lom DE KINDEREN Socrates nam de*e redeneering niet voor ernstig, Maar de tijd ging voorbij en de voounalige leerling maakte niet de minste aanstalten om voor de balie te verschijnen. Dit begon den mi veter ten slotte te verdrie ten en hij sprak den advocaat, dien hij onder- tveze:; hHd aan. Ik ;;p.l u voorlooprg niet Ir talen was alles wat deze zei.g!j hebt gemeend ze- 1 r te '1 van uw geld, maar dat zijt gij geers.insl 1 >at ben ik in ieder geval meende de -.geer.Want wanneer gij achter stallig blijkt* zal ik u eenvoudig voor den rechter doen verschijnen. En daarmede zult gij uw kansen groo- tendeels verspeeld hebben paradeerde nu de jonge rechtsgeleerde.Wanneer gij mij voor den rechter brengt en deze veroordeelt mij oi ;e betalen dan behoef ik dit niet te doen op grond van onze loopende over eenkomst, want ik heb dan het proces niet gewonnen, maar verloren. Win ik daarentegen het proces, dan wil dit zeggen da' de rechter mij gelijk geeft om niet te betalen èn dan houd ik mij na tuurlijk aan zij'! uitspraak!. Zoodat ik toch per slot het grootste ge lijk van allen heb zei nu Socrates.n.L dat gij een uitstekend rechtsgeleerde gewor den zijt. Gij zijt slimmer dan de slimste! En gii zult mij nimmer behoeven te betalen als gij dit niet wilt, omdat gij het zwakke punt in mijn overeenkomst ontdekt hebt Laat het u nu genoeg zijn te weten, dat ik de overeenkomst zoo maakte om u op mijn beurt op de proef te stellen en dat het halve door u betaalde leergeld eigenlijk het volle dige leergeld is.Niemand heeft mij ooit meer betaaldl Dr. B. BABBELUURTJE OVER MODE. Voor hen, die van variatie houden Ofschoon zooals ik de vorige week ten opzichte van de vormen, etc. der vrouwen- kleeding zei een van de meest merkwaar dige eigenschappen van de mode haar ver scheidenheid en haar vindingrijkheid is is het een ondervinding van de vakkundigen, dat de overgroote meerderheid der vrouwen zelf niet vindingrijk is. Het is een aangele genheid, waaromtrent vrouwen zich in hun eigen voordeel veel meer konden bekomme ren. Het is de vrouw vermoedelijk aangeboren om te houden van variatie. De mode heeft deze eigenschap mede tot de hare gemaakt en bedenkt en schept onnoemelijk veel varian ten Maar hoeveel de mode ook schept de mogelijkheden raken niet uitgeput. En hier nu komt het eigenaardig tekort van vele vrou wen aan den dag. Is het omdat wij in onzen gecultiveerden tijd alles zoo gemakkelijk voor ons krijgen? Is doordat de groote zaken de modellen en de fabrieken de kleuren en de bepaalde artisten de combinaties voor ons uitdenken, ons eigen vermogen teloor ge gaan? Het heeft er veel van. Want we houden van veranderingen. We zuchten vaak in stilte: ....„Hè, wanneer er niet zoo ontzet tend veel geld in ging steken, dan zou ik nog wel graag 'n paar ditjes of 'n paar datjes hebben.voor de variatie!". En we gooien de schuld dan op het geld en daar blijft 't bij! Toch is het geld niet altijd en niet in hoofd zaak de schuldige. Ik heb het hier reeds vroe ger aangestipt: Er zijn meer moeilijkheden dan één. Het is op verschillende manieren mogelijk verscheidenheid in onze kleeding aan te brengen, waardoor voor het minst de schijn ontstaat, dat we meer bezitten dan we werkelijk doen. Ik zal u zeggen wat ik meen: Er wordt in de voornaamste plaats door de vrouwen veel te weinig geprofiteerd van de mogelijkheid van halve kleeding en bij-klee- ding. Om eenigen indruk hiervan te geven zal ik in de erstv igende nummers van het „Jut- tertje" een paar mogelijkheden in deze rich ting besprekent Om te beginnen ls daar dan de „gladde" japon. Dit kleedingstuk stelt de draagster in staat mi!s op de juiste wijze gemaakt een aantal variaties toe te passen. Men lette b.v. eens goed op bovenstaande teekenlng. verdient het aanbeveling deze Japon te maken van b.v. donkerblauw kamgaren. Draagt men daarentegen veel zijde of soort gelijke stoffen, dan is het gewenscht de japon te maken van donkeren of zwarten Cachemire En ian kan men met deze rechte, gladde jurk wonderen doen. Aangezien de japon altijd gedragen wordt en de toegepaste variaties slechts bij tus- sehenpoozen, is het goed om de jurk te maken van zeer solied materiaal. Hier volgt het eerste model, dat met behulp van de bedoelde onderjapon te scheppen is. Men maakt hiervoor eenvoudig een z.g. „over- gooier". De hoeveelheid hiervoor noodig bij mid delmatige lengte van de draagster is 1.75 M. stof of zijde van pl. m. 100 cM. breedte. Hiervan dient de helft voor het rokstufe en de andere helft voor de taille. Men kiest de stof in een afstekende tint van de onderjurk, maar eigen smaak. Het rokdeel is nu een rechte lap langs den onderrang, middenvoor tien cM. uitgehold en zoo bijloopend naar de punten (zie platte grond op het plaatje). Ter hoogte van de taille wordt deze „pseu- do;rok" tot op de wijdte van den ceintuur op*.20 cM. na ingehaald, zoodat het geen eigenlijke rok is, maar meer een soort schort, waarbij de onderrok achter over een breedte van 20 cM. zichtbaar blijft. De zakjes worden als op het voorbeeld ingeknipt en met een kleurig borduursel versierd. Het lijfje is nu ook een rechte lap ter breedte van pl. m. 40 cM., waaraan dan de vleugels voor de mouwen op de wijze van het voorbeeld worden aangeknipt. De hals wordt er daarna ingeknipt. (Vooral niet te groot, want men kan beter bij het passen nog wat wegnemen). En daarna zet men de beide uit einden van het lijfje, een weinig ingehaald voor en achter, aan de ceintuur terwijl men in de zijde tusschen de voor- en achterpand een ruimte laat van b.v. 7 cM. De buitenkant van lijfje en mouwtjes worden geborduurd evenals de zakken. Aangezien de te dragen ceintuur opzij on der een van de armen sluit, kan de draagster door het lijfje over het hoofd aan te doen het geheel door middel van het enkele ceintuursluitinkje vastmaken OVER MISDAAD EN MISDADIGERS. door Vanneer men nu gewend is in hoofdzaak wollen of stoffen kleeding te dragen, dan LEO FELIX. De taak dier opsporingsambtenaren. EL De taak der opsporingsambtenaren - waaronder wij hier in tegenstelling met de juridische beteekenis van het woord verstaan al diegenen, die deelnemen aan het opsporingsonderzoek is een veel- zljdigé. Naast kennis van de plaatselijke om standigheden en gewoonten, komt het pro ductief maken van alles wat levende en doo- de (stille) getuigen mede kunnen deelen. De lezer, die niet zoo zeer met de spreekwijzen in het vak op de hoogte is, zal wellicht stom verwonderd zijn over het „spreken van doode getuigen", maar wij willen die paradox even oplossen door te verklaren, dat onder „doode" getuigen worden verstaan alle materieële sporen, die ten dienste van de opheldering van een of ander feit iets zeggen, iets ver klaren of doen vermoeden. Zoo is een door den dief op de plaats des misdrijfs achter gelaten kleedingstuk „een doode getuige"; men kan dien tot spreken brengen door b.v een politie-hond er „de lucht van te geven" waardoor de dader vermoedelijk zal zijn te achterhalen. Maar ook voetsporen, teekenen van braak, bloedvlekken, e.d. zijn „doode ge tuigen". Naast de „doode getuigen" staan de spre kende (levende) getuigen ten dienste van den opsporingsambtenaar. Hier komt de ge tuige in den gebruikelijken zin des woords ten tooneele. Het is bijna steeds gewoonte om, nadat een gepleegd feit is ontdekt, te zoeken naar personen, die iets kunnen mededeelen, het zij over het plegen zelve, hetzij over de mo tieven voor de daad, hetzij over de mogelijke persoon van den dader en vele andere bij zonderheden meer. De getuige in het opspo ringsonderzoek is niet steeds getuige in het strafproces. Immers in het eerste geval gaat het er om zooveel mogelijk bijzonderheden, al zijn het sléchts geringe ,te verkrijgen, ter wijl in het laatste de getuigen deel uitmaken van het wijsmateriaal der zaak, waarvoor dus in 't algemeen worden gedagvaard de genen, die gewichtige, om niet te zeggen doorslag-gevende, verklaringen hebben af te leggen. De sprekende getuige ontbreekt in bijna geen enkele strafzaak. Dit wil echter niet zeggen, dat hij voor de bewijslevering on misbaar is of voorkeur heeft. Over de waar de van de getuigenis spreken we nog, maar willen vast opmerken, dat niemand minder dan Prof. Mr. J. V. van Dyck in rijn rede bij het aanvaarden van het hoogleeraaraambt te Amsterdam o.m. te verstaan heeft gegeven, dat in 't algemeen genomen aan de waarde der getuigenis wordt getwijfeld en dat de ..doode" getuigen dooreen genomen betrouw baarder zijn dan de sprekende. Een in onze rechtspleging geldend begin sel is, dat niemand op zijn bekentenis alleen veroordeeld wordt en dat „één getuige geen getuige" is. Deze opvatting is zeer verdedig baar omdat primo zich omstandigheden kunnen voordoen, waarin beklaagde het op een veroordeeling aanstuurt (b.v. schuld op nemen voor een ander, onderdak komen in de gevangenis, etc.), secunds kan nimmer worden gecontroleerd of één getuige wel ver klaringen overeenkomstig de waarheid, be wust of onbewust, aflegt. Kunnen er maast de bekentenis nog „doode getuigen" worden gebracht, dan kan het nog voorkomen, dat een rechtscollege zich door de laatste niet geheel bevredigd gevoeld. Ook dan zal men nog naar getuigen zoeken. Daar bij komt nog, dat de politie-wetenschap, de wetenschappelijke opsporing, in ons land nog in een begin-stadium verkeert, waardoor niet steeds de „stille of doode getuigen" kunnen worden benut. Zoo is dus de getuige in zeke ren zin een persoon van gewicht. In elke zaak is ais regel de belangrijkste getuige, degene tegen wien het feit is ge pleegd of die er door benadeeld wordt. Be halve wanneer deze persoon dood of buiten staat tot het afleggen van verklaringen is; kunnen van dezen verklaringen werden ge vraagd. Dan komen de z.g. „ooggetuigen" en de vele anderen, die eenig licht op wat duister is vermogen te werpen. Het vragen van getuigen is niet zoo een voudig, als dat sommigen wellicht zal toe schijnen. Men kan gerust zeggen, dat de waarde der getuigen-verklaringen afhanke lijk is van de ondervraging. De wijze, waar op men iemand een vraag stelt, hetzij streng- deftig .hetzij koel, barsch of gemoedelijk, het weerspiegelt zich in het antwoord. Want men vergete niet, dat alleen al het verschij nen voor den politie-ambtenaar op de mees ten reeds een bepaalden invloed uitoefent. Is het feit van emstigen aard (b.v. moord) dan zullen verschillende getuigen onder den indruk daarvan zijn en dat wordt er bij on dervraging meestal niet beter op. Hebben we met „jongens van de vlakte" te doen dan zullen ze, of trachten te zwijgen, of trachten te misleiden, of brutaal optreden. Zelden spe len ze de stille verklikker gewoonlijk doen ze dat uit wraak of om beloofd voordeel en spreken ze eens rustig de volle waarheid. Maar zelfs de meest eerzame burger kan, als hij als getuige moet verschijnen, dikwijls maar niet op z'n gemak komen. Met de po litie te doen te hebben ook al is het op aangename wijze beteekent voor velen een nachtmerrie, 't Geeft zooveel rompslomp en omslag; je moet zoo oppassen wat je zegt, want later vragen ze er weer naar, enz., enz. In dit verband herinner ik mij nog goed, hoe destijds een vijftal gezinnen op stelten wer den gezet, toen de zoons daar een oproeping ontvingen om op het poütie-bureau te komen (de reden stond op de oproeping niet ver meld). Een agent in uniform had, het ge wichtige stuk bezorgd, wat al opschudding teweegbracht! Ouders noch zoons herinner den zich iets strafbaars gedaan te hebben. Wat bleek nu: de zoons waren, bestuurslid van een vereeniging, die Koninklijke Goed keuring had aangevraagd en na eenige maan den moest de politie, in opdracht van den Minister van Justitie, verschillende gege vens en nadere bijzonderheden verzamelen! De wijze waarop een vraag gesteld wordt is misschien nog belangrijker. Immers, de vra ger kan soms bijna ongemerkt den onder vraagde een antwoord ingeven (suggereeren) Zegt men b.v.: „Zag U niet, dat A. een stok opnam en B. een slag toediende?", dan zal het antwoord vrijwel zeker, bevestigend lui den, tenzij men een strikvraag stelt, wat door het nieuwe Wetboek van Strafvordering uit drukkelijk wordt verboden. Vraagt men echter: „Wat naamt gij waar? Wat deed A?", dan zal de ondervraagde als van zelf trachten het gebeurde zich nog eens voor den geest, te halen en dit weergeven. De praktijk heeft bewezen, dat het kalm en ruS- ';ig laten vertellen de voorkeur verdient bo ven ondervraging. Maar afgezien van dit alles, ls ook over tuigend gebleken, dat de waarde van getui genissen in volle vrijheid en volkomen rustig afgelegd niet zoo groot is als men wel denkt en vrijwel geen enkele verklaring in alle opzichten met de werkelijkheid overeenkomt. Dit is geen kwestie van knoeien of fouten in de ondervraging, maar een gevolg van het niet-soherp en niet juist waarnemen der fei ten en het niet-zuiver bewaren in het ge heugen. Afgezien nog van de neiging van bijna ieder mensoh om bij het navertellen de zaak steeds wat aan te dikken, waardoor ten slotte het eindresultaat niet meer betrouw baar ls. Over de waarde van de getuigenis in de rechtspleging bestaat een uitgebreide litera tuur en ae kwestie is van zooveel belang, dat wij er nog eens uitvoerig op terug zullen komen. In het „Weekblad voor het Recht" wordt aangehaald een werk van J. Varen, donck te Brussel, waarin we o.m. de volgende conclusie vinden: „De misslag is een bestendig element van het getui g e n i s", een uitspraak ,die volkomen juist is. Kindergetuigenis is nog minder betrouw baar, dan die van groote menschen en al spreekt ook de ontwikkeling een woordje mee, niet te loochenen is het, dat ook zeer ontwikkelden absoluut onjuiste verklaringen geheel te goeder trouw kunnen afleggen. Wij meenen, dat één en ander voldoende aantoont, hoe lastig het bewijsmiddel „ge tuigen" soms te hanteeren is en hoe voor zichtig men er mee zijn moet. Dat het van den opsporingsambtenaar veel ervaring en geduld eischt om daaraan te voldoen spreekt van zelf. En toch moet hij er gewoonlijk heel wat „uithalen". Instelling valsche ooupons ingewisseld. Van j. hpsrhrüvlng, die men van den dader gaf, was zSls later bleek, geen woord juist. Zoo lïïhU heelmaal niet klein, maar integendee ™i uh irWaln met een langen overjas, rtWttm ïn het bankierskantoor waren p do gebruikelijke tafel-hoogte aangebracht 1 en het gedeelte tot aan den vloer betlm- merd. Dit stelde den dader in de gelegen- heid om het korte stukje van de deur tot «M loket en ten« rot 41 en af te leggen, waardoor hij op het personeel den indruk maakte van een kiemen man. Zdfs opvallende kenteekenen ais hinken, misvormde hand, stijve ann eriwordenge- sflumeerd. Wij zullen daarvan nog eens eenige interessante gevallen geven In t' algemeen zal de nieuweling in h t misdadigers-gilde eerst het tod plegen en dan zich vermommen om de vervolgers p een dwaalspoor te leiden. De gewoonte-m s- dadiger daarentegen zal in vermomnunge simulatie het feit plegen en dan zijn gewone houding, kleeding en manier doen aannemern Het behoeft geen betoog, dat deze laatsrte methode veel minder gevaar voor ontdeK- king oplevert, temeer waar voor en tijdens het plegen van het feit de aandacht wel ou der op verdachte personen is gevestigd dan daarna. Daarenboven is het veel moeilijker een aangenomen vermomming gedurende langen tijd volmaakt te behouden en dan zonder zich te verraden weer als „gewoon mensch" te leven. Niet alleen door onjuiste waarneming maar ook door misleiding door den misda. diger kunnen de getuigen onbetrouwbare verklaringen afleggen, waardoor de taak der opsporingsambtenaar er niet gemakkelijker op wordt. Behalve de veelsoortige, min o: meer geslaagde vermommingen, welke door kunstmatige hulpmiddelen worden aan. gebracht, kennen we ook nog de s i m u 1 a t i e, d.i. het vertoonen van andere dan de normale lichamelijke eigenschappen. Wan neer de boef de kunst van vermomming en simulatie goed verstaat Js het voor den po- litie-man heel moeilijk het. bedrog te ontdek ken, hoewel de wetenschap ook hiervoor hulpmiddelen ter beschikking stelt. Simulee- ren kan men bijna alles, niet alleen hou ding, gang en lichaamsgebreken, maar ook b.v. groote en dikte. Zoo waren bij een bank (i j h.: 0. de H.: R. v. H.; J. K.; 0. en G. K A en W. K.; rf. v. d. K.; M. tf.j C. J. v. M D M.; T N. M. O.; M. v. d. P.:J. v. d. P'F <L v. P.; en G. P-5 W. O. k; A. J. de R.; A. v S J G. 8.; F. en O. T.; O. en O. V.; K. V.; J. de W.; A. en W. de Z. Nieuwe reedefli Een Engelschman die zooals vele En- gelschen, alleen zijn eigen taal verstond raakte op een reis te Rome den weg kwijt. In zijn verlegenheid 'kwam de lumineuze gedachte in hem op, om den naam van zijn hotel op een visitekaartje of een stuk papier te schrijven en dit den eersten den besten Italiaan te overhandigen, die 'hem er vol doende ernstig en intellectueel uitzag. Aldus gedaan keek hij goed uit naar de voorbijgangers en bood na eenige minuten het papier zonder een woord te spreken aan een donker uitziend man aan. Deze zag het zwijgend in beduidde hem, dat hij maar volgen zou en op vriendelijke wijze, maar zonder een woord te spreken, be geleidde de donker uitziende den Engelsch- man door verschillende stadswijken en bracht hem naar het opgegeven hoteL Toen de Engelschman zijn hotel terug zag, was hij dankbaar en in een opwelling van vreuigde zeide hij den begeleider dank natuurlijk ln de Engelsche taal. God, meneer zei nu de ander ineens in uitstekend Engelsch. Ik ben ook En gelschman.al woon ik al twintig jaar hier. Engelschman? riep de ander ver heugd. Waarom hebt u dan geen woord gezegd?.... Wel omdat ik dacht dat u doofstom was repliceerde de geleider. Langs een landweg ln de nabijheid van een jachtgebied kwam een auto in volle vaart aanstuiven. Bij bet omgaan van,een bocht ontdekte de bestuurder ineens midden op den weg een man met 'n geweer over den schouder en een hond naast zich. De automobilist toeterde de man sprong ver- sohrikt opzij, maar de hond kon niet meer wegkomen. Hij werd overreden en bleef op de plaats dood. De eigenaar van de automobiel steeg uit en -betuigde den man zijn leedwetzen. Was dat uw hond? vroeg hij. Jawel mijnheer. Was het dier van groote waarde? Nee niet bepaald.groote waarde had hij niet meer. Als ik u vijf en twintig gulden betaal is u dan tevreden? Vijf en twintig gulden? Ja voor den hond. O! ja.sprak de man. De automobilist overhandigde den eige naar van den hond een biljet van 25,— en kon niet nalaten nog eens zijn spijt te be tuigen, Het doet mij leed zeide 'hij vriende lijk, dat ik uw jacht verstoord heb Mijn jacht? vroeg de ander.Ik was niet op jacht. O ik dacht het, omdat u met een geweer en een hond liep. Neen ik ging 'alleen naar het bosoh daar ginder om den hond dood te schieten. Het dier was ziek. Kindermond. h1T^ee jongens zitten tegen elkaar te bluffen. En daarbjj ontwikkelt zich de vol gende chmax: Mijn vader heeft een hond" „En mijn vader heeft een paard." „Mijn vader heeft een bootje" „En mijn vader heeft een fabriek." „Mijn moeder heeft een poesje" moeder heeft kippen", „Mijn oma heeft eenden" „En mijn oma heeft heeft rheumathiek!" RAADSELS. Oplossingen der vorige raadsels. 1' In een leege zak kan een gat zijn -do. Onderzeeb00t roet - been 1 Tan 691,18 D.f'a a'rfiy'tt D p6n M;R; o. F.: i. F zon I. x Op de kru'sjes'ijn komt van X boven naar bene en de naam X van een groote vogel. Op de X Ie rij een 4-vcetig dier, dat in X het water leeft; op de 2e de x strook land vlak langs een wa- X ter; op de 3e dat waaruit oli- x fantstanden bestaan; op de 4e een keukengereedschap; op de 5e een van je ouders; op de 6e een andere naam voor bouwland; op de 7e een kleine er- giftige slang; op de 8e iemand, die rijmpjes maakt. Elk woord eindigt op een r. II. Zeven en zeven zijn weer zeven! Hoe kan nu zeven en zeven weer zeven geven? EEN VERRASSING VOOR JAAP. Jaap stond met zijn neus tegen de ruit gedrukt te kijken naar de regendroppels, die onafgebroken rikketikketik deden op straat. „Natuurlijk moet het net vandaag re genen. O, die leelijke, nare regen 1" riep hij tX)OS. „Bedaar een beetje, mijn jongen," zei zijn moeder. „Er is niets aan te doen en de regen was hard noodig voor de tuinen en het land." Jaap draaide zijn gezichtje naar moeder toe, en zei bedroefd: „O, als het nu vandaag tenminste maar droog gebleven was, juist nu oom Karei komt en ik met hem uit rij den mocht in zijn nieuwe auto." En daar kwamen een paar waterlanders voor den dag. Moeder trachtte hem te troosten. Oom Ka- rel zou hem een anderen dag vtl eens mee nemen maar Jaap vertelde haar, dat oom denzelfden middag nog door zou gaan naar Groningen en dat hij niet zoo gauw weer terug zou komen. Moeder vond het ook erg jammer voor haar jongen. Hij had er zoo op gevlast in Oom's auto te rijden en hij had dagen lang zijn best gedaan om zoet te zijn, want Oom Karei had hem beloofd, dat hij dan nog een prettige verrassing voor Jaap zou hebben. Jaap had getracht zijn vader uit te hooren over die verrassing, maar Vader zei alleen: „Je zult moeten wachten tot Zaterdag; tot Oom komt". En Jaap was geduldig en had niets meer gevraagd. En nu was het Zaterdag en zou die akelige regen alles in de war brengen. Hij was al vroeg wakker geworden, dade- ijk uit zijn bed gesprongen en naar het raam geloopen. Het was wel droog, maar de lucht was bewolkt. Het kon Jaap niet schelen of de zon scheen, als het maar niet ging regenen. Bij het aankleeden kon hij ternauwernood stil staan. „O, gauw Moeder, dadelijk komt Oom Karei". „O, nee Jaap, zóó gauw niet. Na het ontbijt komt Oom." En net even na het ontbijt, daar was het beginnen te regenen en Jaaps gelukkige ge zichtje was bedroefd1 geworden. Nu zou Oom wel heelemaal niet komen. Telkens wilden er een paar tranen in zijn oogen komen, maar Jaap was flink en veegde ze weg zonder dat iemand het zag. Hij ging voor het raam staan om te zien of er geen blauw plekje -aan den hemel kwam, maar de lucht werd steeds donkerder en het begon zei!» harder te re genen. n. Jaap ging naar de keuken, om Dlentje zijn nood' eens te klagen. „Kom Jaap, wees een flinke jongen. Je bent toch al zes Jaar", zei Dientje, „Maar hoe zou Jij het dan vinden als het regende, wanneer je uitrijden mocht? En Oom zou me nog wel een verassing ver tellen vandaag. En nu zal hij wel heelemaal niet. Een harde ruk aan de bel en een oogen- blik later Oom Karel's vroolijke stem in de vestibule. Jaaps gezichtje verhelderde. Haastig veeg de hij nog een paar tranen weg en holde juist de gang in toen Oom riep: „Jaap, ouwe jongen, waar zit je?" Daar sprong Jaap hem al tegemoet, en Oom tilde hem hoog in de lucht „O, Oom," hijgde Jaap: „Ik dacht, dat U niet meer zou komen, nu het regent en Ik, Oom tikte hem op zijn wangen. „Niets aan te doen mijn jongen," zei hij opgewekt: „Het moest noodig regenen, en we mogen niet grommen." „Maar o, ik had zoo dolgraag in Uw auto gereden enen U had me ook een ver rassing beloofd, Oom. Daar moet ik nu ze ker ook langer op wachten." „Moeder en Vader hebben beloofd, dat Jaap een week bij Oom Karei ln Groningen mag gaan logeeren. We gaan den heelen weg met de auto, zoodra het weer droog is." Jaap sprong van verrass-r* n«t de twee sterke araien, die hem vast. hirlden en sta melde: „Logeeren bij U? Fen Wie week? En zoo n heerlijke rit O, Oompie." En hij kuste hem hïïeljjk. 0m °°mS hal8 en n^1i9JLklJaarJben^ met me te worgen," zei vrnrr™ i^011 Je beter aan Dientje /inkuil °ftor in te pakken, zoodat we w? weK kunnen als het droog ls." ..T6? aap naar Dientje. Hij greep ennl u trok haar springend en dan- v de keuken. ,b\'na een uur, klaarde de lucht op, n„ i i91" 8cbeen <to zon vroolijk, en nog ven later zat Oom achter het stuurrad in Ain auto en Jaap warm ingepakt naast hem, met een stralend gezicht. „Dag Moeder, dag ;,adver' Dientje," juichte hij. „Wat zal ik nu heeritlke dagen hebben." I5n ik verzeker jullie, dat hij genoot op de Rroote boerderij van Oom Karei in Gronin gen. <to Mme Corry. Zonderlinge Lotgevallen ln het Dagelffksche Leven Het Misverstand Uitgespaard werk! „Een verrassing?" Ja, dat is waar ook. Die kan ik je nu ook wel vertellen. Kom, aan je oor, dan." Een klein oortje werd dicht aan Ooms lippen gehouden en twee blauwe oogen tintelden van verwachting. En dit hoorde Jaap:

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1922 | | pagina 10