w;
kan de Velduil, want hd} is het, weinig zien,
ofschoon hij zich nog aanmerkelijk beter weet
te redden, dan de anderè uilensoorten. 'Zoo stil
mogelijk gaan we verder, om de plek te nade
ren, waar we deni vogel zagen! neerdalen. Zie,
daar zit hij, en Zijn gele oogen staren ons aan!
Ze zien wel, maar niet voldoende, 'om men
schen, dikwijls hun vijanden, in ons te her
kennen. Toch bespeuren we aan de trillingen
van de zwarte veertjes, die ieder oog als een
kring omsluiten, dat er onrust bij' den uil as.
We bebben nog net tijd de donkere léngtevlek-
ken van borst en buik en de kleine, dicht bijeen-
geplaatste oorpluimpjes te bezien, voordat de
lange vleugels, die in rust tot over den staart
reiken-, worden gespreid. Licht als een veertje
on -geheel geruischloos vliegt de uil been, om
weer elders een beschaduwd schuilhoekje te
zoeken. Als de lucht betrekt of wanneer de zon
- ter kimme neigt, zal de vogel- weer als geduchte
muizeriverslindcr optreden.
In het voorjaar kan mén bier ook wal zien
het eenvoudige nest van -den Velduil. Veel
werk maakt hij er niet van. Een kom is slechts
matig of niet aanwezig, en de vier of vijf eie
ren rusten op een bedje van gedroogd gras.
Ze zijn wit eni -bijna kogelrond. De uilenkinde
ren! blijven in bet nest, totdat ze hun vleugels
kunnen gebruiken.
iWanneer we.nu ook zoo een Ransuil, die ook
wel Groote Katuil genoemd wordt, in het ge
zicht konden zien, zou dadelijk de kleur der
oogen opvallen. Deze toch is oranje. De oor
pluimpjes zijn aanmerkelijk langer en verder
uiteengeplaatst, dan bij den Velduil, en de-
lengtevlekken van de onderdeelen zijn door
smalle, donkere dwarsbanden doorsneden. Hij
broedt minder veelvuldig bij ons, dan de Weid-
uil, doch dn den- winter zien we hem. vooral in
de duinstreken, dikwijls in verscheidene exem
plaren -bijeen. Zijn nest moet men in- boomen
zoeken.
iZie, daar zweeft een roofvogel boven het
terrein, waar we den Velduil zagen -heentrek
ken: Dat is stellig geen uil. Neen, we hebben
daarin te zien een vogel, die even nuttig is
voor den landman, als de beide uilen dit zijn,
want ook hij zoekt thans naar muizen en moei
lijk is hij te verzadigeó.
- Kijk, daar komt nog zoo'n vogel, maar die
lijkt wat kleiner. Juist,, de laatste is het man
netje-Torenvalk (Cerchneis -tinnunculus), die
eenige cM. korter is, dan zijn wijfje. Gedurig
(maken- ze „biddende" bewegingen en af en
toe daalt èr een neder, om de prooi te grijpen
en te verorberen. Roodvalk wordt deze soort
wel genoemd naar de roodbruine'kleur der bo-
vendeelen, doch ook de naam Zwemmer komt
veel voor, terwijl die van Muizenvanger spre
kender ia
Mooi is zoo'n vogel door zijn langen, waaier-
vormigen staart, en het mannetje is fraaier
gekleurd, dan zijn wijfje en de jongen.
De Torenvalk maakt gewoonlijk zelf geen
nest, doch hij maakt gebruik van -oude kraaien^
en eksternesten. Soms vindt men de eieren in
molens en kerktorens en ook wel op den bodem
tusschen- de duintorens. Fraai zien deze weinig
elliptische eieren- er uit. Ze zijn geelachtig van
grond en met samenvloeiende geelroode vlek
ken overdekt, als het ware. De variatie in kleur
is evenwel vrij gróót.
Ep hiermee nemen we afscheid van de los-
gevederde katuilen -en de sierlijke torenvalken,
doch we doen het met den wensch, dat ze (meer
en meer in de achting en beschermingsgezind
heid der menschen mogen rijzen.
