Dorothea!" zeide bekl.: „Dan zit zij in den
bak!" Daarna heeft men het lijkje gevonden.
Het had eenige verwondingen aan het hoofd;
neus en mond waren met slijm bedekt. Een
dokter verklaarde, dat er zeven snijwonden
waren op het lichaam, die tijdens het leven
moesten zijn toegebracht. Als 't ware in het
wilde weg. verklaarde de arts. Ook bleek, dat
bekl. rattekruid en muizentarwe in huis had,
hetgeen haar man niet prettig vond. Zij had
dit noodig om ratten -en muizen te dooden.
De verwondingen kunnen alleen met een
scherp snijdend voorwerp zijn toegebracht.
De buren voorzagen het kind meermalen
van kleeren, maar dat hielp niet; het zag er
steeds verwaarloosd uit, en werd genoemd:
,,'t straathondje van Volendam". 't Was
dankbaar als een hond, wanneer men 't goed
deed. Met veel moeite heeft men het lijkje
uit den put kunnen halen; dat het emmertje
aan den kant stond, was aanstonds al ver
dacht.
Uit de actie van verhoor bleek, dat bekl.
bij het voorlezen ervan zich had laten ont
vallen: „zoo is 't niet gebeurd"; tegen den
Directeur van het Haarlemsche Huis van
Bewaring had zij gezegd: „Ze moeten 't mij
toch eerst bewijzen". 14 dagen voor den be-
wusten dag heeft bekl. tegen haar man ge
zegd: „Het zou beter zijn voor 't kind als het
dood was".
In zijn requisitoir getuigde de ambtenaar
van het Openbaar Ministerie, mr. Bauduin,
dat bekl. een slechte stiefmoeder was en haar
plicht als verzorgster schandelijk heeft ver
zuimd. Bekl. kon niet hebben, dat haar man
lief was tegen het kind; zij vreesde, dat hij
haar verlat en'zou terwille van het kind. De
officier gaat daarop het gebeurde na zooals
zich dat vermoedelijk heeft toegedragen en
wijst erop, dat heel Volendam na de vermis
sing van het kind is gaan zoeken, terwijl
bekl. rustig thuis bleef.
Er is niet opgehelderd hoe de wonden van
Dorothea zijn toegebracht. Er zijn in het huis
in het geheel geen bloedsporen gevonden.
Op het kind, onder de kleeren, is een scherp
stukje zink gevonden. De wonden zijn ver
moedelijk op waanzinnige wijze in het donker
toegebracht. Het vermoeden ligit voor de
hand, dat 'beklaagde het kind in den put ge
worpen heeft, het is toen boven gekomen
en het is te denken, dat beklaagde haar toen
met een zinken emmer naar beneden geduwd
heeft. Dit verklaren dan de wonden.
Spr. acht de misdaad wettig en overtui
gend bewezen en meent voor een dergelijk
feit een zware straf te moeten eischen. Met
het oog op do jeugd van bekl. vond spr. het
niet gewenscht levenslang te eischen en stelt
voor haar te veroordeelen tot 20 jaar gevan
genisstraf (applaus op de publieke tribune).
De verdediger, mr. Willekes Macdonald,
achtte de schuld niet bewezen en concludeer-
de tot vrijspraak. Beklaagde bleef bij haar
ontkentenis. Uitspraak Donderdag a.s.
BUITENLAND.
De conferentie te Londen.
De conferentie te Londen, waar de toe
stand in heit nabije Oosten zal worden-bespro
ken, voor de Entente nog groote moeilijk-
heiden bezorgen.
De Nationale Raad, het parlement van
Kemal, eischt volledige herziening van het
verdrag van Sèvres (het vredesverdrag met
Turkije) in zijn territoriale, economische en
financieele bepalingen, en de Porte heeft,
volgens de Turkodhe peis, een lijstje met
eischen klaar, die niet veel 'bescheidener
zijn. Daar 'echter Engeland als voorwaarde
voor de conferentie over het Naburige Oos
ten stelt, dat de „grondslagen" van het trac-
taat van Sèvres onaangetast zullen blijven,
doet het er weinig toe om zich te verdiepen
in de vraag, hoe men regeerings-Turken en
nationalisten elkander zal laten verdragen,
want het is duidelijk, dat er noch op grond
van het program van Konstantinopel noch
op 'grond van dat van Angora een conferen
tie mogelijk is. De feitelijke toestand is dat
Turkife een rijk is, dat in twee stukken is
gescheurd, waarvan het Aziatische deel in
het geheel niet naar de geallieerden luistert
en voor hen in de toekomst in het' eigen
lijke Klein-Azië, in Cicilië, Syrië, Mosopo-
tamië, Arabië en zelfs in Palestina een bron
van zorg 'kan worden; het Euroneesche stuk
staat in zijn hoofdstad machteloos onder de
financieele voogdij van de groote geallieer
den.
