De verborgen Vallei. NIEUWSBLAD VOOR HELDER, KOEGRAS, TEXEL, WIERINGEN EN ANNA PAULOWNA S. COLTOF, Eerste Blad. Het probleem. No. 5212 ZATERDAG 28 FEBRUARI 1920 48e JAARGANG Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagmiddag REDACTEUR-UITGEVER: C. DE BOER Jr*. HELDER Bureau: Koningstraat 29 - Interc. Telefoon 50 FEUILLETON. A KANAALWEG naast „Casino". Vraagt nu aan da stalencollectie Stoffen voorHEERENCOSTUUMS. T COURANT ABONNEMENTEN BI] VOORUITBETALING: Heldersche Ct. per 3 mnd. f 1.40 franco per post f 1.60. Buitenland f 2.40 Zondagsblad 0.571/,* 0 65 Modeblad 0.95 I I l I Losse nummers der Courant 4 ct 1.05 1.30 ADVERTENTIËN. 20 ct. p. regel. Ingez. mededeelingen (kolombr. als redactioneele tekst) 60 ct. Kleine advert. (gevr., te koop, te huur) v. 1 tot 4 regels 50 ct., élke regel meer 10 ct. bi) vooruitb. (adresBur. v. d. bl. en met br. onder nr. 10 ct. p. advert. extra). Bew.-exempl. 3'/i ct. Adv. op bep. aangew. pl. worden 25 °/o hooger berekend. Op- en ondergang van Zon en Maan en tijd van hoogwater (Texel). (Wintertijd.) Maan Zon Hoogwater Febr. Zondag 29 a. Maart. Maand. Dinsdag Woensd. Dond.d. Vrijdag Zaterd. op: 0.37 m 1.52 3.8 4.26 5.42 6.56 ff 8.8 ond.: op: ond.: v.m.:n.m.: 3.45 6.49 5.37 3.— 3.40 4.28 6.48 5.39 5.4 6.47 5.41 5.33 6.46 5.42 5.58 6.45 5.43 6.21 6*43 5.45 6.44 6.42 5.46 4.35 6.- 7.— 7.50 8.35 9.15 5.10 6.20 7.15 8.— 8.40 9.20 (Inleiding). Vfaar is de macht, die het maatschappe lijk probleem, zooals dat door vier jaren van menschen- en rijkdom vernietigenden oorlog is ontstaan, zal oplossen? Zal de Oude wereld door een economische crisis ten onder gaan? En -zal de Wester- sche beschaving, aan haar toppunt geko men, den weg gaan van vroegere bescha vingsperioden? Niemand, die het weet; maar wie gewoon is, zich rekenschap te geven van wat er om ons heen geschiedt, ieder, die door zijn ambt of positie in staat is, om de draag wijdte van dat geweldig gebeuren, te be- Ojprdeelen, ziet de toekomst met bezorgd heid tegemoet. Dat ons land opgepropt is met goederen en met voorraden levensmiddelen, terwijl vlak naast onze grenzen millioenenmenschen verhongeren en verkommeren, moet voor elk ernstig mensch reeds een openbaring zijn. Hij zal moeten erkennen, dat het zenden van levensmiddelen en het thuishalen van wat kinderen niets beteekent, om een mas sa-ellende, als in de Centrale landen heerscht, te lenigen. Maar wat de gevolgen zijn, indien deze Rijken inderdaad zullen worden geholpen, zóó, dat zij zich weder kunnen oprichten en herstellen, dat staat juist slechts weinigen voor den geest. In alle landen geeft bovendien het arbei dersvraagstuk groote zorgen. Het is te begrijpen, dat deze klasse, door de ellende van den oorlog wakker gewor den, door middel van haar sterke organisa ties een beter levensdeel opeischt. Dat zij weigert, genoegen te nemen met de rol, haar tot nu toe toebedacht. En op zich zelf is de ontwikkeling en meerdere zelfbewustheid dier klasse voorde maatschappij toe te juichen en kan het niet anders dan de menschheid ten goede komen. Maar wat niet wordt verstaan en veelal niet gezien en erkend wil worden, dat is, dat het tijdperk van grootere levenseischen pre cies samenvalt met het tijdstip, dat de maat schappij daar het minst aan kan voldoen. De hoogere loonen, de verkorte arbeids dag, de overige hervormingen, zij zouden vóór d?n oorlog best hebben kunnen wor den opgebracht; doch thans moeten zij wor den afgestaan, feitelijk van een.tekort. En dit is het, wat juist in arbeiderskringen niet goed wordt ingezien. Velen zien altijd te veel het betrekkelijk Meine getal bezitters, en vooral de in den oorlog gekweekte Oorlogswinstmakers, die het geld laten rollen, maar begrijpen nog te weinig, dat de arbeiders te groot in aan tal zijn, om hun leven noemenswaard te ver beteren, al verdeelt men het geheele bezit van die vermogenden. Er is daarnaast door de mobilisatie, die jaren lang de mannen in de kracht van hun leven heeft doen luieren, een geest van arbeids-schuwheid gekweekt, nog versterkt Door HULBERT FOOTNER. 