w; kan de Velduil, want hd} is het, weinig zien, ofschoon hij zich nog aanmerkelijk beter weet te redden, dan de anderè uilensoorten. 'Zoo stil mogelijk gaan we verder, om de plek te nade ren, waar we deni vogel zagen! neerdalen. Zie, daar zit hij, en Zijn gele oogen staren ons aan! Ze zien wel, maar niet voldoende, 'om men schen, dikwijls hun vijanden, in ons te her kennen. Toch bespeuren we aan de trillingen van de zwarte veertjes, die ieder oog als een kring omsluiten, dat er onrust bij' den uil as. We bebben nog net tijd de donkere léngtevlek- ken van borst en buik en de kleine, dicht bijeen- geplaatste oorpluimpjes te bezien, voordat de lange vleugels, die in rust tot over den staart reiken-, worden gespreid. Licht als een veertje on -geheel geruischloos vliegt de uil been, om weer elders een beschaduwd schuilhoekje te zoeken. Als de lucht betrekt of wanneer de zon - ter kimme neigt, zal de vogel- weer als geduchte muizeriverslindcr optreden. In het voorjaar kan mén bier ook wal zien het eenvoudige nest van -den Velduil. Veel werk maakt hij er niet van. Een kom is slechts matig of niet aanwezig, en de vier of vijf eie ren rusten op een bedje van gedroogd gras. Ze zijn wit eni -bijna kogelrond. De uilenkinde ren! blijven in bet nest, totdat ze hun vleugels kunnen gebruiken. iWanneer we.nu ook zoo een Ransuil, die ook wel Groote Katuil genoemd wordt, in het ge zicht konden zien, zou dadelijk de kleur der oogen opvallen. Deze toch is oranje. De oor pluimpjes zijn aanmerkelijk langer en verder uiteengeplaatst, dan bij den Velduil, en de- lengtevlekken van de onderdeelen zijn door smalle, donkere dwarsbanden doorsneden. Hij broedt minder veelvuldig bij ons, dan de Weid- uil, doch dn den- winter zien we hem. vooral in de duinstreken, dikwijls in verscheidene exem plaren -bijeen. Zijn nest moet men in- boomen zoeken. iZie, daar zweeft een roofvogel boven het terrein, waar we den Velduil zagen -heentrek ken: Dat is stellig geen uil. Neen, we hebben daarin te zien een vogel, die even nuttig is voor den landman, als de beide uilen dit zijn, want ook hij zoekt thans naar muizen en moei lijk is hij te verzadigeó. - Kijk, daar komt nog zoo'n vogel, maar die lijkt wat kleiner. Juist,, de laatste is het man netje-Torenvalk (Cerchneis -tinnunculus), die eenige cM. korter is, dan zijn wijfje. Gedurig (maken- ze „biddende" bewegingen en af en toe daalt èr een neder, om de prooi te grijpen en te verorberen. Roodvalk wordt deze soort wel genoemd naar de roodbruine'kleur der bo- vendeelen, doch ook de naam Zwemmer komt veel voor, terwijl die van Muizenvanger spre kender ia Mooi is zoo'n vogel door zijn langen, waaier- vormigen staart, en het mannetje is fraaier gekleurd, dan zijn wijfje en de jongen. De Torenvalk maakt gewoonlijk zelf geen nest, doch hij maakt gebruik van -oude kraaien^ en eksternesten. Soms vindt men de eieren in molens en kerktorens en ook wel op den bodem tusschen- de duintorens. Fraai zien deze weinig elliptische eieren- er uit. Ze zijn geelachtig van grond en met samenvloeiende geelroode vlek ken overdekt, als het ware. De variatie in kleur is evenwel vrij gróót. Ep hiermee nemen we afscheid van de los- gevederde katuilen -en de sierlijke torenvalken, doch we doen het met den wensch, dat ze (meer en meer in de achting en beschermingsgezind heid der menschen