ÜMi
a>—
Radiotelegrafie en
Radiotelefonie.
KWINKSLAGEN.
Afgewimpeld.
langstaartje
Hoe wordt de warmte der wm 'gemeten?
Men kan een thermometer in de zon hangen
en zoo de warmte meten, maar voor de weten
schap is een zoodanige opname niet betrouw
baar genoeg. Als men de warmtetoestand der
aarde wil nagaan, moeten natuurlijk verschil
lende daarop inwerkende invloeden wolken,
nevel, rook, enz., die de straling der zon tegen
houden worden vastgesteld. Met een gewo
nen thermometer bereikt men dus nimmer een
juist resultaat, omdat hierop deze invloeden
natuurlijk inwerken. De uitstraling van den
hemel en van de onmiddellijke omgeving zijn
voornamelijk de factoren, die men moet trach
ten „weg te werken". Dit is niet zeer gemakke
lijk, en men heeft daartoe twee wegen ingesla
gen., Men gebruikt n.1. een beroeten thermo
meter, dien men in een luchtledig plaatst, en
daarnaast een, eveneens in een luchtledig op-
gestelden onberoeten thermometer. Door com
binatie van de beide aflezingen kan men aldus
rekening houden met de bestraling. De andere
methode is de thermometers respectievelijk in
de zon en in de schaduw te plaatsen. Doch dan
worden de beide aflezingen niet met elkander
verminderd, zooals bij de eerste methode. Men
kan ook de opmeting aldus doen, dat men de
stijging, resp. daling opmeet, welke bij het
overbrengen van de schaduw naar de zon en
omgekeerd ontstaat.
Andere onderzoekers sloten den thermo
meter in een doos, waarin een kleine opening
was, bestemd om te worden bestraald; tusschen
de wanden stroomt koud water, dat ze afgekoeld
houdt. In plaats van den thermometer gebruikt
men ook wel twee metalen plaatjes, die aan
elkaar zijn gesoldeerd. Het temperatuursver
schil tusschen beide soldeerplaatsen brengt een
electrischen stroom teweeg, die met een zeer
gevoeligen galvanometer zeer nauwkeurig kan
worden bepaald.
De warmte-uitstraling van stralen van een
bepaalde golflengte kan uitstekend worden ge
meten door middel van den „bolometer" van
Langley. Dit instrument geeft een tempera-
tuursverhoöging van een millioensten graad
Celsius nog aan. Het bestaat in hoofdzaak uit
een strookje platina, ter dikte van een duizend
ste millLmeter. De voorkant daarvan^ die beroet
is, neemt de straling op van de bepaalde lijn
van het zonnespectrum (dus van die bepaalde
golflengte van het zonlicht), waarin het strookje
gebracht is. De uiterst gevoelige naald van een
galvanometer geeft door zijn uitslag direct de
temperatuur aan van het platina strookje en
indirect de stralingsenergie van de betreffende
golflengte. Als maat voor de stralingsenergie
wordt de calorie gebruikt, de hoeveelheid warm
te, die noodig is om een gram water van nul tot
één graad Celsdus te verwarmem
De kwestie is nu hoeveel gram water door de
hoeveelheid energie der zon, welke op een vier
kanten centimeter oppervlakte valt, in ©en mi
nuut van de temperatuur nul op één graad Cel
sius verhoogd wordt. De aldus 'bepaalde hoe
veelheid warmte draagt den naam van „zonne-
constante". Daar het uiterst moeilijk is de stra
ling van de omgeving uit te schakelen, zijn de
waarnemingen, die op deze wijze verkregen
zijn, nog al uiteenloopend.
Men kan evenwel veilig aannemen, dat iedere
vierkante centimeter van de (zonder atmosfeer
gedachte) aardoppervlakte bij loodrechte bestra
ling van de zon zooveel warmte verkrijgt, dat
in de minuut 3 gram water van 0 tot 1 graad'
Celsius daardoor verwarmd kan worden. Wan
neer men hiernaar de stralingsenergie der zon
voor de geheele (loodrecht bestraalde) aardop
pervlakte gedurende een jaar berekent, krijgt
men een enorme hoeveelheid zonne-energie.
