Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van ;Zaterdag 7 Juli 1923.
EEN AVONTUUR IN DE INDISCHE ZEE.
Zonderlinge lotgevallen
in het Dagelijksch leven
NO. 78. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
EEN BEZUINIGER VAN DE DAAD!
Cato, de vijand der weelde.
Bezuinigen is het wachtwoord van dezen
tijdl Ook in Rome, nog omstreeks twee
eeuwen voor onze jaartelling is er een tijd
geweest dat bezuinigen hoog noodig was.
Dit euL was toen de bekende tweede Puni
sche oorlog gevoerd was tegen Carthago, de
machtige handelsstad. Deze tijd stelde
evenals de onze en om dezelfde reden
groote economische problemen 1
Er leefde toen een stoer Romein, bezuini
ger van de daad en Cato geheeten. Aan hem
waren belangrijke ambten toebedeeld, zoodat
hij ruimschoots de gelegenheid had zijn be
ginselen toe te passen. Ben geschiedschrijver
van dien tijd teekent'hem zeer scherp als
een man met bijna ijzeren lichaam en ziel,
wanneer het gold zuinigheid en doorstaan
van inspanning en gervaar.
Hij wist te bezuinigen in het groot en ln
het kleine. De belastingen werden niet door
den staat geïnd, maar verpacht Hij verstond
het nu bij die verpachtingen de hoogst mo
gelijke prijzen te bedingen. Zijn streven was
staatabouwwerken en leveranties aan den
staat zoo voordeellg mogelijk te doen uit-
voeren. Hij zag ook in, dat arbeldsloonen
ook een zeer belangrijken factor waren bij de
kostenberekening, vandaar, dat hij het
erop toelegde deze te verlagen.
Zelf leefde hij uiterst oenvoudig en in
wat wij tegenwoordig zouden noemen: een
burgerwoning! Een afgezant van vijandige
mogendheden gekomen om hem zoo mo
gelijk om te koopen vond hem ln zijn wo
ning bezig met het in persoon bereiden van
zijn eenvoudigen maaltijd van knollen. Hij
«as een vijand van weelde en een bestrijder
tegelijk.
Hy stelde rich dan ook eens oandldaat voor
het ln het leven geroepen ambt welks beklee-
der de bevoegdheid had alles wat in het rijk
naar weelde zweemde te bestrijden en te
cenaureeren. Op zijn politiek program werd
hij tot censor gekozen en als zoodanig liet
hij een leder, die kostbare kloedlj, of paar-
len of sieraden en rijke meubelen bezat een
buitengewoon hooge belasting betalen- Daar
door moesten de rijken zich ten slotte wel
van hun overdaad ontdoen.
Dat hij hierdoor niet dadelijk in de gunst
kwam van deze rijken spreekt vanzelf. Maar
hoezeer van de andere zijde zijn oensuur ge
waardeerd werd blijkt uit het opschrift, dat
men onder zijn beeltenis liet aanbrengen.
Het vermeldde om.: „dat hij «Is censor den
staat, die in verval geraakt was, weer op
richtte"!
Tijdens den hierboven genoemden oorlog
was er een wet gemaakt waarbij het aan
vrouwen verboden was goud te bezitten,
kostbare kleodingstukken te dragen1 of rioh
uit weelde te laten rijden.
Toen het rijk een twintigtal Jaren later
weer aanmerkelijk economisch beter gewor
den was, werd er een voorstel ingediend om
deze wet en hare bepalingen weer af te
schaffen. Dat de vrouwen zelf in de eerste
plaats deze voorstellen met kracht onder
steunden, was weinig naar den zin van Cato,
die in het algemeen aan de vrouwen in het
openbare leven geen plaats toekende.
Derhal ve was li ij juist een vurig voorstan-
der van het handhaven dezer wet Toen de
aanneming van de voorstellen dreigde, waar
schuwde hij ervoor dat de wederinvoer van
de weelde gelijk zou zijn aan het loslaten
van een wild dier, dat twintig jaren opge
sloten gezeten had. En1 hij zeide dat het er
des te woedender om zou rijn!
Voor zich zelf was Cato zuinig tot in het
harde toe en bezien van het standpunt van
menschelijkheid was het niet geheel en al
sympathiek. Hij verkocht zijn slaven zoodra
ze oud geworden waren. Een paard, dat hem
in Spanje tijdens den oorlog aldaar steedB
trouw gediend had, verkocht hij bij zijn
terugkeer naar Italië, ten einde voor het
dier geen vracht aan den Staat in rekening
te hoeven brengen.