mogen rijzen. Spaar de vogels en hun nesten! Ook die der uilen en torenvalken en van nog and-ere roof vogels! VIJF WEKEN MEE TER HARINGVANGST. Door GUS. n. Dat was tot dusver nog niet, wat je noemt, een goede1 vangst geweest slechts elf kantjes (vaatjes) was het resultaat tan een week visschen, 't resultaat van een brok levenskracht van ongeveer twintig sterke mannen. Men moet het hebben meegemaakt, om goed te kunnen -beseffen, wat eigenlijk het leven van die menschen is ontbering van rustig huiselijk geluk ontbering van een gezeiyge omgeving een immer ge vaarvol bestaan en toch heerscht er op het schip een geest van (berusting, van te vreden zijn, zou men zeggen. Vcr.ral dé tweede week, toen de vangst aanmerkelijk verbeterde, werd de stemming ook merk baar opgeruimder. Ook ondergeteekende was aardig opge kikkerd' en liet 'bijwijlen zijn sonoor 'geluid (hm) over 't schip weerklinken: „ha, ha! daar" gaat ie weer!" en'zdaarmee Jaap met zijn koek op de Heldersche kermis ge denkend. Wij leefden in goede harmonie. Mijn kist sigaartjes ging zoo nu en dan eens rond", mijn lectuur vond aftrek, ik -blies op mijn fluit en.... maakte het haringkaken mee, dat wil zeggen -als toeschouwer. Dat leek me toch wel het minst benijdbare baantje dat kaken -alles vol bloed handen, gezicht zelfs ook. En vlug dat het ging! Je stond er van te kijken, zoo gauw de ha ring in de vaatjes verdween, kant en klaaj, Middelerwijl stoomden we die tweede week gedurig het Noorden in, zoodat we Donderdag en Vrijdag in het gezicht van de Shetlandscthe kust ons fortuin beproefden. Er was, veel kans op, dat we Zaterdag Ler- wick zouden aandoen, de voornaamste vis- sohershaven op Mainlan<L Veel had ik on derweg al van deze plaats gehoord met haar klein' tienduizendtal inwoners, van de lood rechte rotsen, als het ware bezaaid met meoKwen, van de honderden koppels of drifters, zooals de Engelschen hun haring schepen noemen en van.... Tulok (zoo spreekt -men den naam uit) Tulok, de voor de Hollanders bijkans legendarische figuur, de zestigjarige Lerwicker met zijn duizend en een ambachtjes Tulok, bij alle' Hol land» Ik Shetland-visschers welbekend, die elk jaar naar Vlaardingen oversteekt en dan in het gebroken Hollandsch, want de heer Tulok is onze taal tamelijk machtig, over de Lerwicksche visschers en hun kop pels pf aat, om dan steeds met zekeren trots te zeggen-: „Well, well, de koppels maken mooie reizen!" 'U kunt dus begrijpen hoe verlangend ik wa$ in Lerwidh voet aan wal te "zetten en -misschien met den grooten man In aanra king te mogen- komen. Zaterdagmorgen vroeg, na het inhalen der vleet, waarin voor afwisseling weer eens een anderhalve haring zat, sfcootaden we fuÜ speed op de rotsachtige kust toe, die zich steeds duidelijker aan onze oogen (be gon te vertoonen. Achter het eilandje Bressa om, voeren we recht op de bergen aan, waarin geen doorgang te bekennen valt. visschers moeten in dit rotsengebied wel goed den weg weten), w-ant zonder zich zelfs een «ogenblik te vergissen, stuurden ze recht op de veilige baai aan, waarin mén zelfs met hevigen storm nauwelijks een lichte deining bemerkt Het eerqje, wat me van Lerwick in het oog viel, was het kerk hof, op de berghelling gelegen en door een muur van rotsblokken omgeven. Daar slui meren ook vele Hollandsche visschers, die op noodlottige