Indien de aardbol rondom met een ijskorst van
60 meter dikte omgeven zou zijn, zou deze hoe
veelheid warmte voldoende zijn om deze ijs-
kerst in een jaar te doen smelten. Misschien
zijn deze cijfers wat te hoog, maar zeker is het,
dat een ijskorst van 33 meter dikte aldus zou
worden gesmolten.
Nu is het gedeelte der zonnewarmte, dat aan
ae aarde afgegeven wordt, slechts het 2200-
millioenste deel der totale zonne-energie; de
test gaat in de wereldruimte „verloren". Als
men deze „verwaarloosde" energie in aanmer
king neemt, komt men inderdaad tot duizeling
wekkende getallen.
Indien men van de aarde naar de zon een 150
millioen kilometer lange, 3.6 kilometer dikke
en breede ijsbrug kon bouwen, zou de totale
energie der zon, die in één seconde uitgestraald
wordt, wanneer ze op deze ijszuil geconcen
treerd1 werd, deze brug in die eene seconde kun
nen doen smelten en vervolgens het water in
acht seconden in waterdamp kunnen doen
Overgaan.
BABBEL-UUBTJE OVER MODE.
Het bruidstoilet
Het is ontegenzeggelijk waar: Hoe langer
hoe meer komt het in zwang vooral in de
groote steden om te trouwen „in manitel-
costuum".
Let wel' lezeres ik spreek h;er uitslui
tend over deBruid. Misschien, dat ik het
nog eens zal hebben over den bruidegom, maar
op het oogenblik en in dit modepraatje dan
toch niet.
Dus het trouwen in mantelpak komt al meer
en meer in den smaak. Vermoedelijk niet zoo
zeer omdat het tegenwoordige jonge meisje
minder romantisch is aangelegd of omdat ze
werkelijk minder van statie en een schoonen
schijn houdt, dan haar zusteren uit het vorig
geslacht. Neen, dat geloof ik in het geheel niet,
want tenslotte is iedere vrouw en vooral de
jonge vrouw van nature romantisch. Daaren
boven is «iedere vrouw ontvankelijk voor mooie
aankleeding. En tenslotte is er wel geen mo
ment in het leven van de jeugdige vrouw,
waarop ze meer zich voelt en ook Is het
middelpunt van de feestviering, dan' op haar
trouwdag.
En dan zou ze er uit principe niet buitenge
woon on niet feestelijk, ja zelfs fee-eriek en
Tomaat !.>ch willen uitzien!
Och kom. i
Neen we weten het allemaal wel wan
neer het jonge meisje besluit te trouwen in een
nieuw mantelcostuum, dan is het alleen een
geval van heldhaftige zelfoverwinning. En deze
zelfoverwinning is gebaseerd op de overweging:
„Dat bet in deze dure tijden zoo practisch is!"
Maar niettemin en vooral in de kleinere
steden en op het land zijn er gelukkig nog
jonge vrouwen genoeg, die op den eindelijken
en zoo lang verbeidden dag het witte bruids
kleed1 beschouwen als de vervulling van een
lang gedroomd geluk.
En die dan ook alle moeite doen dit geluk te
handhaven.
Te dien einde lijkt het mij dan ook niet over
bodig eens voor 'n heel enkel keertje dit meest
officiéél© van alle vrouwentoiletten te beschrij
ven1 en er de op het oogenblik heerschende
mode-eigenaardigheden van aan te duiden.
Want ongetwijfeld zijn er ook hierin heer
schende mode-eigenaardigheden.
Daar is al dadelijk de kleur.
Weliswaar geldt nog altijd voor het fijnste
en ook voor het echtste bruidskleed de witte of
de ivoir-kleur. Maar dat neemt niet weg, dat
langzaam de teere tinten ook burgerrecht krij
gen, zonder dat er op wordt neergezien.