Een huisvader moet niet koopziek zijn
was zijn stelregel.
Of hij zeide: Wat men nieit noodig heeft
koopt men te duur!
Geen wonder dat hij ook weinig op had met
de prachtige tuinen, welke de Romeinen in
dien tijd zoo gaarne lieten aanleggen. Hij
zag veel liever bouwland, het allerliefst wei
land!
Toen hem eens werd gevraagd, wat hij als
het voordeeligste beschouwde, antwoordde
hij: Goed1 weinden En daarna -Nog al
goed weiden.En in de derde plaats?
Minder goed weiden! En dan?.Dan ploe
gen!
Hij beleefde het niettemin, dat de Griek-
scihe beschaving zijn intrede deed' in het
oude Rome. Het had niet bepaald zijn sym
pathie, want hij zeide ervan:Wanneer
Griekenland ons zijn literatuur gaat geven,
zal het alles in Rome bederven!
Zijn levensavond waa een voortdurende
waarschuwing aan Rome voor het nabij ge
legen machtige Carthago! Want dit had wel
in den oorlog een knak gekregen (even
als bij ons en in onzen tijd het Duitsche
rijk!) maar dat toch nog machtig genoeg
en vooral energiek en heersohzuchtig ge
noeg was om zich ten slotte weer op te rich
ten. Toen hij voor een staatsaanpelegenhek
deze machtige stad eens bezocht, trof hi,
haar dan ook in een toestand van bultenge-
women bloei en gereed voor een volgenden
oorlog! Op grond daarvan meende hij
(zooals weer bij ons de staatslieden ln Frank
rijk dit voelen) dat de macht van deze
stad niet spoedig genoeg geknot worden
kon!
Te Rome teruggekeerd toonde hij aan
de Senatoren versohe vijgen en wees er de
heeren tot hun groote verbazing op, dat deze
vijgen drie dagen1 geleden te Carthago wa
ren gepluktl
Hiermede wilde hij te kennen geven hoe
gevaarlijk dichtbij deze machtige stad lagl
Een rede in den Senaat eindigde hij altijd
met do woorden: .„En voor het overige
meen ik, dat Carthago moet worden ver
woest!"
Zoo was deze Romein, die van richzel
zeide, dat hij zich slechts driemaal in zijn
leven spijtig gevoeld had! De eerste keer,
omdat hij een geheim aan een vrouw ba<
toevertrouwd. De tweede keer, omdat hij één
dag zonder een testament was geweest en
de derde keer, omdat hij eens ln zijn leven
ergens heen gevaren was (wat natuurlijk
geld gekost had), terwijl hij er even gemak
kelijk heen had kunnen loopenl.
De luie loopjongen.
De patroon van een1 groote zaak, die zich
overigens nimmer met hot personeel bemoei
de, liep eens op een morgen door de zalen
en over de terreinen met de bedoeling een
onverwachte inspectie te houden. Aan de
poort van de terreinen vond hij voor het
open portiershuisje een slungel van een jon
gen, die tegen een stapel kisten te leunen
stond met een brandende sigaret in zijn
hand en lustig een deuntje fluitend.
Dit ergerde den directeur in hooge mate.
Zeg eens, jongmensch vroeg hij
scherp hoeveel verdien jij in de week?
De Jongen hield op met fluiten, zag den
patroon aan en zei:
Tien gulden, meneer!
Zoo antwoordde de directeur, greep
in zjjn vestzak, haalde er een muntbiljet van
tien gulden uit en gaf dit den jongen.
hier heb je een weeek loon en snij' nu dade
lijk uit. Je hoeft niet meer terug te komen!™
De jongen keek verbouwereerd, -nn-m
schoorvoetend de tien gulden aan en ver
dween.
Hoe lang is die luie deugniet hier al in
dienst, portier vroeg de patroon daarop
wat beter toekijken, dat hier jongens staan
te lummelen en sigaretje rocken?
FEUILLETON.
Uit het Dagboek van een Onderzoeker.
DE SCHADUW VAN
DE KERMIS.
f- - -
iij«
Die jongen werkt hier heelemaal niet,
mijnheer gaf nu de portier ten antwoord.
Hij had juist een boodschap gébracht van
een leverancier en stond op antwoord te
wachten!.
Een andere Me loopjongen!