59) Zij deed als hoorde zij hem niet. „Hier is geen plaats voor jou I" zeide zij tot Philippe, hoog en beschuldigend als een priesteres. „Je bent een half-blanke; je bent slecht als een blanke en een roode te*za<men! Ik heb in de •heele streek over je hooren spreken Je maakt jezelf dol met whisky, en -wilt vechten voor niets! Omdat je sterk bent, doe je wat je lust! Overal waar je gaat, maak je het den menschen lastig! Je zegt, je haat de blanken, maar je kunt niet van hen weg, omdat zij' whisky hebben! Je bent geen blanke, je bent niet rood je bent niets! Hier i> geen plaats voor je!" Dit alles was balsem voor Ralph's hart. Hij hield zyn oogen op den grond gericht, om niet blijk te geven van eenigen triumf over den jongen halfbloed. Eenige oogenblikken overlegde Nahnya zwijgend; toen zeide zij tot Philippe, wijzend naar den voet van de helling: „Daar moet jij heengaan," tot Ralph: „Jij blijft hier. Ik wil alleen zijn en zal bedenken, wat gedaan moet worden." Terwijl Ralph en de halfbloed elkaar over een afstand van een twintig meter booze blikken toewierpen, en Kitty, op wie ntomand acht sloeg, naast Ralph neerhurkte, ging Nahnya op den rotsrand zitten; het hoofd in de handen gesteund trachtte zij een oplos door het voorbeeld tijdens den oorlog, waar in sommigen met niets doen in korten tijd schatten konden vergèren, die voor het her stel der maatschappij ook al niet bevorder lijk ia En als dan elementen als een Bouman, Sneevliet, Wijnkoop en andere warhoofden den arbeiders nog wijs maken, dat vermeer dering der productie een kapitalistenbelang is, maar n.b. tegen het arbeidersbelang. ja, dan is het begrijpelijk, dat ernstige menschen de toekomst donker inzien; Ook in de kringen der arbeiders intus- schen, die het met dergelijke krankzinnig heden oneens zijn, wordt echter niet ge noegzaam. op het ontzaglijke belang juist van productievermeerdering en juist voor de arbeiders, gewezen. Men erkent, dat hier en daar arbeids- schuwheid bestaat, doch er wordt niet ge noegzaam tegen opgetreden. Teveel wordt het vergoelijkt,o.m. met oe leuze, dat de arbeiders wel willen werken, wel willen meehelpen, de productie te ver meerderen, maar.niet voor het ka pitalisme. Zoolang er echter geen andere bedrijfs- gemeenschap is, gêen anderen vorm van beheer is daargesteld, zullen we nu eenmaal voor het kapitalismemoeten werken, wil len wij kunnen leven, zoodat die Uitspraak eigenlijk meer van verlegenheid getuigt dan van een werkelijk gemeende strijdleuze. En als de heeren communisten dan in de openbare lichamen aandringen op een loon, dat den arbeiders de volle opbrengst van hun arbeid geeft, terwijl zij tegelijk als pensioen het volle laatstgenoten loon eischen, dan is dit een tegenstrijdigheid, die zij zelf niet eens meer schijnen te bemerken. Want in geen enkele maatschappij zal men de volle opbrengst van zijn arbeid kunnen eischen, omdat er nu eenmaal voor raden moeten zijn en o.m. de kinderen, zieken en zwakken wel moeten eten zonder dat zij kunnen werken, hetgeen wil zeggen, dat ook voor hen een deel dier opbrengst moet ^o*den afgestaan. En zoo is het pok met het pensioen voor invaliden en ouden van dagen, dat zeker niet aanwezig is, als de werkers.in hun goeden tijd alles zouden kunnen opmaken. Zoo is er dus een en al verwarring en onzekerheid. De eene leuze voor den ander wordt aangeheven en de menschheid wordt langzaam, maar zeker, in een roes van „het- zal-mijn-tijd-wel-duren" voor alle goede eigenschappen onvatbaar gemaakt. Wil onze maatschappij weer gezond wor den, dan zal zij moeten beginnen den moed der zelfkennis te bézitten. Met struisvogelpolitiek zullen wij nu min der dan ooit opschieten. Wil de groote massa echter tot klaarheid komen, dan zal zij zich niet langer blind moeten staren op geld. Dan zal men de rol, die het geld in onze maat schappij vervult, beter moeten leeren be grijpen en aan dat artikel geen waarde moe ten toekennen, die het niet bezit en nooit kan bezitten. Zoolang men dat inzicht mist, zal men ook steeds falen in de juiste be oordeeling van de dagelijks om ons heen voorvallende feiten. Over de rol van het geld dus allereerst een woordje. Helder, 24/2 '20. BUITENLAND. De Adrlatische quaestie. President Wilson heeft op de nota van den oppersten Raad inzake de Adriatische quaestie geantwoord. Berichten uit Londen melden, dat de nota op hoffeljjken toon is gesteld, doch dat de inhoud niet gunstig is voor een spoedige regeling. De nota is overigens in verzoenenden geest gesteld, en bevat geen dreigementen, doch houdt vast aan het standpunt dat ontwikkeld werd sing te vinden, die redding zou brengen voor hen allen. St. Jean Bateese, Charley Crossfox, Ah- mek en Myengeen naderden over de weide, beladen met ae wapens, levensmiddelen en dekens die Nahnya hun bevolen had, bij haar te brengen. Toen zij aan den voet van de helling waren gekom, daar waar het stroompje zijn rotsachtig bedding betrad, wierpen zij hun pakken neer: zij wierpen een blik op de zon, en begonnen instinct matig een vuur aan te leggen en een maal tijd te bereiden. Nieuwsgierig gluurden zij naar den nieuwen vreemde, die den weg naar hun domein gevonden had. G-eruimen tijd duurde het, voor Nahnya weer opstond. Ralph las op haar gelaat, dat haar besluit genomen was. Haastig ging hij haar tegemoet, terwijl Philippe van den an deren kant de helling opkwam. Doch Nahnya scheen nog niet van zins haar plannen kenbaar te maken. Alles wat zij zeide was: „Laat ons gaan eten." Haar houding was ondoorgrondelijk. Zij waren genoodzaakt hun ongeduld zoo goed zij dat konden, te bedwingen. Allen zaten in het gras, aan den voet van den heuvel. Het was een gezelschap van buitengewoon hete rogene elementen: Kitty, Ralph, Nahnya en Philippe zaten aan den eenen kant van het vuur; tegenover hen.aan de andere zijde zaten de vier Indianen. Nahnya's gelaat stond vriendelijk en rustig; Philippe keek boos, Ralph wanhopig; Kitty's lippen tril den, en voortdurend vulden haar oogen zich met tranen. De Indiaansche jongens- staar den de vreemdelingen aan met glazige, zwarte popoen-oogen, waarin een mengsel tit dieiiijke nieuwsgierigheid en mensch e- onverschilligheid lag uitgedrukt. Be- Ingezonden mededeeling. in de Engelsch-Fransch-Amerikaansche nota aan Italië van 9 December 1919. Met andere woorden, president Wilson wenscht niet toe te geven, en de opperste raad zal een andere oplossing hebben te zoeken of buiten president Wilson om dit vraagstuk moeten regelen. De Turksche quaestie. „De Turk is een kanker, een opkruipend verderf van het vleesch. De druk van zijn met bloed bevlekte sandalen doet in heele landstreken het leven en de