wijze hun leven lieten.en onwillekeurig kwam me het vers van Gross én van Vliet „Visschersleed" in de gedach ten, waarin zoo eeftvoudig maar welgemeend het leven van deze wakkere mannen bezon gen wordt „Die in hoop op gewin Voor een schamel gezin Met hun logger den kelder ingaan," Reeds velen héblben op zee, ver van vrouw en kind, het leven gelaten stil, vergeten door de menschheid, maar niet door hun kameraden. Welk een typisch vreemdsoortig schouw spel maakt Lerwick voor den Nederlander, Vanaf de 'baai gezien, geven -al die op de berghellingen gebouwde huizen een beslist zonderlingen indruk. Alles is één grijs - de huizen, de straten, kerken. Al wat bouwwerk is, gebeurt niet rflet baksteenen, zooals bij ons men laateenvoudig stuk ken rots met dynamiet springen, welke stukken dan op grootte worden gehakt en gebruikt voor bouwmateriaal. Het is daar zéldzaam mooi, die door ber gen ingesloten baai met baar Mauw, kalm water, waar nauwelijks een rimpeltje op te bekennen valt. 's Middags na het eten, nadat ik mijn trui enz. had verwisseld voor een fatsoenlijk waltenu-e, ging ik -met de sloep naar 't eiland. Dat liep in 't eerst weer vreemfl op vasten bodem, na dagen en nachten met het schip mee heen en weer te hebben geslingerd; Nauwelijks aan wal, Verd ik opeeng bij mijn arm gegrepen. Verbaasd draaide ik me om-en stond tegenover.Tulok, die dade lijk mijn landsaard vermoedend, mij toe voegde: „Doar, oud Hollandsch kanon", en de richting van zijn arm volgend, bemerkte ik aan de havenkade een verouderd type scheepskanon, waarop ik naderbij de volgen- regels ontcijferde: Made from wood of Dutch East India vessel „De Haan" sunk in -botfle with i s Spanish -Dunkirkers in Bressay Sound 13th Jime 1640 Toen ging ik Lerwick eens inwendig be schouwen. Van uit zee gezien, maakte de stad een vreemden indruk, met haar rots huizen, eenmaal in de stad doet ze nog eigenaardiger aan. Geen rechte regelmatige straten met -aaneengesloten huizen, neen, sommige gebouwen staan bij elkaar, dan weer open plekken, de straten loopen zoo steil op en af, dat vele van trapjes voorzien. Als voorbeeld van de steilte van "sommige straatjes diene het volgende: Een motorfiets (twee cylinder) reed tegen zoo'n helling op, welke evolutie door een- talrijke mensohen- massa met groote belangstelling gevolgd werd. Toen ik in het postkantoor een brief wilde verzenden, zat ik dadelijk met mijn Hollandsch geld, dat men daar niet in ont vangst wilde nemen en dus eerst gewisseld moest worden. Na veel gespeur kwam ik in een manufacturenwinkel terechten wie schetst mijn verbazing, toen ik in den eige naar onzen vriend Tulok herkende, thans in zijn functie van geldwisselaar. Aan al te kleine provisie scheen onze vriend een broertje dood te hebben, enfin na een onderhoudend gesprek stevende ik met mijn pennies de straat weer op. Hé, wat smaakte zoo'n versch broodje weer heerlijk, vooral die kleine, bruine broodjes waren verrukkelijk! Heel wat an ders dan dag in dag uit harde soheepskoek' plus zout water enz. 