DUITSCHLAND.
De Daltsche tegenvoorstellen.
BERLIJN, 4 Febr. iDe betrokken afdeelin-
gen van alle rijks ministeries hebben op
dracht gekregen omvangrijk statistisch mate
riaal voor te bereiden, waarop de rjjksregee-
ring haar tegenvoorstellen inzake de schade
vergoeding zal ibaseeren. In die voorstellen
zullen maximum-bedragen, welke Duitsch-
land binnen dertig jaar aan de geallieerden
kan opbrengen, vervat zijn.
De vooiberiding moet op 15 Febr. en de
voorstellen zelf tegen 25 Febr. gereed zijn
Het Berliner Tagebl. waarschuwt de Duit-
sohers tewen den waan, dat de geallieerden
hun schadevergoedingseischen niet ernstig
meenen. Het herinnert aan den zomer van
1919, toen tallooze betweters beweerden: „on-
derteeken het vredesverdrag maar, dan komt
alles in orde. 't Heele verdrag is toch maar
bluf Thans 'hoort men hier en daar alweer
hetzelfde praatje. Neen, zegt (het 'blad, de Ge
allieerden bluffen niet; zij heioven hun vol
ken geen gouden bergen in de overtuiging
dat die dan later wel niet zilveren tevreden
zullen zijn. Daarvoor zijn de verwachtingen
te hoog opgeschroefd. Zij zullen hun eischen
eerst matigen, als de volken zien, dat deze
eischen onuitvoerbaar zijn.
Duïtschland heeft thans eensgezind „neen!"
gezegd en als de Entemteregeeringen de Duit
sche tegenvoorstellen hooghartig ter zijde
leggen, „moeten wij er kalm rekening mee
houden, dat zij tot do methode van de „sanc-
tics overgaan. Zij zullen en daarmee die
nen zij rekening te houden op algemeenen,
vastberaden tegenstand stuiten, een tegen
stand die uit twee dingen kracht zal putten:
uit een vol hart een leege beurs".
Spoorwe^dleven.
Te Hannover hebben de spoorwegautori
teiten zestien spoorwegdieven laten arrestee
ren, die 20 zendingen stoffen, sigaren en
schoenen, ter waarde van l1/» millioen mark,
hadden ontvreemd.
Strenge straf.
De woefcerrechtbank te Essen heeft een
groentehandelaar, die zijn prijzen wat al te
hoog had opgeschroefd tot 1000 mark boete
veroordeeld, met de bepaling, dat hij het von
nis, t welk hem tot woekeraar stempelt, ge
durende drie maanden voor zijn eigen win
kelraam ter lezing moet ophangen.
ENGELAND.
Ierland.
Officieel wordt gemeld, dat negen politie
agenten gedood en twee gewond ziin, die te
Pal'las Green, bij Limerick, in een (hinder
laag waren gevallen.
Dalende prijzen ln Engeland.
LONDEN, 4 Febr. Geaneld wordt dat de
regeerimg den prijs van ©en zak meel beden
wederom met een shilling verminderd heeft,
hetgeen een vermindering van 12 shilling
beiteekent sedert November.
Men verwacht een verdere daling van vijf
tot tien percent in de kosten voor levens
onderhoud.
De Engelsche duikboot E 5.
De secretaris van jde 'admiraliteit deelt
mede, dat het volledig onderzoek naar het
vergaan van de K 5 met 6 officieren en 51
man op 20 Januari niets over de zaak aan
het licht gebracht heeft en dat niemand
blaam kan treffen. Uitgemaakt is dat het
vaartuig niet met een ander in aanvaring is
geweest. Misschien is het aartuig onklaar
geworden en te diep gedoken en daardoor
door te groote waterdruk vernield. De groote
afmeting van de K.-booten maakt hen moei
lijk te hanteeren bij het duiken dan kleinere
booten. Dit is een van de voornaamste tech
nische problemen, die opgelost moeten wor
den bij het vergrooten van die afmetingen.
