lom DE KINDEREN
Socrates nam de*e redeneering niet voor
ernstig, Maar de tijd ging voorbij en de
voounalige leerling maakte niet de minste
aanstalten om voor de balie te verschijnen.
Dit begon den mi veter ten slotte te verdrie
ten en hij sprak den advocaat, dien hij onder-
tveze:; hHd aan.
Ik ;;p.l u voorlooprg niet Ir talen was
alles wat deze zei.g!j hebt gemeend ze-
1 r te '1 van uw geld, maar dat zijt gij
geers.insl
1 >at ben ik in ieder geval meende
de -.geer.Want wanneer gij achter
stallig blijkt* zal ik u eenvoudig voor den
rechter doen verschijnen.
En daarmede zult gij uw kansen groo-
tendeels verspeeld hebben paradeerde nu
de jonge rechtsgeleerde.Wanneer gij mij
voor den rechter brengt en deze veroordeelt
mij oi ;e betalen dan behoef ik dit niet
te doen op grond van onze loopende over
eenkomst, want ik heb dan het proces niet
gewonnen, maar verloren.
Win ik daarentegen het proces, dan wil
dit zeggen da' de rechter mij gelijk geeft
om niet te betalen èn dan houd ik mij na
tuurlijk aan zij'! uitspraak!.
Zoodat ik toch per slot het grootste ge
lijk van allen heb zei nu Socrates.n.L
dat gij een uitstekend rechtsgeleerde gewor
den zijt. Gij zijt slimmer dan de slimste!
En gii zult mij nimmer behoeven te betalen
als gij dit niet wilt, omdat gij het zwakke
punt in mijn overeenkomst ontdekt hebt
Laat het u nu genoeg zijn te weten, dat ik
de overeenkomst zoo maakte om u op mijn
beurt op de proef te stellen en dat het halve
door u betaalde leergeld eigenlijk het volle
dige leergeld is.Niemand heeft mij ooit
meer betaaldl
Dr. B.
BABBELUURTJE OVER MODE.
Voor hen, die van variatie houden
Ofschoon zooals ik de vorige week ten
opzichte van de vormen, etc. der vrouwen-
kleeding zei een van de meest merkwaar
dige eigenschappen van de mode haar ver
scheidenheid en haar vindingrijkheid is
is het een ondervinding van de vakkundigen,
dat de overgroote meerderheid der vrouwen
zelf niet vindingrijk is. Het is een aangele
genheid, waaromtrent vrouwen zich in hun
eigen voordeel veel meer konden bekomme
ren. Het is de vrouw vermoedelijk aangeboren
om te houden van variatie. De mode heeft
deze eigenschap mede tot de hare gemaakt en
bedenkt en schept onnoemelijk veel varian
ten
Maar hoeveel de mode ook schept de
mogelijkheden raken niet uitgeput. En hier
nu komt het eigenaardig tekort van vele vrou
wen aan den dag. Is het omdat wij in onzen
gecultiveerden tijd alles zoo gemakkelijk voor
ons krijgen? Is doordat de groote zaken de
modellen en de fabrieken de kleuren en de
bepaalde artisten de combinaties voor ons
uitdenken, ons eigen vermogen teloor ge
gaan? Het heeft er veel van. Want we houden
van veranderingen. We zuchten vaak in
stilte: ....„Hè, wanneer er niet zoo ontzet
tend veel geld in ging steken, dan zou ik nog
wel graag 'n paar ditjes of 'n paar datjes
hebben.voor de variatie!".
En we gooien de schuld dan op het geld en
daar blijft 't bij!
Toch is het geld niet altijd en niet in hoofd
zaak de schuldige. Ik heb het hier reeds vroe
ger aangestipt: Er zijn meer moeilijkheden
dan één. Het is op verschillende manieren
mogelijk verscheidenheid in onze kleeding aan
te brengen, waardoor voor het minst de
schijn ontstaat, dat we meer bezitten dan we
werkelijk doen.
Ik zal u zeggen wat ik meen:
Er wordt in de voornaamste plaats door de
vrouwen veel te weinig geprofiteerd van de
mogelijkheid van halve kleeding en bij-klee-
ding.
