DE JACHT OP GROOT WILD: Hoe jaagt men Krokodillen? Wij in ons land, water, bosch en duin- rijk vaderland' wij zijn geboren en op getogen jagers en vangers. Maar enkel op z.g. klein wild. Het verschalken van een vos het neerschieten van een verdwaalden arend of het in het nauw drijven van een ■buiten de omheining geraakt wild zwijn be hoort al bij1 de grootste jiaéhtevenementen. Jachten waaraan voel gevaar verbonden is, kennen wij niet of het moest zijn het gevaar van het verkeerd afgaan van het jachtgeweer. Eenigszins anders is het gesteld met het jagen op z.g. „groot" wild, zooals dit plaats heeft in de wildernissen en op de uitge strekte sneeuw- en ijsvlakten Van het hooge Noorden. En daarbij hoeft niet enkel te worden gedacht aan jacht op leeuwen, tij gers of grizly-beeren. Volstrekt niet. Laten we slechts een voorbeeld noemen1: het jagen op krokodillen. Dit zijn weliswaar loome, zware, moeilijk zich' voortbewegende dieren, maar de jacht op hen is niet minder gevaarvol. i, (De jacht op krokodillen wordt op Java vanwege de kostbare huid met voor liefde beoefend. Er zijn in hoofdzaak twee manieren, waarvan de eene manier is het schieten bij nacht, als wanneer de jager met verschillende helpers zich in een prauw voorzichtig voortbewegen en met een kar- bid of een electrisch licht de slapende die ren opsporen. De beesten liggen enkel met den kóp boven de oppervlakte uit en de ja ger herkent zijn aanwezigheid door het schitteren van de ooren in het 'licht. Nu moet de jager bliksemsnel en op de juiste plaats hebben geschoten, want zoodra het belaagde dier ook maar iets van de aan wezigheid bespeurt, laat hij zich (onge merkt in het water terug zinken en de kans is glad verkeken. Er komt dus veel geluk en toeval bij te pas. De tweede manier is de echte krokodillen- jacht en omvat het levend vangen van de dieren. Hiervoor komen1 in aanmerking de vrouwelijke dieren en dan nog slechts ge durende de broedtijd. Deze valt gedurende de maanden Maart en April In deze periode nu is het wijfje geduren de ongevqer drie wekfen bezig met het ma ken van het nest. Dit wordt gemaakt op een' dicht begroeide, modderige piek op eenige afstand van een riviertje en bestaat gewoon lijk uit een 1 meter booge hoop takken, klei en bladeren. Het heeft een middellijn van 1 tot l1/» meter. In dit nest worden nu van 30 tot 60 eieren gelegd door het wijfje, die tegelijk de eieren- laag weer m'et een dunne bedekking be kleed en het geheel dan gedurende vijf of zes weken toevertrouwd aan den invloed van de tropische zonnewarmte. Maar de moeder is er daarmede niet af. Rondom het nest worden ondiepe kanalen gegraven, kronkelig en van niet meer dan éfen meter breed. En hierin is het dat de toekomstige mama het proces van de zonnebroeding afwacht, scherp wakend voor onraad en wachtend tot het nageslacht te voorschijn gekomen is. En het is van deze eigenaardige omstan digheid, dat de krofcodillenj ager wensoht te profiteeren. Door eeniige Mandoereesche huurlingen worden nu eerst de nesten opgespoord, waarbij al dadelijk een, groote mate van voorzichtigheid moet worden betracht, want gedurende deze hroedperibde verliest de krokodil zelfs baar laatste beetje vriende lijkheid. Maar de Mandoereezen volgen heel handig de hij het bouwen van het nest ge maakte sporen van de aangesleepte takken etc. Zoodra er een nest gevonden is, wordt 's morgens hij het krieken van den dag. de rivier afgevaren tot zoo dicht als maar mo gelijk is. Dan gaat de tocht verder door het dicht en zwaarbegroeide land van den oever. Soms moeten er smalle paadjes voor worden gehakt. Voorzichtig stap voor stap als het ware wordt nu de broedplaats genaderd. Onder de uiterste opmerkzaamheid verplaatsen zich de. jagers, omdat men steeds de kans loopt op een onverw achten aanval van het wakende wijfje. De gebuurde Mandoereezen, benevens enkele der jagers zelf hebben