'n Water, wat ik naar binnen werkte bij een helder fonteintje aan de kade! Dén middag bracht ik op de ber gen door, waar ik een schitterend uitzicht had -op -het omliggend land, dé -baai en de onmetelijke zee. In do stad had ik aanplak biljetten -gezien1 van de Nord Star Cinema en 's avonds bevond ik me begrijpelijkerwijs in de eenige bios, die Lerwich rijk is. Ty pisch, dat verschil met een Hollandsche dito. Bij' ons de goedkoopste plaatsen vooraan, daar precies andersom. De muziek ook niet, zooals hier in Tivoli b.v. zoo nu en dan maar eens een los nummertje, den overigen tijd hoort men alleen maar het geratel van de lantaarn. 's Avonds nog efens flink wat verorberd en toen naar mijn geïmproviseerde kooi. Ik héb al dien tijd niet zoo lekker geslapen als dien nacht. Wordt vervolgd. BABBELUURTJE OVER MODE. Herfststoffen en herfstkleeding. Ja al wil ons verstand er nog niet,aan ons gevoel in den meest letterlijken zin van het woord zal ons wel 'n handje helpen. We zullen er aan moeten gelooven: De herfst na dert alweer. We bibberen zoo'n beetje vanwege den „heerlijken nazomer" en als we onszelf op sommige oogenblikkem durven bekennen: We snakken naar een warme jurk. Welnu: laten we den strijd itegen dé gure elementen dan maar weer aanbinflon en...." den herfst aanvaarden. Dit toch is altijd nog beter dan te loopen beven in onze zomerphm-je. Derhalve zullen we kort en- goed ©en- aan vang maken met bet opsommen van" wat er zoo ongeveer aan stoffen en modellen zal worden gezien in het na-jaar van 1923. De Stoffen zjj-n over het algemeen dezelfde gebleven als In het voorafgaande herfst- en winterseizoen. Alleen: wat voor 'n jaar geleden 'n snufje was en op grondi daarvan moeilijk te krijgen daarvkn heeft nu iedere behoorlijke zaak ruim voldoende keus en voorraad. Om maar eens iets te noemen: dé gebro cheerde en dammassé-stoffen. Deze zullen dan nu ook in den herfst veel gedragen worden. Ook al omdat ze voor de nieuwe modellfen- uitstekend geschikt zijn. Naast deze zijn de klein- en groot-geruite stoffen weer zeer nieuw en aangezien deze stof- soort bij vele dames bijzonder geliefd is, zal ook dit wel heel ve<1 edragen worden. Natuurlijk neemt als vap ouds het fluweel weer een groote plaats in. Zoowel voor man tels, costuums, japonnen en avondtoiletten zal het een gezocht artikel- ziijn. Daarnaast blijft dan de Serge en de Velours de Laiue haar onverdringbare plaats behouden. En wat hier niet bij genoemd is, zal hoogst waarschijnlijk altijd pas in de tweede plaats kpmen. De modellen voor mantels en mantelcos- tvums zullen een uitgesproken rechtlijnig ka- r.'Hcte hebben met alleen van onder de knie een verwijding door middel van een of meerdert „klqkkige volants. Ik, geloof trouwens, dat deze klok-volants in de komende mode een -tamelijk voorname rol zullen spelen. Ter nadere aanduiding volgt hier een teeke- ning van een allerlaatst F-ransch modél. Zooals u ziet een totaal rechte mantel met onder de knie aangezet -twee klok-volants. Hetzelfde kan men waarnemen aan de japon nen, waarvan u in teekening 2 een voorbeeld ziet. Daarnaast handhaven zich natuurlijk nog de gan^ch rechte modeRen, Van de handhaving der rechte modellen krijgt men een overtuigend bewijs in plaat 3. Deze robe-tailleur is van de allernieuwste snit: bijna recht, doch in-de lendenen even dnge- knepen, waardoor zoo dat onzegbaar elegante karakter verkregen wordt Als materiaal werdi hier gebruikt een donker blauwe Serge en rood crêpe Atheniën, voor het maar eventjes zichtbare voorbaantje. Verder werdeni gebezigd stofknoopen en -lusjes. Dit toiletje in z'n .prachtige eenvoud is wel bijzonder geschikt om te