RUSLAND.
De bnltenlandsche politiek.
2. Onder het personeel van den bniten
landsche legaties evenals onder de personen,
die het meest intensief tegen de bolsjewiki
werken, moet terroristische actie uitgeoefend
worden.
4. Door geld, terreur, spionnage en contra-
spionnage moet men beproeven een voor de
raden-regeering gunstiger stemming in het
leven te roepen.
5. Op het gebied van de randstaten moeten
als provocatie witte (d. 1. anti-bolyewieksche.
Red,) afdeelingen opgericht, teneinde de agen
ten der bnitenlandsche mogendheden te ont
dekken, die in Rusland opereeren".
De roode vloot
De bestrijders- van het bolsjewisme in
Europa, die blijven waarschuwen, dat alle
vredestaal der bolsjewiki slechts huichelarij
is en dat zij met alle strijdmiddelen, de we
reldrevolutie blijven nastreven, zullen bij
hun waarschuwingen steun vinden in de uit
latingen van den bolsjewiekschen commis
saris Raskolnikof, die in de Iswestia een uit
voerig artikel geschreven heeft over de Rus
sische vloot.
Hij begint met te verklaren, dat de Sowjet-
regeering van het begin van haar bestaan
af de beteekenis van de vloot erkend heeft
en hij zegt, dat 'bijvoorbeeld de rivier-flot
tieljes in Rusland nooit zoo talrijk geweest
zijn als thans. Er is nauwelijks een bevaar
bare rMer, waarop niet in oer haast bewa
pende sleepbooten of ijzeren iriviersohepen
tegen de -vijanden van de roode republiek ge-
stredn hebbn, al is de geschiedenis van den
strijd dir flottieljes nog weinig 'bekend. Ras
kolnikof somt dan talrijke gevallen op, waar
in volgens zijn- zeggen, die rood© vloot een
groote en roemrijke rol gespeeld heeft bij het
succes van de bolsjewiki.
Hij schrijft dan woordelijk:
„Thans is ons voor het een werkelijke pau
ze gegund, waarin wij op adem kunnen ko
men en wij moeten daarvan gebruik maken
om tot een systeatismchen heropbouw van de
vloot over te gaan en wel daar, waar wij
dit zelf willen, daar waar dit -het meest aange
wezen wordt door de belangen van de wereld
revolutie."
En hij besluit met zijn beschouwingen al
dus:
„Men moet zich losrukken van de.beschou-
wingen van de pacifisten van de burgeoisie,
volgen welke de vloot een parasiet is van
het leven van het volk. Zoolang de socialis
tische republiek door kapitalistische staten
omringd wordt, hebben wij naast het roode
leger een roode vloot noodig. In de eerste
periode van den burger-oorlog lag het ge
hoede gewicht van de krijgsoperatiëm in de
roode infanterie. aarDna, gedurende den op-
marsch Deni'kin, waaraan groote massa's ka-
valerie deelnamen, zijn wij 'begonnen een
krachtige kavalerie te scheppen, die een be-
slisende rol gespeeld heeft -bij de vernieti
ging van Wrangel en Denikin. Thans, nu
wij door den historischen loop der gebeurte
nissen van uit een burgeroorlog binnen de
grenzen van Rusland in den maalstroom van
de wereldpolitiek getrokken worden, hehben
Wij meer dan ooit een machtige vloot noodig,
die in staat is, geheel en al haar plicht te
vervullen voor het socialistische vaderland/'
Publicaties der Llnschoten-Vereenlging.