Spaar de vogels en hun nesten! Ook die der
uilen en torenvalken en van nog and-ere roof
vogels!
VIJF WEKEN MEE TER
HARINGVANGST.
Door GUS.
n.
Dat was tot dusver nog niet, wat je
noemt, een goede1 vangst geweest slechts
elf kantjes (vaatjes) was het resultaat tan
een week visschen, 't resultaat van een brok
levenskracht van ongeveer twintig sterke
mannen.
Men moet het hebben meegemaakt, om
goed te kunnen -beseffen, wat eigenlijk het
leven van die menschen is ontbering
van rustig huiselijk geluk ontbering van
een gezeiyge omgeving een immer ge
vaarvol bestaan en toch heerscht er op
het schip een geest van (berusting, van te
vreden zijn, zou men zeggen. Vcr.ral dé
tweede week, toen de vangst aanmerkelijk
verbeterde, werd de stemming ook merk
baar opgeruimder.
Ook ondergeteekende was aardig opge
kikkerd' en liet 'bijwijlen zijn sonoor 'geluid
(hm) over 't schip weerklinken: „ha, ha!
daar" gaat ie weer!" en'zdaarmee Jaap
met zijn koek op de Heldersche kermis ge
denkend.
Wij leefden in goede harmonie. Mijn kist
sigaartjes ging zoo nu en dan eens rond",
mijn lectuur vond aftrek, ik -blies op mijn
fluit en.... maakte het haringkaken mee,
dat wil zeggen -als toeschouwer. Dat leek
me toch wel het minst benijdbare baantje
dat kaken -alles vol bloed handen,
gezicht zelfs ook. En vlug dat het ging!
Je stond er van te kijken, zoo gauw de ha
ring in de vaatjes verdween, kant en klaaj,
Middelerwijl stoomden we die tweede
week gedurig het Noorden in, zoodat we
Donderdag en Vrijdag in het gezicht van de
Shetlandscthe kust ons fortuin beproefden.
Er was, veel kans op, dat we Zaterdag Ler-
wick zouden aandoen, de voornaamste vis-
sohershaven op Mainlan<L Veel had ik on
derweg al van deze plaats gehoord met haar
klein' tienduizendtal inwoners, van de lood
rechte rotsen, als het ware bezaaid met
meoKwen, van de honderden koppels of
drifters, zooals de Engelschen hun haring
schepen noemen en van.... Tulok (zoo
spreekt -men den naam uit) Tulok, de voor
de Hollanders bijkans legendarische figuur,
de zestigjarige Lerwicker met zijn duizend
en een ambachtjes Tulok, bij alle' Hol
land» Ik Shetland-visschers welbekend, die
elk jaar naar Vlaardingen oversteekt en
dan in het gebroken Hollandsch, want de
heer Tulok is onze taal tamelijk machtig,
over de Lerwicksche visschers en hun kop
pels pf aat, om dan steeds met zekeren trots
te zeggen-: „Well, well, de koppels maken
mooie reizen!"
'U kunt dus begrijpen hoe verlangend ik
wa$ in Lerwidh voet aan wal te "zetten en
-misschien met den grooten man In aanra
king te mogen- komen.
Zaterdagmorgen vroeg, na het inhalen
der vleet, waarin voor afwisseling weer
eens een anderhalve haring zat, sfcootaden
we fuÜ speed op de rotsachtige kust toe, die
zich steeds duidelijker aan onze oogen (be
gon te vertoonen. Achter het eilandje Bressa
om, voeren we recht op de bergen aan,
waarin geen doorgang te bekennen valt.
visschers moeten in dit rotsengebied wel
goed den weg weten), w-ant zonder zich zelfs
een «ogenblik te vergissen, stuurden ze
recht op de veilige baai aan, waarin mén
zelfs met hevigen storm nauwelijks een
lichte deining bemerkt Het eerqje, wat me
van Lerwick in het oog viel, was het kerk
hof, op de berghelling gelegen en door een
muur van rotsblokken omgeven. Daar slui
meren ook vele Hollandsche visschers, die
op noodlottige wijze hun leven lieten.en
onwillekeurig kwam me het vers van Gross
én van Vliet „Visschersleed" in de gedach
ten, waarin zoo eeftvoudig maar welgemeend
het leven van deze wakkere mannen bezon
gen wordt
„Die in hoop op gewin
Voor een schamel gezin
Met hun logger den kelder ingaan,"
Reeds velen héblben op zee, ver van vrouw
en kind, het leven gelaten stil, vergeten
door de menschheid, maar niet door hun
kameraden.
