Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, van ;Zaterdag 7 Juli 1923. EEN AVONTUUR IN DE INDISCHE ZEE. Zonderlinge lotgevallen in het Dagelijksch leven NO. 78. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) EEN BEZUINIGER VAN DE DAAD! Cato, de vijand der weelde. Bezuinigen is het wachtwoord van dezen tijdl Ook in Rome, nog omstreeks twee eeuwen voor onze jaartelling is er een tijd geweest dat bezuinigen hoog noodig was. Dit euL was toen de bekende tweede Puni sche oorlog gevoerd was tegen Carthago, de machtige handelsstad. Deze tijd stelde evenals de onze en om dezelfde reden groote economische problemen 1 Er leefde toen een stoer Romein, bezuini ger van de daad en Cato geheeten. Aan hem waren belangrijke ambten toebedeeld, zoodat hij ruimschoots de gelegenheid had zijn be ginselen toe te passen. Ben geschiedschrijver van dien tijd teekent'hem zeer scherp als een man met bijna ijzeren lichaam en ziel, wanneer het gold zuinigheid en doorstaan van inspanning en gervaar. Hij wist te bezuinigen in het groot en ln het kleine. De belastingen werden niet door den staat geïnd, maar verpacht Hij verstond het nu bij die verpachtingen de hoogst mo gelijke prijzen te bedingen. Zijn streven was staatabouwwerken en leveranties aan den staat zoo voordeellg mogelijk te doen uit- voeren. Hij zag ook in, dat arbeldsloonen ook een zeer belangrijken factor waren bij de kostenberekening, vandaar, dat hij het erop toelegde deze te verlagen. Zelf leefde hij uiterst oenvoudig en in wat wij tegenwoordig zouden noemen: een burgerwoning! Een afgezant van vijandige mogendheden gekomen om hem zoo mo gelijk om te koopen vond hem ln zijn wo ning bezig met het in persoon bereiden van zijn eenvoudigen maaltijd van knollen. Hij «as een vijand van weelde en een bestrijder tegelijk. Hy stelde rich dan ook eens oandldaat voor het ln het leven geroepen ambt welks beklee- der de bevoegdheid had alles wat in het rijk naar weelde zweemde te bestrijden en te cenaureeren. Op zijn politiek program werd hij tot censor gekozen en als zoodanig liet hij een leder, die kostbare kloedlj, of paar- len of sieraden en rijke meubelen bezat een buitengewoon hooge belasting betalen- Daar door moesten de rijken zich ten slotte wel van hun overdaad ontdoen. Dat hij hierdoor niet dadelijk in de gunst kwam van deze rijken spreekt vanzelf. Maar hoezeer van de andere zijde zijn oensuur ge waardeerd werd blijkt uit het opschrift, dat men onder zijn beeltenis liet aanbrengen. Het vermeldde om.: „dat hij «Is censor den staat, die in verval geraakt was, weer op richtte"! Tijdens den hierboven genoemden oorlog was er een wet gemaakt waarbij het aan vrouwen verboden was goud te bezitten, kostbare kleodingstukken te dragen1 of rioh uit weelde te laten rijden. Toen het rijk een twintigtal Jaren later weer aanmerkelijk economisch beter gewor den was, werd er een voorstel ingediend om deze wet en hare bepalingen weer af te schaffen. Dat de vrouwen zelf in de eerste plaats deze voorstellen met kracht onder steunden, was weinig naar den zin van Cato, die in het algemeen aan de vrouwen in het openbare leven geen plaats toekende. Derhal ve was li ij juist een vurig voorstan- der van het handhaven dezer wet Toen de aanneming van de voorstellen dreigde, waar schuwde hij ervoor dat de wederinvoer van de weelde gelijk zou zijn aan het loslaten van een wild dier, dat twintig jaren opge sloten gezeten had. En1 hij zeide dat het er des te woedender om zou rijn! Voor zich zelf was Cato zuinig tot in het harde toe en bezien van het standpunt van menschelijkheid was het niet geheel en al sympathiek. Hij verkocht zijn slaven zoodra ze oud geworden waren. Een paard, dat hem in Spanje tijdens den oorlog aldaar steedB trouw gediend had, verkocht hij