Dorothea!" zeide bekl.: „Dan zit zij in den bak!" Daarna heeft men het lijkje gevonden. Het had eenige verwondingen aan het hoofd; neus en mond waren met slijm bedekt. Een dokter verklaarde, dat er zeven snijwonden waren op het lichaam, die tijdens het leven moesten zijn toegebracht. Als 't ware in het wilde weg. verklaarde de arts. Ook bleek, dat bekl. rattekruid en muizentarwe in huis had, hetgeen haar man niet prettig vond. Zij had dit noodig om ratten -en muizen te dooden. De verwondingen kunnen alleen met een scherp snijdend voorwerp zijn toegebracht. De buren voorzagen het kind meermalen van kleeren, maar dat hielp niet; het zag er steeds verwaarloosd uit, en werd genoemd: ,,'t straathondje van Volendam". 't Was dankbaar als een hond, wanneer men 't goed deed. Met veel moeite heeft men het lijkje uit den put kunnen halen; dat het emmertje aan den kant stond, was aanstonds al ver dacht. Uit de actie van verhoor bleek, dat bekl. bij het voorlezen ervan zich had laten ont vallen: „zoo is 't niet gebeurd"; tegen den Directeur van het Haarlemsche Huis van Bewaring had zij gezegd: „Ze moeten 't mij toch eerst bewijzen". 14 dagen voor den be- wusten dag heeft bekl. tegen haar man ge zegd: „Het zou beter zijn voor 't kind als het dood was". In zijn requisitoir getuigde de ambtenaar van het Openbaar Ministerie, mr. Bauduin, dat bekl. een slechte stiefmoeder was en haar plicht als verzorgster schandelijk heeft ver zuimd. Bekl. kon niet hebben, dat haar man lief was tegen het kind; zij vreesde, dat hij haar verlat en'zou terwille van het kind. De officier gaat daarop het gebeurde na zooals zich dat vermoedelijk heeft toegedragen en wijst erop, dat heel Volendam na de vermis sing van het kind is gaan zoeken, terwijl bekl. rustig thuis bleef. Er is niet opgehelderd hoe de wonden van Dorothea zijn toegebracht. Er zijn in het huis in het geheel geen bloedsporen gevonden. Op het kind, onder de kleeren, is een scherp stukje zink gevonden. De wonden zijn ver moedelijk op waanzinnige wijze in het donker toegebracht. Het vermoeden ligit voor de hand, dat 'beklaagde het kind in den put ge worpen heeft, het is toen boven gekomen en het is te denken, dat beklaagde haar toen met een zinken emmer naar beneden geduwd heeft. Dit verklaren dan de wonden. Spr. acht de misdaad wettig en overtui gend bewezen en meent voor een dergelijk feit een zware straf te moeten eischen. Met het oog op do jeugd van bekl. vond spr. het niet gewenscht levenslang te eischen en stelt voor haar te veroordeelen tot 20 jaar gevan genisstraf (applaus op de publieke tribune). De verdediger, mr. Willekes Macdonald, achtte de schuld niet bewezen en concludeer- de tot vrijspraak. Beklaagde bleef bij haar ontkentenis. Uitspraak Donderdag a.s. BUITENLAND. De conferentie te Londen. De conferentie te Londen, waar de toe stand in heit nabije Oosten zal worden-bespro ken, voor de Entente nog groote moeilijk- heiden bezorgen. De Nationale Raad, het parlement van Kemal, eischt volledige herziening van het verdrag van Sèvres (het vredesverdrag met Turkije) in zijn territoriale, economische en financieele bepalingen, en de Porte heeft, volgens de Turkodhe peis, een lijstje met eischen klaar, die niet veel 'bescheidener zijn. Daar 'echter Engeland als voorwaarde voor de conferentie over het Naburige Oos ten stelt, dat de „grondslagen" van het trac- taat van Sèvres onaangetast zullen blijven, doet het er weinig toe om zich te verdiepen in de vraag, hoe men regeerings-Turken en nationalisten elkander zal laten verdragen, want het is duidelijk, dat er noch op grond van het program van Konstantinopel noch op 'grond van dat van Angora een conferen tie mogelijk is. De feitelijke