worden gedragen op de wandeling, zoodra we met recht kunnen spréken van de kille dagen. Daarnaast intusschen zijn- er pi eerdere, die evengoed passen in de a.s. mode. Hiervan nieuwsgierige lezeres -*• vertel ik u de volgende maal. De gelegenheid. A. Verbeeld je, zeg (Hater,kwam zoo maar die oude colléga -van jou naar me toe je weet wel, dien jil me kortelings hebt voorgesteld. B. Nou en? A. Neem me niet kwalijk! Hij vroeg me eventjes vijf en twintig pep ter leen. B. En heb je ze hem gegeven? A. Hoe kom je erbij! Ik moet zoo iemand toch eerst eens een 'beetje nader leeren ken nen? iB. Nou Dan zou Ik ze hem maar wel gegeven hebben, want een betere gelegen heid om hem te leeren kennen kun je niet krijgenl Afgedongen. Wel, ik dacht dat je met je vrouw naar Italië zou gegaan zün? --- Dat zou ik ook, want ze had het als min ste eisch voor dit jaar gesteld. Maar ik heb net zoo lang afgedongen, tot het n nieuw costuum, twee hoeden en zoo'n moderne pa- fapluie geworden ia Moderne tijden. Mevrouw Jansen: Dus mevrouw De Groot U komt stellig Zondag bij ons op de recep tie? Mevrouw De Groot: Nou, mevrouw stel lig beloven kan ik het niet. Ik -moet eerst we ten of onze meid uit gaat, hè? Koopman: Parapluie koopen, mijnheer. Komp net weer 'n Feberuwaarie-buitje an. Heer: Nee dank je.ik laat me liever nat regenen I M'n parapluies' worden toch maar gekaapt. Koopman: Zal-u van.deze geen lapt van hebbe, meneer. Op me woord ze neme 'm nie mee. De leerling. Een ervaren visscher zou een beginneling leeren visschen. Op de plas gekomen legden ze ieder aan een kant. van het bootje in. De leermeester had tevoren de hengel kant en klaar gemaakt Als er nou wat gebeurt, dan waaréchuw je maar zei hij. Plotseling keert de leerling zich om: Zeg, dat'rooie dingetje, dat daar bij jou op 't water drijft eh dat ronde ding dat aan die lijn zit.hoe noem je dat ook weer.... De dobber. Ja juistIs zoo'n ding duur? Duur? nou dat gaat nog al.Die van jou is 'n heele dure He, verdikkeme wat jammer.En nou is-tie zoopas juist gezonken. Al straf genoeg! Rechter:Een ding kan ik me niet be grijpen, beklaagde dat moeit je me toch eens ophelderen.Per slot van'rekening steel je in dat kantoor eenige onbeteekenlenr de dingen en het kistje met geld laat je on aangeroerd staan. Beklaagde: Edelachtbare doet u mij een pléizier en begin daar nu ook niet over M'n vrouw heeft me er al driemaal de huid voor volgescholden. Juffrouw, op erwtensoep belust, komt een klein slagerswinkeltje 'binnen. Na eenigen tijd .gewacht te hebben, komt de niet goed ter been zijnde slager binnen sloffen. Juffrouw: Hebt u varkenspootjes? Slager: Nee, juffrouw, dat is van de rheumatiek. Liesje: Grootmoeder, word ik ook eens een grootmoeder net als u? Grootmoeder: Zeker Liesjedat zal wel Liesje: Maareh.moet ik dan ook eerst met grootvader gaan trouwen? Nauwkeurigheid. Bezoeker tot kellner: Is er kip? Ja, mijnheer, er is kip! Is het kip van vandaag? Ja, mijnheer! Is ze malsch? Ja, mijnheer! Lekker? Ja, mijnheer! Geef mij dan één dijstuk! Waarop de kellmer met ernstig geziqhl vraagt: En welk dijstuk wenscht u? Hef linker of het rechter? I DE MOPPER-KABOUTER. Er was eens een kleine jongen, die Maarten heette. Een kleine jongen met donkere oogen en bruin krullend haar, die er heel lief uitge zien zo-u hebben, als niet steeds zijn mondhoe ken