Naast de kleur geldt als fijne opvatting te
genwoordig het bruidskleed zooveel mogelijk
uit' enkel zijde te maken. Waarbij dan de rijke
en nobele toets wordt aangebracht door wat
Fig. 1.
witte min' of meer kostbare kant of.... een
parel! D. w. z. een paarl-garneering. Daarnaast
altijd nog.... de vanouds bekende oranje
bloesem.
In ieder geval: Een te druk gegarneerde
bruidsjurk neemt het gedistingueerde weg.
Terwijl een [mooie stijl en een superieure kwa
liteit zijde immer een voornaam geheel schept.
Plaat I toont ons zoo'n model. Het origineel
was vervaardigd van een kostbare Crêpe de
Chine en had als eenige versiering boven de
gedrapeerde rok een ceintuur van Oranje
bloesem, welke nog een weinig afhing tusschen
de lussen van de drapeering. Een zeer ruime
sluier van witte zijden tulle was onder een
kroontje van oranjebloesem bevestigd.
Een zeer geliefkoosde manier van doen in de
voornamere standen van tegenwoordig is om
de bruid en haar gevolg d. w. z. de bruids-
juffers en de jonkertjes in een 'bepaalden
stijl te kleeden.
En dan natuurlijk in een 'beroemd geworden
historischen stijl, b.v. Lodewyk 15- of Rococo-
of Renaissance-sty'L
Ondersaande teefkening toont u zulk een
(voorname) bruid uit de deftige Parijsche krin
gen, die een japon droeg in nagebootste Re
naissance-stijL
Het bewuste toilet was vervaardigd uit ivoor
kleurige en soepele Satin. De versiering van het
toilet bestond uit een garnituur van uitsluitend
fijne paarlen gemaakt. De twee losse ruime
vleugels deden dienst als mouwen. De zeer
royale sluier was bevestigd' aan een klein kapje
van Satijn, welk kapje weer op haar beurt met
een toefje witte roosjes aan het hoofd beves
tigd was.
Ook de bruidsjuffers en de dito jonkers wa
ren „en style Renaissance". De japon van het
juffertje was van hetzelfde materiaal als die van
do bruid zelve. Het gordeltje bestond uit heel
zacht rose roosjes en het hjjbehoorende hoedje
was van zwarte zijde.
De jonkman daarentegen droeg een costuum
van zeer fijn zwart fluweel met daaronder naar
aiouden trant een 'batisten blouse. Aan deze
blouse waren fijne lubben en jabot en kraag
ter versiering van het jasje.
Mme. CoTTy.
-<B
dooi a JANSEN.
Dir. Radio-school Helder—Alkmaar.
ix.
De ontvangoondensor, welke in de «nt-
vaiigketen een belangrijke rol vervult is van
veel geringere afmetingen dan de condensa
tor in de zendinrichting. Bij de zenders was
het de bedoeling op den condensator span
ningen te houden van 10.000 h 20.000 volt, in
den ontvangkring zijn de spanningen heel
gering. Immers toch de ontvangstroompjes,
die via onze antenne binnenkomen en in het
ontvangtoestel worden omgezet in hoorbare
teekens zijn zeer zwak, aangezien slechts een
geringe hoeveelheid van de door dien zender
uitgezonden energie op het ontvanglucht-
net aankomt. De ontvangeondensator is dus
gebouwd om geringe energie te verwekken.