zich gewa pend met een stevigen gaffelstok, welke tevoren of onderweg uit een boom gekapt ia Zoo nadert men het nest en het wijfje en komen de partijen tegenover elkander te staan. Meestentijds houdt de krokodil die door het vele loopen al gemerkt heeft, dat ze met meer dan een belager te doen heeft zich voorloopig stil onder water in een van de kanaaltjes om het nest. De jagers worden opgesteld. Tégenover de verschillende gaffelstok-dragers zijn eenige jagers de leiders gewapend met uitstekende geweren. De situatie wordt nu zoo, dat drie of vier gaffelstokdragers on der rechtstreeksohe bescherming staan van één geweerdrager. Dan wordt het teeken tot den' aanval ge geven. Met een van de stokken wordt even in het modderige water gepord en bijna on middellijk springt het dier met ontzettend lawaai en in een hoos van water en modder wel 'n meter of anderhalf de lucht in. Op hetzelfde oogenblik probeert zij een woe dende uitval naar een van de mannen of poogt in het struikgewas te ontkomen. De man die nu het dichtst bij staat, steekt zoo snol nis de bliksem zijn stok in de open sperrenden muil en drukt den bek tegen den grond. Lup bet dan springen onder luid geschreeuw de andere inboorlingen toe en werpen zich op het dier teneinde het met kop en muil - en pooten en staart zoo stevig mogelijk tegen den' grond te druk ken. Ligt het dier eenmaal stil, dan blijft het voor eenige oogenblikken beduusd en kalm liggen. Vliegensvlug wordt nu de muil dicht ge bonden en de pooten op don rug samen ge vouwen. En het monster is gevangen. Het ligt voor de hand dat [gedurende deze geheele manoeuvre de veiligheid van de mamnenj in barkoen is van de geweerdragers. Niets mag hen ontgaan, want alles gebeurt- met een zooongelooflijke snélheid en de krokodil beschikt over zoo een brute kracbt, dat er ieder oogenblik iets onverwachts kan gebeuren. Valt het dier b.v. aan dan gebeurt dit met wijd geopende muil en onder geblaas en gerochel als van een wild geworden stier. En haar manier van vechten is, dat het zijn slachtoffer bliksemsnel met den' grooten kop omver slaat en het dan voor het valt vliegensvlug dwars in den bek neemt. De daarbij' ontwikkelde snelheid lijkt ongeloof lijk voor zulk een 'log dier. Wordt nu per ongeluk mis gestoken met den gaffelstok of heeft er iets andere plaats, dan zal onmiddellijk een schot in den nek van het dier moeten! volgen, waaruit ook blijkt, dat zenuwachtige jagers voor deze jacht minder geschikt zijn. Loopt eabter alles goed af, dan wordt het gevangen dier naar een prauw gesleept er daar met een enkel schot om zoo weinig mogelijk huid te beschadigenafge maakt Als bijzonderheid zij nog vermeld, dat de vrouwelijke krokodil pas op haar dertigste jaar eieren 'begint te leggen en dan een l«ngte heeft van ongeveer 2.50 M. (Hiermede is dan ook de 'grootste groei afgeloopen. Wordt dus zooais wel is voorgekomen op de boven omschreven' wijze een wijfje gevangen, die meer dan 31/' meter meet, dan kan mén veilig aannemen, dat het dier meer dan een eeuw oud is. Organdie en het gebruik daarvan. Organdie is een artikel, wat bij vele dames totaal onbekend is. Derhalve kan het nooit door hen worden aangewend' bij het maken van hun kleeding en kunnen zij er dus ook niet het zeer te waardeeren genoegen van beleven. Daartegenover zijn er vrouwen, die er op een of andere wijze -mee zijn in kennis geko- mfen en voor de meesten van deze is het van dit moment af een geliefkoosd gebruiks- en garneeringsartikel geworden. Organdie is' een zeer fijne, en gelijkmatig geweven batistsoort. Het is geapreteerd en ook niet-geapreteérd in den handel. Het is te koop in alle tinten en daaraan verwante nuances. Echter is het alleen te zoeken in de betere en fijnere zaken. En wat men er van maken kan? Velerlei! Men kan er van maken: Hoeden, kragen, manchetten, plissees, vesten, zeer fijne lingeries, -tot geheele japonnen toe! Om de waarheid van deze bewering te sta ven, zal ik hieronder eenige uiteenloopende modellen geven, allen van Organdie gemaakt. Een gezellige zomerhoed, geheel gemaakt v^n geel Organdie en versiert met een drui ventros in dezelfde tint. Japon van donkerblauwe Cachemire de Soie, waarop als eenige versiering is aangebracht een plissee van zacht gele Organdie. 