UIT OE OUDE
WETENSWAARDIGHEDEN VAN „OUD-AMSTERDAM"
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van Zaterdag 29 Sept. 1923.
NO. 90. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
PALINGVISSOHEN.
Nu de herfst is aangebroken en dus de
paling weer gaat „loopen", reien de paling-
fuiken zioh weer langs de dijken, ihier en
daar in de haven en vooral achter den lei-
dam.
Daar op het aangeslibte gedeelte wordlt het
het langzamerhand weer een bosch van
paaltjes en keerwant en fuiken.
Wat al een arbeid is daarvoor verricht.
Heel de beug in de wintermaanden ge
breid en geboet en getaand en nu met den
herfst het slaan der paaltjes en het plaatsen
der fuiken!
En nu gaat het weer op hoop van zegen.
Met den palingvisscher geldt het vooral,
dat het in troebel water goed visschen la
Aan een lichte maan en aan blikseim heb-
beh de palingvisschers een broertje dood.
Niet, dat ze op zichzelf een lidht maantje
niet zouden kunnen gebruiken bij het lich
ten der fuiken in den nacht, maar het geldt,
dat het dan in het water te lioht is en daarom
de paling niet voor den dag durft te komen.
Daarom prefereert de palingvisscher een
verstopte lucht, liefst wat regen en slecht
weer, doch vooral geen maan.
Hoe onstuimig het den laatston fijd ook
is, die onstuimigheid in de natuur komt hem
wat ongelegen omdat we juist leven in de
maanporiode.
Wel natuurlijk staan de fuiken uit, maar
do vangst is zoo goed als noppes.
Toch moeten ze er wel heen als het water
is gevallen, want gebeurt dat overdag dan
hebben ze de fuiken te beveiligen tegen
de meeuwen, die altijd in groot aantal azen
op het weinigje visch, dat, onverschillig
welke soort dat is, in de fuiken is terecht
gekomen.
Het is niet slechts, dat ze de, visch ór uit
plukken, doch als 't hun wat dwars in den
weg zit, vernielen ze met die vischrooverlj
ook heel wat want met hun krachtige hak-
houweelen.
iEen legioen van mantelmeeuwen zetelt ge
regeld op den feidam en op den vangdam,
in afwachting^ dat het water is gevallen om
dan met bosjes tegelijk dia palingfuiken of
te grazen.
En als die kanjers van roovers daar met
zijn allen bezig zijn, vraag dan niet wat io
zouden uitvoeren als je ze maar de vrije
hand liet
Ze mogen dan die meeuwen beschermen
en ze heerlijke vrije broedplaatsen bezorgen
op Rottum, Griend en wie weet waar al meer
en het is best mogelijk, dat ze veel nuttig
werk verrichten, doch als je fuiken zet, doe
je het beste om de meeuwen vóór te zijn
met lichten. Anders sta je niét alleen er
naast, doch krijg je later neg allerlei kar
weitjes op te knappen van (boeten toet kost
baar garen.
En valt de eb in den nacht zorg dan ook
maar, dat je bij de üikon komt en alles
wat maar zweemt naar visch er uit verwij
dert, want dan zijn het de ontelbare ratten,
welke zwerven langs lei- en vangdam, die
in slagorde #de fuiken afneuzen om zich
aan do fuifcvisohjes te goed te doen en dan,
natuurlijk zich niet ontzien om het want
stuk te knagen.
Was dat niet het geval, dan zouden de
visschers bij kalm weer de fuiken wel eens
ten tjj laten overstaan, doch nu blijft het
maar een jakkeren naar den overkant om
het gevleugelde en langstaartdge rapaille
vóór te zijn.
En als je d)an telkens met een zoo goed
als leeg korfje terugkomt, dan is het een
heele toer om er den moed in te houden,
ware het niet, dat het geheele palingvis-
schersbedrijf gebaseerd is op een paar goede
nachten, die de geheele teelt goed moeten
maken.
Als in één nacht de paling in ongehoorde
drommen komt aangestormd en allo fuiken
tot berstens-toe zijn gevuld!, dan kan dat het
bestaan van den palinigvissoher voor langen
tijd zijn.
Daarop hoopt hij dan ook en die hoop
doet hem elk lij weer vol verwachting in
zijn vlet springen om naar den overkant te
roeien en achter de meeuwen of ratten te
zitten.