bij zijn terugkeer naar Italië, ten einde voor het dier geen vracht aan den Staat in rekening te hoeven brengen. Een huisvader moet niet koopziek zijn was zijn stelregel. Of hij zeide: Wat men nieit noodig heeft koopt men te duur! Geen wonder dat hij ook weinig op had met de prachtige tuinen, welke de Romeinen in dien tijd zoo gaarne lieten aanleggen. Hij zag veel liever bouwland, het allerliefst wei land! Toen hem eens werd gevraagd, wat hij als het voordeeligste beschouwde, antwoordde hij: Goed1 weinden En daarna -Nog al goed weiden.En in de derde plaats? Minder goed weiden! En dan?.Dan ploe gen! Hij beleefde het niettemin, dat de Griek- scihe beschaving zijn intrede deed' in het oude Rome. Het had niet bepaald zijn sym pathie, want hij zeide ervan:Wanneer Griekenland ons zijn literatuur gaat geven, zal het alles in Rome bederven! Zijn levensavond waa een voortdurende waarschuwing aan Rome voor het nabij ge legen machtige Carthago! Want dit had wel in den oorlog een knak gekregen (even als bij ons en in onzen tijd het Duitsche rijk!) maar dat toch nog machtig genoeg en vooral energiek en heersohzuchtig ge noeg was om zich ten slotte weer op te rich ten. Toen hij voor een staatsaanpelegenhek deze machtige stad eens bezocht, trof hi, haar dan ook in een toestand van bultenge- women bloei en gereed voor een volgenden oorlog! Op grond daarvan meende hij (zooals weer bij ons de staatslieden ln Frank rijk dit voelen) dat de macht van deze stad niet spoedig genoeg geknot worden kon! Te Rome teruggekeerd toonde hij aan de Senatoren versohe vijgen en wees er de heeren tot hun groote verbazing op, dat deze vijgen drie dagen1 geleden te Carthago wa ren gepluktl Hiermede wilde hij te kennen geven hoe gevaarlijk dichtbij deze machtige stad lagl Een rede in den Senaat eindigde hij altijd met do woorden: .„En voor het overige meen ik, dat Carthago moet worden ver woest!" Zoo was deze Romein, die van richzel zeide, dat hij zich slechts driemaal in zijn leven spijtig gevoeld had! De eerste keer, omdat hij een geheim aan een vrouw ba< toevertrouwd. De tweede keer, omdat hij één dag zonder een testament was geweest en de derde keer, omdat hij eens ln zijn leven ergens heen gevaren was (wat natuurlijk geld gekost had), terwijl hij er even gemak kelijk heen had kunnen loopenl. De luie loopjongen. De patroon van een1 groote zaak, die zich overigens nimmer met hot personeel bemoei de, liep eens op een morgen door de zalen en over de terreinen met de bedoeling een onverwachte inspectie te houden. Aan de poort van de terreinen vond hij voor het open portiershuisje een slungel van een jon gen, die tegen een stapel kisten te leunen stond met een brandende sigaret in zijn hand en lustig een deuntje fluitend. Dit ergerde den directeur in hooge mate. Zeg eens, jongmensch vroeg hij scherp hoeveel verdien jij in de week? De Jongen hield op met fluiten, zag den patroon aan en zei: Tien gulden, meneer! Zoo antwoordde de directeur, greep in zjjn vestzak, haalde er een muntbiljet van tien gulden uit en gaf dit den jongen. hier heb je een weeek loon en snij' nu dade lijk uit. Je hoeft niet meer terug te komen!™ De jongen keek verbouwereerd, -nn-m schoorvoetend de tien gulden aan en ver dween. Hoe lang is die luie deugniet hier al in dienst, portier vroeg de patroon daarop wat beter toekijken, dat hier jongens staan te lummelen en sigaretje rocken? FEUILLETON. Uit het Dagboek van een Onderzoeker. DE SCHADUW VAN DE KERMIS. f- - - iij« Die jongen werkt hier heelemaal niet, mijnheer gaf nu de portier ten antwoord. Hij had juist een boodschap gébracht van een leverancier en stond op antwoord te wachten!. Een andere Me loopjongen! (Er was eens een beroemd man, waarvan het bekend was dat hij heel rijk was en nooit karig ten