(Er was eens een beroemd man, waarvan
het bekend was dat hij heel rijk was en nooit
karig ten oprichte van verleende diensten.
Deze man bevond zich eens op een groot
plein, van een stad in ons land en moest in
een straat zijn, welke hij niet vinden kon.
Om nu van de juiste richting op de hoogte
te 'komen wendde hij rioh tot een jongen,
die daar met een postpakket voorbij kwam
en vroeg hem eenige inlichtingen omtrent
den julston weg»
De jongen kende den iman natuurlijk van
gericht uit de vele illustraties uit de tijd
schriften en inplaats van eenvoudig den weg
te wijzen, toonde hij rioh buitengewoon be
reidwillig om den „vreemdeling" naar de
gevraagde straat te brengen in de hoop
daarvoor een kleine vergoeding te.,krijgen.
De „vreemdeling" liet zich het geleide wel
gevallen, knoopte onderweg een gesprek met
zijni igids aan en vernam waar hij werkte en
zelfs hoeveel salaris hij per week verdiende.
Ten slotte waren zij gekomen in do straat
waar de beroemde zijn moest en voor het
aangeduide adres aangeland, zei de heer tot
den loopiongen:
Zie zoo, jongmensch nu kun je wel
weer gaan!
Dank u vriendelijk antwoordde de
jongen weinig gesticht en bedoelende den
heer een steek onder water te geven voor
zijn scheutigheid.
Deze hield hem nu terug.
Hoor eens jongeman zei hff Je
hoeft mij heelemaal niet te bedanken.
Bedank me pas als je goed1 de les geleerd
hébt, die ik je nu geven ga. Eerlijkheid en
stiptheid is de spil waar alles om draalt! Gij
hébt uw patroon op het oogeniblik twintig
minuten van zijn tijd' ontstolen en nu wilt
gij nog dat ik je daarvoor een bélooning ge
ven zal? Integendeel: Ik zal een briefje aan
Je patroon schrijven met het verzoek Je een
dag van je loon te korten voor dezen diefstal
of j e anders voor 'n paar weken te onslaan.
En ga nu naar je werk!
„The rlght man
Er was een plaats ais reiziger vacant bi,
de firma. De verantwoordelijke chef liet de
sollicitanten bij zich komen en onder
vroeg ze.
Uw naam is Meyer.
r Ja, meneer.
U is 26?
Ja, meneer.
U was twee en 'n half jaar bij de firma
X...
Juist meneer.
En zoo ging het gesprek verder met een
van de sollicitanten.
Ten laatste zei de chef:
Nu uw getuigschriften rijn heel
goed.U hebt uw uiterlijk mee ik weet
nu wel nagenoeg ailes van uU hebt
nooit iets uitstaande gehad met de politie of
iets van dien aard
Om u de waarheid te zeggen, mijnheer...
Eenmaal. Tot mijn spijt heb ik eens acht
dagen hechtenis gehad.
Ach zoo zei de chef 'geïnteresseerd
Wat bad u gedaan als ik vragen mag? U be
grijpt nietwaar, dat we niemand kunnen en-
gageeren, die op een of andere wijze.
Dat begrijp ik meende de werklooze
v .overigens was het geen misdrijf van he-
teekenisEr was een firmant, die mij (be-
leedigde door te beweren dat het artikel
waarin ik reisde inferieur was.dat liet
ik er niet opzitten en ik gaf gaf 'm 'n gevoe
lige afstraffing.
De chef belde en een jongeman verscheen.
Paulussen zei de chef zeg aan de
soHicitaiten, die nog in de wachtkamer zit
ten dat er in dé vacature is voorzien!.
BABBEL-UURTJE OVER MODE.
Onze Initialen!
Wanneer we om ons heen de vraag zou
den gesteld krijgen: „Waarop borduren of
merken wij gewoonlijk onze initialen?" of
omgekeerd: „Op welke van onze kleeding-
stukken zijn wij 'gewend ons monogram of
onze paraaf-letters aan te brengen?" ™Nu
dan zouden wij oogenhlikkelljk een reeks
van fijne en' minder fijne lingeries gaan op
sommen en als we die opgesomd hadden,
zouden we meenen, dat we niets en niemen
dal overgeslagen hadden.
En toch!.
Toch als het ons op het oogenblik over
kwam zouden we inderdaad veel vergeten
hebbenI
Heel veel!!
Want u moet namelijk weten, lezeres, dat
er tegenwoordig een allernieuwst mode
snufje ia
Ons monogram aanbrengen op onze jum
per, op onze das op onze manchetten
op onze ceintuur op onze (hoed
Ja waarop al niet!