De 18e publicatie der Linschoten Veree
niging bevat het „Verhaal van het jacht „De
Sperwer" en van het wedervaren der schip
breukelingen op het eiland Quelpaert en het
vasteland van Korea (16531666) met een
beschrijving van dat rijk" Bewerker is de
heer B. Hoetlnk, gepensionneerd O.-L amb
tenaar. Deze nam de taak over, toen het be
stuurslid der L. V., die aanvankelijk de be
werking op zich had genomen, was overle
den. De beer Hoetink heeft het zich niet
gemakkelijk igemaakt en in zijn inleiding en
de bijlagen, benevens in de noten onder de
bladzijden, een schat van wetenswaardigs
meegedeeld over het door hem behandelde
tijdvak en de hier herdrukte reis: een door
zijn eenvoud en onopgesmuktheid allersym-
pathiekst reisjournaal, en avontuurlijk en
dramatisch van inhoud. De uitgave van de
Linschoten Vereeniging is niet bewerkt naar
een der (drie) oude uitgaven; Hoetink volgde
een nieuwen, tot dusver nog niet gebruikten
tekst. Hij deelt daarover o. m. het volgende
mede:
De thans uitgegeven tekst van Hamel's
journaal en de ongedrukte stukken, waarvan
bij deze bewerking van dat Journaal is ge
bruik gemaakt, maken deel uit van de schat
ten van bet Koloniaal Archief, een afdeeling
van het Algemeen Rijksarchief te 's-Graven-
hage. In het Landsarohief te Weltevreden is
een exemplaar van Hamel's journaal mis
schien nooit opgenomen, in elk geval thans
niet aanwezig. Maar in den Haag heeft men
het exemplaar, dat de Indische regeering
heeft gezonden aan de Kamer Amsterdam.
Uit het archiefstuk blijkt niet door wien
het Journaal is samengesteld en aangeboden.
De heer Hoetink houdt het er voor, dat
het document van het Koloniaal Archief geen
afschrift is van Hamel's journaal, doch het
stuk van hem zelf, dat hij op 11 Dec. 1667 te
Batavia aan de Indische regeering had aan
geboden, en dat door hem was opgesteld te
Nagasaki. In ieder geval heeft Hamel zelf
het hier gebruikte archiefstuk nagezien. Maar
wie was Hamel, welk schip was „De Sper
wer", waarom waren de reis en haar verloop
van zoo groote beteeksenis?
Hoetink beantwoordt die vraag aldus:
„Talrijk zullen de Nederlanders niet zijn,
die weten dat een opvarende van een schip
van de Oost-Indische -Compagnie de eerste
Europeaan is geweest, die uitvoerige berich
ten heeft gegeven over Korea. Het door Hen
drik Hamel (van Gorkum), boekhouder van
het jacht „De Sperwer", opgestelde relaas
van hetgeen hij en zijn kameraden, na schip
breuk te hebben geleden op een eiland van
Korea, gedurende hun verblijf van 1653
1666 in dat land hebben ondervonden en
waargenomen, heeft bij landgenoot en
vreemdeling een gunstig onthaal gevonden
en bleef ruim twee eeuwen lang het eenige
werkje, waarin een op eigen aanschouwing
en ondervinding gegronde 'beschrijving
voorkwam van dat geheimzinnige rijk en
zijn bewoners.
Toen Korea in 1876 voor vreemdelingen
toegankelijk was geworden, kregen nieuwe
bezoekers den indruk, dat Hamel een be
trouwbaar verteller was geweest en eenvou
digweg had neergeschreven wat hij en zijn
lotgenooten hadden medegemaakt en opge
merkt."
„De Sperwer", die op weg was van For-
mosa naar Japan, werd door een storm op de
rotsige kust van het eiland Quelpaert ver
pletterd. Bij die ramp. bleven van de 64 zie
len aan boord 36 behouden. Dezen geraakten
in de hardhandige gevangenschap der eiland
bewoners, en werden later naar Korea over
gebracht. Daar bleven zy gevangen, nu eens
hard, dan weer humaan behandeld. Een eerste
poging van eenigen om in een vaartuig te
ontvluchten mislukte. De daders werden ge
bonden en voor deh gouverneur gebracht.
Ondervraagd zeiden zij:
„....dattet beter was eens als aityts te
sterven; lietse wederom van alles los maken,
yder met een stock omtrent een vadem lanck,
onder een hand breet en een vinger dik,
boven ront, 25 slagen op de naeckte billen
geven, waer van ontrent een maent langh
inde koeij lagen; wier voorts ons uijtgaen
benomen ende bij nacht en dach scherpe
wacht gehouden."
Dat was nog te Quelpaert, waar de schip
breukelingen hun, uit de koloniale literatuur
zoo beroemde ontmoeting hadden met den
tientallen van jaren vroeger in een Chinee
sche jonk op de Koreaansche kust terecht
gekomen Jan Janse Weltevxoe, uit de Rijp,
die als tolk optrad.