Zij komen in den handel onder verschillen
de vormen voor. Ook hunne grootte uitge
drukt in microfarad of in centimeter is ver
schillend
De algemeen gebruikelijke condensatoren
in de ontvangketen hebben een grootte
(capaciteit) van 0.001 mf. (1 mf. 900.000
cM.) Verdere bladvulling van den ontvang
eondensator acht ik onnoodig, daar de in
den handel verkrijgbare condensatoren van
deugdelijke constructie zijn, terwijl de wer
king (regeling der golflengte) voldoende in
art. H en IH is aangetoond. Van belang Is
nog wel, dat de amateur weet of zijn conden
sator nog goed werkt of defect is (kortslui
ting). Een gemakkelijke door ieder te nemen
proef Is de volgende: I}e beide knoppen van
den condensator bevestigt men aan de polen
van een 4 volts zaklantaarnbatterij. In de
geleiding van knop en positieve poolbatterij
plaatst men een 4 volts lampje. Be
gint het lampje te gloeien, dan be
wijst dit dat de geheele stroomkring ge
sloten 4s, dus zullen eenige platen van den
condensator elkaar raken. In dit geval
spreekt men van kortsluiting in den conden
sator. De condensator verricht zijn werk
niet. Het rechtzetten van de doorgezakte
platen herstelt de fout. Gloeide het lampje
bij onze proefneming niet, dan was er geen
kortsluiting, het instrument was goed, ten
zij een los of een zeer vuil contact de goede
werking van het instrument belemmerde.
Een hoogst belangrijk deel van onzen ont
vangkring is de telefoon. De gewone huis
telefoon. is hiervoor ongeschikt. De radio
telefoon is een instrument, bestnande uit een
ronde platte doos, waarin een hoefvormige
staalmagneet is vastgeklemd. Op de beide
uiteinden (poolstifkken) van dezen magneet
is aangebracht een stukje weekijzer, waar
omheen geïsoleerde draadwindingen liggen.
Tegenover dezen samengestelde®, magneet
werkt een rond en zuiver vlak metalen plaat
je, trilplaat, dat met zijn buitenrand vastge-
knepen wordt in een spanning door een
ebonieten oorschelp. Door de aanwezigheid
van den staalmagneet wordt de trilplaat, die
in het midden vrij kan trillen, naar den staal
magneet getrokken, raakt echter den mag
neet niet, komt alleen in gebogen toestand
Worden nu de stroompjes, die door het kris
tal gelijk'gericht zijn, door den telefoonikring
gevoerd, dan ontstaat een stroomsterkto ver
andering (van niets tot iets) in de windingen
om de weekijzerklosjes van de telefoon. Zij
werken dan als electromagneetjea Dit eleo-
tromagnetisme, gevoegd bij het magnetisme
van den staalmagneet, doet de trilplaat meer
naar binnen bewegen. De stroomstootjes
door de telefoon zijn ©en 100, 600 soms 1000
per seconde, evenveel malen zal dus de tril
plaat der telefoon meer naar binnenkomen,
dan weer in zijn ouden stand terugvallen,
gevolg, de trilplaat komt in trilling met een
frequentie van 100, 500 of 1000, deelt deze
trillingen aan de omringende lucht mede, be
werkt het trommelvlies van ons oor, waar
door we zulks als geluld kunnen waarnemen,
daar het trillingsgetal van een hoorbare fre
quentie is. Nu heeft men in de praktijk ver
schillende soorten van telefoon. In de radio
telegrafie zijn ze in doosvorm, voorzien van
een hoofdbeugel, zoodat de Rad'io-telegrafist
de bedde handen vrij: heeft voor het neer-
schrijven van datgene, wat hij in de telefoon
hoort, dus het omzetten van de morse-
teekens in voor ieder leesbaar schrift, of
bij de radiotelefonie berichten om te zetten
in woorden of stenografische teekens.
Bij alle ontvangtoestellen gebruikt men nu
juist niet dezelfde telefoon. Men onder
scheidt deze vooral in hoogweerstandtele-
foons (3000-8000 Ohm) en laagweerstand-
telefoons (1201000). De hooge of lage weer
stand wordt dan gevonden in de vele of wei
nige draadwindingen van den electromag-
neet, daar toch bij een grooter aantal windin
gen de materieel© windingen veel grooter
wordt. De hoogweerstandtelefoon is voor ons
doel de beste, gezien uit het oogpunt, dat
toch het grootst mogelijke aantal windingen
met de stroomsterkto, welke door die windin
gen gaat, het bedrag van het electromagne-
tisme tot een maximum opvoert. Dit kan in
een formule omgezet worden welke luidt-
Eleetromagneetkracht is direct afhankelijk
van stroomsterkto in ampères maal aantal
windingen, of electromagn. fcr. amp. X
windingen.