Ik verzeker u ik heb de meest opvallende
voorbeelden gezien. B.v. casaques met als
versiering een zeker wel 15 (vijftien) centi
meter hooge geborduurde monogramplaat ln
nog al afstekende kleuren! En ik heb gezien
handschoenen met de zjg. musketierskap,
waarlby dan in den hoek een monogramver
siering stond.
't Juttertje
aan den man van het huisjeKun ie niet
Naverteld door CAREL J. BRENSA.
Eindelijk hadden wjj na een weken
lange omzwerving door de Indische wateren
met het onderzoekingsschip de „Tritent", het
anker weer eens laten vallen. Weliswaar was
het nog een vrij woeste en onbewoonde streek
en nog lang niet de vaderlandje kust. Maar
het was land en dat zei al veel.
Wij hadden de ankers uitgeworpen ln de
onmiddellijke nabijheid van de stad Menado
aan de Noordkust van het eiland Oelebes. Al
dadelijk bij het «aderen was het mij opgevallen
dat een menigte van fraai gekleurde vogels zich
op het land moest ophouden. Een van de aan
boord komende inboorlingen verhaalde mij
bovendien op mijn vragen, dat ik ongeveer een
uur zuidwaarts op de plek waar een kleine
rivier zich in zee stortte allerlei soort en
kleur van vogels vinden zou.
Dit maakte mijn nieuwsgierigheid ten hoog
ste gaande, omdat het sedert jaren mijn ge
woonte geworden was op mijn reizen vogels
te schieten en deze zelf tijdens de zeereis te
prepareeren en op te ietten.
Derhalve verzocht ik den volgenden morgen
verlof en een kleine sloep aan den kapitein,
teneinde eenige uren aan land te gaan. Ik
kreeg beide. De sloep was een van de klein
sten, maar heel goed ingericht.
Ik vroeg verschillende van de expeditie
leden of zij zin hadden mee te gaan, maar om
dat de dag buitengewoon heet dreigde te zullen
worden, toonde aanvankelijk niemand veel
ambitie. Totdat tenslotte de jonge derde stuur
man mij aanschoot en vroeg of ik al een met
gezel gevonden had. Zoo niet, dan zou hij
gaarne van de partij zijn.
Ik aanvaardde het gezelschap van den stuur
man gaarne en op den vastgestelden tijd gin
gen wij van boord.
Wij namen geweren en messen, voorzagen
ons van de verschillende voorwerpen, welke
wij meenden noodig te hebben en verlieten het
schip. De korte, lichte mast werd opgericht,
het kleine zeil geheschen en binnen het kwar
tier ging het snel voort langs de kust....
Zonder veel moeite vonden wij na een uur
dê kleine riviermonding, waarover de inboor
ling gesproken had. Toen wij er een eind bin
nen gekomen waren, stelde ik mijn metgezel
voor de zeilen te strijken, omdat deze de vo
gels, die wjj voor alles zien en naderen wilden,
't Is maar net zooals
je het leven bekijkt om
er zoo vroolijk en daar
door zoo gelukkig mo
gelijk door te rollen,
dan wel, dat je alle za
ken van den pessimis-
tascben kant opvat en
jezelf daardoor het le
ven tot een last maakt.
Dit is een generali
seering, die wei wat
ruimte overlaat voor
andere beschouwingen
omtrent het leven, maar
die toch tamelijk de
grenslijnen aangeeft,
waartusschen' zich het
leven beweegt.
Beweeg je je over die
grenslijnen, dan staat er
in den regel wel i een
grensrechter klaar, die
met zijn vlaggetje zwaait
'en dau hoor je al gauw
het fluitje van den
scheidsrechter.
Als de levensbal dan
niet doorhobbelt en in
een sloot zijn buiten
grens-leven voortzet,
dan bestaat er kans, dat
bet leven zich verder
weer gaat bewegen tus-
schen de beide aange
geven grenslijnen.
Zoo bekijken wij In den regel ons leven in
ons maatschappijtje.
Degenen, die zich deze week een wan
deling hebben getroost naar het eindi der Bin
nenhaven en dat zijn er velen, zeer velen
geweest en daar eenigen tijd hebben ver
toefd bij1 en tusscben de tientallen van woon
wagens, zullen allicht weer een anderen kijk
op dat leven gekregen hebben.
