbondenen, na langdurige en
zorgvuldige overweging van alle feiten tot
het besluit gekomen, dat de beste weg was,
de Turken te Konstantinopel te laten
blijven.
Lloyd George zeide, dat de Russische re
volutie en de vrede van Brest Litofsk een
eind gemaakt hadden aan de eerste over
eenkomst inzake Konstantinopel. De belof
te, welke bij die overeenkomst was afgelegd
was met goedvinden van beide partijen in
getrokken. Het zou het toppunt van dwaas
heid zijn om de wacht bij deze doorgangen
opnieuw toe te vertrouwen aan het volk dat
het in hem gestelde vertrouwen beschaamd
had. Dat zou nimmer geschieden. Deze
poorten zouden nimmer meer voor den neus
der Britsche oorlogsschepen door de Tur
ken mogen worden dicht gegooid.
De .belofte, die in Januari 1918 afgelegd
is, was gedaan met volledig goedvinden van
alle partijen. De afgevaardigde van Paisley,
de heer Asquith, en lord Grey hadden toe
gegeven, dat de verklaring van Januari
1918 duidelijk, ondubbelzinnig en welover
wogen was geweest.
Het is voor de Engelsche regeering een
uiterst moeilijk geval om partij te kiezen.
Aan den eenen kant het deel van het volk
dat alleen let op recht en menschelijkheid
en van dat standpunt bezien is een af
straffing der Turksche regeerders meer dan
noodig doch aan den anderen kant staan
degenen, die in het oog houden, dat Enge
land door zijn uitgestrekte bezittingen een
groote mohamedaansche mogendheid is.
Volgens hen* zou de onrust, die toch reeds
meermalen in Britsch-Indië tot uiting kwam,
nog toenemen, indien besloten werd de sul
tan uit Konstantinopel te verdrijven.
Volgens de „Daily Mail" bestaat er thans
geen twijfel meer, of Europeesch Turkije
zal beperkt worden tot Konstantinopel, ter
wijl het overige deel van het Turksche rijk
op den Balkan bestuurd zal worden onder
toezicht van den Volkenbond.
halve St. Jean Bateese toonde niemand van
het gezelschap lust tot spreken: de oude
echter voelde, met zijn aangeboren welle
vendheid, dat op hem de plicht rustte, te
zorgen, dat het maal op aangename wijze
werd genuttigd.
Hij babbelde voort met zijn zachte, wel
luidende stem, en verduidelijkte zijn simpele
opmerkingen met zonderlinge gebaren. Het
hinderde hem niet in het minst, dat niemand
luisterde.
„Er is een gele ring om de zon vandaag.
Morgen zal er veel regen komen, 's avonds.
Het is goed. De hessen zullen rijp worden.
Dit is een jaar van overvloed voor het volk.
Wanneer de bladeren komen neervallen, zal
het berenvolk vet en zacht van vleesch zijn,
met heel dikke, warme pelzen, denk ik. De
beer is als een mensch: hij-houden van een
grap als hein prettig voelen. Eens zie ik een
beer naast een rivier spelen. Hij is alleen.
Hij springt, hij danst en valt neer, en lacht,
en buitelen over zijn hoofd, omdat hij zich
zoo prettig voelen. En ik lach, tot mij mijn
zijden pijn doen!"
Toen Nahnya opstond uit het gras, volg
den allen haar voorbeeld. Zonder eenige in
leiding zeide zij rustig: „Nu zal ik zeggen,
wat ik gedacht heb."
Allen hingen aan haar lippen, behalve de
twee jongens, die geen Engelsch verstonden.
Zij wierp een raadselaohtigen blik op Ralph
en sprak kort: „Ralph en Kitty gaan terug
naar Jim Sholto."