toestand is dat Turkife een rijk is, dat in twee stukken is gescheurd, waarvan het Aziatische deel in het geheel niet naar de geallieerden luistert en voor hen in de toekomst in het' eigen lijke Klein-Azië, in Cicilië, Syrië, Mosopo- tamië, Arabië en zelfs in Palestina een bron van zorg 'kan worden; het Euroneesche stuk staat in zijn hoofdstad machteloos onder de financieele voogdij van de groote geallieer den. DUITSCHLAND. De Daltsche tegenvoorstellen. BERLIJN, 4 Febr. iDe betrokken afdeelin- gen van alle rijks ministeries hebben op dracht gekregen omvangrijk statistisch mate riaal voor te bereiden, waarop de rjjksregee- ring haar tegenvoorstellen inzake de schade vergoeding zal ibaseeren. In die voorstellen zullen maximum-bedragen, welke Duitsch- land binnen dertig jaar aan de geallieerden kan opbrengen, vervat zijn. De vooiberiding moet op 15 Febr. en de voorstellen zelf tegen 25 Febr. gereed zijn Het Berliner Tagebl. waarschuwt de Duit- sohers tewen den waan, dat de geallieerden hun schadevergoedingseischen niet ernstig meenen. Het herinnert aan den zomer van 1919, toen tallooze betweters beweerden: „on- derteeken het vredesverdrag maar, dan komt alles in orde. 't Heele verdrag is toch maar bluf Thans 'hoort men hier en daar alweer hetzelfde praatje. Neen, zegt (het 'blad, de Ge allieerden bluffen niet; zij heioven hun vol ken geen gouden bergen in de overtuiging dat die dan later wel niet zilveren tevreden zullen zijn. Daarvoor zijn de verwachtingen te hoog opgeschroefd. Zij zullen hun eischen eerst matigen, als de volken zien, dat deze eischen onuitvoerbaar zijn. Duïtschland heeft thans eensgezind „neen!" gezegd en als de Entemteregeeringen de Duit sche tegenvoorstellen hooghartig ter zijde leggen, „moeten wij er kalm rekening mee houden, dat zij tot do methode van de „sanc- tics overgaan. Zij zullen en daarmee die nen zij rekening te houden op algemeenen, vastberaden tegenstand stuiten, een tegen stand die uit twee dingen kracht zal putten: uit een vol hart een leege beurs". Spoorwe^dleven. Te Hannover hebben de spoorwegautori teiten zestien spoorwegdieven laten arrestee ren, die 20 zendingen stoffen, sigaren en schoenen, ter waarde van l1/» millioen mark, hadden ontvreemd. Strenge straf. De woefcerrechtbank te Essen heeft een groentehandelaar, die zijn prijzen wat al te hoog had opgeschroefd tot 1000 mark boete veroordeeld, met de bepaling, dat hij het von nis, t welk hem tot woekeraar stempelt, ge durende drie maanden voor zijn eigen win kelraam ter lezing moet ophangen. ENGELAND. Ierland. Officieel wordt gemeld, dat negen politie agenten gedood en twee gewond ziin, die te Pal'las Green, bij Limerick, in een (hinder laag waren gevallen. Dalende prijzen ln Engeland. LONDEN, 4 Febr. Geaneld wordt dat de regeerimg den prijs van ©en zak meel beden wederom met een shilling verminderd heeft, hetgeen een vermindering van 12 shilling beiteekent sedert November. Men verwacht een verdere daling van vijf tot tien percent in de kosten voor levens onderhoud. De Engelsche duikboot E 5. De secretaris van jde 'admiraliteit deelt mede, dat het volledig onderzoek naar het vergaan van de K 5 met 6 officieren en 51 man op 20 Januari niets over de zaak aan het licht gebracht heeft en dat niemand blaam kan treffen. Uitgemaakt is dat het vaartuig niet met een ander in aanvaring is geweest. Misschien is het aartuig onklaar geworden en te diep gedoken en daardoor door te groote waterdruk vernield. De groote afmeting van de K.-booten maakt hen moei lijk te hanteeren bij het duiken dan kleinere booten. Dit is een van de voornaamste tech nische problemen, die opgelost moeten wor den bij het vergrooten van die afmetingen. RUSLAND. De bnltenlandsche politiek. 