Dan zullen de meesten wel tot de conclusie
zijn gekomen, dat zijihet toch beter in het leven
hebben dan die wagenbewoners.
De algemeene indruk is er een van deernis
en vooral de kinderen worden beklaagd.
Waar dat talrijke grut in den nacht leger
stede vindt, is voor velen een raadsel en de
algemeene medelijdende kreet is: hoe leeft het!
Ja, dat mag Joost weten. We staan te ver
van dat maatschappljtje-op-zlchzelf om ons te
kunnen indenken, dat daar ook levensblijheid
kan zijn.
En toch geloof Ik, dat er, ook onder die men-
schen geen gebrek aan levensblijheid is, al is
die dan misschien van een ander gehalte dan
de onze,
'Alle levensuitingen zijn van een heftiger
emotie dan de onze. En dat ls begrijpelijk.
Want de menschen staan in het volle natuur
leven, terwijl bij ons alles is voorzien van een
laagje vernis, dat alle barstjes en rimpeltjes
zoo n beetje wegdoezelt.
Bij hen echter is het allemaal explosie van
het gemoedsleven.
Hebben ze ruzie, dan laait het heftig; heb
ben ze verdriet, dan hebben ze de mimiek van
Bouwmeester in Shylock; hebben ze vreugde,
dan klatert het uit alle poriën, zoodat de gan-
sche omgeving door de vreugderoes wordt aan
gegrepen.
Zaterdag vóór de kennis werd een draai
orgel beproefd en onder de tonen van het nu
eens windlooze en dan weer stormblazende
orgel, werd een fox-trott en een one-step ge
danst door de jongelingschap van het woon
wagenkwartier op een wijze, die een climax
mocht heeten van alles wat er stormde in de
jeugdige gemoederen.
Kop aan kop dansten ze; de wilde haren
plakten tegen elkaar, al zat daartusschen hier
en daar een kurkzak van de reuzeklep der
reuzepet
Ze draalden lustig rond, natuurlijk linksom,
gorrend met de schoolerssohoenen over den
straatweg.
Er was veel belangstelling, ook van het woon-
wagenpubllek.
Het roomijskarretje, dat overal present is,
waar zich maar een verzameling publiek be
vindt, maakte drukke zaken en toen zoo'n klein
marmottenkereltje van zijn moeder, die zelf
het roomijs likte van tusschen de korstjes, nog
een roomjjsje eischte, klonk dadelijk een rauwe
afsnauwing, die gelukkig langs de ooren van
het kroost ging en in den wind verstoof.
De beeldenkoopman, die Helder wil over
laden met voetballers en Ihertjes en koeien en
zijn afdruksels maakt in gelatine-vormen, zat
rustig op zijn wagentrapje en oreerde tegen
de omstanders. Behalve het beeldjes-maken
schijnt praten een van zijn lieveling-bezighe
den te zijn en hij heeft altijd gehoor, zoodat
zijn gekout blijkbaar wel de moeite van het
aanhooren waard is.
En tusschen en in de wagens krioelde het
van kinderen.
Groezelig zagen ze er uit, maar ongezond,
neen.
Gaat het net als bij de Derwischen, dat de
zwakken al vlug naar betere sferen verhuizen
en den gezonden een kans ln het leven wordt
gegeven?
Dan worden die gehard in dat leven van
uitersten. Nu eens volop, dan weer honger;
nu eens overdaad van warmte, dan weer schrij
nende koudd.
En juist door de selectie, die in de begin
periode van het leven wordt gehouden, zal het
ras krachtig en sterk blijven bewaard.
En het leven in de vrije natuur, met al zijn
scherpe emoties, blijheid en hardheid, soberte
en overvloed zal steeds aanhangers blijven
vinden, ondanks onze medelijdende "weeklacht:
„hoe leeft het!" Roblnson.
veel te vroeg opmerkzaam maken zou en mo
gelijk verjagen. De boot lag in ieder geval lager
en was niet zoo van verre te zien als het zeil.
Derhalve lieten we zeil en mast omlaag en
zetten ons aan de riemen. Langzaam kwamen
wij tegen den onmerkbaren stroom in vooruit.
Het werd inderdaad brandend heet, maar aan
gezien we dit voorzien en geweten hadden, be
klaagden we ons hierover niet.
Gedurende het eerstvolgende uur schoot ik
werkelijk eenige heel mooie vogels, maar de
vogel, welke ik den vorigen avond op de kust
gezien had was er nog niet bij. Het leek mij
een soort paradijsvogel. Ik had er twee exem
plaren van gezien. Z'ij waren tamelijk groot en
hadden d^n vorm van een groote duif, maar
dan met een veerenpracht, zooals men zich uit
een simpele beschrijving moeilijk voorstellen
kan. De hals was als scharlaken en de vleugels
koolzwart, terwijl de staart zoowel wat de
deur als wat de vorm betreft het best kon
worden vergeleken met een prachtigen regen-
Langzaam vorderden we op de rivier, die
voorbij de monding beduidend sneller en voor
al ondiep werd. Na een poosje konden we niet
aanhoudend meer roeien, maar moesten mees
tentijds met de riemen als boomstukken wer
ken om vooruit te komen. De middag brak
aan en de zon straalde met zoo een fameuze
warmte, dat wij' ons op open plekken bijna
geen raad wisten.
Als slakken 'kwamen we voort. Nu waren
wlf onafgebroken in de schaduw, want de beide
oevers van het stroompje waren met kolossale
boomen afgezet en deze waren met slinger
planten en kreupelhout van allerlei aard tot
een soort warnet vereenigd.
De rivier zelf werd zeer ondiep, maar de
bodem onder de sleep zoo week en modderig,
dat wjj vaak met onze lange riem geen grond
konden vinden. De stroom was hier niet meer
dan vijftién voet breed.
Maar onze moeite werd beloond, want einde
lijk ontwaarde ik twee vogels van deze soort,
die ik zocht. Ze zaten aan den tegenoverge-
stelden oever
Ik greep mijn geweer en onderzocht de la
ding. Toen legde ik het wapen onder mijm knie
ten einde het bij de hand te hebben als de
vogels soms onverwachts zouden opvliegen.
Toen stootten we voorzichtig de sloep van den
oever af en schoven naar de andere zijde.
De beide vogels zaten op de takken van een
boom, die veel op een cypres leek en niet recht
op stond, maar werkelijk over het water hing.
Ik was zeer bang, dat de vogels schrikken zou
den en na beraadslaging besloten wij onder
bedekking van het overhangende hout er eerst
voorbij te komen en daarna weer in het ge
zicht. Zoo gezegd, zoo gedaan. Ik hield mijn
dubbelloops geweer ln den aanslag en de stuur
man van. de „Tritent" bewoog voorzichtig de
sloep door de brij-achtige massa vooruit....
Na verloop van een paar minuten kon ik
eindelijk de beide vogels duidelijk tusschen het
gebladerte zien zitten. Ik riep mijn metgezel
toe stil te (houden en hij deed' het.
De beide kleurige vogels zaten nog op de
zelfde plaats en in een uitstekende schietlijn.
Ik schoot en zag een van de prachtige veer-
dragers vallen. Onmiddellijk legde ik .mijn ge
weer neer, greep ook een roeispaan om aan den
wal te komen. De oever was zeer laag en ik
zag den gewonden vogel nog twaalf tot vijf
tien voet het land invliegen. Snel sprong ik aan
wal, doch nauwelijks had ik den weeken moe
rasgrond aangeraakt of een luide schreeuw
van den jongen stuurman hield mij terug. Ik
keerde mij instinktmatig om en zag hem tot
mijn groote verbazing, doodsbleek en sidde
rend als eon espenblad rechtop in de boot
staan. Het scheen alsof hem de keel werd! toe
geknepen, want hij hijgde van angst en zocht
tevergeefs naar woorden.
Noul riep ik verbaasd wat scheelt
er aan?
terug.... kom terug.fluisterde
hykom in de boot terug!
(Maar wat is er dan? vroeg ik, verschrikt
door zijn ontsteld gezicht.
Maar hy gaf inij geen uitleg. Kom in de
boot.... zeide hy enkel voorzichtig....
kyk niet op of om, want het geldt ons leven.
By déze woorden bracht myn ervaring iny
ertoe onmiddellijk aan een slang te denken.
En aangezien ik wist, dat in de wildernis
lang nadenken noodlottig kan zyn, liet ik myn
aangeschoten vogel in den steek en keerde naar
de sloep terug. Maar ik ontwaarde nog niets.....
Juist wilde ik dan ook den jongen stuurman
om naderen uiitleg vragen, toen mqn blik weer
op den reusachtigen boom aan den oever viel
Sen gesmoorde kreet van angst ontsnaptp -1
en slechts met moeite hield ik my staar