Ralph voelde zich het bloed naar de wan
gen stijgen. „Ik ga niet!" riep hij uit. „Laat
zij gaan! Ik weet dat ik het recht niet heb,
je de wet voor te schrijven, te minder waar
ik de schuld van dit alles ben! Maar wel
geeft dat mij het recht en meer nog: legt
Intusschen heeft Engeland, zooals wij
reeds gemeld hebben, een sterk eskader
naar den Bosporus gezonden om meer
kracht bij te zetten aan de waarschuwing
die tot de Turksche regeering gericht was;
n.L om met 't uitmoorden der Armeniërs op
te houden, daar anders de beslissing ten
aanzien van Konstantinopel zou worden
gewijzigd.
De Porte heeft deze waarschuwing blijk
baar ter harte genomen. De Turksche mi
nister van binnenlandsche zaken heeft al
thans aan alle provinciale overheden ver
zocht maatregelen te nemen, ter voorkoming
van aanvallen op niet-mahomedanen.
Volgens te Berlijn uit Rome ontvangen
berichten, heeft het zenden van een Britsch
eskader naar Konstantinopel in Italiaan-
sche regeeringskringen niet weinig op
schudding gewekt. Men meent,, dat Enge
land door het zenden van 5 moderne krui
sers nog voordat het Turksche vredesver
drag is gesloten, de Entente voor een uit
gemaakte zaak wil stellen betreffende het
bewaken van de zee-engten. Engeland ver
zekert zich aldus een positie die Frankrijk
en Italië bij gebrek aan kracht niet kunnen
innemen.
FRANKRIJK.
De spoorwegstaking.
De spoorwegstaking op het net van de
P. L. M. (ParijsLyonMiddellandsche
Zee) was Donderdag vrijwel algemeen.
Slechts enkele treinen liepen, waarbij men
de uiterste voorzichtigheid in acht moest
nemen, aangezien de stakende wisselwach
ters alle seinen op onveilig gezet hadden
en toen hun post hadden verlaten. Men ver
wacht dat de staking zich oiok tot het net
ten noorden van Parijs zal uitbreiden.
De staking draagt een politiek karakter.
Zij staat onder leiding van extremisten.
De regeering en de maatschappijen zijn
vast besloten niet toe te geven. De noodige
maatregelen voor vervoer van levensmidde
len en de post voor Parijs zijn genomen.
DUITSCHLAND.
De toestand.
Men schrijft van de grens aan de „N..
Rott. Crt.":
Hoe meer men thans onder de goedgezin
de oostelijke naburen vertoeft, des te leven
diger beseft men den diep-ernstigen toestand,
waarin het overgroote deel der bevolking
verkeert. En dan moet men wel een hart van
steen hebben, om geen medelijden te gevoe
len met zooveel millioenen Duitsche man
nen, vrouwen en vooral kinderen, die aan de
ellende ten prooi zijn; mannen en vrouwen,
die met den besten wil ter wereld zich geen
redelijk bestaan kunnen verzekeren; kinde
ren, die honger hebben en aan wie geen vol
doende voedsel kan worden verschaft; men
schen, voor wie een eenvoudige, behoorlijke
kleeding een al te groote luxe mag heeten;
die door lichamelijke verzwakking aan aller
lei ziekten geen voldoenden weerstand kun
nen bieden. Bij millioenen zijn de ongeluk-
kigen te tellen, die tevergeefs baat zoeken
tegen allerhande, dikwijls ongeneeslijke
kwalen; die geen versterkende middelen
kunnen aanwenden om het gesloopte lichaam
weer eenigermate te herstellen; die lang
zaam, maar zeker door uitputting zulen be
zwijken. En hoop op betere tijden is er voor
alsnog zoo weinig I De levensmiddelen-
schaarschte neeant met den dag toe en de
kwaliteit der eerste voedingsmiddelen wordt
voortdurend slechter. En de nieuwe oogst is
nog zoo verrel Ten einde raad, ontvluchten
dagelijks steeds meer hongerige het groote
vaderland, om in de Nederlandsche grensge
meenten hulp en voedsel te zoeken. Bij tien
tallen, honderdtallen zelfs stroomen zij de
grenzen over, om bij goedgezinde platte
landers brood voor hun hongerige magen
te vinden. En ze kloppen zelden tevergeefs
het mij zelfs de verplichting op om hier
te blijven, en je zooveel mogelijk te helpen
om te redden wat gered kan worden. Daarna
zal ik het je niet meer lastig maken wees
daar niet bang voor, Nahnya. Ik zal gaan!"