2. Onder het personeel van den bniten landsche legaties evenals onder de personen, die het meest intensief tegen de bolsjewiki werken, moet terroristische actie uitgeoefend worden. 4. Door geld, terreur, spionnage en contra- spionnage moet men beproeven een voor de raden-regeering gunstiger stemming in het leven te roepen. 5. Op het gebied van de randstaten moeten als provocatie witte (d. 1. anti-bolyewieksche. Red,) afdeelingen opgericht, teneinde de agen ten der bnitenlandsche mogendheden te ont dekken, die in Rusland opereeren". De roode vloot De bestrijders- van het bolsjewisme in Europa, die blijven waarschuwen, dat alle vredestaal der bolsjewiki slechts huichelarij is en dat zij met alle strijdmiddelen, de we reldrevolutie blijven nastreven, zullen bij hun waarschuwingen steun vinden in de uit latingen van den bolsjewiekschen commis saris Raskolnikof, die in de Iswestia een uit voerig artikel geschreven heeft over de Rus sische vloot. Hij begint met te verklaren, dat de Sowjet- regeering van het begin van haar bestaan af de beteekenis van de vloot erkend heeft en hij zegt, dat 'bijvoorbeeld de rivier-flot tieljes in Rusland nooit zoo talrijk geweest zijn als thans. Er is nauwelijks een bevaar bare rMer, waarop niet in oer haast bewa pende sleepbooten of ijzeren iriviersohepen tegen de -vijanden van de roode republiek ge- stredn hebbn, al is de geschiedenis van den strijd dir flottieljes nog weinig 'bekend. Ras kolnikof somt dan talrijke gevallen op, waar in volgens zijn- zeggen, die rood© vloot een groote en roemrijke rol gespeeld heeft bij het succes van de bolsjewiki. Hij schrijft dan woordelijk: „Thans is ons voor het een werkelijke pau ze gegund, waarin wij op adem kunnen ko men en wij moeten daarvan gebruik maken om tot een systeatismchen heropbouw van de vloot over te gaan en wel daar, waar wij dit zelf willen, daar waar dit -het meest aange wezen wordt door de belangen van de wereld revolutie." En hij besluit met zijn beschouwingen al dus: „Men moet zich losrukken van de.beschou- wingen van de pacifisten van de burgeoisie, volgen welke de vloot een parasiet is van het leven van het volk. Zoolang de socialis tische republiek door kapitalistische staten omringd wordt, hebben wij naast het roode leger een roode vloot noodig. In de eerste periode van den burger-oorlog lag het ge hoede gewicht van de krijgsoperatiëm in de roode infanterie. aarDna, gedurende den op- marsch Deni'kin, waaraan groote massa's ka- valerie deelnamen, zijn wij 'begonnen een krachtige kavalerie te scheppen, die een be- slisende rol gespeeld heeft -bij de vernieti ging van Wrangel en Denikin. Thans, nu wij door den historischen loop der gebeurte nissen van uit een burgeroorlog binnen de grenzen van Rusland in den maalstroom van de wereldpolitiek getrokken worden, hehben Wij meer dan ooit een machtige vloot noodig, die in staat is, geheel en al haar plicht te vervullen voor het socialistische vaderland/' Publicaties der Llnschoten-Vereenlging. De 18e publicatie der Linschoten Veree niging bevat het „Verhaal van het jacht „De Sperwer" en van het wedervaren der schip breukelingen op het eiland Quelpaert en het vasteland van Korea (16531666) met een beschrijving van dat rijk" Bewerker is de heer B. Hoetlnk, gepensionneerd O.