'Zwart zijden crêpe japon, waarvan het vest en de kleine ondermouwtjes van wit, on-geapre- teerd' Organdie. De batist is gestikt met heele fijne plooitjes, welke als men het wenscht te doen zooals het behoort met de hand moeten worden genaaid'. Een japon van witte Foulard-zijde bedrukt met Delftsch-blauwe patronen. Hierop is een z.g. musketiers-garnituur gemaakt van wit, ge apreteerd Organdie. Tenslotte een geheele japon van Organdie in jade-groen, versiert met een donker afste kend entredeux. De bijpassende hoed is ver vaardigd van hetzelfde materiaal en dezelfde entredeux. Zooals hiermede is aangetoond, kan men deze batist op verschillende manieren en op ver schillende andere stoffen verwerken. De permanente voordeelen ervan zijn, dat het steeds gedistingeerd aandoet en dat men het onder iedere omstandigheid zelf heel goed kan- wasschon. Slaap en levensduur. Hoe lang moeten1 wij slapen? De Frank- forfcer wijsgeer Arthur Schopenhauer noemde slaap de dageüjksche rente, die wij aan den dood betalen. Het sterven zelf is iet terugbetalen van het kapitaal, en hoe beter en regelmatiger wij de - dagelijksche rente voldaan hebben, des te later wordt, zoq zeide hij, de terugbetaling Van ons ge- eiseht. Hij' zelf was een zeer nauwgezet en royaal rentebetaler, nochtans is bij over leden toen hij bijna 73 jaar was. Tegenover deze meening van Schopen hauer staan andere, die daarmede in lijn rechte tegenstelling zijn. Frederik de Groote trachtte den 'god Morpheus zooveel als 'hem mogelijk was, te beknibbelen; 's zomers stond hij' om 3 of 4 uur op, 's win ters een' uur later. Aan 5b 6 uur slaap had hij genoeg, en ook hij werd' 74Vj jaar. De Fransche lexicograaf (woordenboekmaker) Liittré sliep buitengewoon kort; de Duitsche 'professor MommseU, die bijna 86 jaar oud werd, had zeer weinig behoefte aan slaap. Bekend is, dat ook Napoleon «met een uiterst gering kwantum aan slaap kon volstaan. AleXander von HutmboMt, de bekende Duit sche natuuronderzoeker, werd! 90 jaar oud en had, naar hij zeide, op zijn ouden dag meer behoefte aan slaap; toen sliep hij 4 uur daags. Toen hij 25 jaar oud was, zoo zeide hij tot Max Müller, den' Duitschen taalgeleerde, was 2 uur slaap voldoende voor hem. Deze miededeelingen zullen wel ietwat overdreven zijn, maar volgens geloof waardige getuigen schijnt von Humholdt over het algemeen aan' 4 h 5 uur slaap vol doende te hebben gehad. Zijn leeftijd' mag men dan ook veilig, in plaats van op 90, op 100 en meer jaren stellen, dank zij' zijn ge ringe behoefte aan slaap. Oarlyle leed! dikwijls aan1 slapeloosheid, welke hein evenwel niet belette 85 jaar oud te worden. VirehOw, de groote geneeskun dige, werd 81 jaar en had slechts weinig slaap noodig; hij schijnt [echter, naar getui genissen van tijdgenooten, over dag nog al eens een uiltje geknapt te hébben in een vrij oogenblik. Wij zouden zulke voorbeelden ongetwij feld met andere kunnen uitbreiden, om slechts tot telkens dezelfde conclusie te ko men: dat voor het gestel van den een een\ lange, voor dat van den ander een korte slaap noodig is, zoo goed als de eéne mensch veel, de ander weinig eet. De diagnose. Patiënt: Toe dokter, zeg u 't maar gerust. Hoe staat het nu met mijn longen? Dokter: Nu ik kan niet ontkennen, dat de longen tamelijk aangetast zijn. Maar zoo lang als u nog leeft zullen ze het best uit houden. Alweer *t geld. Jonge man, dio er finantieél slecht voor staat en "toegang hleeft verzocht bij' een O.W.