Soms, na één goeden nacht, is alle vis-
scherij meteen zoo goed als afgeloopen. Een
enkele nakomer verdwaald wel nog in de
fuiken, doch de groote trek naar diepzee is
voorhij. Toch blijven de fuiken nog staan,
wamt je kunt niet 'ra wetetn. Het is de vurige
hoop, die aan alle menschelijk pogen en ar
beiden de zegenrijke stuwkracht geeft.
'Het is met dien palingtrek, alsof ze hier
of daar verzamelplaats hebben afgesproken
om, zoodra de omstandigheden daartoe gun
stig zijn, op een gegeven sein, alle tegelijk
weg te vlieden langs de boorden van de
Zuiderzee naar diep water.
En het is dat alles overhoorschendc mo
ment, hetwelk den visscher geluk kan bren
gen.
Gebeurd dat in een stormnacht als de
noordwester vlagen de golven zwiepend
voortjagen en de palen uit den grond slaan
en de fuiken pet zich meevoeren, dan is
alle arbeid' vruchteloos geweest en blijft er
een massa schade over.
Is alle visscherij ai zeer wisselvallig, pa-
lingvisscherij spant dn dat opzicht wel de
kroon.
Het is haast spreekwoordelijk, dat een
palingvisscher „het leven niet" vangt en
dat ze zeer geheimzinnig altijd zijn met hup
vangsten, doch dat een palingvisscher zich
rijk zal viflschen, is zeker wel een unicum
Laat ons hopen, dat de paling met don
kere maan goed zal gaan loopen.
Goede vangst!
m
EL DORADO.
De Gouden Man.
n't Ia gewoon lu Eldorado!" zoo zijn wij
gewoon foutief te spreken wanneer we willen
aanduiden d!at iets of iemand in een soort
paradijs vertoeft! ,,'n Eldorado"!
Er zitten verschillende legenden aan de?o
zegswijze of juiste® gezogd aan dit be
grip vast.
Gewoonlijk meent men dat het beteekent
een, lustplaats, 'n paradijs of "n materieel
luilekkerland. In de vorige eeuw meenden
de zeelui dat er ergens in de verre streken
FEUILLETON.
6)
GiJsbreeb! Van Aenistel
Heer van Aemstelradam en
Aemsterland.
Omstreeks de elfde eeuw bestond alzoo
de vlek Amsteldam1 g'öbouwd door vis
schers en om en de bij de uitmonding van
de rivier de Aemstel in 't Ye van cjjp Suider-
zee. Eromheen bestanden tegelijkertijd de
plaatsen Ouder-Amstel en Nieuwer-Aïnstel,
Amstelveen en meer dergelijke plekken
waarin de nu vaststaande naam van de rivier
vast gelegd was.
Deze naam begon zelfs te gelden als fa
milienaam van de ridderschap, welke er zich
langzamerhand genesteld en vastgewerkt
had. Het was de ridderschap Van Aemstel
of Aemsterland.
Het was de tijd waarin die allengs uit
breidende Christelijke macht in den ka
tholieken vorm— zich al meer en meer met
wereldsohe en politieke zaken ging bezig
houden. Het was de opkomsttijd van de
kerk als wereldlijke macht. En voor zoover
ons Holland betrof sprak dit zioh uit in de
ontwikkeling van 'het geestelijk middelpunt
dier dagen: het Bisdom Utrecht
Utrecht en de daar heerschende bisschop
pen haddien het heft in handen. Al de omlig
gende staten en landen en bezittingen waren
niet anders dan verkapte eigendommen van
Utrecht De over de landen en heerljjkha-
den regeerende mannen niet anders dan leen
mannen van het machtige Bisdom.
Zoo ook de Heer vnn Aemstoldam en om
liggende landen. Want een heel oude „Hof-
laridsche Chronyck" spreekt er reeds van in
het jaar 1021.„Dat die Here van Aemstei
liet meeste deel van syne Heerelyekheit te
lene hielt van den Bisschop van 't Sticht I
Amsteldam was derhalve een vasalstaat
van Utrecht en de Heer van deze plek een
eenman. Echter lang niet een van de man
kten. Want uit andere schrifturen blijkt, dat
ten tijde van Bisschop Adolboldus de Heere-
lykheit v.an Aemstel zeer vermaard geweest
is. En dat zal ook wel, want Amsteldam groei
de gestaag. Nadlat mien eerst op de plek van
de stichting al meer en meer gebouwd had,
was men later nadat de beroemd! gewor
den „Dam" in den Amstel was gelogd be
gonnen met ook aan den overzijde te gaan
bouwen. Zoo ontstonden de benamingen:
„De Oude Zijde" en „De Nieuwe Zijde". „De
Oude Zijde" dat was het gedeelto ten Oos
ten van den Amstelove® en de „Nieuwe
Zijde" was het gedeelte ter westerzij.En
deze onderscheiding heeft zich dermate' in
Amsterdam ingeburgerd, dat zij erin is blij
ven voortleven en tot op vandaag toe bapr
waarde heeft.
Want alles wat op het oogenblik Amster
dam aan burgwallen heeft aan de oude zijde
van het Damrak, heet „Oud" n.1. De Oude
Zijds Voorburgwal en de Oude Zijds Achter
burgwal. etc, Daartegenover heet alles aan
deze zijde van den Amstel: Nieuw Zoo b.v.
De Nieuwe Zijds Voorburgwal en de Nieuwe
Zijds Achterburgwal. En rijk zat men ver
moedelijk nog niet in de namen, want men
gaf eerst aan een- zijstraat den naam „Oude
Zijds armsteeg" en later aan den overzijde
aan een soortgelijke straat den naam „Nieuwe
Zijds armsteeg".
De kerk, die gebouwd werd op een open
plein aan den „Oude Burgwal heet nu nog
de „Oude Kerk" en de kerk, die kwam te
staan over den Dam heet de „Nieuwe Kerk".
Men kende de „Oude" Brugsteeg en de
„Nieuwe" BrugsteegMen sprak en
doet dit alles nu nog van de Oude Doelen
en van de Nieuwe Doelen, met deszelfs stra
ten. Enzoovoorts enzoovoorts.
Zelfs werd1 de onderscheiding nog bewaard
in de benamingen van de later in de omge
ving gebouwdie dorpen: Ouder Aemstel en
Nieuwer Aemstel!
De voor eenige weken gereproduceerde
latere plattegrond van „Oud! Amsterdam"
geeft dan- ook duidelijk te zien, dat de toen-
van de Zuid-Amcrikaansche wouden een fa
belachtig goudland verborgen liggen moest!
Dit was het geheimzinnige „El Dorado".
Nog juister waren zij, die de gedachte
voorstonden dat er niet sprake was vani een
goudland, maar van een goudkonang, of een
gouden man.
Want het woord beteekent strikt vertaald':
El: do.Dorado: Gouden man! Dus:
Do gouden man!
En de legende van den Gouden man is de
volgende:
Ten tijde diat Oolumbus voet aan wal zette
in do Amerlkaansche landen hoorde hiji van
die inboorlingen verschollende verhalen. Een
van deze verhalen kwam hierop neer, dat er
zich ergens in het hinlnenste van het nieuw
ontdekte land een rijk moest bevinden, over
hetwelk een koning regeerde, die vergele
ken bij andere koningen uiterst mysterieus
was. Hij was vooreerst een-oogig (dus zoo
als de bij ons bekende Wagnerfiguur uit de
Noorsche mythologie „Wotan"). Maar in de
tweede plaats was hij geheel en al met goud
overdekt.
Aanvankelijk zocht men de residentie van
dezen „Dorado" in het. Andesgebergte van
Nieuw-Granada, di. in het Noorden van
Zuid-Amerika. Later nami men aan dat hij
minstens 200 uren gaans meer haar het Oos
ten woonde.
Of men hem echter gevonden heeft?
Er scheen een oogenblik sprake van.
Want oen zekere Gusmain de Oviedo een
gelukzoeker, die na de ontdekking van Ame
rika door Columbus naar de nieuwe wereld
over gestoken was en daar van dien tijd af
leefde schreef eens een brief aan den kar
dinaal Bembo, waarin de volgende belang
rijke mededeeling voorkwam:
.Uwe Eminentie moet ook weten, dat
Pizarro een groot vorst opgezocht heeft, die
in déze streken zeer beroemd is en die ten
allen tijde miet goudstof bedekt is. Hij gelijkt
van het hoofd tot de voeten op een gouden
beeld, zooals door den goudsmid wordt ge
maakt. De goudstof wordt eiken morgen door
de dienaren van den Koning en door middel
van lange blaaspijpen op de vorstelijke huid
geblazen en door middel van een welrieken
de harssoort vastgehouden. Daar deze soort
van Jdeeding echter den koring bij het slapen
hindert, wasobt ae vorst zich eiken avond
en laat zich dies morgeus opnieuw vergul
dend'.
Nu moeten we niet vergeten, dat het geval
zoo gok niet is als het lijkt. Vooreerst weten
we allen al was het maar uit de boeken
van Londen; Ourwood, May en andere sohrij-
vers over het mysterieuze Amerika dat in
het Noorden vooral de zuivere goudstof geen
merkwaardigheid is, maar dat de goudzoe
kers van Alaska en Klondyke met niet an
ders plachten te betalen, dan1 met goud in
poeder.
In de tweede plaats heerschte vroeger in
vele streken van, Amerika de gewoonte van
het beschilderen of lakken van het lichaam,
dat de bij andere volksstammen zoo ge
liefde tatoeëering verving. Vele roodhuiden
opperhoofden zalfden zich of lieten zioh zal
ven met schildpaddenvct en stuifden dan
hierop zilver-witte of koper-rbode poeder.
Van'deze manier van doen wordt reeds in
1501 melding gemaakt.
Het is dus niet te verwonderen, wanneer
uit deze handelwijze de legende van een Gou
den man is ontstaan.
Niettemin: Noch de gouden man noch het
gedroomde Gouden land- liet zich vinden. Ter
wijl de uitdrukking voor het goudland reeds
spreekwoordelijk goworden was als een land
van onmetelijke rijkdommen, verdween de
residentie van „El Dorado" gis een fata mor
gana. Naar, mate èe avonturiers dieper in de
Zuid-Amerikaansche wildernissen doordron
gen, werd d'e kans op suooes minder. De vol
gelingen van Oviedo, van Orellano en van
Pizarro hadden geen geluk.
En terwijl anderen van hun landlieden
langzamerhand Pern eai Mexico veroverden
enl in het bezit raakten van werkelijke groote
massa's goud em zilver, moesten rij zich al
lerlei inspanningen getroosten en kwellingen
doorstaan, naarmate zij' verder gingen. De
maiigo Amstel een waterscheiding was tus-
schen de Oude Stichting van Amsterdam en
de latere Nieuwe Uitbreiding.
Het ligt evenwel voor de hand, dat voor
het zoover gekomen was, er heel veel in de
voorbijgegane eeuwen ten opzichte van Am
sterdam moet zijn gebeurd. Omtrent de juiste
toedracht verkeeren we echter vrijwel in het
duister. De beschrijvingen» van de allereer
ste opkomst van dé stichting Amsteldam zijn
in de eerste plaats niet talrijk en in de twee
de plaats uiterst onvolledig.
En voordat wij nu overgaan tot de meer
nadere beschouwing van de latere Heeren v.
Amstel, lijkt het toch wel aardig nog een mo
ment te blijven popzen bij die oudste ge-
schlodJenis x
Er worden verschillende Ohironyeken en
Ohronyckscbirijvers van do oude Amsterdam
geschiedenis genoemd. In de eerste plaats de
reeds gememoreerde Claas Oolyn. Daarnaast
Melis Stoke, die van de wordingsgeschiede
nis van Amsterdam een z.g. Rymchronyek
schreef. Vervolgens een zekere Heda, die
ook een Cbronyck maakte en nog een zekere
Boxhom, die hetzelfde van de Hollandsche
historie deed. i
En zoo nog meerderen.
Maar nu is het aardig; te zien, waaraan de
latere geschiedschrijver Isaac Le Long het
werkelijk wijt, dat van de alleroudste ge
schiedenis dezer stad geen meer geordende
en overzichtelijke historie geschreven werd.
Hij wijt dit aan de afwezigheid van.
monniken. Want zoo zegt Le long in zijn
,3eformatie van Amsterdam'". Van de
plaatsen alwaar vroeg kloosters gebouwd
waren daarvan is ook een vroegere geschie-
denis bewaard' gebleven. Vermits de monni
ken ter tijde genoegzaam do eenigon waren,
die de pen konden voeren en die bovendien
gewend waren de omstandigheden waaronder
zij in den regel de giften en penningen van
de steden en landerijen ontvingen naaratig-
Hjk en omstandig neer te schrijven!
Zoo kwam het dus. Er waren voor do tien
de eeuw geen monniken en geen kloosters in
Amsterdam en daarom ontstond er geen of
geen volledige aigemeene geschieden is.
Behalve dit is het niet minder aardig oven
aan to halen hoe hot kwam. altijd nog
volgens Le Long dat er in de vroegere
eeuwen geen monniken op deze plaats gevon-
Indianen begrepen spoedig waar het om ging
en snapten dat een hevige zucht naar goud
die blanke ontdekJdngareirigers had aanger
grepen. Zij maakten hiervan op een handige
wijze gebruik om de indringers zoo vlug mo
gelijk weer uit hun gebieden te verdrijven
en wel door middel van de eenvoudige Leu
gen, dat het beloofde en gezochte land zich
nog verder.o! veel verder bevond.
Op dleze wijze ontstonden allerlei zonder
linge verhalen omtrent gouden steden en
gouden koningen, die de Indianen opdischten
en die door de gouddorstdgen geloofd wer
den!
Zelfs rustte in 1595 een zekere Antonio
de Berrie een groote expeditie uit van meer
dan 2000 mian om Dorado te gaan innemen.
De expeditie scheen zooveel geluk te voor
spellen dlat zelfs de rijke planters en bezit
ters hun bezittingen te gelde maakten ten
einde aan de gouden vruchten 'dragende ex
peditie te kunnen deelnemen.
De onderneming mislukte evenwel geheel
en de aanvoerder geraakte bovendien in de
macht van den Engelschen onderzoeker Sir
Walther Raleigh. Op deze manier kreeg de
ze ook kennis van de avontuurlijke verha
len van het goudland.
De Engetschman op zijn beurt kwam zoo
onder do bekoring van die legende, dlat hij
ook besloot een poging te wagen.
Met zeven platboomde vaartuigen voer bij
de rivier de Orinofco op tot ongeveer veer
tig mijlen. Toen was hij door het vallen van
het water genoodzaakt terug te keeren en
bleek meteen van zijn geloof in het goud
land! genezen. Hij zocht niet verder nnar ,31
Dorado".
Latere onderzoekingen hebben inmiddels
tot resultaat gehad, dlat er geen gouden man
en geen goudland te vinden was en dat de
verhalen over El Dorado evenals de verhalen
over Luilekkerland tot het rijk van de gou
den legende behooren
Barcelona.
Barcelona, die groote hoofdstad van Ka-
taloniië, die steeds de meest Europeeswie
van Spanje* was, is sedert de geweldige oor
logswinsten nog sterk vooruitgegaan. Het
miste in «1914 nog slechts enkele dingen en
het was bijvoorbeeld bevreemdend dat deze
nijvere stad van 800.000 inwoners nog geen
enkel eerste rangs hotel had. Het heeft er
thans'verscheidene en daaronder een „Ritz",
,dat in luxe en oonfort met de allerbeste der
wereld wedijveren kan.
Het heeft thans over de zesduizend eigen
auto's, het danst minder, maar gokt zeker
nog meer dan Madrid en er worden in Bar
celona 130 min of meer openbare speelge-
legenheden „geduld".
Er is reeds de Tïbidabo, 'dat heerlijke ont-
spanmngstorrein 500 M. boven de stad. De
stad had reeds parken, die elke andere
groote stad haar 'benijd zou hebben. De
prachtige bosscheni, die slechts door een
hoogen bergrug van de stad aan de zee ge
scheiden lagen, zijn thans voor enkele cen
ten in het bereik van ieder: de Engelsch-
Amerikaansche trust, die Katalonië exploi
teert, heeft door die borgen tunnels gegra
ven en in twintig minuten is men per electri-
sche ram' van de drukte der Plaza de Cata-
luna, den Dam van Barcelona, achter de ber
gen in nog onberoerde wouden. Maar dat
was allemaal niet genoeg. In de stad zelf,
aan zee, op den heuvel van Montjuioh
(spreek uit Monsjwiek) wildé men een schit
terend park, tentoonstellingsterrein, casino,
stadion bouwen. Daar werkt, men nu aan se
dert 1914. Dat heeft reeds 25 millioen pesetas
gekost. Het moet klaar zijn in 1920, voor de
wereld-eleotriciteitstentoonstelling, en zal,
volgens de leiders, nog zeker 40 verdere mil-
lioenen kosten. Maar het wordt schitterend.
- - i
den werden.
Le Long zegt: Hot kwam eenvoudig om
dat er nog niemendal te verdienen viel!.
„Want men heeft teoa allen tijde bevondlen,
dat dit slag van geestelijken altijd derwaarts
zakt, daar die meeste nering en welvaart is
„omdat die winnende hant malt ia".vol
gens het gemeeme spreekwoord en dus
voor hen de meeste voordeelen belooft. En
nu zullen meent Le Long de monniken
geen groote zucht gevoeld hebben om aan
vankelijk naar de streken van Amsterdam te
trekken, omdat men geen groote inkomsten
verwachtte van de geringe visschers, die
men voor de eerste stichters van Amster
dam houdt.
Inmiddels juist of niet juist we mis
sen daardoor een belangrijk overzicht van
de allereerste ontwikkeling van de Stad Am
sterdam. We beginnen nu gewoonlijk om
trent de tiende eeuw en-weten uit dien tijd
dat Amsterdam toch reeds zoo veel betee-
kende, dat het eien eigen schout kon voeren,
zooala uit nagelaten geschreven uitspraken
van geschillen blijkt. Tevoren zal bet kleine
stadje vermoedelijk reedis veel hébben door
gemaakt en het is niet onwaarschijnlijk dat
het een zekeren tijdl ter gelegenheid van
de bekende invallen in ons land door de
Noormannen eni Denen onder de heer
schappij van deze landslieden geleefd heeft.
En hoogstwaarschijnlijk zijn deel in de afge
perste schattingen betaald.
Vanaf do Elfde Eeuw dan eindelijk begint
echter de gelijkmatige groei en bloei van de
plaats. En van dien tijd af zal do plek zich
ontwikkelen- tot zijn latere wereldberoemd
heid. Alleen op oen bepaald moment in de
twaalfde eeuw nog slechts een keer onder
broken door de val van Amsterdam en de-
zelfs verwoesting ten tijde .van de overmees
tering door die Kennemers en do v.al van bet
huis Van Amstel de ballingschap van
Heer Qijsbrecbt van Amstel en de inlijving
van het Aemstellandf' bij heit Graafschap van
Holland.
De huizen' van de plek bestonden "naar het
vastgesteld gevoelen van de oudere schrij
vers, toenmaals uit hutten van hout en van
rieten en strooien daken gedekt. Maar de
visschers begonnen allengs rijker de kost te
verdienen1 en naarmate de welvaart toenam,
begon men met' meer weeldeachtigen aanleg.
Er is in den berg een stadion uitgehouwen;
30 meter diep, met plaats voor 60.000 men-
schen. Het wordt één opeenhoping van tor
rassen met heel den weelderigen planten
groei van dit Zuiden.
Straks zullen de vreemdélingen uit alle
'werelddeelen samonstroomen, ze zullen ge
tuigen dat de hoofdstad van Katalonië wer
kelijk een der breedst aangelegde en schoon
ste steden der wereld geworden ia
De zoete wraak des schilders.
In het jaar 1770 kon men in de kerk Saint
Nizzier, in Zuid-Frankrijk, een schilderij be
wonderen, dat Christus aan het kruis voor
stelde. Boven de Christus-figuur was het vage
vuur voorgesteld; en onder de misdadigere,
welke hierin voorkwamen, was zeer duidelijk
te onderscheiden een zekere Père Gregoire
Marchandi afkomstig uit het klooster Pispus
de la Guillotiere en afgebeeld in het pries-
Genoemde Père Marchandi nJL had den ver
vaardiger van het schilderstuk zekere La
Pleute in het klooster laten werken, en toen
het ep betalen aankwam, op dien vooraf be
dongen prijs beknibbeld en èen gedeelte afge
houden.
Om zich nu op den kloosterling te werken,
had La Pleute deze afgebeeld in het.Vage
vuur.
De zaak werd niet lang daarna publiek. Père
Gregoire had een en anider gemerkt en kwam
zich beklagen hij den aartsbisschop. La Pleute
werd verzocht de beeltenis van den geestelijke
te doén verdwijnen. Maar de schilder vertelde
nn, dat de Pèré hem geweigerd had den over
eengekomen prijs te betalen voor een opge
dragen en naar behooren afgeleverd wérk.
En hij besloot zijn weigering om de beeltenis
te vernietigen op de volgonde wijze: ....„Ik
donk, dat Monsieur Gregoire" nog van geluk
kan spreken, dat ik hem niet rechtstreeks in
de Hel heb gezet, maar in «het Vagevuur. En
ik zal hem er ook niet uithalen; of ik zou de
schilderij vernietigen.... En ik bon zeer be
nieuwd of zij, die mij dit schilderij - hebben
opgedragen, nu lust gevoelen om het nog eens
door een ander te Jaten overdoen.".
En Père Marchand bleef Mi het Vagevuur.
Ben ander schilder bleek evenwel nog niet
eens ziooals La Pleute tevreden met zijn
slachtoffer in het vagevuur te brengen, maar
bracht ze wel rechtstreeks op weg naar de HeL
iWant in een andere kerk in de nabijheid kon
men later een schilderij zien van zekeren
Olaude Spier, een leerling van de bekende
Bernin. -
Op de schilderij van Spier zag inen in de
hoogte Christus te midden van de gelukzali
gen, waarbij een Engel, die door middel van
een bazuin de gestorvenen opriep tot het
laatste Oordeel.
De goeden onder de menschen kwamen aan
de rechterzij en de kwaden werden op staamden
voet door de duivelen meegevoerd op weg naar
de Hel.
En nu zag men onder meer een duivel, die
op zijn schouders een bekende non meevoerde.
De zaak was, dat schilder Spier tevoren ver
liefd geweest was op een beeldëchoone jonge
vrouw uit de stad. Hij had haar willep trou
wen; maar zij had zijn aanzoek afgewezen en
was in het klooster gegaan.
Gegriefd door deze handelwijze zette nu de
schilder tijdens het Laatste Oordeerde non op
de schouders van eori duivel, die haar mee
voerde naar de Hel. De schilder had hier ver
moedelijk niet anders dan een gebruikelijke
hartgrondige verwensching in eon keurig
beeld gebracht.'
Kuischheid en zedigheid zijn do grond-
Blag van alle vrouwelijke bevalligheid.
Ongelukkig heit volk, waar de wet voor
den dwang moet onderdoen!
Ook d'e bevolking nam toe en niet enkel
uit dien natuurlijk groei van dte viisschensbo-
volldng.
Er kwamen grootere huizen en daarnaast
kerken. Behalve de Inwoners, die zich met
visschen onledig hielden, vestigden zich in
de omgeving scheepsbouwers en nettenma-
kers, huizenbouwer en iandbouwera Daar
naast kwamen de neringdoenden ten gerieve
van de bewoners. Naast dén bakker kwam
de schoenmaker. En naast dezen de kleerma
ker en de houtbewerker, de timmerman de
verschillende andere handwerkslieden. Tege
lijk vonden er een/woonplaats de verschil
lende onöerhoorigen, dile bij de vestiging van
de ridderschap hoorden do krijgsknechten
en de landarbeiders, de scheppers van die
wallen en makers van den „Dam".
Het was alles „om een stuyvertjen te win
nen"
Maar het had ten gevolge, diat van de
kleine visschfersplek langzaam aan een dorp
groeide dh van dit dorp ten slotte een kleine
stad.
En dit was het begin van de eigenlijke ge
schiedenis.
Want nu komt allengs d'e naam Van Aem
stel oaar voren zijnde een naam, welke
was ontleend aan d)e plaats van vestiging en
-aangenomen door de meest beteekemende uit
den omtrek. Voor het eerst' komt deze naam
Van Aemstelle voor als naam van een Schout
dat is een man, die die funotiën ln zich ver-
ecnigde van openbaar rechter en hoofd van
het gezag binnen do Veste. In1 een nagelaten
brief van Bisschop Godebaldug den vier-
en-twintdgsten bisschop van Utrecht komt
voor dien ntaam van een getuige in een ge
ding als Wolfgardus, vaq Aemstelle. Zijn
kwaliteit is „Schout van Aemstelle". Later
is or nog sprake van. Egbertus van' Aom-
stelle en nog later van Godeflridus van Aem
stelle.
Hiermede Is het geslacht van Aemstel ge
sticht en uit deze verwantschap die meest be
kende figuur uit dit geslacht: G ijsbrecht Van
Aemstel Haar van Aemstelledam en Am-
stoliand. Én in eon volgende feuilleton zul
len we zien hoe deze figuur meteen het ein
de beteekent van de hoog opgevoerde macht
diezer familie over het Amstelland. Na te
hebben geculmineerd in kerkelijk en wereld
lijk gezag tezamen met Utrecht.
(Wordt voortgezet).
't Juttertje
Roblnson.
door
CAREL BRENSA.
Dr. B.