-L amb tenaar. Deze nam de taak over, toen het be stuurslid der L. V., die aanvankelijk de be werking op zich had genomen, was overle den. De beer Hoetink heeft het zich niet gemakkelijk igemaakt en in zijn inleiding en de bijlagen, benevens in de noten onder de bladzijden, een schat van wetenswaardigs meegedeeld over het door hem behandelde tijdvak en de hier herdrukte reis: een door zijn eenvoud en onopgesmuktheid allersym- pathiekst reisjournaal, en avontuurlijk en dramatisch van inhoud. De uitgave van de Linschoten Vereeniging is niet bewerkt naar een der (drie) oude uitgaven; Hoetink volgde een nieuwen, tot dusver nog niet gebruikten tekst. Hij deelt daarover o. m. het volgende mede: De thans uitgegeven tekst van Hamel's journaal en de ongedrukte stukken, waarvan bij deze bewerking van dat Journaal is ge bruik gemaakt, maken deel uit van de schat ten van bet Koloniaal Archief, een afdeeling van het Algemeen Rijksarchief te 's-Graven- hage. In het Landsarohief te Weltevreden is een exemplaar van Hamel's journaal mis schien nooit opgenomen, in elk geval thans niet aanwezig. Maar in den Haag heeft men het exemplaar, dat de Indische regeering heeft gezonden aan de Kamer Amsterdam. Uit het archiefstuk blijkt niet door wien het Journaal is samengesteld en aangeboden. De heer Hoetink houdt het er voor, dat het document van het Koloniaal Archief geen afschrift is van Hamel's journaal, doch het stuk van hem zelf, dat hij op 11 Dec. 1667 te Batavia aan de Indische regeering had aan geboden, en dat door hem was opgesteld te Nagasaki. In ieder geval heeft Hamel zelf het hier gebruikte archiefstuk nagezien. Maar wie was Hamel, welk schip was „De Sper wer", waarom waren de reis en haar verloop van zoo groote beteeksenis? Hoetink beantwoordt die vraag aldus: „Talrijk zullen de Nederlanders niet zijn, die weten dat een opvarende van een schip van de Oost-Indische -Compagnie de eerste Europeaan is geweest, die uitvoerige berich ten heeft gegeven over Korea. Het door Hen drik Hamel (van Gorkum), boekhouder van het jacht „De Sperwer", opgestelde relaas van hetgeen hij en zijn kameraden, na schip breuk te hebben geleden op een eiland van Korea, gedurende hun verblijf van 1653 1666 in dat land hebben ondervonden en waargenomen, heeft bij landgenoot en vreemdeling een gunstig onthaal gevonden en bleef ruim twee eeuwen lang het eenige werkje, waarin een op eigen aanschouwing en ondervinding gegronde 'beschrijving voorkwam van dat geheimzinnige rijk en zijn bewoners. Toen Korea in 1876 voor vreemdelingen toegankelijk was geworden, kregen nieuwe bezoekers den indruk, dat Hamel een be trouwbaar verteller was geweest en eenvou digweg had neergeschreven wat hij en zijn lotgenooten hadden medegemaakt en opge merkt." „De Sperwer", die op weg was van For- mosa naar Japan, werd door een storm op de rotsige kust van het eiland Quelpaert ver pletterd. Bij die ramp. bleven van de 64 zie len aan boord 36 behouden. Dezen geraakten in de hardhandige gevangenschap der eiland bewoners, en werden later naar Korea over gebracht. Daar bleven zy gevangen, nu eens hard, dan weer humaan behandeld. Een eerste poging van eenigen om in een vaartuig te ontvluchten mislukte. De daders werden ge bonden en voor deh gouverneur gebracht. Ondervraagd zeiden zij: „....dattet beter was eens als aityts te sterven; lietse wederom van alles los maken, yder met een stock omtrent een vadem lanck, onder een hand breet en een vinger dik, boven ront, 25 slagen op de naeckte billen geven, waer van ontrent een maent langh inde koeij lagen; wier voorts ons uijtgaen benomen ende bij nacht en dach scherpe wacht gehouden." Dat was nog te Quelpaert, waar de schip breukelingen hun, uit de koloniale literatuur zoo beroemde ontmoeting hadden met den tientallen van jaren vroeger in een Chinee sche jonk op de Koreaansche kust terecht gekomen Jan Janse Weltevxoe, uit de Rijp, die als tolk optrad. De overbrenging van Quelpaerts-eiland naar Korea geschiedde terwijl de Hollandera m het blok gesloten waren: 6 k 7 dagen daer nae worden in vier jonckon. verdeelt, met ibeijde de