Welk een typisch vreemdsoortig schouw
spel maakt Lerwick voor den Nederlander,
Vanaf de 'baai gezien, geven -al die op de
berghellingen gebouwde huizen een beslist
zonderlingen indruk. Alles is één grijs -
de huizen, de straten, kerken. Al wat
bouwwerk is, gebeurt niet rflet baksteenen,
zooals bij ons men laateenvoudig stuk
ken rots met dynamiet springen, welke
stukken dan op grootte worden gehakt en
gebruikt voor bouwmateriaal.
Het is daar zéldzaam mooi, die door ber
gen ingesloten baai met baar Mauw, kalm
water, waar nauwelijks een rimpeltje op te
bekennen valt.
's Middags na het eten, nadat ik mijn trui
enz. had verwisseld voor een fatsoenlijk
waltenu-e, ging ik -met de sloep naar 't eiland.
Dat liep in 't eerst weer vreemfl op vasten
bodem, na dagen en nachten met het schip
mee heen en weer te hebben geslingerd;
Nauwelijks aan wal, Verd ik opeeng bij
mijn arm gegrepen. Verbaasd draaide ik me
om-en stond tegenover.Tulok, die dade
lijk mijn landsaard vermoedend, mij toe
voegde: „Doar, oud Hollandsch kanon", en
de richting van zijn arm volgend, bemerkte
ik aan de havenkade een verouderd type
scheepskanon, waarop ik naderbij de volgen-
regels ontcijferde:
Made from wood of
Dutch East India vessel „De Haan"
sunk in -botfle with
i s Spanish -Dunkirkers
in Bressay Sound
13th Jime 1640
Toen ging ik Lerwick eens inwendig be
schouwen. Van uit zee gezien, maakte de
stad een vreemden indruk, met haar rots
huizen, eenmaal in de stad doet ze nog
eigenaardiger aan. Geen rechte regelmatige
straten met -aaneengesloten huizen, neen,
sommige gebouwen staan bij elkaar, dan
weer open plekken, de straten loopen zoo
steil op en af, dat vele van trapjes voorzien.
Als voorbeeld van de steilte van "sommige
straatjes diene het volgende: Een motorfiets
(twee cylinder) reed tegen zoo'n helling op,
welke evolutie door een- talrijke mensohen-
massa met groote belangstelling gevolgd
werd.
Toen ik in het postkantoor een brief
wilde verzenden, zat ik dadelijk met mijn
Hollandsch geld, dat men daar niet in ont
vangst wilde nemen en dus eerst gewisseld
moest worden. Na veel gespeur kwam ik in
een manufacturenwinkel terechten wie
schetst mijn verbazing, toen ik in den eige
naar onzen vriend Tulok herkende, thans
in zijn functie van geldwisselaar. Aan al te
kleine provisie scheen onze vriend een
broertje dood te hebben, enfin na een
onderhoudend gesprek stevende ik met mijn
pennies de straat weer op.
Hé, wat smaakte zoo'n versch broodje
weer heerlijk, vooral die kleine, bruine
broodjes waren verrukkelijk! Heel wat an
ders dan dag in dag uit harde soheepskoek'
plus zout water enz. 'n Water, wat ik naar
binnen werkte bij een helder fonteintje aan
de kade! Dén middag bracht ik op de ber
gen door, waar ik een schitterend uitzicht
had -op -het omliggend land, dé -baai en de
onmetelijke zee. In do stad had ik aanplak
biljetten -gezien1 van de Nord Star Cinema
en 's avonds bevond ik me begrijpelijkerwijs
in de eenige bios, die Lerwich rijk is. Ty
pisch, dat verschil met een Hollandsche dito.
Bij' ons de goedkoopste plaatsen vooraan,
daar precies andersom. De muziek ook niet,
zooals hier in Tivoli b.v. zoo nu en dan
maar eens een los nummertje, den overigen
tijd hoort men alleen maar het geratel van
de lantaarn.