vruchtbaarheid verdorren en verdwijnen. De volken, on derworpen aan zijn regeering, zijn eeuwen lang de slachtoffers geweest van zijn indo lentie, onbekwaamheid en zijn lusten. Ik verheug mij erover, dat de Turk eindelijk opgeroepen is tot de afrekening voor zijn jarenlange onmenscheljjkheid." Dit waren de woorden van Lloyd George, toen Turkije in den oorlog betrokken werd. Deze woorden vonden groote instemming, vooral ook in Engeland, en het baart daar om te meer verwondering, dat de geallieer den thans besloten de Halve Maan te Kon- stantinopel te laten. In ons vorig nummer maakten wij reeds melding van de zich in Engeland vormende partijen vóór en tegen de verdrijving van den sultan. Thans is de quaestie ook in het Lagerhuis ter sprake gekomen, waarbij Lloyd George zijn standpunt heeft uiteen gezet. Naar hij verklaarde, was de confe rentie der verbondenen, na langdurige en zorgvuldige overweging van alle feiten tot het besluit gekomen, dat de beste weg was, de Turken te Konstantinopel te laten blijven. Lloyd George zeide, dat de Russische re volutie en de vrede van Brest Litofsk een eind gemaakt hadden aan de eerste over eenkomst inzake Konstantinopel. De belof te, welke bij die overeenkomst was afgelegd was met goedvinden van beide partijen in getrokken. Het zou het toppunt van dwaas heid zijn om de wacht bij deze doorgangen opnieuw toe te vertrouwen aan het volk dat het in hem gestelde vertrouwen beschaamd had. Dat zou nimmer geschieden. Deze poorten zouden nimmer meer voor den neus der Britsche oorlogsschepen door de Tur ken mogen worden dicht gegooid. De .belofte, die in Januari 1918 afgelegd is, was gedaan met volledig goedvinden van alle partijen. De afgevaardigde van Paisley, de heer Asquith, en lord Grey hadden toe gegeven, dat de verklaring van Januari 1918 duidelijk, ondubbelzinnig en welover wogen was geweest. Het is voor de Engelsche regeering een uiterst moeilijk geval om partij te kiezen. Aan den eenen kant het deel van het volk dat alleen let op recht en menschelijkheid en van dat standpunt bezien is een af straffing der Turksche regeerders meer dan noodig doch aan den anderen kant staan degenen, die in het oog houden, dat Enge land door zijn uitgestrekte bezittingen een groote mohamedaansche mogendheid is. Volgens hen* zou de onrust, die toch reeds meermalen in Britsch-Indië tot uiting kwam, nog toenemen, indien besloten werd de sul tan uit Konstantinopel te verdrijven. Volgens de „Daily Mail" bestaat er thans geen twijfel meer, of Europeesch Turkije zal beperkt worden tot Konstantinopel, ter wijl het overige deel van het Turksche rijk op den Balkan bestuurd zal worden onder toezicht van den Volkenbond. halve St. Jean Bateese toonde niemand van het gezelschap lust tot spreken: de oude echter voelde, met zijn aangeboren welle vendheid, dat op hem de plicht rustte, te zorgen, dat het maal op aangename wijze werd genuttigd. Hij babbelde voort met zijn zachte, wel luidende stem, en verduidelijkte zijn simpele opmerkingen met zonderlinge gebaren. Het hinderde hem niet in het minst, dat niemand luisterde. „Er is een gele ring om de zon vandaag. Morgen zal er veel regen komen, 's avonds. Het is goed. De hessen zullen rijp worden. Dit is een jaar van overvloed voor het volk. Wanneer de bladeren komen neervallen, zal het berenvolk vet en zacht van vleesch zijn, met heel dikke, warme pelzen, denk ik. De beer is als een mensch: hij-houden van een grap als hein prettig voelen. Eens zie ik een beer naast een rivier spelen. Hij is alleen. Hij springt, hij danst en valt neer, en lacht, en