De overbrenging van Quelpaerts-eiland
naar Korea geschiedde terwijl de Hollandera
m het blok gesloten waren:
6 k 7 dagen daer nae worden in vier
jonckon. verdeelt, met ibeijde de beenen en
eene hand in een block geslooten op dat sij
sorge hadden wij 't een off 't ander jonck
zoude mogen afflopen gélyck zulex wel
mochte geschiet hebben, indien wij vrij ende
los hadden komen te varen, doordien de sol
daten die tot geleljders mert ons- gingen,
meest zeezieck waren
Bij bezoeken van Chineesche gezanten aan
Korea, om de verschuldigde schatting te in
nen, deden twee Hollandera pogingen om
tot dezen door te dringen en gedaan te krij
gen, da.t zij maar Ohina zouden worden mee
genomen. De Koreanen, die geen vreemde
lingen uit hun land wilden laten wegtrekken,
straften de beide vermetele mannen; zjj wer
den gevangen gezet en zijn kort daarna in
de gevangenis overleden, waarschijnlijk ver
moord. En zoo sukkelden de overgeblevenen
voort, geteisterd door 'wreede bestuurders
en getuigen van afschuwelijke hongersnoo-
den, die de memschen bij duizenden weg-
raapten.
Zij gaven echter den moed niet op; haal
den mat bedelen den kost op en nog wel wat
meer en kochten op het einde een soheepje,
waarmede 8 hunner naar Nagasaki wisten te
ontkomen, waar zij goed weiden ontvangen
en na verblijf van .een jaar naar Batavia
mochten vertrekken. Acht anderen waren
nog in leven, toen de anderen uit Korea
vluchtten, en moesten achterblijven. De Hol
landers hadden op bescheiden schaal
stoffelijke belangen en op niet-bescheiden
sohaal gezinnen in Korea gekregen, en som
migen hunner hebben later daarheen willen
terugkeeren.
Wie het trouwhartige reisverhaal, door
Hamel, den 'boekhouder, opgesteld, leest met
de toelichtende noten van Hoetink en diens
Inleiding met bijlagen, zal ongetwijfeld met
heel zijn hart het leed en do lotgevallen van
de eenvoudige zeelieden meeleven. Het is
niet altijd verheffende of opwekkende lec
tuur. Slagen met bamboestokken op schenen
komen er (althans voor de Koreanen) wat
heel veel in voor; en bestraffingen met klap
pen op de voetzolen, zóó dat de teenen wer
den "afgescheurd, geven geen hoogen dunk
van Koreaansche teerhartigheid; maar des
niettemin 'heeft Hamel ook woorden van
waardeering en lof voor sommige van de
Koreanen met wie (hij en zijn makkers in
aanraking kwamen.
Alfl een griezelig staalde van Aziatische
wreedheid vertelt Hamel in zijn naïve taal:
„....gelijck bij onsen tijt te geschiet des
Oonincx broeders vrouw, die vermaert was
met d'naelde wel te oonnen om gaen; liet
den Ooninck haer voor zich een rock maken,
sij eenige haet op den Ooninck hebbende,
naeijde daer eenige toverije in, soo dat wan
neer den Ooninck deselve latende los tornen
ende visiteren, vont 't selve daerin, waerover
hij de voorsz. vrouw liet in een camer setten,
waer van de vloer van oopere platen gemaect
was, ende vuijr daeronder stooken, totdat
sij doot was; een van hare vrienden sijnde
doen ter tijt een stadthouder van grooten
aensien, schreeff aan den Ooninck dat men
een vrouw ende te meer gelijck zij was, wel
een andere straffe oonde opgeleijt hebben,
een vrouw meer als een man behoorde te
verechioonen; waer over hem den Ooninck
liet ophalen; naer op dat eenen dagh 120
slaegen op d' scheenen gecregen hadde,
't hooft liet afslaan ende alle sijnde goederen
ende slaven geoonfisqueert."
Maar ook de Compagnie gaat in Hoetink's
werk niet vrij uit; en de manier waarmee
b.v. op Formosa in 1652 een Chineesche op
stand werd gedempt, zou heden ten d'age
niet meer mogelijk zijn. Het was een ruwe
tijd; en niemand onttrok zich 'die dagen aan
dien tijdgeest. De ethische koloniale politiek
wias nog niet uitgevonden.
Dat de Linschoten-Vereeniging en de heer
Hoetink ons door hun mooie werk meer na
der tot die altijd; belangrijke en belangwek
kende tijden hebben gebracht, stemt tot op
rechte erkentelijkheid. En met beslistheid
mag worden getuigd, dat dit boek staat op de
niet .geringe hoogte van de reeds lange rij
voorgangers.