's Avonds nog efens flink wat verorberd
en toen naar mijn geïmproviseerde kooi.
Ik héb al dien tijd niet zoo lekker geslapen
als dien nacht.
Wordt vervolgd.
BABBELUURTJE OVER MODE.
Herfststoffen en herfstkleeding.
Ja al wil ons verstand er nog niet,aan
ons gevoel in den meest letterlijken zin van
het woord zal ons wel 'n handje helpen. We
zullen er aan moeten gelooven: De herfst na
dert alweer. We bibberen zoo'n beetje vanwege
den „heerlijken nazomer" en als we onszelf op
sommige oogenblikkem durven bekennen: We
snakken naar een warme jurk.
Welnu: laten we den strijd itegen dé gure
elementen dan maar weer aanbinflon en...."
den herfst aanvaarden.
Dit toch is altijd nog beter dan te loopen
beven in onze zomerphm-je.
Derhalve zullen we kort en- goed ©en- aan
vang maken met bet opsommen van" wat er zoo
ongeveer aan stoffen en modellen zal worden
gezien in het na-jaar van 1923.
De Stoffen zjj-n over het algemeen dezelfde
gebleven als In het voorafgaande herfst- en
winterseizoen. Alleen: wat voor 'n jaar geleden
'n snufje was en op grondi daarvan moeilijk te
krijgen daarvkn heeft nu iedere behoorlijke
zaak ruim voldoende keus en voorraad.
Om maar eens iets te noemen: dé gebro
cheerde en dammassé-stoffen.
Deze zullen dan nu ook in den herfst veel
gedragen worden. Ook al omdat ze voor de
nieuwe modellfen- uitstekend geschikt zijn.
Naast deze zijn de klein- en groot-geruite
stoffen weer zeer nieuw en aangezien deze stof-
soort bij vele dames bijzonder geliefd is, zal
ook dit wel heel ve<1 edragen worden.
Natuurlijk neemt als vap ouds het fluweel
weer een groote plaats in. Zoowel voor man
tels, costuums, japonnen en avondtoiletten zal
het een gezocht artikel- ziijn.
Daarnaast blijft dan de Serge en de Velours
de Laiue haar onverdringbare plaats behouden.
En wat hier niet bij genoemd is, zal hoogst
waarschijnlijk altijd pas in de tweede plaats
kpmen.
De modellen voor mantels en mantelcos-
tvums zullen een uitgesproken rechtlijnig ka-
r.'Hcte hebben met alleen van onder de knie een
verwijding door middel van een of meerdert
„klqkkige volants.
Ik, geloof trouwens, dat deze klok-volants in
de komende mode een -tamelijk voorname rol
zullen spelen.
Ter nadere aanduiding volgt hier een teeke-
ning van een allerlaatst F-ransch modél.
Zooals u ziet een totaal rechte mantel met
onder de knie aangezet -twee klok-volants.
Hetzelfde kan men waarnemen aan de japon
nen, waarvan u in teekening 2 een voorbeeld
ziet. Daarnaast handhaven zich natuurlijk nog
de gan^ch rechte modeRen,
Van de handhaving der rechte modellen
krijgt men een overtuigend bewijs in plaat 3.
Deze robe-tailleur is van de allernieuwste snit:
bijna recht, doch in-de lendenen even dnge-
knepen, waardoor zoo dat onzegbaar elegante
karakter verkregen wordt
Als materiaal werdi hier gebruikt een donker
blauwe Serge en rood crêpe Atheniën, voor het
maar eventjes zichtbare voorbaantje.
Verder werdeni gebezigd stofknoopen en
-lusjes.
Dit toiletje in z'n .prachtige eenvoud is wel
bijzonder geschikt om te worden gedragen op
de wandeling, zoodra we met recht kunnen
spréken van de kille dagen.
Daarnaast intusschen zijn- er pi eerdere, die
evengoed passen in de a.s. mode. Hiervan
nieuwsgierige lezeres -*• vertel ik u de volgende
maal.
De gelegenheid.