Men kiest dus voor radiodoeleinden niet
den hoogweerstandtelefoon om zijn hooger
Ohimschen weerstand^ doch om zijn grooter
etectromagneetlkraoht, gevolg krachtiger sig
nalen. Ofschoon er nog ineer te zeggen' is
over de behandeling en onderhoud van de
telefoon stappen we voorioopig hiervan af
en zullen in een volgend' artikel weer eens
een meer algemeen onderwerp over Radio
behandelen.
Amice, heb je mischien *n tientje voor
me te leen?
Spijt me kerel. Maar ik heb geen cent
op zak.
En bij je thuis?
O, dank je hoor.Alles wel, goddank!
„Vader", v-roeg kleine Jantje, nadat bij
zijne pasgeboren tweelingzusjes gezien had,
„hebt u ze goedkooper gekregen, nou u er
twee tegelijk kocht?"
De kindervraag.
Mammie, gaat de zon lederen avond on
der in de zee?
Ja, schatje.A
Mammie hoe krijgen ze hem dan tel
kens weer zoo gauw droog, dat ze hein den
volgenden morgen weer kunnen aansteken?
Er was eens een kleine muis. Die heette
Langstaartje en hij woonde met ziin ouders
on wel vijftig broertjes en zusjes in een
groot landhuis.
Het was een heertyk© woonplaats voor
muizen. Er waren lange muizengangen on
der de vloeren en achter het behang en de
zolder was een verrukkelijke speelplaats. Je
ziet, Langstaartje had alles, wat een muis
maar verlangen kon en hij moest dus eigen
lijk gelukkig en tevreden zijn. Maar was hij
dat ook? Nee, in t geheel niet. Om je de
waarheid te zeggen: Langstaartje was wat
verwend. Hij was mooier dan zijn broei tjes
en zusjes: hij had buitengewoon mooie snor
ren, en zulke schitterende oogen en een mooi
wit vlekje op zijn rug. En alle andere mui
zen bewonderden hem en gaven hem alles,
wat hij verlangde en dat is heel verkeerd
voor een muisje.
Het leven achter het behang verveelde
Langstaartje al een heele pooa „Het is hier
zoo raar," mopperde hij: „Je ziet nooit eens
wat anders en ik weet niet wat ik moet uit
voeren." „Ga verstoppertje spelen met de
anderen", zei zijn moeder. Of houd wedloo-
pen met elkaar in jullie speelkamer. Maar
Langstaartjo bromde: „Ik wil de wereld
zien." Natuurlijk vertelde zijn moeder hem
toen allerlei van katten en vallen en vergift,
maar Langstaartje haalde alleen zijn schou
dertjes op en kroop door een gaatje in
Hansjes kamertje.
Hansje was een jongetje met dikke, roode
wangen, blonde krullen en vriendelijk blauwe
oogen. Die oogen kon Langstaartje niet zien,
omdat ze gesloten waren: het was nacht en
Hansje sliep. „Hi, hi," grinnikte Langstaar-
tja „Wat een aardige kamer. Hier zal ik
vaak naar toe gaan". En hij holde heen en
weer, terwijl hij telkens een kruimeltje vond
van Hansje's koekje. Toen hij geen kruimp
jes meer vond, klom Langstaartje op het
haardplaatje, waar papier en stokjes hout
klaar lagen. Daarmee begon het muisje heer
lijk te spelen, maar h" maakte zoo'n lawaai,
dat Hans er wakker »un werd.
Nu was Hans overdag een heel flink, dap
per jongetje, maar o ik zal het maar zacht
jes zeggen in het donker was hij bang. Hij
vertelde het aan niemand, want liij wist wel,
dat het zoo klein en dom was. Maar dadelijk
als moeder 's avonds de kaars meenam uit
zijn kamertje, trok Hans de dekens over zijn
hoofd en kneep hij zijn oogen stijf dicht, om
niet dat nare donker te zien. Toen Hansje
dan ook wakker werd en zag dat het nog
heelemaal donker was en toen hij zoo'n la
waai hoorde op de haardplaat, o, wat was het
kereltje toen bang. Wat was dat voor een
leven? Wat zóu dat kunnen zijn? Hansje
kroop diep onder de dekens.