beenen en eene hand in een block geslooten op dat sij sorge hadden wij 't een off 't ander jonck zoude mogen afflopen gélyck zulex wel mochte geschiet hebben, indien wij vrij ende los hadden komen te varen, doordien de sol daten die tot geleljders mert ons- gingen, meest zeezieck waren Bij bezoeken van Chineesche gezanten aan Korea, om de verschuldigde schatting te in nen, deden twee Hollandera pogingen om tot dezen door te dringen en gedaan te krij gen, da.t zij maar Ohina zouden worden mee genomen. De Koreanen, die geen vreemde lingen uit hun land wilden laten wegtrekken, straften de beide vermetele mannen; zjj wer den gevangen gezet en zijn kort daarna in de gevangenis overleden, waarschijnlijk ver moord. En zoo sukkelden de overgeblevenen voort, geteisterd door 'wreede bestuurders en getuigen van afschuwelijke hongersnoo- den, die de memschen bij duizenden weg- raapten. Zij gaven echter den moed niet op; haal den mat bedelen den kost op en nog wel wat meer en kochten op het einde een soheepje, waarmede 8 hunner naar Nagasaki wisten te ontkomen, waar zij goed weiden ontvangen en na verblijf van .een jaar naar Batavia mochten vertrekken. Acht anderen waren nog in leven, toen de anderen uit Korea vluchtten, en moesten achterblijven. De Hol landers hadden op bescheiden schaal stoffelijke belangen en op niet-bescheiden sohaal gezinnen in Korea gekregen, en som migen hunner hebben later daarheen willen terugkeeren. Wie het trouwhartige reisverhaal, door Hamel, den 'boekhouder, opgesteld, leest met de toelichtende noten van Hoetink en diens Inleiding met bijlagen, zal ongetwijfeld met heel zijn hart het leed en do lotgevallen van de eenvoudige zeelieden meeleven. Het is niet altijd verheffende of opwekkende lec tuur. Slagen met bamboestokken op schenen komen er (althans voor de Koreanen) wat heel veel in voor; en bestraffingen met klap pen op de voetzolen, zóó dat de teenen wer den "afgescheurd, geven geen hoogen dunk van Koreaansche teerhartigheid; maar des niettemin 'heeft Hamel ook woorden van waardeering en lof voor sommige van de Koreanen met wie (hij en zijn makkers in aanraking kwamen. Alfl een griezelig staalde van Aziatische wreedheid vertelt Hamel in zijn naïve taal: „....gelijck bij onsen tijt te geschiet des Oonincx broeders vrouw, die vermaert was met d'naelde wel te oonnen om gaen; liet den Ooninck haer voor zich een rock maken, sij eenige haet op den Ooninck hebbende, naeijde daer eenige toverije in, soo dat wan neer den Ooninck deselve latende los tornen ende visiteren, vont 't selve daerin, waerover hij de voorsz. vrouw liet in een camer setten, waer van de vloer van oopere platen gemaect was, ende vuijr daeronder stooken, totdat sij doot was; een van hare vrienden sijnde doen ter tijt een stadthouder van grooten aensien, schreeff aan den Ooninck dat men een vrouw ende te meer gelijck zij was, wel een andere straffe oonde opgeleijt hebben, een vrouw meer als een man behoorde te verechioonen; waer over hem den Ooninck liet ophalen; naer op dat eenen dagh 120 slaegen op d' scheenen gecregen hadde, 't hooft liet afslaan ende alle sijnde goederen ende slaven geoonfisqueert." Maar ook de Compagnie gaat in Hoetink's werk niet vrij uit; en de manier waarmee b.v. op Formosa in 1652 een Chineesche op stand werd gedempt, zou heden ten d'age niet meer mogelijk zijn. Het was een ruwe tijd; en niemand onttrok zich 'die dagen aan dien tijdgeest. De ethische koloniale politiek wias nog niet uitgevonden. Dat de Linschoten-Vereeniging en de heer Hoetink ons door hun mooie werk meer na der tot die altijd; belangrijke en belangwek kende tijden hebben gebracht, stemt tot op rechte erkentelijkheid. En met beslistheid