-er: Mijnheer ik ben hier geko men om u te zeggen dat ik uw dochter lief heb en' d'at ik u kom vragen om haar hand. De O.W.-er: Beste meneer, wat be- teekent dat? Ik hel) niet eens een dochter. De jonge man: Wat zegt u? Wel alle machtig! En ze hébben het me toch verteld. UIT DE NATUUR. ONDER DE STRAATJONGENS. Eenige jaren geleden vond Ik in den tuin mijner tante een doode musch. Ik bracht luiar die. Ik bedoelde niet, het goede mensch er een plezier mee te doen, omdat het gewoonlijk te leurstelling geeft, wanneer men iemand met een doode musch tracht blij te maken; ik wilde haar vogelkundige kennis eens op de proei stellen, want waar lis het, dat men dikwijls de vogels beter op eenigen afstand kent, dan van nabij, omdat ze levend heel andere indrukken geven, dan levend' in de hand of in verstijfden staat. I Mijn tante zag eiken dag musschen bij tien tallen, 1 waat ze hield- kippen en duiven. Maar toen ik haar het doode diertje voorhield' met de vraag, of ze wel eens zoo'n aardig vogeltje gezien had', betuigde zé haar onwetendheid. Ze vond het diertje zoo mooi: dat grijze kruintje, het mooie zwarte halfhemdje en de keurige af wisseling in donkerder en lichter bruin op rug en vleugels! 't Was een vogeltje, om het te laten opzetten! Zoo zou men toch blij kunnen zijn met een doode musch, als men maar niet wéét, dat het er een is. En werkelijk is zoo'n diertje allerkeurigst, als men het maar op de keper beschouwt. En toch, toen ik het goede mensch had' mede gedeeld, dat het een doodgewone musch was, hoorde ik: „is 't anders niet!" Toen was 't mooie er af. 't Vogeltje was te allediaagsch, te algemeen, en van laten opzetten was geen spra ke meer. Had ik haar wijs gemaakt, dat het een zeldzaam diertje was voor ons land', af komstig b.v. uit het Rotsgebergte, dan waren de kosten van prepareering gaarne betaald ge worden, en nu: „een musch, is 't anders niet!" Zoo wil men meermalen voor het schoone in eigen omgeving geen oog hebben, en betoont men zich offervaardig voor het dikwijls min der mooie uit den vreemde. Ja, een musch 'is wel een algemeene ver schijning. Waar mén ook komt, overal ziet men haar, en overal paart ze list en wantrouwen aan brutaliteit. Wel heeft ze haar verzamelplaatsen, maar op, bij' en in alle huizen ziet men haar zoowel als dp velden en wegen. Ze wipt hotels en keukens binnen, om er zich te voeden met de kruimpjes van den disch; ze hipt op de plaats, waar borden en schotels omgewasschen worden; zé maakt haar nest onder de pannen onzer daken, en zoo leeft ze bij en met ons. Waar menschen wonen, zijn musschen te vin den het geheele jaar door. Overal kan men haar gésjilp vernemen, haar vechtpartijen zien, overal toonen ze zich de straatjongens onder de vogels. Ze durven veel. Spreeuwen en an dere vogels, die aanmerkelijk grooter zijn dan musschen,worden uit nestkastjes en andere broedplaatsen verdreven, en de brutaaltjes vin den er woning. Ze voeden zich met alles, wat eetbaar is, en op de graanvelden en bij de korenbergen zijn ze dikwijls schadelijk en daar om niet welkom. Maar enorm groot is ook het aantal insecten, dat jaarlijks 'door deze vogels gegeten wordt. Er zijn streken, waar men de musschen zwaar vervolgde, omdat men ze erg schadelijk vond. Zelfs werden er en wo; den er nog pre mies op het dooden gesteld. En later voerde men ze weer in en bevorderde men haar voort planting, omdat men veel meer dan vroeger door allerhande insecten, geplaagd' werd. Zoo moet men de musschen haar gang maallaten gaan, en niet ingrijpen in het evenwicht der Natuur, waarin nog zooveel machtige werkin gen den menschen onbewust zijn. We mogen veronderstellen, dat iedereen de musschen kent, als levende in ieders nabij heid Maar niet algemeen bekend1 is-het stellig,, dat er bij ons nog drie soorten musschen voor komen, waarvan twee veelvuldig. De meest be kende is de Huismusoh (Passer domestica L.), d'ie steeds, kenbaar is aan het grjjze kruintje. 't Is dè eenige soort, die ook in de steden alge meen voorkomt. Maar bij den boèr en op vel den en wegen kan men dikwijls zeer groote vluchten musschen vinden, de er een beetje anders uitzien. Ze zijn kenbaar aan een klein zwart keel vlek je, aan eenig vaal roodbruin op den bovenkop en aan een witten dwarsbaad om den hals. Hiernaar heet ze Ringmusch (Passer montana L.), terwijl ze* ook wel Berg en Veldmusch, Ringeltute* en Katuiimuschje genoemd wordt. Zij is het vooral, die schade, op de bouwakkers aanricht door het eten van nog weeke graankorrels. Haar nest vindt men meer in .boomholten en ook in heggen en struiken. En als nummer drie noemen we nog de Rotsmusch of Petronia pe- tronia L., döch deze kan eigenlijk niet onder onze .avifauna médegeteld worden. Slechts een paai; maal moet zich, vóór meer dan een halve eeuw, een voorwerp dezer soort bij ons heb ben laten zien en later nimmer meer. Toch willen we acht geven op het voorkomen er van. 't Is een musch met een citroengele vlek tusschen keel en krop en de korte staart is van witte vlekken voorzien. Voor de Rots musch hebben we evenwel voorloopig in ons vaderland' nog geen musschengiiden noodig. J. Daalder Dz. Het oude thema Zij: Jij, leelijkert, je bent alleen mot me 'getrouwd, omdat ik geld bad. HijZoo denk je dat, noudan vergis jo je leeljjk. Ik ben met je getrouwd omdat ik géén geld hadL Stel Je eens vooh De man toesnellend op het gegil' van zijn jonge vrouwtje: Wat is er vrouwtle? De jonge-vrouw: O mannie, er zit oen afschuwelijke worm in, de bloemkool a Georg, stel je toch eens voor dat ik alléén thuis geweest w-as. De ziekte. H®ren, <lat er^CTOtaf")lteVÏJ|IÏSnCn Hij: Bartkloppingen. Poezie en proza. zeiT? 006 1100111 3uUle üeitte bal>y. Jan- Bedoel je overdag ofnachts? VOOR DE KINDEREN. ANKIE EN DORCAS. Ankie was en klein meisje en Dorcas waa een' kleine ezel en ik weet heusch niet, wie van hen 'beiden het meeste ondeugende dingen deed. Natuurlijk waren ze geen van beiden met opzet stout! O, mee: steeds gin gen ze uit met de beste voornemens. Maar liet ikiwam haast altijd verkeerd uit en het was ook geen wonder, dat iedereen zei, nis er iets verkeerds gebeurde: „O,-natuurlijk weer Ankie en Dorcas!" En helaas, het was meestal maar al te waar! Nu moet je niet vergeten dat Ankie maar een heel klein meisje was en DorcaS was nog maar één jaar oud. Ze was eed snoezig- wit ezeltje, dat er heel zafclit en gewillig U^'g. J I AIS Maar op zekeren dag waren' Ankie en Dorcas toch werkelijk heel stout. Voor Dorcas was die ochtend reeds slecht begonnen. Vóór het ontbijt was ze al erg hongerig en ze was aan vaders hemden, die aan de Uin te drogen hingen, gaan knab belen. En toen ze er drie, zoover zo er bij kon, had opgegeten, had ze zoo'n ergen buikpijn, dat ze in het begonia-bed in bet grasveld 'ging liggen. Dorcas wist best, dat ze niet op het grasveld mocht komen, maar ze was zóó in de war door haar buik pijn, dat ze er niét aan gedacht bad en do begoniablaadjes waren' zoo heerlijk koel en sappig. Maar toen Be familie Dorcas zag en de overgeschoten stukken van de hem den zag, waren ze werkelijk woedend op haar. Als Dorcas het zoo verbruid bad, was Ankie ook altijd heel ongelukkig. Ze huilde heéte tranen omdat haar lief ezeltje in on genade was 'gevallen. „De lieveling heeft het niet met opzet gedaan," schreide ze. „Ze heeft zeker ergen honger gehad." En toen deden Ankie en Dorcas. wat ze al tijd deden, als ze een standje gekregen hadden. Ze gingen een' wandelingetje ma ken langs de stille achterwegen, waar geen auto's of motorfietsen mochten komen1. Dat wil zeggen, Dorcas slenterde langzaam ver der en stak haar neus in alles, wat ze maar bereiken kon, terwijl ze Ankie op haar rug had. Terwijl ze zoo zwierden dien ochtend, voelde Ankie zich heel ongerust over Dor cas' gezondheid. Weliswaar zag de ezel er goed uit: ze was zoo vet als een .varkentje en scheen heelemaal niet hongerig, maar ze moest wel ergen honger gehad hebben, eer ze 'hemden ging eten! Dorcas stond stil voor een hek, waar door ze in een veld met prachtig lang gras konden komen. Ze watertandde en keek om napr Ankie op haar rug terwijl ze zei: „I-a!" Ankie keek het veld over: er waren geen, schapen of koelen. „Heerlijk, nu kon Dor cas eten, zooveel als. *e wilde, dacht Ankie en ze stuurde Dorcas .