Om eenigen indruk hiervan te geven zal ik
in de erstv igende nummers van het „Jut-
tertje" een paar mogelijkheden in deze rich
ting besprekent
Om te beginnen ls daar dan de „gladde"
japon.
Dit kleedingstuk stelt de draagster in staat
mi!s op de juiste wijze gemaakt een
aantal variaties toe te passen.
Men lette b.v. eens goed op bovenstaande
teekenlng.
verdient het aanbeveling deze Japon te maken
van b.v. donkerblauw kamgaren.
Draagt men daarentegen veel zijde of soort
gelijke stoffen, dan is het gewenscht de japon
te maken van donkeren of zwarten Cachemire
En ian kan men met deze rechte, gladde
jurk wonderen doen.
Aangezien de japon altijd gedragen wordt
en de toegepaste variaties slechts bij tus-
sehenpoozen, is het goed om de jurk te maken
van zeer solied materiaal.
Hier volgt het eerste model, dat met behulp
van de bedoelde onderjapon te scheppen is.
Men maakt hiervoor eenvoudig een z.g. „over-
gooier".
De hoeveelheid hiervoor noodig bij mid
delmatige lengte van de draagster is 1.75
M. stof of zijde van pl. m. 100 cM. breedte.
Hiervan dient de helft voor het rokstufe en
de andere helft voor de taille. Men kiest de
stof in een afstekende tint van de onderjurk,
maar eigen smaak.
Het rokdeel is nu een rechte lap langs den
onderrang, middenvoor tien cM. uitgehold
en zoo bijloopend naar de punten (zie platte
grond op het plaatje).
Ter hoogte van de taille wordt deze „pseu-
do;rok" tot op de wijdte van den ceintuur
op*.20 cM. na ingehaald, zoodat het geen
eigenlijke rok is, maar meer een soort schort,
waarbij de onderrok achter over een breedte
van 20 cM. zichtbaar blijft. De zakjes worden
als op het voorbeeld ingeknipt en met een
kleurig borduursel versierd.
Het lijfje is nu ook een rechte lap ter
breedte van pl. m. 40 cM., waaraan dan de
vleugels voor de mouwen op de wijze van het
voorbeeld worden aangeknipt. De hals wordt
er daarna ingeknipt. (Vooral niet te groot,
want men kan beter bij het passen nog wat
wegnemen). En daarna zet men de beide uit
einden van het lijfje, een weinig ingehaald
voor en achter, aan de ceintuur terwijl men
in de zijde tusschen de voor- en achterpand
een ruimte laat van b.v. 7 cM. De buitenkant
van lijfje en mouwtjes worden geborduurd
evenals de zakken.
Aangezien de te dragen ceintuur opzij on
der een van de armen sluit, kan de draagster
door het lijfje over het hoofd aan te doen
het geheel door middel van het enkele
ceintuursluitinkje vastmaken
OVER MISDAAD EN MISDADIGERS.
door
Vanneer men nu gewend is in hoofdzaak
wollen of stoffen kleeding te dragen, dan
LEO FELIX.
De taak dier opsporingsambtenaren.
EL
De taak der opsporingsambtenaren -
waaronder wij hier in tegenstelling met de
juridische beteekenis van het woord
verstaan al diegenen, die deelnemen
aan het opsporingsonderzoek is een veel-
zljdigé. Naast kennis van de plaatselijke om
standigheden en gewoonten, komt het pro
ductief maken van alles wat levende en doo-
de (stille) getuigen mede kunnen deelen. De
lezer, die niet zoo zeer met de spreekwijzen
in het vak op de hoogte is, zal wellicht stom
verwonderd zijn over het „spreken van doode
getuigen", maar wij willen die paradox even
oplossen door te verklaren, dat onder „doode"
getuigen worden verstaan alle materieële
sporen, die ten dienste van de opheldering
van een of ander feit iets zeggen, iets ver
klaren of doen vermoeden. Zoo is een door
den dief op de plaats des misdrijfs achter
gelaten kleedingstuk „een doode getuige";
men kan dien tot spreken brengen door b.v
een politie-hond er „de lucht van te geven"
waardoor de dader vermoedelijk zal zijn te
achterhalen. Maar ook voetsporen, teekenen
van braak, bloedvlekken, e.d. zijn „doode ge
tuigen".