mag worden getuigd, dat dit boek staat op de niet .geringe hoogte van de reeds lange rij voorgangers. Dat de heer Hoetink zich ook gezet heeft aan een onderzoek naar de oorsprong van den naam „Quelpaert-eiland" ligt voor de hand; ongelukkig moeten wij voor ditmaal tevreden zijn met het volgende: „Op de vraag hoe het Quelpaerts-eiland aan zijn naam gekomen is, moeten wij het antwoord schuldig blijven; wij schijnen hier te doen te hebben met een van die raadselen, waarvan de oplosing misschien te eeniger tijd door het toeval aan de hand zal worden gedaan, doch waarnaar wij te vergeefs zullen zoeken in de bescheiden uit dien tijd welke rechtstreeks daarvoor in aanmerking ko men". 'Door tusschenkomst van onze Opperhoof den te Nagasaki, Wilhelm Volger en na hem Daniël Six, werd voor de 8 nog in Ko rea achtergebleven 1'andgenooten de hulp in geroepen van de Japansche regeering. Deze wendde zich met vertoogen tot de Koreaan sche autoriteiten en wist de invrijheidstel ling van zeven der acht te verkrijgen. Zij zijn door den Daimio van Tsoesima voortgehol pen op hun tocht naar Nagasaki waar zij, na een moeilijke reis den léden Sept. 1668 in de Hollandsohe nederzetting aankwamen. Van den achtsten, den Kok Jan Olaesz van Dondt, wordt in de ambtelijke stukken ge zegd, dat 'hij sedert de ontvluchting van zijn makkers, twee jaren te voren, was komen te overlijden. Daarentegen verhaalt Nioolaas Witsen dat Jan Claesz. er de voorkeur aan had gegeven in het land der vreemdelingschap te blijven: „Hij was aldaer getrouwt en gaf voor geen hiair aen zyn lyf meer te hebben dat na een Christen of Nederlander geleek". Het hie» aangekondigde boek is versche nen bij Martinus Nijhoff, den Haag, en be vat een kaart en 11 afbeeldingen naar hout sneden in de oude Uitgaven. Ook zijn een paar afbeeldingen in facsimile gegeven van den aanhef en stukken uit het manuscript. Door Hendrik Hamel <N.R.Ot.) Aan de Redactie van de Heldersche Courant. U is dus in gebreke gebleven om ook maar met een enkel bewijs waar te maken de be- leedigende beweringen door Uw raadsover- aichtschrijwer aan het adres der Soc.-Uem. raadsfractie gedaan. Inplaats daarvan maakt U er zich af met een algemeenheid, die door het publiek even eens niet te oontroleeren is en waarvoor ook geen bewijs voor wordt bijgebracht. Tenzij men zich op het standpunt stelt, dat tegen de Sociaal-Democratie alles ge oorloofd is, zal ieder het met ons eens zijn, dat deze handelwijze niet getuigt van goede persmanieren. En dat 'Uw blad zich daaraan schuldig maakt op zoo in 't oog loopende wijze, zal zeker velen Uwer lezers met verbazing ver vullen. U tracht verder de persoonskwestie, die U meende te zien, over te brengen naar een polemiek wellicht over de al of niet nuttig heid der Economische Oommissie. Echter, met alle respect voor Uw handigheid, kunnen wij U in deze niet ter wille zijn. U is in gebreke gebleven om de lasterende bewering, door U geuit, waar te maken. En U zult ons toegeven, ook dit heeft zijn grenzen. J. BORKERT, Secretaris der Soc.-Dem. Raadsfractie. Helder, 4 Februari 1921. Uit gevoelsoverwegingen zou men geneigd zijn dit stukje te laten voor wat het is: de dikke woorden verraden de herkomst. Noch tans meenen wij, dat het belang van de zaak waar het om gaat, een juiste belichting eiecht. En daarom laten wij hieronder onze opmerkingen volgen; Het feit, dat de soc.-dem. raadsfractie na hetgeen wij in ons antwoord reeds zeiden, op deze wyze op de zaak terugkomt, is wel teekenend voor haar geestesgesteldheid. Steeds hebben wij het werken en de wijze \an optreden der fractie in ons blad gewaar- deerd, als er reden toe bestond, - zóó zelfs, dat ons blad van vrijzinnige zijde meermalen voor rood werd uitgekreten. Wij hebben ons daardoor nimmer laten intimideeren, zoo lang wij geloofden in de waarachtigheid van de beweegredenen der heeren, hebben wij niet geschroomd die te erkennen, te apprecl- eeren. Maar in het geval van de Economische Oommis8ie zijn wij van die waarachtigheid niet overtuigd. Reeds den vorigen keer zei den wij geen bewijzen zwart op wit van onze beweringen te kunnen geven. Men voelt intüitief of een beweegreden al of niet zui ver is. En zoodra wij nu uiting geven aan deze onze gevoelens, en daarmede dus kri tiek leveren op de gestie der heeren, ontstaat (jen geweldig spectakel en wordt geroepen van: bewijs! De heeren verwijten ons thans, dat wij er ons met een algemeenheid afmaken, welke door het publiek niet is te controleeren, en dat wij de persoonskwestde „handig" over brengen naar een polemiek over de Econ. Oomm. zelve. Hoe nu? De heele kwestie, waarover het gaat, betrof de Econ. Commis sie, haar werkwijze, haar voortbestaan, en daarmede hangt samen de persoonskwestie, die door ons naar voren werd gebracht. Wij zouden aan het publiek willen vragen: is het feit, dat de fractie blijkbaar de Econ. Comm. buiten het geding wenscht te houden, niet het beste bewijs, dat het hier een persoon en geenszins een liohaam geldt? De Econ. Com missie als zoodanig was bijzaak; met slechts enkele vage woorden heeft men erop gezin speeld, dat dit werk door eene raadscommis sie moest "wórden voortgezet. Trouwens, de stemming over dezen begrootingspost wijst uit, dat bet hier niet het principe van het voortbestaan der Ec. Comm. gold. De begrootingspost was ƒ4000.— propos, zouden de heeren eens willen vertellen op welke wijze deze post op de begrootihg is gekomen?) en werd bestreden, op voorstel van den heer De Zwart, door de heeren Sohoeffelenberger, Verstegen, Boogaard, Kuiper, Borkert en De Zwart. Toen het voorstel tot algeheele schrapping alzoo ver werpen was, kwam het voorstel-Zondervan, om dien post tot 2000.— te venninderen. Het werd aangenomen met de stemmen der heeren Staalman, Sohoeffelenberger, Ver stegen, Boogaard, Heijblok, Zondervan, Bot, Borkert, De Zwart en Mevr. Van der Hulst vóór. Zes leden der sociaal-democr. raads fractie waren dus allen vóór de- handhaving van de Eoon. Commissie. Zij hadden, om consequent te zijn, ook tegen dezen post moeten stemmen, daarmede dan uitspreken de, dat inderdaad eene raadscommissie, naar hunne meening beter ware geweest. Is dit bewijs voor onze bewering of is dit geen bewijs? Bewijst dit niet, dat er een andere reden bestaat dan de eenig-bruikbare: het waar achtig gemeentebelang? En dan voelt men, dat achter een wijze van doen als deze, die tenslotte neerkomt op sabotage van het werk der Econ. Comm. méér zit. En dit is juist het persoonlijke element. Als men dit alles begrijpt, is het maar al te duidelijk, waarom men niet in een polemiek over de E. C. wil treden: de heeren raken van den wal in de sloot. Want de consequentie zou in dit geval meebrengen, dat zij zich tegen de E. C. zouden moeten verklaren, dus tegen het gemeentebelang. Want dat het wefk der E. C. zuiver en alleen het gemeentebelang beoogt en dit met kracht bevordert, zal toch zeker de fractie durven noch kunnen ont kennen. Vóór de heer Michels secretaris der Eco nomische Commissie was, is er in den Raad met geen woord over het werk dezer commis sie gesproken. Eerst in Januari 1920, bij de behandeling der begrooting, bracht de heer Zondervan haar ter sprake. Toen was het bekenddat de heer Michels secretaris zou worden. Bewijzen, vraagt men? Weet men wel, dat, om bewijzen te leveren, geene bewijzen zwart op wit, slechts, om in der term der rechtbank te schrijven, overtuigende bewijzen, waar wettige ontbreken bier openlijk geschre ven zou moeten worden over allerlei dingen, die in afd.-vergaderingen der partij bespro ken en geschied zijn? Dat allerlei vertrou welijke mededeelingen, ook uit vergaderin gen van andere ooileges, aan de groote klok zouden moeten worden gehangen? En is hétgeen in „Het Anker" over den persoon des heeren Michels geschreven is, goen ge noegzaam bowijs van de bestaande antagonie jegens dien heer? Wij onthouden ons na tuurlijk van de beoordeeling der daarin be handelde feiten. Dit in antwoord op het ver wijt als zouden wij ons met eenige algemeen heden van de zaak afmaken. V at den laatsten zin van den secretaris der raadsfractie betreft, dat n.1. alles zijn grenzen heeft, hij moge dit eens op zien- zelf toepassen. De fractie moet begrijpen, dat ook tegen de lezers der Held. Courant niet alles geoorloofd is, en dat liet nu niet allemaal stommelingen en sufferds zhn, wie men bij voortduring zand in de oogen kan strooien. Laat de. raadsfractie eerlijk zijn en erken nen, dat zij zich vergist heeft; op die wijze kan zij wellicht nog veel goedmaken van den verkeerden indruk en het inboeten aan pres tige. die het gevolg van deze polemiek zijn. Red. Held. Crt. Geachte Redactie. Wij verzoeken beleefd plaatsing van het volgende ingezonden stuk. Op de agenda voor de Raadsvergadering van aanstaanden Dinsdag komt onder meer voor een voorstel van B. en W„ om vrijstel ling te vragen van de verplichting om aan de Hoofden van Scholen reeds nu het onderwijs in een vaste klasse op te dragen. Die verplichting is een uitvloeisel van de nieuwe Wet op het Lager Onderwijs, waarbij, wat betreft de openbare scholen, het ambu- lantisme is afgeschaft. Om mogelijke storingen in het onderwijs te vermijden, heeft de Minister van O., K. en W. behaald, dat die afschaffing niet behoeft te geschieden voor 1923, tenzij er voor dien tyd aan de school, waarvan het hoofd ambu lant js, een vacature ontstaat. ln n°X ^°ITleente dat bijzondere geval, waar van de wet spreekt. De^chSen X' v®0 TenlnS niet het «evaL dere ^eden ^et &r°oter dan in an- einde nadert. VrUsteufn^»*^1^ zou dus aan Den Helder zou uus betekenen vrijstelling overal slders. Het Finsche blad „Uusi Sumoni" (Het nieuwe Finland) maakt onder verzekering, dat het voor de echtheid ervan instaat, een bolsje- wieksch document openbaar, dat een nieuw licht werpt op den werkelyken aard der be trekkingen, dia de Sowjet-regeering met het buitenland wenscht te onderhouden en dat daarom alle aandacht van het buitenland verdient. Het is een circulaire van begin 1920, onder teekend door den beruchten Dsersjinski, den voorzitter van de al-Russische buitengewone' commissie en luidt als volgt: „Ten einde de organisaties te ontdekken, die door de agenten der bnitenlandsche mogendheden in Rusland gevormd zyn, beveel ik het nemen van de volgende maatregelen 1. In elk gebied en in elk land (vooral in de randstaten) moeten personen genoteerd worden, die de Witten ondersteunen.- Hun familiebetrekkingen in Rusland moeten vast gesteld om het aantal gijzelaars te vermeer deren. In Rusland moeten alle personen geno teerd, die een positie van gewicht hebben, zonder ten gunste van de raden-regeering te werken. Deze groep zal de eerste zyn, die uit den weg geruimd wordt. 3. In de randstaten moeten speciale afdee- lingen opgericht, die op bevel terroristische handelingen ondernemen. Alle verdere commentaar is bjj dit stuk overbodig. De sohipbreuk van het jacht „De Sperwer" (1653). Alleen in bijzondere gevallen kan van deze Ve£ i"l? ontheffing worden verkregen. Naar het oordeel van B. en W. bestaat dan I

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1921 | | pagina 6