UIT OE OUDE WETENSWAARDIGHEDEN VAN „OUD-AMSTERDAM" Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, van Zaterdag 29 Sept. 1923. NO. 90. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) PALINGVISSOHEN. Nu de herfst is aangebroken en dus de paling weer gaat „loopen", reien de paling- fuiken zioh weer langs de dijken, ihier en daar in de haven en vooral achter den lei- dam. Daar op het aangeslibte gedeelte wordlt het het langzamerhand weer een bosch van paaltjes en keerwant en fuiken. Wat al een arbeid is daarvoor verricht. Heel de beug in de wintermaanden ge breid en geboet en getaand en nu met den herfst het slaan der paaltjes en het plaatsen der fuiken! En nu gaat het weer op hoop van zegen. Met den palingvisscher geldt het vooral, dat het in troebel water goed visschen la Aan een lichte maan en aan blikseim heb- beh de palingvisschers een broertje dood. Niet, dat ze op zichzelf een lidht maantje niet zouden kunnen gebruiken bij het lich ten der fuiken in den nacht, maar het geldt, dat het dan in het water te lioht is en daarom de paling niet voor den dag durft te komen. Daarom prefereert de palingvisscher een verstopte lucht, liefst wat regen en slecht weer, doch vooral geen maan. Hoe onstuimig het den laatston fijd ook is, die onstuimigheid in de natuur komt hem wat ongelegen omdat we juist leven in de maanporiode. Wel natuurlijk staan de fuiken uit, maar do vangst is zoo goed als noppes. Toch moeten ze er wel heen als het water is gevallen, want gebeurt dat overdag dan hebben ze de fuiken te beveiligen tegen de meeuwen, die altijd in groot aantal azen op het weinigje visch, dat, onverschillig welke soort dat is, in de fuiken is terecht gekomen. Het is niet slechts, dat ze de, visch ór uit plukken, doch als 't hun wat dwars in den weg zit, vernielen ze met die vischrooverlj ook heel wat want met hun krachtige hak- houweelen. iEen legioen van mantelmeeuwen zetelt ge regeld op den feidam en op den vangdam, in afwachting^ dat het water is gevallen om dan met bosjes tegelijk dia palingfuiken of te grazen. En als die kanjers van roovers daar met zijn allen bezig zijn, vraag dan niet wat io zouden uitvoeren als je ze maar de vrije hand liet Ze mogen dan die meeuwen beschermen en ze heerlijke vrije broedplaatsen bezorgen op Rottum, Griend en wie weet waar al meer en het is best mogelijk, dat ze veel nuttig werk verrichten, doch als je fuiken zet, doe je het beste om de meeuwen vóór te zijn met lichten. Anders sta je niét alleen er naast, doch krijg je later neg allerlei kar weitjes op te knappen van (boeten toet kost baar garen. En valt de eb in den nacht zorg dan ook maar, dat je bij de üikon komt en alles wat maar zweemt naar visch er uit verwij dert, want dan zijn het de ontelbare ratten, welke zwerven langs lei- en vangdam, die in slagorde #de fuiken afneuzen om zich aan do fuifcvisohjes te goed te doen en dan, natuurlijk zich niet ontzien om het want stuk te knagen. Was dat niet het geval, dan zouden de visschers bij kalm weer de fuiken wel eens ten tjj laten overstaan, doch nu blijft het maar een jakkeren naar den overkant om het gevleugelde en langstaartdge rapaille vóór te zijn. En als je d)an telkens met een zoo goed als leeg korfje terugkomt, dan is het een heele toer om er den moed in te houden, ware het niet, dat het geheele palingvis- schersbedrijf gebaseerd is op een paar goede nachten, die de geheele teelt goed moeten maken. Als