Naast de „doode getuigen" staan de spre
kende (levende) getuigen ten dienste van
den opsporingsambtenaar. Hier komt de ge
tuige in den gebruikelijken zin des woords
ten tooneele.
Het is bijna steeds gewoonte om, nadat
een gepleegd feit is ontdekt, te zoeken naar
personen, die iets kunnen mededeelen, het
zij over het plegen zelve, hetzij over de mo
tieven voor de daad, hetzij over de mogelijke
persoon van den dader en vele andere bij
zonderheden meer. De getuige in het opspo
ringsonderzoek is niet steeds getuige in het
strafproces. Immers in het eerste geval gaat
het er om zooveel mogelijk bijzonderheden,
al zijn het sléchts geringe ,te verkrijgen, ter
wijl in het laatste de getuigen deel uitmaken
van het wijsmateriaal der zaak, waarvoor
dus in 't algemeen worden gedagvaard de
genen, die gewichtige, om niet te zeggen
doorslag-gevende, verklaringen hebben af te
leggen.
De sprekende getuige ontbreekt in bijna
geen enkele strafzaak. Dit wil echter niet
zeggen, dat hij voor de bewijslevering on
misbaar is of voorkeur heeft. Over de waar
de van de getuigenis spreken we nog, maar
willen vast opmerken, dat niemand minder
dan Prof. Mr. J. V. van Dyck in rijn rede bij
het aanvaarden van het hoogleeraaraambt te
Amsterdam o.m. te verstaan heeft gegeven,
dat in 't algemeen genomen aan de waarde
der getuigenis wordt getwijfeld en dat de
..doode" getuigen dooreen genomen betrouw
baarder zijn dan de sprekende.
Een in onze rechtspleging geldend begin
sel is, dat niemand op zijn bekentenis alleen
veroordeeld wordt en dat „één getuige geen
getuige" is. Deze opvatting is zeer verdedig
baar omdat primo zich omstandigheden
kunnen voordoen, waarin beklaagde het op
een veroordeeling aanstuurt (b.v. schuld op
nemen voor een ander, onderdak komen in
de gevangenis, etc.), secunds kan nimmer
worden gecontroleerd of één getuige wel ver
klaringen overeenkomstig de waarheid, be
wust of onbewust, aflegt.
Kunnen er maast de bekentenis nog „doode
getuigen" worden gebracht, dan kan het nog
voorkomen, dat een rechtscollege zich door
de laatste niet geheel bevredigd gevoeld. Ook
dan zal men nog naar getuigen zoeken. Daar
bij komt nog, dat de politie-wetenschap, de
wetenschappelijke opsporing, in ons land nog
in een begin-stadium verkeert, waardoor niet
steeds de „stille of doode getuigen" kunnen
worden benut. Zoo is dus de getuige in zeke
ren zin een persoon van gewicht.
In elke zaak is ais regel de belangrijkste
getuige, degene tegen wien het feit is ge
pleegd of die er door benadeeld wordt. Be
halve wanneer deze persoon dood of buiten
staat tot het afleggen van verklaringen is;
kunnen van dezen verklaringen werden ge
vraagd. Dan komen de z.g. „ooggetuigen"
en de vele anderen, die eenig licht op wat
duister is vermogen te werpen.
Het vragen van getuigen is niet zoo een
voudig, als dat sommigen wellicht zal toe
schijnen. Men kan gerust zeggen, dat de
waarde der getuigen-verklaringen afhanke
lijk is van de ondervraging. De wijze, waar
op men iemand een vraag stelt, hetzij streng-
deftig .hetzij koel, barsch of gemoedelijk, het
weerspiegelt zich in het antwoord. Want
men vergete niet, dat alleen al het verschij
nen voor den politie-ambtenaar op de mees
ten reeds een bepaalden invloed uitoefent.
Is het feit van emstigen aard (b.v. moord)
dan zullen verschillende getuigen onder den
indruk daarvan zijn en dat wordt er bij on
dervraging meestal niet beter op. Hebben
we met „jongens van de vlakte" te doen dan
zullen ze, of trachten te zwijgen, of trachten
te misleiden, of brutaal optreden. Zelden spe
len ze de stille verklikker gewoonlijk doen
ze dat uit wraak of om beloofd voordeel
en spreken ze eens rustig de volle waarheid.