A. Verbeeld je, zeg (Hater,kwam zoo
maar die oude colléga -van jou naar me toe
je weet wel, dien jil me kortelings hebt
voorgesteld.
B. Nou en?
A. Neem me niet kwalijk! Hij vroeg me
eventjes vijf en twintig pep ter leen.
B. En heb je ze hem gegeven?
A. Hoe kom je erbij! Ik moet zoo iemand
toch eerst eens een 'beetje nader leeren ken
nen?
iB. Nou Dan zou Ik ze hem maar wel
gegeven hebben, want een betere gelegen
heid om hem te leeren kennen kun je niet
krijgenl
Afgedongen.
Wel, ik dacht dat je met je vrouw naar
Italië zou gegaan zün?
--- Dat zou ik ook, want ze had het als min
ste eisch voor dit jaar gesteld. Maar ik heb
net zoo lang afgedongen, tot het n nieuw
costuum, twee hoeden en zoo'n moderne pa-
fapluie geworden ia
Moderne tijden.
Mevrouw Jansen: Dus mevrouw De Groot
U komt stellig Zondag bij ons op de recep
tie?
Mevrouw De Groot: Nou, mevrouw stel
lig beloven kan ik het niet. Ik -moet eerst we
ten of onze meid uit gaat, hè?
Koopman: Parapluie koopen, mijnheer.
Komp net weer 'n Feberuwaarie-buitje an.
Heer: Nee dank je.ik laat me liever
nat regenen I M'n parapluies' worden toch
maar gekaapt.
Koopman: Zal-u van.deze geen lapt van
hebbe, meneer. Op me woord ze neme 'm
nie mee.
De leerling.
Een ervaren visscher zou een beginneling
leeren visschen. Op de plas gekomen legden
ze ieder aan een kant. van het bootje in. De
leermeester had tevoren de hengel kant en
klaar gemaakt
Als er nou wat gebeurt, dan waaréchuw
je maar zei hij.
Plotseling keert de leerling zich om:
Zeg, dat'rooie dingetje, dat daar bij jou
op 't water drijft eh dat ronde ding dat
aan die lijn zit.hoe noem je dat ook
weer....
De dobber.
Ja juistIs zoo'n ding duur?
Duur? nou dat gaat nog al.Die
van jou is 'n heele dure
He, verdikkeme wat jammer.En nou
is-tie zoopas juist gezonken.
Al straf genoeg!
Rechter:Een ding kan ik me niet be
grijpen, beklaagde dat moeit je me toch
eens ophelderen.Per slot van'rekening
steel je in dat kantoor eenige onbeteekenlenr
de dingen en het kistje met geld laat je on
aangeroerd staan.
Beklaagde: Edelachtbare doet u mij een
pléizier en begin daar nu ook niet over
M'n vrouw heeft me er al driemaal de huid
voor volgescholden.
Juffrouw, op erwtensoep belust, komt een
klein slagerswinkeltje 'binnen. Na eenigen
tijd .gewacht te hebben, komt de niet goed
ter been zijnde slager binnen sloffen.
Juffrouw: Hebt u varkenspootjes?
Slager: Nee, juffrouw, dat is van de
rheumatiek.
Liesje: Grootmoeder, word ik ook eens een
grootmoeder net als u?
Grootmoeder: Zeker Liesjedat zal
wel
Liesje: Maareh.moet ik dan ook
eerst met grootvader gaan trouwen?
Nauwkeurigheid.
Bezoeker tot kellner:
Is er kip?
Ja, mijnheer, er is kip!
Is het kip van vandaag?
Ja, mijnheer!
Is ze malsch?
Ja, mijnheer!
Lekker?
Ja, mijnheer!
Geef mij dan één dijstuk!
Waarop de kellmer met ernstig geziqhl
vraagt:
En welk dijstuk wenscht u? Hef linker
of het rechter?
I
DE MOPPER-KABOUTER.
Er was eens een kleine jongen, die Maarten
heette. Een kleine jongen met donkere oogen
en bruin krullend haar, die er heel lief uitge
zien zo-u hebben, als niet steeds zijn mondhoe
ken omlaag-getrokken waren geweest. Want
Maarten was niet gelukkig. Hij- mopperde en
bromde altijd. Waarom?