Nahnya boog het hoofd.
„Het spijt mij," fluisterde zij, „maar je
moet gaan nu dadelijk!"
Ralph trachtte, tegen eigen overtuiging
in, zijn standpunt te verdedigen. Hij had
zulke bewijzen gehad van Nahnya's door
zicht, dat hij er niet aan twijfelen kon, of zij
had ook nu gelijk, evenals reeds eerder.
„Ik weet wel, dat ik geen geweer kan han-
teeren," gaf hij toe, „maar ik kan je met
mijn raad van dienst zijn. En zoo is er meer.
Als er eenig gevaar is, heb ik het recht, dat
met je te deelen! Mijn leven heeft voor mij
geen waardel"
Nahnya gaf hem geen antwoord. Zij uitte
een kort bevel in het Cree, en Ralph werd
vastgegrepen door de drie Indiaansche jon
gens en Philippe. Tegen hen kon Ralph zich
niet verweren. Op het zien van zijn van pijn
vertrokken gelaat, slaakte Kitty een onder
drukten gil. Nahnya sprak op strengen toon
eenige woorden; toen behandelden zij hem
minder ruw. Nahnya zelf had hem den rug
toegewend. Zij wonden een touw om zijn
bovenlijf, en zijn armen, zoodat hij deze niet
vrij kon bewegen. Ralph verdroeg het. Hij
sprak niet verder.
„Jij brengt hen terug naar Jim Sholto,"
gebood Nahnya den halfbloed in het En
gelsch. „Je zegt Jim Sholto, hem niet los te
laten, voor hij van hier weggaat."
Zij wachtte enkele oogenblikken om dan
voort te gaan: „Dan ga je naar Joe Mixer.
Je zegt hem: het is nu te laat om vannacht
nog op weg te gaan. Zeg hem, dat hij mor-
aan. Maar... deze ongekende weelde van
een voldoend maal duurt slechts kort. Wel
dra zien dezelfde hongerlijders zich door
Nederlandsche grenswachters teruggebracht
naar het oord, waar de honger hen weer aan
grijnst. Wel een treurig bestaan voor deze
stakkers! Maar de Nederlandsche grens
wachter doet zijn plicht en Nederland moet
onverbiddelijk zijn in dit opzicht: ter be
scherming van eigen volk moeten deze bui
tenlanders tot eiken prijs geweerd worden.
Want onder zooveel honderden uitgeweke
nen schuilen allicht heel wat individuen van
verdacht allooi. Daarom Nederlandsche
grenswachters waakt 1 We weten het toch
maar al te goed: niet de goedgezinden, de
werkwilligen in de eerste plaats gaan hun
heil in d envreemde zoeken.
Met voldoening toch hoorden we nog de
zer dagen Hannoveraansche landlieden er
over spreken en middelen beramen, om den
landbouw en den veeteelt in goede banen te
krijgen. Deze menschen zijn het in de eerste
plaats, die op de ruïnen van het ineenge
storte rijk een nieuw Duitschland willen
herbouwen met al de kracht, die in hen is.
Maar helaas! hun ontbreken de eerste mid
delen, om de productiviteit van hun gron
den te verhoogen, om hun veestapel weer
„op peil" te brengen. Er is groot gebrek aan
allerlei meststoffen, aan geschikt zaai- en
pootgoed, aan menschelijke en dierlijke werk
krachten, aan deugdelijk materiaal bij den
land- en veldarbeid.
De wei- en hooilanden zijn in de oor
logsjaren totaal uitgeput. De behoodigde
kunstmeststoffen blijven èn door geringen
arbeidslust van zooveel duizenden èn door
het gebrek aan vervoermateriaal weg en
zoo zien de boeren geen kans, de veehoude
rij uit haar staat van diep verval op te hef
fen. Gedurende heel den oorlog is de toe
stand van landbouw en veeteelt in Westelijk
Duitschland dan ook niet zoo diep-ernstig
geweest als thans. Een statistiek van de
huidige melk- en boterproductie zou dan
ook de meest verbijsterende resultaten op
leveren; op de meeste boerderijen is ze
meer tlan gedecimeerd!
't Mag bij detzen stand van zaken dan ook
geenszins verwondering baren, dat de Duit
sche plattelandsbevolking scherp gekant is
tegen zooveel honderdduizenden, die, door
hun tegenzin in den arbeid, Duitschland
nog spoedig tot dieper verval trachten te
brengen en dat we uit den mond van ove
rigens onveravlschte Duitschers den wensch
vernamen: „Werden we maar bij Nederland
gevoegd! Dan tenminste zouden we onge
stoord kunnen voortgaan met den herbouw
van ons voorvaderlijk erf. Doch thans zijn
we omringd door leegloopers, landverra
ders, bolsjewieken, individuen, die blijkbaar
niets te verliezen hebben, doch slechts mee-
nen te winnen bij den ondergang van eigen
geboortelandl
En zoo is de ernstige, maar treurige
waarheid! Duitschland gaat zienderoogen
den weg op van het ongelukkig Oostenrijk.
En komt er geen hulp van huiten, dan is
het we spreken hier uit volle overtui
ging, gegrond op eigen waarneming zijn
instorting nabij.
Moge zulks, ook in 't belang „van ons land
en volk, voorkomen warden 1
De verhooging der spoorwegtarieven.
De directie der spoorwegen deelt mede,
dat de tarieven voor het passagiersverkeer
alsmede de vrachtprijzen voor bagage, ijl
goederen, honden en lijken met 100 pet. zijn
verhoogd. Deze verhooging strekt zich ook
uit over maand-, week-, arbeiders- en scho
lieren-kaarten. Perronkaartjes zullen in het
vervolg 40 pf. kosten.
De nieuwe regeling zal op 1 Juni in wer
king treden. Een uitbreiding van het ver
keer zal zij wel niet ten gevolge hebben.
De altverkoop.
In de laatste dagen zijn de meeste hotels
van Wiesbaden aan vreemdelingen ver
gen koint. Zeg hem: Annie Crossfox zal niet
vechten."
Philippe wilde een tegenwerping maken.
„Dat is mijn plan," stuitte Nahnya hem.
„Ik zal alles vertellen, wanneer het daarvoor
tijd is. Je moet vannacht in Joe Mixeris
kamp blijven. Zoodra het licht wordt, moet
je opstaan. Je moet uit het kamp sluipen
zonder hen wakker te maken. Je moet het
ravijnbed volgen tot voorbij het hol in de
rots, en de bocht om gaan. Ik wacht daar
op je."
„Ga nu op weg!" beval zij. „Neem een
deken, en veel ammunitie en gedroogd her
ten vleesch. Verberg het naast het hol in de
rots, wanneer je er uit komt. Breng het des
morgens weer mee. Je zult een lange reis
moeten maken."
Philippe mompelde op ontevreden toon
iets in het Cree.
„Dat zal ik je morgenochtend vertellen,"
antwoordde Nahnya koel. „Als je niet wilt,
hoef je niet te gaan."
Philippe haalde de schouders op. Hij
maakte aanstalten om te gaan. „Ik heb een
deken in Joe Mixer's kamp," zeide hij.
„Neem de mijne," zeide Nahnya. „Laat je
eigen deken daar liggen, als je opstaat, dan
vermoeden ze niet dadelijk, dat je wegge-
loopen bent."
De toebereidselen waren weldra getrof
fen. Nahnya zond een van de jongens naar
het riviertje om een handvol stofgoud te
halen, dat Philippe Joe Mixer en de zijnen
zou kunnen toonen als voorloopig resultaat
van zijn onderzoekingstocht.
(Wordt vervolgd).