Maar zelfs de meest eerzame burger kan,
als hij als getuige moet verschijnen, dikwijls
maar niet op z'n gemak komen. Met de po
litie te doen te hebben ook al is het op
aangename wijze beteekent voor velen een
nachtmerrie, 't Geeft zooveel rompslomp en
omslag; je moet zoo oppassen wat je zegt,
want later vragen ze er weer naar, enz., enz.
In dit verband herinner ik mij nog goed, hoe
destijds een vijftal gezinnen op stelten wer
den gezet, toen de zoons daar een oproeping
ontvingen om op het poütie-bureau te komen
(de reden stond op de oproeping niet ver
meld). Een agent in uniform had, het ge
wichtige stuk bezorgd, wat al opschudding
teweegbracht! Ouders noch zoons herinner
den zich iets strafbaars gedaan te hebben.
Wat bleek nu: de zoons waren, bestuurslid
van een vereeniging, die Koninklijke Goed
keuring had aangevraagd en na eenige maan
den moest de politie, in opdracht van den
Minister van Justitie, verschillende gege
vens en nadere bijzonderheden verzamelen!
De wijze waarop een vraag gesteld wordt is
misschien nog belangrijker. Immers, de vra
ger kan soms bijna ongemerkt den onder
vraagde een antwoord ingeven (suggereeren)
Zegt men b.v.: „Zag U niet, dat A. een stok
opnam en B. een slag toediende?", dan zal
het antwoord vrijwel zeker, bevestigend lui
den, tenzij men een strikvraag stelt, wat door
het nieuwe Wetboek van Strafvordering uit
drukkelijk wordt verboden.
Vraagt men echter: „Wat naamt gij waar?
Wat deed A?", dan zal de ondervraagde als
van zelf trachten het gebeurde zich nog eens
voor den geest, te halen en dit weergeven. De
praktijk heeft bewezen, dat het kalm en ruS-
';ig laten vertellen de voorkeur verdient bo
ven ondervraging.
Maar afgezien van dit alles, ls ook over
tuigend gebleken, dat de waarde van getui
genissen in volle vrijheid en volkomen rustig
afgelegd niet zoo groot is als men wel denkt
en vrijwel geen enkele verklaring in alle
opzichten met de werkelijkheid overeenkomt.
Dit is geen kwestie van knoeien of fouten
in de ondervraging, maar een gevolg van het
niet-soherp en niet juist waarnemen der fei
ten en het niet-zuiver bewaren in het ge
heugen. Afgezien nog van de neiging van
bijna ieder mensoh om bij het navertellen de
zaak steeds wat aan te dikken, waardoor ten
slotte het eindresultaat niet meer betrouw
baar ls.
Over de waarde van de getuigenis in de
rechtspleging bestaat een uitgebreide litera
tuur en ae kwestie is van zooveel belang,
dat wij er nog eens uitvoerig op terug zullen
komen. In het „Weekblad voor het Recht"
wordt aangehaald een werk van J. Varen,
donck te Brussel, waarin we o.m. de volgende
conclusie vinden: „De misslag is een
bestendig element van het getui
g e n i s", een uitspraak ,die volkomen juist
is. Kindergetuigenis is nog minder betrouw
baar, dan die van groote menschen en al
spreekt ook de ontwikkeling een woordje
mee, niet te loochenen is het, dat ook zeer
ontwikkelden absoluut onjuiste verklaringen
geheel te goeder trouw kunnen afleggen.
Wij meenen, dat één en ander voldoende
aantoont, hoe lastig het bewijsmiddel „ge
tuigen" soms te hanteeren is en hoe voor
zichtig men er mee zijn moet. Dat het van
den opsporingsambtenaar veel ervaring en
geduld eischt om daaraan te voldoen spreekt
van zelf. En toch moet hij er gewoonlijk
heel wat „uithalen".