omlaag-getrokken waren geweest. Want Maarten was niet gelukkig. Hij- mopperde en bromde altijd. Waarom? Ja, dat wist niemand Maarten had1 een lieve vader en moeder en een lief zusje en een aardig kindermeisje en een heerlijk huis, maar daar scheen hij niets om te geven. Hij had al-tijd- wel -iets om over -te mopperen. Morgens bromde hij, omdat hij; brood- moest eten in plaats van pap of omdat hij pap moest eten en juist liever brood wilde hebben Dan jnopperd-e hy\ omdat het regende en hit niet naar buiten kon of wel, omdat de zon scheen en hij uit moest, terwijl hij nu juist liever -thuis had gespee d Later op den dag mopperde bil weer omdat.O, maar het is me onmogelijk alle dingen op te noemen, waarover Maarten mopperde, wart hr mopperde over alles. En het ergste is, dat hij zijn zusje Phientje er ook verdrietig mee maakte. Phientje had lachende bruine oogen en altijd danste en sprong ze als een jonge hond en. ze deed. steeds haar b^ om Maarten ook aan het lachen te makom Maar juf zei gewoonlijk: „Doe het maar niet, Phientjè; Maarten heeft de^ Mopperkabouter weer op zijn schouder zitten." Nu wilde Maarten eigenlijk in 't geheel niet mopperen; Hij wist wek dat het heel lecliyk was. -Maar er scheen wel iets te zijn, dat maak te, dat hij wel mopperen moest. En hy begon te denkeik of ér misschien werkelijk een ka bouter. op zijn schouder zat, die hem die inop- pergedachtén in zijn oor fluisterde. Daardoor was hij hee*lemaal niet Verbaasd', toen hij op zekeren dag zijn mopper-kabouter zag. Het gebeurde op een avond- na het eten. Maarten en Phientje waren met moeder in de kamer en Phientje wou grhag spelletjes doen, maar Maarten begon als gewoonlijk weer te mopperen. Daarom zea moeder: „Maarten, als je mopperen wilt, moet je maar naar de speel kamer gaan. Ik kan hier geen vervelende jon gens gebruiken." Maarten was boos naar de kinderkamer gegaan en daar ineengedoken op de groote armstoel voor den haard. Toon zag hij de mopper-kabouter. Eerst dacht hy, dat het een muis was, die heen en weer draafde over de asch. Maar toen hij heter toekeek, zag hij een aardig klein, bruin elfje met bruine oogen en krullend haar, net als hij zelf bad. Maar o, met zoo'n ontevreden mondje. „Het is afschuwelijk," zei de kabouter: „Tk kan nu nooit eens lekker mopperen. Als ik maar even begin, dan zeggen ze altijd, dat ik er geen reden vóór heb." „Dat is precies als met mij," riep Maarten "uit. „Prachtig," zei de kabouter. „Ja, wij lyken in alles op elkaar. Kom laten we eens mensehen op gaan zoeken, die wel reden tot klagen heb ben I" Hy sprong yit den haard vóór Maarten. En opeens groeide hij -tot een jongen net zoo groot als Maarten. „Kom," zei hij: „We hoeven niet ver te g8an." Ze liepen het huis uit en den weg op -tot ze een bocht om gingen. Daar stonden eenige heel-kleine huisjes. „Een huis van twee vertrekken," gichelde de kabouter. „Laten- we hier eens binnen kij ken. Hier zal wel heel wat reden tot mopperen en Hagen zijn, want er zijn zeven kinderen." De jongens keken door een kier van de deur. Er was een tafel, waalleen lamp op stond. En rondom de tafel zaten alle kinderen met hun vader en moeder. „Het schijnt wel, dat ze niet mopperen," zei Maarten verbaasd. En dat deden ze ook niet. Twee waren er bezig met meloenpitten aan te rjjgen, die ze eerst in roode inkt hadden ge kleurd. Drie stonden naar vader te kijken, die een papieren vliegmachine maakte. En nog twee luisterden naar een verhaal, dat moeder vertelde. „Kom maar mee„" zei de mopperkabouter. „Het is hier niets gedaan. Laten we naar Tillie gaan kijken-." „Wie is Tillie?" vrc: Maarten-. „O, zy woont in het volgende huisje. Zy moet altijd- blijven liggen, omdat thaar rug niet goed iq. Zy zal vaak genoeg mopperen!" )Ke keken door het open raam en toen ze zagen, dat Tillie alleen w„s, stapten- ze naar binnen. I Tillie was aan het kralen rjjgen. „Verveelt het je niet, hier steeds zoo te moe ten liggen?" vroeg de mopperkabouter. „O, nee," antwoordde Tillie. „Br heb Martha toch, zie je. Ik maak een mooie halsketting voor haar." Ze-wees naar een oude, slappe pop. „Wat, dat -oude di^ig?" riep Maarten uit. „Die is ook niet erg mooi, hè?" „Ik vind haar wel mooi!" zei Tillie. „Je ftioet haar eens zien met haar beste kleeren aan. Ik heb haar zelf gemaakt." „O, ga maar mee," zei de kaboutér. „Hier moeten we ook niet zijn!" En hjj trok Maarten mee. „We zullen- eens gaan praten; met- Grauw tje," zei hjj. „Grauwtje beeft genoeg reden- tot klagen Jansen's oude ezeL, weet je. Hij moet eiken dag hard' werken en heeft nooit genoeg te eten." ,,Maar ik kan n-iet met een ezel praten," wierp Maarten tegen. „En ik kan ze ook niet verstaan." „O, ja, dat gaat Wel, omdat ik er bij ben," beloofde de kabouter. „Je kunt nu de taal van dieren wel verstaan." Ze stapten Grauwtje's stal binnen en von den hem daar bezig liggende wat hooi te knab belen. „Geen graan?" zei de kabouter. „Geen wor telen? Niets behoorlijks, om te eten!" „Hooi," antwoordde Grauwtje. De kabouter stampvoette en zei: „Met dat volk is niets te beginnen. Kom, Maarten!" Maar Maarten antwoordde: „Ik ik heb gedacht -over iets, dat ik wel zou willen doen!" (Hierdoor werd de jbetoovering gebroken en Maarten vond zichzelf in de kinderkamer terug. Hjj sprong uit den stoel en huppelde naar de speelgoedkast. Toen moeder even later binnenkwam, vond ze een glimlachend jongetje, dat speelgoed uit zocht. '- „Wel, Maarten, waar is de imopperkabouter heengegaan?" vroeg moeder. „O, die is voor goed weg, moeder," antwoord de Mèarten. Door het mopperen wordt alles leelijk. En als je zin krijgt om te gaan -brommen, dan wordt alles in eens weer goed als je maar iets voor een ander gaat doen. Moeder, mag ik dit pijpent-ameublement, dat ik zelf gemaakt heb, aan Tillie geven?" RAADSELS. Nieuwe raadsels. I. Ik besta uit twee lettergrepen en ben een zwarte stof. Myn eerste wordt in de keuken gebruikt, mijn twr Is een metaal. Wat ben lk? H. XXXXXXXX, Op do staande eri op cS 1 liggende kruisjeslijn komt (van onder naar (bo ven en van links naar mijt) de naam van eén gebeurtenis. Op de le regel het ge- Vraagde woord; op de 2e een ander woord voor klok; op de 3e een man, die voor een dagelijksch voedsel zorgt; op de 4o een warm land; op de 5e een met boomen beplante weg; of) de 6e een schoenmak erswerktu i gop de 7e een voor voedsel gébruikte 'knol; op de 8e een mede klinker. van Oud-Amsterdam van Oarel Brensa wordt de volgende week voortgezet. Red. J. Daalder Dz. „Een visscherman zit gauw in de put", werd me gezegd, „maar hij is er ook gauw weer uit". Mme. Corry. De feuilletonroeks „Wetenswaardigheden

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1923 | | pagina 12