oprichte van verleende diensten. Deze man bevond zich eens op een groot plein, van een stad in ons land en moest in een straat zijn, welke hij niet vinden kon. Om nu van de juiste richting op de hoogte te 'komen wendde hij rioh tot een jongen, die daar met een postpakket voorbij kwam en vroeg hem eenige inlichtingen omtrent den julston weg» De jongen kende den iman natuurlijk van gericht uit de vele illustraties uit de tijd schriften en inplaats van eenvoudig den weg te wijzen, toonde hij rioh buitengewoon be reidwillig om den „vreemdeling" naar de gevraagde straat te brengen in de hoop daarvoor een kleine vergoeding te.,krijgen. De „vreemdeling" liet zich het geleide wel gevallen, knoopte onderweg een gesprek met zijni igids aan en vernam waar hij werkte en zelfs hoeveel salaris hij per week verdiende. Ten slotte waren zij gekomen in do straat waar de beroemde zijn moest en voor het aangeduide adres aangeland, zei de heer tot den loopiongen: Zie zoo, jongmensch nu kun je wel weer gaan! Dank u vriendelijk antwoordde de jongen weinig gesticht en bedoelende den heer een steek onder water te geven voor zijn scheutigheid. Deze hield hem nu terug. Hoor eens jongeman zei hff Je hoeft mij heelemaal niet te bedanken. Bedank me pas als je goed1 de les geleerd hébt, die ik je nu geven ga. Eerlijkheid en stiptheid is de spil waar alles om draalt! Gij hébt uw patroon op het oogeniblik twintig minuten van zijn tijd' ontstolen en nu wilt gij nog dat ik je daarvoor een bélooning ge ven zal? Integendeel: Ik zal een briefje aan Je patroon schrijven met het verzoek Je een dag van je loon te korten voor dezen diefstal of j e anders voor 'n paar weken te onslaan. En ga nu naar je werk! „The rlght man Er was een plaats ais reiziger vacant bi, de firma. De verantwoordelijke chef liet de sollicitanten bij zich komen en onder vroeg ze. Uw naam is Meyer. r Ja, meneer. U is 26? Ja, meneer. U was twee en 'n half jaar bij de firma X... Juist meneer. En zoo ging het gesprek verder met een van de sollicitanten. Ten laatste zei de chef: Nu uw getuigschriften rijn heel goed.U hebt uw uiterlijk mee ik weet nu wel nagenoeg ailes van uU hebt nooit iets uitstaande gehad met de politie of iets van dien aard Om u de waarheid te zeggen, mijnheer... Eenmaal. Tot mijn spijt heb ik eens acht dagen hechtenis gehad. Ach zoo zei de chef 'geïnteresseerd Wat bad u gedaan als ik vragen mag? U be grijpt nietwaar, dat we niemand kunnen en- gageeren, die op een of andere wijze. Dat begrijp ik meende de werklooze v .overigens was het geen misdrijf van he- teekenisEr was een firmant, die mij (be- leedigde door te beweren dat het artikel waarin ik reisde inferieur was.dat liet ik er niet opzitten en ik gaf gaf 'm 'n gevoe lige afstraffing. De chef belde en een jongeman verscheen. Paulussen zei de chef zeg aan de soHicitaiten, die nog in de wachtkamer zit ten dat er in dé vacature is voorzien!. BABBEL-UURTJE OVER MODE. Onze Initialen! Wanneer we om ons heen de vraag zou den gesteld krijgen: „Waarop borduren of merken wij gewoonlijk onze initialen?" of omgekeerd: „Op welke van onze kleeding- stukken zijn wij 'gewend ons monogram of onze paraaf-letters aan te brengen?" ™Nu dan zouden wij oogenhlikkelljk een reeks van fijne en' minder fijne lingeries gaan op sommen en als we die opgesomd hadden, zouden we meenen, dat we niets en niemen dal overgeslagen hadden. En toch!. Toch als het ons op het oogenblik over kwam zouden we inderdaad veel vergeten hebbenI Heel veel!! Want u moet namelijk weten, lezeres, dat er tegenwoordig een allernieuwst mode snufje ia Ons monogram aanbrengen op onze jum per, op onze das op onze manchetten op onze ceintuur op onze (hoed Ja waarop al niet! Ik verzeker u ik heb de meest opvallende voorbeelden gezien. B.v. casaques met als versiering een zeker wel 15 (vijftien) centi meter hooge geborduurde monogramplaat ln nog al afstekende kleuren! En ik heb gezien handschoenen met de zjg. musketierskap, waarlby dan in den hoek een monogramver siering stond. 