Instelling valsche ooupons ingewisseld. Van
j. hpsrhrüvlng, die men van den dader gaf,
was zSls later bleek, geen woord juist. Zoo
lïïhU heelmaal niet klein, maar integendee
™i uh irWaln met een langen overjas,
rtWttm ïn het bankierskantoor waren
p do gebruikelijke tafel-hoogte aangebracht
1 en het gedeelte tot aan den vloer betlm-
merd. Dit stelde den dader in de gelegen-
heid om het korte stukje van de deur tot
«M loket en ten« rot 41
en af te leggen, waardoor hij op het personeel
den indruk maakte van een kiemen man.
Zdfs opvallende kenteekenen ais hinken,
misvormde hand, stijve ann eriwordenge-
sflumeerd. Wij zullen daarvan nog eens
eenige interessante gevallen geven
In t' algemeen zal de nieuweling in h t
misdadigers-gilde eerst het tod plegen en
dan zich vermommen om de vervolgers p
een dwaalspoor te leiden. De gewoonte-m s-
dadiger daarentegen zal in vermomnunge
simulatie het feit plegen en dan zijn gewone
houding, kleeding en manier doen aannemern
Het behoeft geen betoog, dat deze laatsrte
methode veel minder gevaar voor ontdeK-
king oplevert, temeer waar voor en tijdens
het plegen van het feit de aandacht wel ou
der op verdachte personen is gevestigd dan
daarna. Daarenboven is het veel moeilijker
een aangenomen vermomming gedurende
langen tijd volmaakt te behouden en dan
zonder zich te verraden weer als „gewoon
mensch" te leven.
Niet alleen door onjuiste waarneming
maar ook door misleiding door den misda.
diger kunnen de getuigen onbetrouwbare
verklaringen afleggen, waardoor de taak der
opsporingsambtenaar er niet gemakkelijker
op wordt. Behalve de veelsoortige, min o:
meer geslaagde vermommingen, welke
door kunstmatige hulpmiddelen worden aan.
gebracht, kennen we ook nog de s i m u 1 a
t i e, d.i. het vertoonen van andere dan de
normale lichamelijke eigenschappen. Wan
neer de boef de kunst van vermomming en
simulatie goed verstaat Js het voor den po-
litie-man heel moeilijk het. bedrog te ontdek
ken, hoewel de wetenschap ook hiervoor
hulpmiddelen ter beschikking stelt. Simulee-
ren kan men bijna alles, niet alleen hou
ding, gang en lichaamsgebreken, maar ook
b.v. groote en dikte. Zoo waren bij een bank
(i j h.: 0. de H.: R. v. H.; J. K.; 0. en G.
K A en W. K.; rf. v. d. K.; M. tf.j C. J. v.
M D M.; T N. M. O.; M. v. d. P.:J. v. d.
P'F <L v. P.; en G. P-5 W. O. k; A. J.
de R.; A. v S J G. 8.; F. en O. T.; O. en O.
V.; K. V.; J. de W.; A. en W. de Z.
Nieuwe reedefli
Een Engelschman die zooals vele En-
gelschen, alleen zijn eigen taal verstond
raakte op een reis te Rome den weg kwijt.
In zijn verlegenheid 'kwam de lumineuze
gedachte in hem op, om den naam van zijn
hotel op een visitekaartje of een stuk papier
te schrijven en dit den eersten den besten
Italiaan te overhandigen, die 'hem er vol
doende ernstig en intellectueel uitzag.
Aldus gedaan keek hij goed uit naar de
voorbijgangers en bood na eenige minuten
het papier zonder een woord te spreken aan
een donker uitziend man aan.
Deze zag het zwijgend in beduidde hem,
dat hij maar volgen zou en op vriendelijke
wijze, maar zonder een woord te spreken, be
geleidde de donker uitziende den Engelsch-
man door verschillende stadswijken en bracht
hem naar het opgegeven hoteL
Toen de Engelschman zijn hotel terug zag,
was hij dankbaar en in een opwelling van
vreuigde zeide hij den begeleider dank
natuurlijk ln de Engelsche taal.
God, meneer zei nu de ander ineens
in uitstekend Engelsch. Ik ben ook En
gelschman.al woon ik al twintig jaar
hier.
Engelschman? riep de ander ver
heugd. Waarom hebt u dan geen woord
gezegd?....
Wel omdat ik dacht dat u doofstom
was repliceerde de geleider.