Ja, dat wist niemand Maarten had1 een lieve
vader en moeder en een lief zusje en een aardig
kindermeisje en een heerlijk huis, maar daar
scheen hij niets om te geven. Hij had al-tijd- wel
-iets om over -te mopperen.
Morgens bromde hij, omdat hij; brood- moest
eten in plaats van pap of omdat hij pap moest
eten en juist liever brood wilde hebben Dan
jnopperd-e hy\ omdat het regende en hit niet
naar buiten kon of wel, omdat de zon scheen
en hij uit moest, terwijl hij nu juist liever -thuis
had gespee d Later op den dag mopperde bil
weer omdat.O, maar het is me onmogelijk
alle dingen op te noemen, waarover Maarten
mopperde, wart hr mopperde over alles. En
het ergste is, dat hij zijn zusje Phientje er ook
verdrietig mee maakte. Phientje had lachende
bruine oogen en altijd danste en sprong ze als
een jonge hond en. ze deed. steeds haar b^
om Maarten ook aan het lachen te makom
Maar juf zei gewoonlijk: „Doe het maar niet,
Phientjè; Maarten heeft de^ Mopperkabouter
weer op zijn schouder zitten."
Nu wilde Maarten eigenlijk in 't geheel niet
mopperen; Hij wist wek dat het heel lecliyk
was. -Maar er scheen wel iets te zijn, dat maak
te, dat hij wel mopperen moest. En hy begon
te denkeik of ér misschien werkelijk een ka
bouter. op zijn schouder zat, die hem die inop-
pergedachtén in zijn oor fluisterde. Daardoor
was hij hee*lemaal niet Verbaasd', toen hij op
zekeren dag zijn mopper-kabouter zag.
Het gebeurde op een avond- na het eten.
Maarten en Phientje waren met moeder in de
kamer en Phientje wou grhag spelletjes doen,
maar Maarten begon als gewoonlijk weer te
mopperen. Daarom zea moeder: „Maarten, als
je mopperen wilt, moet je maar naar de speel
kamer gaan. Ik kan hier geen vervelende jon
gens gebruiken." Maarten was boos naar de
kinderkamer gegaan en daar ineengedoken op
de groote armstoel voor den haard. Toon zag
hij de mopper-kabouter. Eerst dacht hy, dat
het een muis was, die heen en weer draafde
over de asch. Maar toen hij heter toekeek, zag
hij een aardig klein, bruin elfje met bruine
oogen en krullend haar, net als hij zelf bad.
Maar o, met zoo'n ontevreden mondje.
„Het is afschuwelijk," zei de kabouter: „Tk
kan nu nooit eens lekker mopperen. Als ik
maar even begin, dan zeggen ze altijd, dat ik
er geen reden vóór heb."
„Dat is precies als met mij," riep Maarten
"uit.
„Prachtig," zei de kabouter. „Ja, wij lyken
in alles op elkaar. Kom laten we eens mensehen
op gaan zoeken, die wel reden tot klagen heb
ben I" Hy sprong yit den haard vóór Maarten.
En opeens groeide hij -tot een jongen net zoo
groot als Maarten.
„Kom," zei hij: „We hoeven niet ver te
g8an."
Ze liepen het huis uit en den weg op -tot ze
een bocht om gingen. Daar stonden eenige
heel-kleine huisjes.
„Een huis van twee vertrekken," gichelde
de kabouter. „Laten- we hier eens binnen kij
ken. Hier zal wel heel wat reden tot mopperen
en Hagen zijn, want er zijn zeven kinderen."
De jongens keken door een kier van de deur.
Er was een tafel, waalleen lamp op stond. En
rondom de tafel zaten alle kinderen met hun
vader en moeder.
„Het schijnt wel, dat ze niet mopperen," zei
Maarten verbaasd. En dat deden ze ook niet.
Twee waren er bezig met meloenpitten aan te
rjjgen, die ze eerst in roode inkt hadden ge
kleurd. Drie stonden naar vader te kijken, die
een papieren vliegmachine maakte. En nog
twee luisterden naar een verhaal, dat moeder
vertelde.