in één nacht de paling in ongehoorde drommen komt aangestormd en allo fuiken tot berstens-toe zijn gevuld!, dan kan dat het bestaan van den palinigvissoher voor langen tijd zijn. Daarop hoopt hij dan ook en die hoop doet hem elk lij weer vol verwachting in zijn vlet springen om naar den overkant te roeien en achter de meeuwen of ratten te zitten. Soms, na één goeden nacht, is alle vis- scherij meteen zoo goed als afgeloopen. Een enkele nakomer verdwaald wel nog in de fuiken, doch de groote trek naar diepzee is voorhij. Toch blijven de fuiken nog staan, wamt je kunt niet 'ra wetetn. Het is de vurige hoop, die aan alle menschelijk pogen en ar beiden de zegenrijke stuwkracht geeft. 'Het is met dien palingtrek, alsof ze hier of daar verzamelplaats hebben afgesproken om, zoodra de omstandigheden daartoe gun stig zijn, op een gegeven sein, alle tegelijk weg te vlieden langs de boorden van de Zuiderzee naar diep water. En het is dat alles overhoorschendc mo ment, hetwelk den visscher geluk kan bren gen. Gebeurd dat in een stormnacht als de noordwester vlagen de golven zwiepend voortjagen en de palen uit den grond slaan en de fuiken pet zich meevoeren, dan is alle arbeid' vruchteloos geweest en blijft er een massa schade over. Is alle visscherij ai zeer wisselvallig, pa- lingvisscherij spant dn dat opzicht wel de kroon. Het is haast spreekwoordelijk, dat een palingvisscher „het leven niet" vangt en dat ze zeer geheimzinnig altijd zijn met hup vangsten, doch dat een palingvisscher zich rijk zal viflschen, is zeker wel een unicum Laat ons hopen, dat de paling met don kere maan goed zal gaan loopen. Goede vangst! m EL DORADO. De Gouden Man. n't Ia gewoon lu Eldorado!" zoo zijn wij gewoon foutief te spreken wanneer we willen aanduiden d!at iets of iemand in een soort paradijs vertoeft! ,,'n Eldorado"! Er zitten verschillende legenden aan de?o zegswijze of juiste® gezogd aan dit be grip vast. Gewoonlijk meent men dat het beteekent een, lustplaats, 'n paradijs of "n materieel luilekkerland. In de vorige eeuw meenden de zeelui dat er ergens in de verre streken FEUILLETON. 6) GiJsbreeb! Van Aenistel Heer van Aemstelradam en Aemsterland. Omstreeks de elfde eeuw bestond alzoo de vlek Amsteldam1 g'öbouwd door vis schers en om en de bij de uitmonding van de rivier de Aemstel in 't Ye van cjjp Suider- zee. Eromheen bestanden tegelijkertijd de plaatsen Ouder-Amstel en Nieuwer-Aïnstel, Amstelveen en meer dergelijke plekken waarin de nu vaststaande naam van de rivier vast gelegd was. Deze naam begon zelfs te gelden als fa milienaam van de ridderschap, welke er zich langzamerhand genesteld en vastgewerkt had. Het was de ridderschap Van Aemstel of Aemsterland. Het was de tijd waarin die allengs uit breidende Christelijke macht in den ka tholieken vorm— zich al meer en meer met wereldsohe en politieke zaken ging bezig houden. Het was de opkomsttijd van de kerk als wereldlijke macht. En voor zoover ons Holland betrof sprak dit zioh uit in de ontwikkeling van 'het geestelijk middelpunt dier dagen: het Bisdom Utrecht Utrecht en de daar heerschende bisschop pen haddien het heft in handen. Al de omlig gende staten en landen en bezittingen waren niet anders dan verkapte eigendommen van Utrecht De over de landen en heerljjkha- den regeerende mannen niet anders dan leen mannen van het machtige Bisdom. Zoo ook de Heer vnn Aemstoldam en om liggende landen. Want een heel oude „Hof- laridsche Chronyck" spreekt er reeds van in het jaar 1021.