Langs een landweg ln de nabijheid van
een jachtgebied kwam een auto in volle
vaart aanstuiven. Bij bet omgaan van,een
bocht ontdekte de bestuurder ineens midden
op den weg een man met 'n geweer over
den schouder en een hond naast zich. De
automobilist toeterde de man sprong ver-
sohrikt opzij, maar de hond kon niet meer
wegkomen. Hij werd overreden en bleef op
de plaats dood.
De eigenaar van de automobiel steeg uit
en -betuigde den man zijn leedwetzen.
Was dat uw hond? vroeg hij.
Jawel mijnheer.
Was het dier van groote waarde?
Nee niet bepaald.groote waarde
had hij niet meer.
Als ik u vijf en twintig gulden betaal
is u dan tevreden?
Vijf en twintig gulden?
Ja voor den hond.
O! ja.sprak de man.
De automobilist overhandigde den eige
naar van den hond een biljet van 25,— en
kon niet nalaten nog eens zijn spijt te be
tuigen,
Het doet mij leed zeide 'hij vriende
lijk, dat ik uw jacht verstoord heb
Mijn jacht? vroeg de ander.Ik
was niet op jacht.
O ik dacht het, omdat u met een
geweer en een hond liep.
Neen ik ging 'alleen naar het bosoh
daar ginder om den hond dood te schieten.
Het dier was ziek.
Kindermond.
h1T^ee jongens zitten tegen elkaar te
bluffen. En daarbjj ontwikkelt zich de vol
gende chmax:
Mijn vader heeft een hond"
„En mijn vader heeft een paard."
„Mijn vader heeft een bootje"
„En mijn vader heeft een fabriek."
„Mijn moeder heeft een poesje"
moeder heeft kippen",
„Mijn oma heeft eenden"
„En mijn oma heeft
heeft rheumathiek!"
RAADSELS.
Oplossingen der vorige raadsels.
1' In een leege zak kan een gat zijn
-do. Onderzeeb00t roet - been 1
Tan 691,18
D.f'a a'rfiy'tt D p6n M;R;
o. F.: i. F
zon
I.
x Op de kru'sjes'ijn komt van
X boven naar bene en de naam
X van een groote vogel. Op de
X Ie rij een 4-vcetig dier, dat in
X het water leeft; op de 2e de
x strook land vlak langs een wa-
X ter; op de 3e dat waaruit oli-
x fantstanden bestaan; op de 4e
een keukengereedschap; op de
5e een van je ouders; op de 6e een andere
naam voor bouwland; op de 7e een kleine er-
giftige slang; op de 8e iemand, die rijmpjes
maakt. Elk woord eindigt op een r.
II. Zeven en zeven zijn weer zeven!
Hoe kan nu zeven en zeven weer zeven
geven?
EEN VERRASSING VOOR JAAP.
Jaap stond met zijn neus tegen de ruit
gedrukt te kijken naar de regendroppels,
die onafgebroken rikketikketik deden op
straat.
„Natuurlijk moet het net vandaag re
genen. O, die leelijke, nare regen 1" riep hij
tX)OS.
„Bedaar een beetje, mijn jongen," zei zijn
moeder. „Er is niets aan te doen en de regen
was hard noodig voor de tuinen en het
land."
Jaap draaide zijn gezichtje naar moeder
toe, en zei bedroefd: „O, als het nu vandaag
tenminste maar droog gebleven was, juist
nu oom Karei komt en ik met hem uit rij
den mocht in zijn nieuwe auto." En daar
kwamen een paar waterlanders voor den
dag.
Moeder trachtte hem te troosten. Oom Ka-
rel zou hem een anderen dag vtl eens mee
nemen maar Jaap vertelde haar, dat oom
denzelfden middag nog door zou gaan naar
Groningen en dat hij niet zoo gauw weer
terug zou komen.
Moeder vond het ook erg jammer voor
haar jongen. Hij had er zoo op gevlast in
Oom's auto te rijden en hij had dagen lang
zijn best gedaan om zoet te zijn, want Oom
Karei had hem beloofd, dat hij dan nog een
prettige verrassing voor Jaap zou hebben.
Jaap had getracht zijn vader uit te hooren
over die verrassing, maar Vader zei alleen:
„Je zult moeten wachten tot Zaterdag; tot
Oom komt".