Dat de heer Hoetink zich ook gezet heeft
aan een onderzoek naar de oorsprong van
den naam „Quelpaert-eiland" ligt voor de
hand; ongelukkig moeten wij voor ditmaal
tevreden zijn met het volgende:
„Op de vraag hoe het Quelpaerts-eiland
aan zijn naam gekomen is, moeten wij het
antwoord schuldig blijven; wij schijnen hier
te doen te hebben met een van die raadselen,
waarvan de oplosing misschien te eeniger
tijd door het toeval aan de hand zal worden
gedaan, doch waarnaar wij te vergeefs zullen
zoeken in de bescheiden uit dien tijd welke
rechtstreeks daarvoor in aanmerking ko
men".
'Door tusschenkomst van onze Opperhoof
den te Nagasaki, Wilhelm Volger en na
hem Daniël Six, werd voor de 8 nog in Ko
rea achtergebleven 1'andgenooten de hulp in
geroepen van de Japansche regeering. Deze
wendde zich met vertoogen tot de Koreaan
sche autoriteiten en wist de invrijheidstel
ling van zeven der acht te verkrijgen. Zij zijn
door den Daimio van Tsoesima voortgehol
pen op hun tocht naar Nagasaki waar zij, na
een moeilijke reis den léden Sept. 1668 in
de Hollandsohe nederzetting aankwamen.
Van den achtsten, den Kok Jan Olaesz van
Dondt, wordt in de ambtelijke stukken ge
zegd, dat 'hij sedert de ontvluchting van zijn
makkers, twee jaren te voren, was komen te
overlijden.
Daarentegen verhaalt Nioolaas Witsen dat
Jan Claesz. er de voorkeur aan had gegeven
in het land der vreemdelingschap te blijven:
„Hij was aldaer getrouwt en gaf voor geen
hiair aen zyn lyf meer te hebben dat na een
Christen of Nederlander geleek".
Het hie» aangekondigde boek is versche
nen bij Martinus Nijhoff, den Haag, en be
vat een kaart en 11 afbeeldingen naar hout
sneden in de oude Uitgaven. Ook zijn een
paar afbeeldingen in facsimile gegeven van
den aanhef en stukken uit het manuscript.
Door Hendrik Hamel
<N.R.Ot.)
Aan de Redactie van de
Heldersche Courant.
U is dus in gebreke gebleven om ook maar
met een enkel bewijs waar te maken de be-
leedigende beweringen door Uw raadsover-
aichtschrijwer aan het adres der Soc.-Uem.
raadsfractie gedaan.
Inplaats daarvan maakt U er zich af met
een algemeenheid, die door het publiek even
eens niet te oontroleeren is en waarvoor ook
geen bewijs voor wordt bijgebracht.
Tenzij men zich op het standpunt stelt,
dat tegen de Sociaal-Democratie alles ge
oorloofd is, zal ieder het met ons eens zijn,
dat deze handelwijze niet getuigt van goede
persmanieren.
En dat 'Uw blad zich daaraan schuldig
maakt op zoo in 't oog loopende wijze, zal
zeker velen Uwer lezers met verbazing ver
vullen.
U tracht verder de persoonskwestie, die U
meende te zien, over te brengen naar een
polemiek wellicht over de al of niet nuttig
heid der Economische Oommissie. Echter,
met alle respect voor Uw handigheid, kunnen
wij U in deze niet ter wille zijn.
U is in gebreke gebleven om de lasterende
bewering, door U geuit, waar te maken.
En U zult ons toegeven, ook dit heeft zijn
grenzen.
J. BORKERT,
Secretaris der Soc.-Dem. Raadsfractie.
Helder, 4 Februari 1921.
Uit gevoelsoverwegingen zou men geneigd
zijn dit stukje te laten voor wat het is: de
dikke woorden verraden de herkomst. Noch
tans meenen wij, dat het belang van de zaak
waar het om gaat, een juiste belichting
eiecht. En daarom laten wij hieronder onze
opmerkingen volgen;
Het feit, dat de soc.-dem. raadsfractie na
hetgeen wij in ons antwoord reeds zeiden,
op deze wyze op de zaak terugkomt, is wel
teekenend voor haar geestesgesteldheid.