„Dat die Here van Aemstei liet meeste deel van syne Heerelyekheit te lene hielt van den Bisschop van 't Sticht I Amsteldam was derhalve een vasalstaat van Utrecht en de Heer van deze plek een eenman. Echter lang niet een van de man kten. Want uit andere schrifturen blijkt, dat ten tijde van Bisschop Adolboldus de Heere- lykheit v.an Aemstel zeer vermaard geweest is. En dat zal ook wel, want Amsteldam groei de gestaag. Nadlat mien eerst op de plek van de stichting al meer en meer gebouwd had, was men later nadat de beroemd! gewor den „Dam" in den Amstel was gelogd be gonnen met ook aan den overzijde te gaan bouwen. Zoo ontstonden de benamingen: „De Oude Zijde" en „De Nieuwe Zijde". „De Oude Zijde" dat was het gedeelto ten Oos ten van den Amstelove® en de „Nieuwe Zijde" was het gedeelte ter westerzij.En deze onderscheiding heeft zich dermate' in Amsterdam ingeburgerd, dat zij erin is blij ven voortleven en tot op vandaag toe bapr waarde heeft. Want alles wat op het oogenblik Amster dam aan burgwallen heeft aan de oude zijde van het Damrak, heet „Oud" n.1. De Oude Zijds Voorburgwal en de Oude Zijds Achter burgwal. etc, Daartegenover heet alles aan deze zijde van den Amstel: Nieuw Zoo b.v. De Nieuwe Zijds Voorburgwal en de Nieuwe Zijds Achterburgwal. En rijk zat men ver moedelijk nog niet in de namen, want men gaf eerst aan een- zijstraat den naam „Oude Zijds armsteeg" en later aan den overzijde aan een soortgelijke straat den naam „Nieuwe Zijds armsteeg". De kerk, die gebouwd werd op een open plein aan den „Oude Burgwal heet nu nog de „Oude Kerk" en de kerk, die kwam te staan over den Dam heet de „Nieuwe Kerk". Men kende de „Oude" Brugsteeg en de „Nieuwe" BrugsteegMen sprak en doet dit alles nu nog van de Oude Doelen en van de Nieuwe Doelen, met deszelfs stra ten. Enzoovoorts enzoovoorts. Zelfs werd1 de onderscheiding nog bewaard in de benamingen van de later in de omge ving gebouwdie dorpen: Ouder Aemstel en Nieuwer Aemstel! De voor eenige weken gereproduceerde latere plattegrond van „Oud! Amsterdam" geeft dan- ook duidelijk te zien, dat de toen- van de Zuid-Amcrikaansche wouden een fa belachtig goudland verborgen liggen moest! Dit was het geheimzinnige „El Dorado". Nog juister waren zij, die de gedachte voorstonden dat er niet sprake was vani een goudland, maar van een goudkonang, of een gouden man. Want het woord beteekent strikt vertaald': El: do.Dorado: Gouden man! Dus: Do gouden man! En de legende van den Gouden man is de volgende: Ten tijde diat Oolumbus voet aan wal zette in do Amerlkaansche landen hoorde hiji van die inboorlingen verschollende verhalen. Een van deze verhalen kwam hierop neer, dat er zich ergens in het hinlnenste van het nieuw ontdekte land een rijk moest bevinden, over hetwelk een koning regeerde, die vergele ken bij andere koningen uiterst mysterieus was. Hij was vooreerst een-oogig (dus zoo als de bij ons bekende Wagnerfiguur uit de Noorsche mythologie „Wotan"). Maar in de tweede plaats was hij geheel en al met goud overdekt. Aanvankelijk zocht men de residentie van dezen „Dorado" in het. Andesgebergte van Nieuw-Granada, di. in het Noorden van Zuid-Amerika. Later nami men aan dat hij minstens 200 uren gaans meer haar het Oos ten woonde. Of men hem echter gevonden heeft? Er scheen een oogenblik sprake van. Want oen zekere Gusmain de Oviedo een gelukzoeker, die na de