't Juttertje aan den man van het huisjeKun ie niet Naverteld door CAREL J. BRENSA. Eindelijk hadden wjj na een weken lange omzwerving door de Indische wateren met het onderzoekingsschip de „Tritent", het anker weer eens laten vallen. Weliswaar was het nog een vrij woeste en onbewoonde streek en nog lang niet de vaderlandje kust. Maar het was land en dat zei al veel. Wij hadden de ankers uitgeworpen ln de onmiddellijke nabijheid van de stad Menado aan de Noordkust van het eiland Oelebes. Al dadelijk bij het «aderen was het mij opgevallen dat een menigte van fraai gekleurde vogels zich op het land moest ophouden. Een van de aan boord komende inboorlingen verhaalde mij bovendien op mijn vragen, dat ik ongeveer een uur zuidwaarts op de plek waar een kleine rivier zich in zee stortte allerlei soort en kleur van vogels vinden zou. Dit maakte mijn nieuwsgierigheid ten hoog ste gaande, omdat het sedert jaren mijn ge woonte geworden was op mijn reizen vogels te schieten en deze zelf tijdens de zeereis te prepareeren en op te ietten. Derhalve verzocht ik den volgenden morgen verlof en een kleine sloep aan den kapitein, teneinde eenige uren aan land te gaan. Ik kreeg beide. De sloep was een van de klein sten, maar heel goed ingericht. Ik vroeg verschillende van de expeditie leden of zij zin hadden mee te gaan, maar om dat de dag buitengewoon heet dreigde te zullen worden, toonde aanvankelijk niemand veel ambitie. Totdat tenslotte de jonge derde stuur man mij aanschoot en vroeg of ik al een met gezel gevonden had. Zoo niet, dan zou hij gaarne van de partij zijn. Ik aanvaardde het gezelschap van den stuur man gaarne en op den vastgestelden tijd gin gen wij van boord. Wij namen geweren en messen, voorzagen ons van de verschillende voorwerpen, welke wij meenden noodig te hebben en verlieten het schip. De korte, lichte mast werd opgericht, het kleine zeil geheschen en binnen het kwar tier ging het snel voort langs de kust.... Zonder veel moeite vonden wij na een uur dê kleine riviermonding, waarover de inboor ling gesproken had. Toen wij er een eind bin nen gekomen waren, stelde ik mijn metgezel voor de zeilen te strijken, omdat deze de vo gels, die wjj voor alles zien en naderen wilden, 't Is maar net zooals je het leven bekijkt om er zoo vroolijk en daar door zoo gelukkig mo gelijk door te rollen, dan wel, dat je alle za ken van den pessimis- tascben kant opvat en jezelf daardoor het le ven tot een last maakt. Dit is een generali seering, die wei wat ruimte overlaat voor andere beschouwingen omtrent het leven, maar die toch tamelijk de grenslijnen aangeeft, waartusschen' zich het leven beweegt. Beweeg je je over die grenslijnen, dan staat er in den regel wel i een grensrechter klaar, die met zijn vlaggetje zwaait 'en dau hoor je al gauw het fluitje van den scheidsrechter. Als de levensbal dan niet doorhobbelt en in een sloot zijn buiten grens-leven voortzet, dan bestaat er kans, dat bet leven zich verder weer gaat bewegen tus- schen de beide aange geven grenslijnen. Zoo bekijken wij In den regel ons leven in ons maatschappijtje. Degenen, die zich deze week een wan deling hebben getroost naar het eindi der Bin nenhaven en dat zijn er velen, zeer velen geweest en daar eenigen tijd hebben ver toefd bij1 en tusscben de tientallen van woon wagens, zullen allicht weer een anderen kijk op dat leven gekregen hebben. Dan zullen de meesten wel tot de conclusie zijn gekomen, dat zijihet toch beter in het leven hebben dan die wagenbewoners. De algemeene indruk is er een