En de ondeugende muis ging op zijn ach
terpootjes zitten en schaterde: „Wat grap
pig dat die groote jongen bang Is voor mij,
een kleine muis!" En hij maakte nog meer
leven met het papier en de houtjes en Hans
kroop nog verder naar onder.
Maar toen hoorde Hans nog een ander
geluid. Hi) hoorde een zacht, klagend stem
metje uit het kamertje naast het zijne: dat
was zijn kleine zusje. Ze werd nooit wakker
op dezen tijd, maar Hansje wist, dat ze dien
dag niet erg lekker geweest was en hij be
greep ook wel, dat hij ilu naar beneden hoor
de te gaan, om zijn moeder te waarschuwen.
Maar in het donker uit zijn t>edje gaan en
dwars door zijn kamer loopen voorbij de
haardplaat O, nee, dat kón hij onmogelijk
doen. Misschien zou zusje wel luider gaan
schreien, zoodat moeder het ook hooren kon
beneden, zoo dacht hi). Maar neen, zusje
ging door met zachtjes te klagen.
Ame Hans wist niet, wat te doen. En de
ondeugende Langstaartje holde maar heen
en weer op de haardplaat en maakte zooveel
spektakel, als hij maar kon. Maar eindelijk
raapte Hansje toch al zijn moed bijeen, gleed
uit zijn bedje en sloop naar de deur. Hy
hoefde gelukkig niet ver te gaan, want het
was maar een kleine kamer; en zoodra hy
de deux opende scheen het ganglicht naar
binnen; en bovendien kwam moeder juist
naar boven. Hansje durfde nu wel over zijn
schouder naar de haardplaat te kijken, om te
kijken, wie dat leven gemaakt had. En daar
zat de kleine Langstaart op zün achter
pootjes; met zijn voorpootjes hield hi) zijn
buikje vast, zóó schudde hij van het lachen.
Maar lang duurde dat lachen niet, want
achter moeder aan was Minet, de poes de
trap opgekomen en nu liep ze regelrecht op
de haardplaat toe. Arme Langstaartje! Had
je maar niet zoo Hansje gekeken, dan had
je de kat eerder gezien. Drie keer rende het
muisje de kamer nog rond, maar hy was
zoo in de war, dat hy goonr muisitnholletje
meer vinden kon.
Minet was vlak achter hem. Toen plof,
een sprong van Minet en Langstaartje was
gepakt.
„Piep-plep —I O, o! Laat me gaan! Nare
kat! Ik zal nooit meer stent zyn! o, piepl"
gilde Langstaartje.
„Ik heb je en ik houd je. Een heerlijke
muis voor mijn avondeten." bromde Minet.
Maar Hansje kwam do muis te hulp. Hij
trok Langstaartje uit M'net's klauwen, hield
hem voorzichtig in zijn zachte, warme hand
je en streelde hem «vor zijn rugje, terwijl hy
zed: „O, Minet, wat ben je stout en slecht.
Arm muisje. Je hobt toch een heelboel melk
gehad van avond Minet!"
Hansje liet Langstaartje in een muizen
gaatje wippen en stapte weer in zijn bedje.
Minet wandelde de kamer uit, haar staart
verontwaardigd omhoog en moeder kwam
binnen. Ze vond Hansje rechtop zittend in
lied„O, moeder," zei hy: „Wat grappig!
Ik was bang voor een muis. Een muis, moe
dor. Maar nu zal ik nergens moer bang voor
rijn in het donker. Slaapt zusde weer. Dat
la goed. Nacht moeder!"
En achter het behang zat Langstaartje uit
te blozen. ,Als Minet me opgegeten had, dan
had ik eigeniyk mijn verdiende loon, zei hy.
„Maar ik zal in 't vervolg niet zoo ondeu
gend en onvoorzichtig meer zijn!"