«.et hek door. Als Ankie niet zoo'n heel klein meisje geweest was, zon ze geweten hebben, dat er van dat gras hooi moest komen voor den winter en dat er niemand in loopen mocht, vooral geen hongerige ezel. Maar nu wist ze het niet. En al gauw stond Dorcas mid den in het veld te smullen, terwijl Ankie tieen en weer liep, om do groote margrieten te plukken, die mammie zoo mooi vond. Maar opeens hoorde ze een1 geschreeuw, een luid woedend geschreeuw. En daar zagen ze een boer met een vuurrood gezicht bij het- hek staan, die hen boos en dringend toe riep, er uit te komen. Maar Ankie en Dorcas waren zoo ver schrikt, dat ze inplaats van 'naar den boer toe te gaan, in tegenovergestelde richting het veld doorholden. Ze braken door de heg heen tot ze op den weg uitkwamen en je mag nooit een heg stuk maken en hol den naar huis. Maar <je boer was er nog eer der dan zij en Vader haid heel veel moeite hem tot bedaren te brengen. n. „Nu is er niets meer aan te doen," zei Ankie's Vader, toen de boer weg waa ,Dorcas móet verkocht worden!" Arm© Ankie. Ze liep naar de stal, waar Dorcas voor straf in was opgesloten en schreide met haar hoofdje tegen Dorcas' nals. „O. Dorcas, lieveling, wees toch beter n 't vervolg", smeekte ze. ,,1-a!" bromde Dorcas. Maar toen zag ze iets. Ankie had vergeten de deur van de stal te sluiten! En als de wind stoof Dorcas naar buiten. Ankie erachter, zoo vlug als haar korte beentjes haar dragen konden en tegen Dorcas roe pend, dat ze stil wou staan. Stilstaan? Dat deel die domme Dorcas niet. Ze wou nog meer van dat heerlijke sappige gras gaan eten! Ankie liep terug om haar Vader te zoe ken. „Pappie, pappie, gauw! Dorcès ia weg- geloopen! O, o!" huilde ze. Vader holde den wg op. Maar waar was Dorcas? Dorcas was weer naar het hooiveld ge- loopen, maar het hek was stevig gesloten en er was geen Ankie om het te openen. Daarom liep Dorcas maar verder, tot ze ten slotte een grooten hooiberg -vond op het erf van den eigenaar van hot hooiveld. De hooiberg was vol met versch, geurig hooi. Wat heerlijk! Dorens snoof behaaglijk en liep rondom den berg. Maar wat was dat voor een nare lucht? En wat blies daar in haar oogen en tonnkto, dnt zo pijn deden? u P01"008 hlet, dat do hooiberg jn brand stond, ze wist wel, dat zo heel angstig was. Zo richtte haar kop op en riep zoo Md ze kon „I-a, i-a"! Do boer, die In huis koffie zat te drinken, hoorde haar. „Ik geloof .-aarlijk, dat die' a cl 'ffo ezel daar weer is. En nog wel bij den hooiberg!" zei hij v xvlend, terwijl hij opstond en naar buiten Hep. Maar toen hij Dorcas rag, zag hij nog iets anders oók. De hooiberg ystond 'in brand en de boer kwam nog juist bijtijds om het grootste' deel to redden. Hot brandende hooi werd met hooivorken uit den berg ge trokken en op het erf gegooid, waar de knechts het vuur met water bluschten. Later op den dag bracht dé boer Dorcas weer naar huis, nadat hij haar eerst eens heerlijk had laten smullen. „O," zei Ankie's Vader verbaasd. „Ik heb haar overal gezocht. Wat heeft ze nu weer uitgevoerd? „Uitgevoerd," lachte de boer. .„Wol mijn hooiberg gered. 7# is een flink beest. En als u er over denkt haar te verkopperk „O, nee," riep Ankie versehrikt. „Nü nog niet." antwoordde Vader. Uk éenic, dat Dorcas wc wat ouder dan eén jaar zal- zijn, oer ze begrijpt, wat ze mag doen en wat ze moet Jeten. En jullie?) N 'i Mme. CoTTy.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1923 | | pagina 10