van deernis en vooral de kinderen worden beklaagd. Waar dat talrijke grut in den nacht leger stede vindt, is voor velen een raadsel en de algemeene medelijdende kreet is: hoe leeft het! Ja, dat mag Joost weten. We staan te ver van dat maatschappljtje-op-zlchzelf om ons te kunnen indenken, dat daar ook levensblijheid kan zijn. En toch geloof Ik, dat er, ook onder die men- schen geen gebrek aan levensblijheid is, al is die dan misschien van een ander gehalte dan de onze, 'Alle levensuitingen zijn van een heftiger emotie dan de onze. En dat ls begrijpelijk. Want de menschen staan in het volle natuur leven, terwijl bij ons alles is voorzien van een laagje vernis, dat alle barstjes en rimpeltjes zoo n beetje wegdoezelt. Bij hen echter is het allemaal explosie van het gemoedsleven. Hebben ze ruzie, dan laait het heftig; heb ben ze verdriet, dan hebben ze de mimiek van Bouwmeester in Shylock; hebben ze vreugde, dan klatert het uit alle poriën, zoodat de gan- sche omgeving door de vreugderoes wordt aan gegrepen. Zaterdag vóór de kennis werd een draai orgel beproefd en onder de tonen van het nu eens windlooze en dan weer stormblazende orgel, werd een fox-trott en een one-step ge danst door de jongelingschap van het woon wagenkwartier op een wijze, die een climax mocht heeten van alles wat er stormde in de jeugdige gemoederen. Kop aan kop dansten ze; de wilde haren plakten tegen elkaar, al zat daartusschen hier en daar een kurkzak van de reuzeklep der reuzepet Ze draalden lustig rond, natuurlijk linksom, gorrend met de schoolerssohoenen over den straatweg. Er was veel belangstelling, ook van het woon- wagenpubllek. Het roomijskarretje, dat overal present is, waar zich maar een verzameling publiek be vindt, maakte drukke zaken en toen zoo'n klein marmottenkereltje van zijn moeder, die zelf het roomijs likte van tusschen de korstjes, nog een roomjjsje eischte, klonk dadelijk een rauwe afsnauwing, die gelukkig langs de ooren van het kroost ging en in den wind verstoof. De beeldenkoopman, die Helder wil over laden met voetballers en Ihertjes en koeien en zijn afdruksels maakt in gelatine-vormen, zat rustig op zijn wagentrapje en oreerde tegen de omstanders. Behalve het beeldjes-maken schijnt praten een van zijn lieveling-bezighe den te zijn en hij heeft altijd gehoor, zoodat zijn gekout blijkbaar wel de moeite van het aanhooren waard is. En tusschen en in de wagens krioelde het van kinderen. Groezelig zagen ze er uit, maar ongezond, neen. Gaat het net als bij de Derwischen, dat de zwakken al vlug naar betere sferen verhuizen en den gezonden een kans ln het leven wordt gegeven? Dan worden die gehard in dat leven van uitersten. Nu eens volop, dan weer honger; nu eens overdaad van warmte, dan weer schrij nende koudd. En juist door de selectie, die in de begin periode van het leven wordt gehouden, zal het ras krachtig en sterk blijven bewaard. En het leven in de vrije natuur, met al zijn scherpe emoties, blijheid en hardheid, soberte en overvloed zal steeds aanhangers blijven vinden, ondanks onze medelijdende "weeklacht: „hoe leeft het!" Roblnson. veel te vroeg opmerkzaam maken zou en mo gelijk verjagen. De boot lag in ieder geval lager en was niet zoo van verre te zien als het zeil. Derhalve lieten we zeil en mast omlaag en zetten ons aan de riemen. Langzaam kwamen wij tegen den onmerkbaren stroom in vooruit. Het werd inderdaad brandend heet, maar aan gezien we dit voorzien en geweten hadden, be klaagden we ons hierover niet. Gedurende het eerstvolgende uur schoot ik werkelijk eenige heel mooie vogels, maar de vogel, welke ik den vorigen avond op de kust gezien had was er nog niet bij. Het leek mij een soort paradijsvogel. Ik had er twee exem plaren van gezien. Z'ij waren tamelijk groot en hadden d^n