En Jaap was geduldig en had niets meer
gevraagd. En nu was het Zaterdag en zou die
akelige regen alles in de war brengen.
Hij was al vroeg wakker geworden, dade-
ijk uit zijn bed gesprongen en naar het
raam geloopen.
Het was wel droog, maar de lucht was
bewolkt. Het kon Jaap niet schelen of de
zon scheen, als het maar niet ging regenen.
Bij het aankleeden kon hij ternauwernood
stil staan. „O, gauw Moeder, dadelijk komt
Oom Karei". „O, nee Jaap, zóó gauw niet.
Na het ontbijt komt Oom."
En net even na het ontbijt, daar was het
beginnen te regenen en Jaaps gelukkige ge
zichtje was bedroefd1 geworden. Nu zou Oom
wel heelemaal niet komen. Telkens wilden er
een paar tranen in zijn oogen komen, maar
Jaap was flink en veegde ze weg zonder dat
iemand het zag. Hij ging voor het raam
staan om te zien of er geen blauw plekje -aan
den hemel kwam, maar de lucht werd steeds
donkerder en het begon zei!» harder te re
genen.
n.
Jaap ging naar de keuken, om Dlentje zijn
nood' eens te klagen. „Kom Jaap, wees een
flinke jongen. Je bent toch al zes Jaar", zei
Dientje, „Maar hoe zou Jij het dan vinden
als het regende, wanneer je uitrijden mocht?
En Oom zou me nog wel een verassing ver
tellen vandaag. En nu zal hij wel heelemaal
niet.
Een harde ruk aan de bel en een oogen-
blik later Oom Karel's vroolijke stem in de
vestibule.
Jaaps gezichtje verhelderde. Haastig veeg
de hij nog een paar tranen weg en holde
juist de gang in toen Oom riep: „Jaap, ouwe
jongen, waar zit je?" Daar sprong Jaap hem
al tegemoet, en Oom tilde hem hoog in de
lucht
„O, Oom," hijgde Jaap: „Ik dacht, dat U
niet meer zou komen, nu het regent en
Ik,
Oom tikte hem op zijn wangen. „Niets aan
te doen mijn jongen," zei hij opgewekt: „Het
moest noodig regenen, en we mogen niet
grommen."
„Maar o, ik had zoo dolgraag in Uw auto
gereden enen U had me ook een ver
rassing beloofd, Oom. Daar moet ik nu ze
ker ook langer op wachten."
„Moeder en Vader hebben beloofd, dat
Jaap een week bij Oom Karei ln Groningen
mag gaan logeeren. We gaan den heelen
weg met de auto, zoodra het weer droog is."
Jaap sprong van verrass-r* n«t de twee
sterke araien, die hem vast. hirlden en sta
melde: „Logeeren bij U? Fen Wie week?
En zoo n heerlijke rit O, Oompie." En hij
kuste hem hïïeljjk. 0m °°mS hal8 en
n^1i9JLklJaarJben^ met me te worgen," zei
vrnrr™ i^011 Je beter aan Dientje
/inkuil °ftor in te pakken, zoodat we
w? weK kunnen als het droog ls."
..T6? aap naar Dientje. Hij greep
ennl u trok haar springend en dan-
v de keuken.
,b\'na een uur, klaarde de lucht op,
n„ i i91" 8cbeen <to zon vroolijk, en nog
ven later zat Oom achter het stuurrad in
Ain auto en Jaap warm ingepakt naast hem,
met een stralend gezicht. „Dag Moeder, dag
;,adver' Dientje," juichte hij. „Wat zal ik
nu heeritlke dagen hebben."
I5n ik verzeker jullie, dat hij genoot op de
Rroote boerderij van Oom Karei in Gronin
gen.
<to
Mme Corry.
Zonderlinge Lotgevallen ln het Dagelffksche
Leven
Het Misverstand
Uitgespaard werk!
„Een verrassing?" Ja, dat is waar ook. Die
kan ik je nu ook wel vertellen. Kom, aan je
oor, dan." Een klein oortje werd dicht aan
Ooms lippen gehouden en twee blauwe oogen
tintelden van verwachting. En dit hoorde
Jaap: