DE JACHT OP GROOT WILD:
Hoe jaagt men Krokodillen?
Wij in ons land, water, bosch en duin-
rijk vaderland' wij zijn geboren en op
getogen jagers en vangers. Maar enkel op
z.g. klein wild. Het verschalken van een vos
het neerschieten van een verdwaalden
arend of het in het nauw drijven van een
■buiten de omheining geraakt wild zwijn be
hoort al bij1 de grootste jiaéhtevenementen.
Jachten waaraan voel gevaar verbonden
is, kennen wij niet of het moest zijn het
gevaar van het verkeerd afgaan van het
jachtgeweer.
Eenigszins anders is het gesteld met het
jagen op z.g. „groot" wild, zooals dit plaats
heeft in de wildernissen en op de uitge
strekte sneeuw- en ijsvlakten Van het hooge
Noorden. En daarbij hoeft niet enkel te
worden gedacht aan jacht op leeuwen, tij
gers of grizly-beeren. Volstrekt niet.
Laten we slechts een voorbeeld noemen1:
het jagen op krokodillen. Dit zijn weliswaar
loome, zware, moeilijk zich' voortbewegende
dieren, maar de jacht op hen is niet minder
gevaarvol.
i,
(De jacht op krokodillen wordt op Java
vanwege de kostbare huid met voor
liefde beoefend. Er zijn in hoofdzaak twee
manieren, waarvan de eene manier is het
schieten bij nacht, als wanneer de jager met
verschillende helpers zich in een prauw
voorzichtig voortbewegen en met een kar-
bid of een electrisch licht de slapende die
ren opsporen. De beesten liggen enkel met
den kóp boven de oppervlakte uit en de ja
ger herkent zijn aanwezigheid door het
schitteren van de ooren in het 'licht. Nu
moet de jager bliksemsnel en op de juiste
plaats hebben geschoten, want zoodra het
belaagde dier ook maar iets van de aan
wezigheid bespeurt, laat hij zich (onge
merkt in het water terug zinken en de
kans is glad verkeken. Er komt dus veel
geluk en toeval bij te pas.
De tweede manier is de echte krokodillen-
jacht en omvat het levend vangen van de
dieren. Hiervoor komen1 in aanmerking de
vrouwelijke dieren en dan nog slechts ge
durende de broedtijd. Deze valt gedurende
de maanden Maart en April
In deze periode nu is het wijfje geduren
de ongevqer drie wekfen bezig met het ma
ken van het nest. Dit wordt gemaakt op een'
dicht begroeide, modderige piek op eenige
afstand van een riviertje en bestaat gewoon
lijk uit een 1 meter booge hoop takken, klei
en bladeren. Het heeft een middellijn van 1
tot l1/» meter.
In dit nest worden nu van 30 tot 60 eieren
gelegd door het wijfje, die tegelijk de eieren-
laag weer m'et een dunne bedekking be
kleed en het geheel dan gedurende vijf of
zes weken toevertrouwd aan den invloed van
de tropische zonnewarmte.
Maar de moeder is er daarmede niet af.
Rondom het nest worden ondiepe kanalen
gegraven, kronkelig en van niet meer dan
éfen meter breed.
En hierin is het dat de toekomstige mama
het proces van de zonnebroeding afwacht,
scherp wakend voor onraad en wachtend tot
het nageslacht te voorschijn gekomen is.
En het is van deze eigenaardige omstan
digheid, dat de krofcodillenj ager wensoht
te profiteeren.
Door eeniige Mandoereesche huurlingen
worden nu eerst de nesten opgespoord,
waarbij al dadelijk een, groote mate van
voorzichtigheid moet worden betracht, want
gedurende deze hroedperibde verliest de
krokodil zelfs baar laatste beetje vriende
lijkheid. Maar de Mandoereezen volgen heel
handig de hij het bouwen van het nest ge
maakte sporen van de aangesleepte takken
etc.
Zoodra er een nest gevonden is, wordt 's
morgens hij het krieken van den dag. de
rivier afgevaren tot zoo dicht als maar mo
gelijk is. Dan gaat de tocht verder door het
dicht en zwaarbegroeide land van den oever.
Soms moeten er smalle paadjes voor worden
gehakt.
Voorzichtig stap voor stap als het ware
wordt nu de broedplaats genaderd. Onder
de uiterste opmerkzaamheid verplaatsen
zich de. jagers, omdat men steeds de kans
loopt op een onverw achten aanval van het
wakende wijfje.
De gebuurde Mandoereezen, benevens
enkele der jagers zelf hebben zich gewa
pend met een stevigen gaffelstok, welke
tevoren of onderweg uit een boom gekapt ia
Zoo nadert men het nest en het wijfje en
komen de partijen tegenover elkander te
staan.
Meestentijds houdt de krokodil die door
het vele loopen al gemerkt heeft, dat ze met
meer dan een belager te doen heeft zich
voorloopig stil onder water in een van de
kanaaltjes om het nest.
De jagers worden opgesteld. Tégenover
de verschillende gaffelstok-dragers zijn
eenige jagers de leiders gewapend met
uitstekende geweren. De situatie wordt nu
zoo, dat drie of vier gaffelstokdragers on
der rechtstreeksohe bescherming staan van
één geweerdrager.
Dan wordt het teeken tot den' aanval ge
geven. Met een van de stokken wordt even
in het modderige water gepord en bijna on
middellijk springt het dier met ontzettend
lawaai en in een hoos van water en modder
wel 'n meter of anderhalf de lucht in. Op
hetzelfde oogenblik probeert zij een woe
dende uitval naar een van de mannen of
poogt in het struikgewas te ontkomen.
De man die nu het dichtst bij staat, steekt
zoo snol nis de bliksem zijn stok in de open
sperrenden muil en drukt den bek tegen
den grond. Lup bet dan springen onder
luid geschreeuw de andere inboorlingen toe
en werpen zich op het dier teneinde het
met kop en muil - en pooten en staart zoo
stevig mogelijk tegen den' grond te druk
ken. Ligt het dier eenmaal stil, dan blijft
het voor eenige oogenblikken beduusd en
kalm liggen.
Vliegensvlug wordt nu de muil dicht ge
bonden en de pooten op don rug samen ge
vouwen.
En het monster is gevangen.
Het ligt voor de hand dat [gedurende deze
geheele manoeuvre de veiligheid van de
mamnenj in barkoen is van de geweerdragers.
Niets mag hen ontgaan, want alles gebeurt-
met een zooongelooflijke snélheid en de
krokodil beschikt over zoo een brute kracbt,
dat er ieder oogenblik iets onverwachts kan
gebeuren.
Valt het dier b.v. aan dan gebeurt dit
met wijd geopende muil en onder geblaas
en gerochel als van een wild geworden stier.
En haar manier van vechten is, dat het zijn
slachtoffer bliksemsnel met den' grooten kop
omver slaat en het dan voor het valt
vliegensvlug dwars in den bek neemt. De
daarbij' ontwikkelde snelheid lijkt ongeloof
lijk voor zulk een 'log dier.
Wordt nu per ongeluk mis gestoken met
den gaffelstok of heeft er iets andere
plaats, dan zal onmiddellijk een schot in den
nek van het dier moeten! volgen, waaruit
ook blijkt, dat zenuwachtige jagers voor
deze jacht minder geschikt zijn.
Loopt eabter alles goed af, dan wordt het
gevangen dier naar een prauw gesleept er
daar met een enkel schot om zoo weinig
mogelijk huid te beschadigenafge
maakt
Als bijzonderheid zij nog vermeld, dat de
vrouwelijke krokodil pas op haar dertigste
jaar eieren 'begint te leggen en dan een
l«ngte heeft van ongeveer 2.50 M.
(Hiermede is dan ook de 'grootste groei
afgeloopen.
Wordt dus zooais wel is voorgekomen
op de boven omschreven' wijze een wijfje
gevangen, die meer dan 31/' meter meet,
dan kan mén veilig aannemen, dat het dier
meer dan een eeuw oud is.
Organdie en het gebruik daarvan.
Organdie is een artikel, wat bij vele dames
totaal onbekend is. Derhalve kan het nooit door
hen worden aangewend' bij het maken van hun
kleeding en kunnen zij er dus ook niet het
zeer te waardeeren genoegen van beleven.
Daartegenover zijn er vrouwen, die er op
een of andere wijze -mee zijn in kennis geko-
mfen en voor de meesten van deze is het van
dit moment af een geliefkoosd gebruiks- en
garneeringsartikel geworden.
Organdie is' een zeer fijne, en gelijkmatig
geweven batistsoort. Het is geapreteerd en ook
niet-geapreteérd in den handel. Het is te koop
in alle tinten en daaraan verwante nuances.
Echter is het alleen te zoeken in de betere
en fijnere zaken.
En wat men er van maken kan?
Velerlei! Men kan er van maken: Hoeden,
kragen, manchetten, plissees, vesten, zeer fijne
lingeries, -tot geheele japonnen toe!
Om de waarheid van deze bewering te sta
ven, zal ik hieronder eenige uiteenloopende
modellen geven, allen van Organdie gemaakt.
Een gezellige zomerhoed, geheel gemaakt
v^n geel Organdie en versiert met een drui
ventros in dezelfde tint.
Japon van donkerblauwe Cachemire de Soie,
waarop als eenige versiering is aangebracht
een plissee van zacht gele Organdie.
'Zwart zijden crêpe japon, waarvan het vest
en de kleine ondermouwtjes van wit, on-geapre-
teerd' Organdie.
De batist is gestikt met heele fijne plooitjes,
welke als men het wenscht te doen zooals
het behoort met de hand moeten worden
genaaid'.
Een japon van witte Foulard-zijde bedrukt
met Delftsch-blauwe patronen. Hierop is een
z.g. musketiers-garnituur gemaakt van wit, ge
apreteerd Organdie.
Tenslotte een geheele japon van Organdie
in jade-groen, versiert met een donker afste
kend entredeux. De bijpassende hoed is ver
vaardigd van hetzelfde materiaal en dezelfde
entredeux.
Zooals hiermede is aangetoond, kan men deze
batist op verschillende manieren en op ver
schillende andere stoffen verwerken.
De permanente voordeelen ervan zijn, dat
het steeds gedistingeerd aandoet en dat men
het onder iedere omstandigheid zelf heel goed
kan- wasschon.
Slaap en levensduur.
Hoe lang moeten1 wij slapen? De Frank-
forfcer wijsgeer Arthur Schopenhauer
noemde slaap de dageüjksche rente, die wij
aan den dood betalen. Het sterven zelf is
iet terugbetalen van het kapitaal, en hoe
beter en regelmatiger wij de - dagelijksche
rente voldaan hebben, des te later wordt,
zoq zeide hij, de terugbetaling Van ons ge-
eiseht. Hij' zelf was een zeer nauwgezet en
royaal rentebetaler, nochtans is bij over
leden toen hij bijna 73 jaar was.
Tegenover deze meening van Schopen
hauer staan andere, die daarmede in lijn
rechte tegenstelling zijn. Frederik de
Groote trachtte den 'god Morpheus zooveel
als 'hem mogelijk was, te beknibbelen;
's zomers stond hij' om 3 of 4 uur op, 's win
ters een' uur later. Aan 5b 6 uur slaap had
hij genoeg, en ook hij werd' 74Vj jaar. De
Fransche lexicograaf (woordenboekmaker)
Liittré sliep buitengewoon kort; de Duitsche
'professor MommseU, die bijna 86 jaar oud
werd, had zeer weinig behoefte aan slaap.
Bekend is, dat ook Napoleon «met een uiterst
gering kwantum aan slaap kon volstaan.
AleXander von HutmboMt, de bekende Duit
sche natuuronderzoeker, werd! 90 jaar oud
en had, naar hij zeide, op zijn ouden dag
meer behoefte aan slaap; toen sliep hij 4
uur daags. Toen hij 25 jaar oud was, zoo
zeide hij tot Max Müller, den' Duitschen
taalgeleerde, was 2 uur slaap voldoende
voor hem. Deze miededeelingen zullen wel
ietwat overdreven zijn, maar volgens geloof
waardige getuigen schijnt von Humholdt
over het algemeen aan' 4 h 5 uur slaap vol
doende te hebben gehad. Zijn leeftijd' mag
men dan ook veilig, in plaats van op 90, op
100 en meer jaren stellen, dank zij' zijn ge
ringe behoefte aan slaap.
Oarlyle leed! dikwijls aan1 slapeloosheid,
welke hein evenwel niet belette 85 jaar oud
te worden. VirehOw, de groote geneeskun
dige, werd 81 jaar en had slechts weinig
slaap noodig; hij schijnt [echter, naar getui
genissen van tijdgenooten, over dag nog al
eens een uiltje geknapt te hébben in een
vrij oogenblik.
Wij zouden zulke voorbeelden ongetwij
feld met andere kunnen uitbreiden, om
slechts tot telkens dezelfde conclusie te ko
men: dat voor het gestel van den een een\
lange, voor dat van den ander een korte
slaap noodig is, zoo goed als de eéne
mensch veel, de ander weinig eet.
De diagnose.
Patiënt: Toe dokter, zeg u 't maar gerust.
Hoe staat het nu met mijn longen?
Dokter: Nu ik kan niet ontkennen, dat
de longen tamelijk aangetast zijn. Maar zoo
lang als u nog leeft zullen ze het best uit
houden.
Alweer *t geld.
Jonge man, dio er finantieél slecht voor
staat en "toegang hleeft verzocht bij' een
O.W.-er: Mijnheer ik ben hier geko
men om u te zeggen dat ik uw dochter lief
heb en' d'at ik u kom vragen om haar hand.
De O.W.-er: Beste meneer, wat be-
teekent dat? Ik hel) niet eens een dochter.
De jonge man: Wat zegt u? Wel alle
machtig! En ze hébben het me toch verteld.
UIT DE NATUUR.
ONDER DE STRAATJONGENS.
Eenige jaren geleden vond Ik in den tuin
mijner tante een doode musch. Ik bracht luiar
die. Ik bedoelde niet, het goede mensch er een
plezier mee te doen, omdat het gewoonlijk te
leurstelling geeft, wanneer men iemand met
een doode musch tracht blij te maken; ik wilde
haar vogelkundige kennis eens op de proei
stellen, want waar lis het, dat men dikwijls de
vogels beter op eenigen afstand kent, dan van
nabij, omdat ze levend heel andere indrukken
geven, dan levend' in de hand of in verstijfden
staat. I
Mijn tante zag eiken dag musschen bij tien
tallen, 1 waat ze hield- kippen en duiven. Maar
toen ik haar het doode diertje voorhield' met
de vraag, of ze wel eens zoo'n aardig vogeltje
gezien had', betuigde zé haar onwetendheid. Ze
vond het diertje zoo mooi: dat grijze kruintje,
het mooie zwarte halfhemdje en de keurige af
wisseling in donkerder en lichter bruin op rug
en vleugels! 't Was een vogeltje, om het te
laten opzetten! Zoo zou men toch blij kunnen
zijn met een doode musch, als men maar niet
wéét, dat het er een is. En werkelijk is zoo'n
diertje allerkeurigst, als men het maar op de
keper beschouwt.
En toch, toen ik het goede mensch had' mede
gedeeld, dat het een doodgewone musch was,
hoorde ik: „is 't anders niet!" Toen was 't
mooie er af. 't Vogeltje was te allediaagsch, te
algemeen, en van laten opzetten was geen spra
ke meer. Had ik haar wijs gemaakt, dat het
een zeldzaam diertje was voor ons land', af
komstig b.v. uit het Rotsgebergte, dan waren
de kosten van prepareering gaarne betaald ge
worden, en nu: „een musch, is 't anders
niet!"
Zoo wil men meermalen voor het schoone in
eigen omgeving geen oog hebben, en betoont
men zich offervaardig voor het dikwijls min
der mooie uit den vreemde.
Ja, een musch 'is wel een algemeene ver
schijning.
Waar mén ook komt, overal ziet men haar,
en overal paart ze list en wantrouwen aan
brutaliteit. Wel heeft ze haar verzamelplaatsen,
maar op, bij' en in alle huizen ziet men haar
zoowel als dp velden en wegen. Ze wipt hotels
en keukens binnen, om er zich te voeden met
de kruimpjes van den disch; ze hipt op de
plaats, waar borden en schotels omgewasschen
worden; zé maakt haar nest onder de pannen
onzer daken, en zoo leeft ze bij en met ons.
Waar menschen wonen, zijn musschen te vin
den het geheele jaar door. Overal kan men
haar gésjilp vernemen, haar vechtpartijen zien,
overal toonen ze zich de straatjongens onder
de vogels. Ze durven veel. Spreeuwen en an
dere vogels, die aanmerkelijk grooter zijn dan
musschen,worden uit nestkastjes en andere
broedplaatsen verdreven, en de brutaaltjes vin
den er woning. Ze voeden zich met alles, wat
eetbaar is, en op de graanvelden en bij de
korenbergen zijn ze dikwijls schadelijk en daar
om niet welkom. Maar enorm groot is ook het
aantal insecten, dat jaarlijks 'door deze vogels
gegeten wordt.
Er zijn streken, waar men de musschen
zwaar vervolgde, omdat men ze erg schadelijk
vond. Zelfs werden er en wo; den er nog pre
mies op het dooden gesteld. En later voerde
men ze weer in en bevorderde men haar voort
planting, omdat men veel meer dan vroeger
door allerhande insecten, geplaagd' werd. Zoo
moet men de musschen haar gang maallaten
gaan, en niet ingrijpen in het evenwicht der
Natuur, waarin nog zooveel machtige werkin
gen den menschen onbewust zijn.
We mogen veronderstellen, dat iedereen de
musschen kent, als levende in ieders nabij
heid Maar niet algemeen bekend1 is-het stellig,,
dat er bij ons nog drie soorten musschen voor
komen, waarvan twee veelvuldig. De meest be
kende is de Huismusoh (Passer domestica L.),
d'ie steeds, kenbaar is aan het grjjze kruintje.
't Is dè eenige soort, die ook in de steden alge
meen voorkomt. Maar bij den boèr en op vel
den en wegen kan men dikwijls zeer groote
vluchten musschen vinden, de er een beetje
anders uitzien. Ze zijn kenbaar aan een klein
zwart keel vlek je, aan eenig vaal roodbruin op
den bovenkop en aan een witten dwarsbaad
om den hals. Hiernaar heet ze Ringmusch
(Passer montana L.), terwijl ze* ook wel Berg
en Veldmusch, Ringeltute* en Katuiimuschje
genoemd wordt. Zij is het vooral, die schade, op
de bouwakkers aanricht door het eten van nog
weeke graankorrels.
Haar nest vindt men meer in .boomholten en
ook in heggen en struiken. En als nummer drie
noemen we nog de Rotsmusch of Petronia pe-
tronia L., döch deze kan eigenlijk niet onder
onze .avifauna médegeteld worden. Slechts een
paai; maal moet zich, vóór meer dan een halve
eeuw, een voorwerp dezer soort bij ons heb
ben laten zien en later nimmer meer. Toch
willen we acht geven op het voorkomen er
van. 't Is een musch met een citroengele vlek
tusschen keel en krop en de korte staart is
van witte vlekken voorzien. Voor de Rots
musch hebben we evenwel voorloopig in ons
vaderland' nog geen musschengiiden noodig.
J. Daalder Dz.
Het oude thema
Zij: Jij, leelijkert, je bent alleen mot
me 'getrouwd, omdat ik geld bad.
HijZoo denk je dat, noudan vergis
jo je leeljjk. Ik ben met je getrouwd omdat
ik géén geld hadL
Stel Je eens vooh
De man toesnellend op het gegil' van
zijn jonge vrouwtje: Wat is er vrouwtle?
De jonge-vrouw: O mannie, er zit oen
afschuwelijke worm in, de bloemkool a
Georg, stel je toch eens voor dat ik alléén
thuis geweest w-as.
De ziekte.
H®ren, <lat er^CTOtaf")lteVÏJ|IÏSnCn
Hij: Bartkloppingen.
Poezie en proza.
zeiT? 006 1100111 3uUle üeitte bal>y. Jan-
Bedoel je overdag ofnachts?
VOOR DE KINDEREN.
ANKIE EN DORCAS.
Ankie was en klein meisje en Dorcas waa
een' kleine ezel en ik weet heusch niet, wie
van hen 'beiden het meeste ondeugende
dingen deed. Natuurlijk waren ze geen van
beiden met opzet stout! O, mee: steeds gin
gen ze uit met de beste voornemens. Maar
liet ikiwam haast altijd verkeerd uit en het
was ook geen wonder, dat iedereen zei, nis
er iets verkeerds gebeurde: „O,-natuurlijk
weer Ankie en Dorcas!" En helaas, het was
meestal maar al te waar!
Nu moet je niet vergeten dat Ankie maar
een heel klein meisje was en DorcaS was
nog maar één jaar oud. Ze was eed snoezig-
wit ezeltje, dat er heel zafclit en gewillig
U^'g. J I AIS
Maar op zekeren dag waren' Ankie en
Dorcas toch werkelijk heel stout.
Voor Dorcas was die ochtend reeds slecht
begonnen. Vóór het ontbijt was ze al erg
hongerig en ze was aan vaders hemden, die
aan de Uin te drogen hingen, gaan knab
belen. En toen ze er drie, zoover zo er bij
kon, had opgegeten, had ze zoo'n ergen
buikpijn, dat ze in het begonia-bed in bet
grasveld 'ging liggen. Dorcas wist best,
dat ze niet op het grasveld mocht komen,
maar ze was zóó in de war door haar buik
pijn, dat ze er niét aan gedacht bad en do
begoniablaadjes waren' zoo heerlijk koel en
sappig. Maar toen Be familie Dorcas zag
en de overgeschoten stukken van de hem
den zag, waren ze werkelijk woedend op
haar. Als Dorcas het zoo verbruid bad, was
Ankie ook altijd heel ongelukkig. Ze huilde
heéte tranen omdat haar lief ezeltje in on
genade was 'gevallen.
„De lieveling heeft het niet met opzet
gedaan," schreide ze. „Ze heeft zeker ergen
honger gehad."
En toen deden Ankie en Dorcas. wat ze al
tijd deden, als ze een standje gekregen
hadden. Ze gingen een' wandelingetje ma
ken langs de stille achterwegen, waar geen
auto's of motorfietsen mochten komen1. Dat
wil zeggen, Dorcas slenterde langzaam ver
der en stak haar neus in alles, wat ze maar
bereiken kon, terwijl ze Ankie op haar rug
had. Terwijl ze zoo zwierden dien ochtend,
voelde Ankie zich heel ongerust over Dor
cas' gezondheid. Weliswaar zag de ezel er
goed uit: ze was zoo vet als een .varkentje
en scheen heelemaal niet hongerig, maar ze
moest wel ergen honger gehad hebben, eer
ze 'hemden ging eten!
Dorcas stond stil voor een hek, waar
door ze in een veld met prachtig lang gras
konden komen. Ze watertandde en keek om
napr Ankie op haar rug terwijl ze zei: „I-a!"
Ankie keek het veld over: er waren geen,
schapen of koelen. „Heerlijk, nu kon Dor
cas eten, zooveel als. *e wilde, dacht Ankie
en ze stuurde Dorcas .«.et hek door.
Als Ankie niet zoo'n heel klein meisje
geweest was, zon ze geweten hebben, dat er
van dat gras hooi moest komen voor den
winter en dat er niemand in loopen mocht,
vooral geen hongerige ezel. Maar nu wist
ze het niet. En al gauw stond Dorcas mid
den in het veld te smullen, terwijl Ankie
tieen en weer liep, om do groote margrieten
te plukken, die mammie zoo mooi vond.
Maar opeens hoorde ze een1 geschreeuw, een
luid woedend geschreeuw. En daar zagen
ze een boer met een vuurrood gezicht bij het-
hek staan, die hen boos en dringend toe
riep, er uit te komen.
Maar Ankie en Dorcas waren zoo ver
schrikt, dat ze inplaats van 'naar den boer
toe te gaan, in tegenovergestelde richting
het veld doorholden. Ze braken door de heg
heen tot ze op den weg uitkwamen en je
mag nooit een heg stuk maken en hol
den naar huis. Maar <je boer was er nog eer
der dan zij en Vader haid heel veel moeite
hem tot bedaren te brengen.
n.
„Nu is er niets meer aan te doen," zei
Ankie's Vader, toen de boer weg waa
,Dorcas móet verkocht worden!"
Arm© Ankie. Ze liep naar de stal, waar
Dorcas voor straf in was opgesloten en
schreide met haar hoofdje tegen Dorcas'
nals. „O. Dorcas, lieveling, wees toch beter
n 't vervolg", smeekte ze. ,,1-a!" bromde
Dorcas. Maar toen zag ze iets. Ankie had
vergeten de deur van de stal te sluiten! En
als de wind stoof Dorcas naar buiten. Ankie
erachter, zoo vlug als haar korte beentjes
haar dragen konden en tegen Dorcas roe
pend, dat ze stil wou staan. Stilstaan? Dat
deel die domme Dorcas niet. Ze wou nog
meer van dat heerlijke sappige gras gaan
eten!
Ankie liep terug om haar Vader te zoe
ken. „Pappie, pappie, gauw! Dorcès ia weg-
geloopen! O, o!" huilde ze.
Vader holde den wg op. Maar waar was
Dorcas?
Dorcas was weer naar het hooiveld ge-
loopen, maar het hek was stevig gesloten
en er was geen Ankie om het te openen.
Daarom liep Dorcas maar verder, tot ze ten
slotte een grooten hooiberg -vond op het
erf van den eigenaar van hot hooiveld. De
hooiberg was vol met versch, geurig hooi.
Wat heerlijk! Dorens snoof behaaglijk en
liep rondom den berg. Maar wat was dat
voor een nare lucht? En wat blies daar in
haar oogen en tonnkto, dnt zo pijn deden?
u P01"008 hlet, dat do hooiberg jn
brand stond, ze wist wel, dat zo heel angstig
was. Zo richtte haar kop op en riep zoo Md
ze kon „I-a, i-a"!
Do boer, die In huis koffie zat te drinken,
hoorde haar. „Ik geloof .-aarlijk, dat die'
a cl 'ffo ezel daar weer is. En nog wel bij
den hooiberg!" zei hij v xvlend, terwijl hij
opstond en naar buiten Hep.
Maar toen hij Dorcas rag, zag hij nog iets
anders oók. De hooiberg ystond 'in brand
en de boer kwam nog juist bijtijds om het
grootste' deel to redden. Hot brandende
hooi werd met hooivorken uit den berg ge
trokken en op het erf gegooid, waar de
knechts het vuur met water bluschten.
Later op den dag bracht dé boer Dorcas
weer naar huis, nadat hij haar eerst eens
heerlijk had laten smullen.
„O," zei Ankie's Vader verbaasd. „Ik heb
haar overal gezocht. Wat heeft ze nu weer
uitgevoerd?
„Uitgevoerd," lachte de boer. .„Wol mijn
hooiberg gered. 7# is een flink beest. En
als u er over denkt haar te verkopperk
„O, nee," riep Ankie versehrikt.
„Nü nog niet." antwoordde Vader.
Uk éenic, dat Dorcas wc wat ouder dan
eén jaar zal- zijn, oer ze begrijpt, wat ze
mag doen en wat ze moet Jeten. En jullie?)
N
'i
Mme. CoTTy.