vorm van een groote duif, maar dan met een veerenpracht, zooals men zich uit een simpele beschrijving moeilijk voorstellen kan. De hals was als scharlaken en de vleugels koolzwart, terwijl de staart zoowel wat de deur als wat de vorm betreft het best kon worden vergeleken met een prachtigen regen- Langzaam vorderden we op de rivier, die voorbij de monding beduidend sneller en voor al ondiep werd. Na een poosje konden we niet aanhoudend meer roeien, maar moesten mees tentijds met de riemen als boomstukken wer ken om vooruit te komen. De middag brak aan en de zon straalde met zoo een fameuze warmte, dat wij' ons op open plekken bijna geen raad wisten. Als slakken 'kwamen we voort. Nu waren wlf onafgebroken in de schaduw, want de beide oevers van het stroompje waren met kolossale boomen afgezet en deze waren met slinger planten en kreupelhout van allerlei aard tot een soort warnet vereenigd. De rivier zelf werd zeer ondiep, maar de bodem onder de sleep zoo week en modderig, dat wjj vaak met onze lange riem geen grond konden vinden. De stroom was hier niet meer dan vijftién voet breed. Maar onze moeite werd beloond, want einde lijk ontwaarde ik twee vogels van deze soort, die ik zocht. Ze zaten aan den tegenoverge- stelden oever Ik greep mijn geweer en onderzocht de la ding. Toen legde ik het wapen onder mijm knie ten einde het bij de hand te hebben als de vogels soms onverwachts zouden opvliegen. Toen stootten we voorzichtig de sloep van den oever af en schoven naar de andere zijde. De beide vogels zaten op de takken van een boom, die veel op een cypres leek en niet recht op stond, maar werkelijk over het water hing. Ik was zeer bang, dat de vogels schrikken zou den en na beraadslaging besloten wij onder bedekking van het overhangende hout er eerst voorbij te komen en daarna weer in het ge zicht. Zoo gezegd, zoo gedaan. Ik hield mijn dubbelloops geweer ln den aanslag en de stuur man van. de „Tritent" bewoog voorzichtig de sloep door de brij-achtige massa vooruit.... Na verloop van een paar minuten kon ik eindelijk de beide vogels duidelijk tusschen het gebladerte zien zitten. Ik riep mijn metgezel toe stil te (houden en hij deed' het. De beide kleurige vogels zaten nog op de zelfde plaats en in een uitstekende schietlijn. Ik schoot en zag een van de prachtige veer- dragers vallen. Onmiddellijk legde ik .mijn ge weer neer, greep ook een roeispaan om aan den wal te komen. De oever was zeer laag en ik zag den gewonden vogel nog twaalf tot vijf tien voet het land invliegen. Snel sprong ik aan wal, doch nauwelijks had ik den weeken moe rasgrond aangeraakt of een luide schreeuw van den jongen stuurman hield mij terug. Ik keerde mij instinktmatig om en zag hem tot mijn groote verbazing, doodsbleek en sidde rend als eon espenblad rechtop in de boot staan. Het scheen alsof hem de keel werd! toe geknepen, want hij hijgde van angst en zocht tevergeefs naar woorden. Noul riep ik verbaasd wat scheelt er aan? terug.... kom terug.fluisterde hykom in de boot terug! (Maar wat is er dan? vroeg ik, verschrikt door zijn ontsteld gezicht. Maar hy gaf inij geen uitleg. Kom in de boot.... zeide hy enkel voorzichtig.... kyk niet op of om, want het geldt ons leven. By déze woorden bracht myn ervaring iny ertoe onmiddellijk aan een slang te denken. En aangezien ik wist, dat in de wildernis lang nadenken noodlottig kan zyn, liet ik myn aangeschoten vogel in den steek en keerde naar de sloep terug. Maar ik ontwaarde nog niets..... Juist wilde ik dan ook den jongen stuurman om naderen uiitleg vragen, toen mqn blik weer op den reusachtigen boom aan den oever viel Sen gesmoorde kreet van angst ontsnaptp -1 en slechts met moeite hield ik my staar

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1923 | | pagina 9