Steeds hebben wij het werken en de wijze
\an optreden der fractie in ons blad gewaar-
deerd, als er reden toe bestond, - zóó zelfs,
dat ons blad van vrijzinnige zijde meermalen
voor rood werd uitgekreten. Wij hebben ons
daardoor nimmer laten intimideeren, zoo
lang wij geloofden in de waarachtigheid van
de beweegredenen der heeren, hebben wij
niet geschroomd die te erkennen, te apprecl-
eeren. Maar in het geval van de Economische
Oommis8ie zijn wij van die waarachtigheid
niet overtuigd. Reeds den vorigen keer zei
den wij geen bewijzen zwart op wit van onze
beweringen te kunnen geven. Men voelt
intüitief of een beweegreden al of niet zui
ver is. En zoodra wij nu uiting geven aan
deze onze gevoelens, en daarmede dus kri
tiek leveren op de gestie der heeren, ontstaat
(jen geweldig spectakel en wordt geroepen
van: bewijs!
De heeren verwijten ons thans, dat wij er
ons met een algemeenheid afmaken, welke
door het publiek niet is te controleeren, en
dat wij de persoonskwestde „handig" over
brengen naar een polemiek over de Econ.
Oomm. zelve. Hoe nu? De heele kwestie,
waarover het gaat, betrof de Econ. Commis
sie, haar werkwijze, haar voortbestaan, en
daarmede hangt samen de persoonskwestie,
die door ons naar voren werd gebracht. Wij
zouden aan het publiek willen vragen: is het
feit, dat de fractie blijkbaar de Econ. Comm.
buiten het geding wenscht te houden, niet
het beste bewijs, dat het hier een persoon en
geenszins een liohaam geldt? De Econ. Com
missie als zoodanig was bijzaak; met slechts
enkele vage woorden heeft men erop gezin
speeld, dat dit werk door eene raadscommis
sie moest "wórden voortgezet. Trouwens, de
stemming over dezen begrootingspost wijst
uit, dat bet hier niet het principe van het
voortbestaan der Ec. Comm. gold.
De begrootingspost was ƒ4000.— propos,
zouden de heeren eens willen vertellen op
welke wijze deze post op de begrootihg is
gekomen?) en werd bestreden, op voorstel
van den heer De Zwart, door de heeren
Sohoeffelenberger, Verstegen, Boogaard,
Kuiper, Borkert en De Zwart. Toen het
voorstel tot algeheele schrapping alzoo ver
werpen was, kwam het voorstel-Zondervan,
om dien post tot 2000.— te venninderen.
Het werd aangenomen met de stemmen der
heeren Staalman, Sohoeffelenberger, Ver
stegen, Boogaard, Heijblok, Zondervan, Bot,
Borkert, De Zwart en Mevr. Van der Hulst
vóór. Zes leden der sociaal-democr. raads
fractie waren dus allen vóór de- handhaving
van de Eoon. Commissie. Zij hadden, om
consequent te zijn, ook tegen dezen post
moeten stemmen, daarmede dan uitspreken
de, dat inderdaad eene raadscommissie, naar
hunne meening beter ware geweest.
Is dit bewijs voor onze bewering of is dit
geen bewijs?
Bewijst dit niet, dat er een andere reden
bestaat dan de eenig-bruikbare: het waar
achtig gemeentebelang? En dan voelt men,
dat achter een wijze van doen als deze,
die tenslotte neerkomt op sabotage van het
werk der Econ. Comm. méér zit. En dit
is juist het persoonlijke element. Als men
dit alles begrijpt, is het maar al te duidelijk,
waarom men niet in een polemiek over de
E. C. wil treden: de heeren raken van den
wal in de sloot. Want de consequentie zou in
dit geval meebrengen, dat zij zich tegen de
E. C. zouden moeten verklaren, dus tegen
het gemeentebelang. Want dat het wefk der
E. C. zuiver en alleen het gemeentebelang
beoogt en dit met kracht bevordert, zal toch
zeker de fractie durven noch kunnen ont
kennen.
Vóór de heer Michels secretaris der Eco
nomische Commissie was, is er in den Raad
met geen woord over het werk dezer commis
sie gesproken. Eerst in Januari 1920, bij de
behandeling der begrooting, bracht de heer
Zondervan haar ter sprake. Toen was het
bekenddat de heer Michels secretaris zou
worden.
Bewijzen, vraagt men? Weet men wel, dat,
om bewijzen te leveren, geene bewijzen zwart
op wit, slechts, om in der term der rechtbank
te schrijven, overtuigende bewijzen, waar
wettige ontbreken bier openlijk geschre
ven zou moeten worden over allerlei dingen,
die in afd.-vergaderingen der partij bespro
ken en geschied zijn? Dat allerlei vertrou
welijke mededeelingen, ook uit vergaderin
gen van andere ooileges, aan de groote klok
zouden moeten worden gehangen? En is
hétgeen in „Het Anker" over den persoon
des heeren Michels geschreven is, goen ge
noegzaam bowijs van de bestaande antagonie
jegens dien heer? Wij onthouden ons na
tuurlijk van de beoordeeling der daarin be
handelde feiten. Dit in antwoord op het ver
wijt als zouden wij ons met eenige algemeen
heden van de zaak afmaken.
V at den laatsten zin van den secretaris
der raadsfractie betreft, dat n.1. alles zijn
grenzen heeft, hij moge dit eens op zien-
zelf toepassen. De fractie moet begrijpen,
dat ook tegen de lezers der Held. Courant
niet alles geoorloofd is, en dat liet nu niet
allemaal stommelingen en sufferds zhn, wie
men bij voortduring zand in de oogen kan
strooien.
Laat de. raadsfractie eerlijk zijn en erken
nen, dat zij zich vergist heeft; op die wijze
kan zij wellicht nog veel goedmaken van den
verkeerden indruk en het inboeten aan pres
tige. die het gevolg van deze polemiek zijn.
Red. Held. Crt.
Geachte Redactie.
Wij verzoeken beleefd plaatsing van het
volgende ingezonden stuk.
Op de agenda voor de Raadsvergadering
van aanstaanden Dinsdag komt onder meer
voor een voorstel van B. en W„ om vrijstel
ling te vragen van de verplichting om aan de
Hoofden van Scholen reeds nu het onderwijs
in een vaste klasse op te dragen.
Die verplichting is een uitvloeisel van de
nieuwe Wet op het Lager Onderwijs, waarbij,
wat betreft de openbare scholen, het ambu-
lantisme is afgeschaft.
Om mogelijke storingen in het onderwijs
te vermijden, heeft de Minister van O., K. en
W. behaald, dat die afschaffing niet behoeft
te geschieden voor 1923, tenzij er voor dien
tyd aan de school, waarvan het hoofd ambu
lant js, een vacature ontstaat.
ln n°X ^°ITleente dat bijzondere geval, waar
van de wet spreekt.
De^chSen X' v®0 TenlnS niet het «evaL
dere ^eden ^et &r°oter dan in an-
einde nadert. VrUsteufn^»*^1^
zou dus aan Den Helder
zou uus betekenen vrijstelling overal slders.
Het Finsche blad „Uusi Sumoni" (Het nieuwe
Finland) maakt onder verzekering, dat het
voor de echtheid ervan instaat, een bolsje-
wieksch document openbaar, dat een nieuw
licht werpt op den werkelyken aard der be
trekkingen, dia de Sowjet-regeering met het
buitenland wenscht te onderhouden en dat
daarom alle aandacht van het buitenland
verdient.
Het is een circulaire van begin 1920, onder
teekend door den beruchten Dsersjinski, den
voorzitter van de al-Russische buitengewone'
commissie en luidt als volgt:
„Ten einde de organisaties te ontdekken,
die door de agenten der bnitenlandsche
mogendheden in Rusland gevormd zyn, beveel
ik het nemen van de volgende maatregelen
1. In elk gebied en in elk land (vooral in
de randstaten) moeten personen genoteerd
worden, die de Witten ondersteunen.- Hun
familiebetrekkingen in Rusland moeten vast
gesteld om het aantal gijzelaars te vermeer
deren. In Rusland moeten alle personen geno
teerd, die een positie van gewicht hebben,
zonder ten gunste van de raden-regeering te
werken. Deze groep zal de eerste zyn, die uit
den weg geruimd wordt.
3. In de randstaten moeten speciale afdee-
lingen opgericht, die op bevel terroristische
handelingen ondernemen.
Alle verdere commentaar is bjj dit stuk
overbodig.
De sohipbreuk van het jacht „De
Sperwer" (1653).
Alleen in bijzondere gevallen kan van deze
Ve£ i"l? ontheffing worden verkregen.
Naar het oordeel van B. en W. bestaat dan
I