buitelen over zijn hoofd, omdat hij zich zoo prettig voelen. En ik lach, tot mij mijn zijden pijn doen!" Toen Nahnya opstond uit het gras, volg den allen haar voorbeeld. Zonder eenige in leiding zeide zij rustig: „Nu zal ik zeggen, wat ik gedacht heb." Allen hingen aan haar lippen, behalve de twee jongens, die geen Engelsch verstonden. Zij wierp een raadselaohtigen blik op Ralph en sprak kort: „Ralph en Kitty gaan terug naar Jim Sholto." Ralph voelde zich het bloed naar de wan gen stijgen. „Ik ga niet!" riep hij uit. „Laat zij gaan! Ik weet dat ik het recht niet heb, je de wet voor te schrijven, te minder waar ik de schuld van dit alles ben! Maar wel geeft dat mij het recht en meer nog: legt Intusschen heeft Engeland, zooals wij reeds gemeld hebben, een sterk eskader naar den Bosporus gezonden om meer kracht bij te zetten aan de waarschuwing die tot de Turksche regeering gericht was; n.L om met 't uitmoorden der Armeniërs op te houden, daar anders de beslissing ten aanzien van Konstantinopel zou worden gewijzigd. De Porte heeft deze waarschuwing blijk baar ter harte genomen. De Turksche mi nister van binnenlandsche zaken heeft al thans aan alle provinciale overheden ver zocht maatregelen te nemen, ter voorkoming van aanvallen op niet-mahomedanen. Volgens te Berlijn uit Rome ontvangen berichten, heeft het zenden van een Britsch eskader naar Konstantinopel in Italiaan- sche regeeringskringen niet weinig op schudding gewekt. Men meent,, dat Enge land door het zenden van 5 moderne krui sers nog voordat het Turksche vredesver drag is gesloten, de Entente voor een uit gemaakte zaak wil stellen betreffende het bewaken van de zee-engten. Engeland ver zekert zich aldus een positie die Frankrijk en Italië bij gebrek aan kracht niet kunnen innemen. FRANKRIJK. De spoorwegstaking. De spoorwegstaking op het net van de P. L. M. (ParijsLyonMiddellandsche Zee) was Donderdag vrijwel algemeen. Slechts enkele treinen liepen, waarbij men de uiterste voorzichtigheid in acht moest nemen, aangezien de stakende wisselwach ters alle seinen op onveilig gezet hadden en toen hun post hadden verlaten. Men ver wacht dat de staking zich oiok tot het net ten noorden van Parijs zal uitbreiden. De staking draagt een politiek karakter. Zij staat onder leiding van extremisten. De regeering en de maatschappijen zijn vast besloten niet toe te geven. De noodige maatregelen voor vervoer van levensmidde len en de post voor Parijs zijn genomen. DUITSCHLAND. De toestand. Men schrijft van de grens aan de „N.. Rott. Crt.": Hoe meer men thans onder de goedgezin de oostelijke naburen vertoeft, des te leven diger beseft men den diep-ernstigen toestand, waarin het overgroote deel der bevolking verkeert. En dan moet men wel een hart van steen hebben, om geen medelijden te gevoe len met zooveel millioenen Duitsche man nen, vrouwen en vooral kinderen, die aan de ellende ten prooi zijn; mannen en vrouwen, die met den besten wil ter wereld zich geen redelijk bestaan kunnen verzekeren; kinde ren, die honger hebben en aan wie geen vol doende voedsel kan worden verschaft; men schen, voor wie een eenvoudige, behoorlijke kleeding een al te groote luxe mag heeten; die door lichamelijke verzwakking aan aller lei ziekten geen voldoenden weerstand kun nen bieden. Bij millioenen zijn de ongeluk- kigen te tellen, die tevergeefs baat zoeken tegen allerhande, dikwijls ongeneeslijke kwalen; die geen versterkende middelen kunnen aanwenden om het gesloopte lichaam weer eenigermate te herstellen; die lang zaam, maar zeker door uitputting zulen be zwijken. En hoop op betere tijden is er voor alsnog zoo weinig I De levensmiddelen- schaarschte neeant met den dag toe en de kwaliteit der eerste voedingsmiddelen wordt voortdurend slechter. En de nieuwe oogst is nog zoo verrel Ten einde raad, ontvluchten dagelijks steeds meer hongerige het groote vaderland, om in de Nederlandsche grensge meenten hulp en voedsel te zoeken. Bij tien tallen, honderdtallen zelfs stroomen zij de grenzen over, om bij goedgezinde platte landers brood voor hun hongerige magen te vinden. En ze kloppen zelden tevergeefs het mij zelfs de verplichting op om hier te blijven, en je zooveel mogelijk te helpen om te redden wat gered kan worden. Daarna zal ik het je niet meer lastig maken wees daar niet bang voor, Nahnya. Ik zal gaan!" Nahnya boog het hoofd. „Het spijt mij," fluisterde zij, „maar je moet gaan nu dadelijk!" Ralph trachtte, tegen eigen overtuiging in, zijn standpunt te verdedigen. Hij had zulke bewijzen gehad van Nahnya's door zicht, dat hij er niet aan twijfelen kon, of zij had ook nu gelijk, evenals reeds eerder. „Ik weet wel, dat ik geen geweer kan han- teeren," gaf hij toe, „maar ik kan je met mijn raad van dienst zijn. En zoo is er meer. Als er eenig gevaar is, heb ik het recht, dat met je te deelen! Mijn leven heeft voor mij geen waardel" Nahnya gaf hem geen antwoord. Zij uitte een kort bevel in het Cree, en Ralph werd vastgegrepen door de drie Indiaansche jon gens en Philippe. Tegen hen kon Ralph zich niet verweren. Op het zien van zijn van pijn vertrokken gelaat, slaakte Kitty een onder drukten gil. Nahnya sprak op strengen toon eenige woorden; toen behandelden zij hem minder ruw. Nahnya zelf had hem den rug toegewend. Zij wonden een touw om zijn bovenlijf, en zijn armen, zoodat hij deze niet vrij kon bewegen. Ralph verdroeg het. Hij sprak niet verder. „Jij brengt hen terug naar Jim Sholto," gebood Nahnya den halfbloed in het En gelsch. „Je zegt Jim Sholto, hem niet los te laten, voor hij van hier weggaat." Zij wachtte enkele oogenblikken om dan voort te gaan: „Dan ga je naar Joe Mixer. Je zegt hem: het is nu te laat om vannacht nog op weg te gaan. Zeg hem, dat hij mor- aan. Maar... deze ongekende weelde van een voldoend maal duurt slechts kort. Wel dra zien dezelfde hongerlijders zich door Nederlandsche grenswachters teruggebracht naar het oord, waar de honger hen weer aan grijnst. Wel een treurig bestaan voor deze stakkers! Maar de Nederlandsche grens wachter doet zijn plicht en Nederland moet onverbiddelijk zijn in dit opzicht: ter be scherming van eigen volk moeten deze bui tenlanders tot eiken prijs geweerd worden. Want onder zooveel honderden uitgeweke nen schuilen allicht heel wat individuen van verdacht allooi. Daarom Nederlandsche grenswachters waakt 1 We weten het toch maar al te goed: niet de goedgezinden, de werkwilligen in de eerste plaats gaan hun heil in d envreemde zoeken. Met voldoening toch hoorden we nog de zer dagen Hannoveraansche landlieden er over spreken en middelen beramen, om den landbouw en den veeteelt in goede banen te krijgen. Deze menschen zijn het in de eerste plaats, die op de ruïnen van het ineenge storte rijk een nieuw Duitschland willen herbouwen met al de kracht, die in hen is. Maar helaas! hun ontbreken de eerste mid delen, om de productiviteit van hun gron den te verhoogen, om hun veestapel weer „op peil" te brengen. Er is groot gebrek aan allerlei meststoffen, aan geschikt zaai- en pootgoed, aan menschelijke en dierlijke werk krachten, aan deugdelijk materiaal bij den land- en veldarbeid. De wei- en hooilanden zijn in de oor logsjaren totaal uitgeput. De behoodigde kunstmeststoffen blijven èn door geringen arbeidslust van zooveel duizenden èn door het gebrek aan vervoermateriaal weg en zoo zien de boeren geen kans, de veehoude rij uit haar staat van diep verval op te hef fen. Gedurende heel den oorlog is de toe stand van landbouw en veeteelt in Westelijk Duitschland dan ook niet zoo diep-ernstig geweest als thans. Een statistiek van de huidige melk- en boterproductie zou dan ook de meest verbijsterende resultaten op leveren; op de meeste boerderijen is ze meer tlan gedecimeerd! 't Mag bij detzen stand van zaken dan ook geenszins verwondering baren, dat de Duit sche plattelandsbevolking scherp gekant is tegen zooveel honderdduizenden, die, door hun tegenzin in den arbeid, Duitschland nog spoedig tot dieper verval trachten te brengen en dat we uit den mond van ove rigens onveravlschte Duitschers den wensch vernamen: „Werden we maar bij Nederland gevoegd! Dan tenminste zouden we onge stoord kunnen voortgaan met den herbouw van ons voorvaderlijk erf. Doch thans zijn we omringd door leegloopers, landverra ders, bolsjewieken, individuen, die blijkbaar niets te verliezen hebben, doch slechts mee- nen te winnen bij den ondergang van eigen geboortelandl En zoo is de ernstige, maar treurige waarheid! Duitschland gaat zienderoogen den weg op van het ongelukkig Oostenrijk. En komt er geen hulp van huiten, dan is het we spreken hier uit volle overtui ging, gegrond op eigen waarneming zijn instorting nabij. Moge zulks, ook in 't belang „van ons land en volk, voorkomen warden 1 De verhooging der spoorwegtarieven. De directie der spoorwegen deelt mede, dat de tarieven voor het passagiersverkeer alsmede de vrachtprijzen voor bagage, ijl goederen, honden en lijken met 100 pet. zijn verhoogd. Deze verhooging strekt zich ook uit over maand-, week-, arbeiders- en scho lieren-kaarten. Perronkaartjes zullen in het vervolg 40 pf. kosten. De nieuwe regeling zal op 1 Juni in wer king treden. Een uitbreiding van het ver keer zal zij wel niet ten gevolge hebben. De altverkoop. In de laatste dagen zijn de meeste hotels van Wiesbaden aan vreemdelingen ver gen koint. Zeg hem: Annie Crossfox zal niet vechten." Philippe wilde een tegenwerping maken. „Dat is mijn plan," stuitte Nahnya hem. „Ik zal alles vertellen, wanneer het daarvoor tijd is. Je moet vannacht in Joe Mixeris kamp blijven. Zoodra het licht wordt, moet je opstaan. Je moet uit het kamp sluipen zonder hen wakker te maken. Je moet het ravijnbed volgen tot voorbij het hol in de rots, en de bocht om gaan. Ik wacht daar op je." „Ga nu op weg!" beval zij. „Neem een deken, en veel ammunitie en gedroogd her ten vleesch. Verberg het naast het hol in de rots, wanneer je er uit komt. Breng het des morgens weer mee. Je zult een lange reis moeten maken." Philippe mompelde op ontevreden toon iets in het Cree. „Dat zal ik je morgenochtend vertellen," antwoordde Nahnya koel. „Als je niet wilt, hoef je niet te gaan." Philippe haalde de schouders op. Hij maakte aanstalten om te gaan. „Ik heb een deken in Joe Mixer's kamp," zeide hij. „Neem de mijne," zeide Nahnya. „Laat je eigen deken daar liggen, als je opstaat, dan vermoeden ze niet dadelijk, dat je wegge- loopen bent." De toebereidselen waren weldra getrof fen. Nahnya zond een van de jongens naar het riviertje om een handvol stofgoud te halen, dat Philippe Joe Mixer en de zijnen zou kunnen toonen als voorloopig resultaat van zijn onderzoekingstocht. (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1920 | | pagina 1