„Kom maar mee„" zei de mopperkabouter.
„Het is hier niets gedaan. Laten we naar Tillie
gaan kijken-."
„Wie is Tillie?" vrc: Maarten-.
„O, zy woont in het volgende huisje. Zy moet
altijd- blijven liggen, omdat thaar rug niet goed
iq. Zy zal vaak genoeg mopperen!"
)Ke keken door het open raam en toen ze
zagen, dat Tillie alleen w„s, stapten- ze naar
binnen. I
Tillie was aan het kralen rjjgen.
„Verveelt het je niet, hier steeds zoo te moe
ten liggen?" vroeg de mopperkabouter.
„O, nee," antwoordde Tillie. „Br heb Martha
toch, zie je. Ik maak een mooie halsketting voor
haar." Ze-wees naar een oude, slappe pop.
„Wat, dat -oude di^ig?" riep Maarten uit.
„Die is ook niet erg mooi, hè?"
„Ik vind haar wel mooi!" zei Tillie. „Je ftioet
haar eens zien met haar beste kleeren aan. Ik
heb haar zelf gemaakt."
„O, ga maar mee," zei de kaboutér. „Hier
moeten we ook niet zijn!" En hjj trok Maarten
mee. „We zullen- eens gaan praten; met- Grauw
tje," zei hjj. „Grauwtje beeft genoeg reden- tot
klagen Jansen's oude ezeL, weet je. Hij moet
eiken dag hard' werken en heeft nooit genoeg
te eten."
,,Maar ik kan n-iet met een ezel praten,"
wierp Maarten tegen. „En ik kan ze ook niet
verstaan."
„O, ja, dat gaat Wel, omdat ik er bij ben,"
beloofde de kabouter. „Je kunt nu de taal van
dieren wel verstaan."
Ze stapten Grauwtje's stal binnen en von
den hem daar bezig liggende wat hooi te knab
belen.
„Geen graan?" zei de kabouter. „Geen wor
telen? Niets behoorlijks, om te eten!"
„Hooi," antwoordde Grauwtje.
De kabouter stampvoette en zei: „Met dat
volk is niets te beginnen. Kom, Maarten!"
Maar Maarten antwoordde: „Ik ik heb
gedacht -over iets, dat ik wel zou willen doen!"
(Hierdoor werd de jbetoovering gebroken en
Maarten vond zichzelf in de kinderkamer terug.
Hjj sprong uit den stoel en huppelde naar de
speelgoedkast.
Toen moeder even later binnenkwam, vond
ze een glimlachend jongetje, dat speelgoed uit
zocht. '-
„Wel, Maarten, waar is de imopperkabouter
heengegaan?" vroeg moeder.
„O, die is voor goed weg, moeder," antwoord
de Mèarten.
Door het mopperen wordt alles leelijk. En
als je zin krijgt om te gaan -brommen, dan
wordt alles in eens weer goed als je maar iets
voor een ander gaat doen. Moeder, mag ik dit
pijpent-ameublement, dat ik zelf gemaakt heb,
aan Tillie geven?"
RAADSELS.
Nieuwe raadsels.
I. Ik besta uit twee lettergrepen en ben
een zwarte stof. Myn eerste wordt in de
keuken gebruikt, mijn twr Is een metaal.
Wat ben lk?
H.
XXXXXXXX, Op do staande eri op
cS 1 liggende kruisjeslijn
komt (van onder naar (bo
ven en van links naar
mijt) de naam van eén
gebeurtenis.
Op de le regel het ge-
Vraagde woord; op de 2e
een ander woord voor klok; op de 3e een
man, die voor een dagelijksch voedsel
zorgt; op de 4o een warm land; op de 5e
een met boomen beplante weg; of) de 6e een
schoenmak erswerktu i gop de 7e een voor
voedsel gébruikte 'knol; op de 8e een mede
klinker.
van Oud-Amsterdam van Oarel Brensa
wordt de volgende week voortgezet.
Red.
J. Daalder Dz.
„Een visscherman zit gauw in de put",
werd me gezegd, „maar hij is er ook gauw
weer uit".
Mme. Corry.
De feuilletonroeks „Wetenswaardigheden