ontdekking van Ame rika door Columbus naar de nieuwe wereld over gestoken was en daar van dien tijd af leefde schreef eens een brief aan den kar dinaal Bembo, waarin de volgende belang rijke mededeeling voorkwam: .Uwe Eminentie moet ook weten, dat Pizarro een groot vorst opgezocht heeft, die in déze streken zeer beroemd is en die ten allen tijde miet goudstof bedekt is. Hij gelijkt van het hoofd tot de voeten op een gouden beeld, zooals door den goudsmid wordt ge maakt. De goudstof wordt eiken morgen door de dienaren van den Koning en door middel van lange blaaspijpen op de vorstelijke huid geblazen en door middel van een welrieken de harssoort vastgehouden. Daar deze soort van Jdeeding echter den koring bij het slapen hindert, wasobt ae vorst zich eiken avond en laat zich dies morgeus opnieuw vergul dend'. Nu moeten we niet vergeten, dat het geval zoo gok niet is als het lijkt. Vooreerst weten we allen al was het maar uit de boeken van Londen; Ourwood, May en andere sohrij- vers over het mysterieuze Amerika dat in het Noorden vooral de zuivere goudstof geen merkwaardigheid is, maar dat de goudzoe kers van Alaska en Klondyke met niet an ders plachten te betalen, dan1 met goud in poeder. In de tweede plaats heerschte vroeger in vele streken van, Amerika de gewoonte van het beschilderen of lakken van het lichaam, dat de bij andere volksstammen zoo ge liefde tatoeëering verving. Vele roodhuiden opperhoofden zalfden zich of lieten zioh zal ven met schildpaddenvct en stuifden dan hierop zilver-witte of koper-rbode poeder. Van'deze manier van doen wordt reeds in 1501 melding gemaakt. Het is dus niet te verwonderen, wanneer uit deze handelwijze de legende van een Gou den man is ontstaan. Niettemin: Noch de gouden man noch het gedroomde Gouden land- liet zich vinden. Ter wijl de uitdrukking voor het goudland reeds spreekwoordelijk goworden was als een land van onmetelijke rijkdommen, verdween de residentie van „El Dorado" gis een fata mor gana. Naar, mate èe avonturiers dieper in de Zuid-Amerikaansche wildernissen doordron gen, werd d'e kans op suooes minder. De vol gelingen van Oviedo, van Orellano en van Pizarro hadden geen geluk. En terwijl anderen van hun landlieden langzamerhand Pern eai Mexico veroverden enl in het bezit raakten van werkelijke groote massa's goud em zilver, moesten rij zich al lerlei inspanningen getroosten en kwellingen doorstaan, naarmate zij' verder gingen. De maiigo Amstel een waterscheiding was tus- schen de Oude Stichting van Amsterdam en de latere Nieuwe Uitbreiding. Het ligt evenwel voor de hand, dat voor het zoover gekomen was, er heel veel in de voorbijgegane eeuwen ten opzichte van Am sterdam moet zijn gebeurd. Omtrent de juiste toedracht verkeeren we echter vrijwel in het duister. De beschrijvingen» van de allereer ste opkomst van dé stichting Amsteldam zijn in de eerste plaats niet talrijk en in de twee de plaats uiterst onvolledig. En voordat wij nu overgaan tot de meer nadere beschouwing van de latere Heeren v. Amstel, lijkt het toch wel aardig nog een mo ment te blijven popzen bij die oudste ge- schlodJenis x Er worden verschillende Ohironyeken en Ohronyckscbirijvers van do oude Amsterdam geschiedenis genoemd. In de eerste plaats de reeds gememoreerde Claas Oolyn. Daarnaast Melis Stoke, die van de wordingsgeschiede nis van Amsterdam een z.g. Rymchronyek schreef. Vervolgens een zekere Heda, die ook een Cbronyck maakte en nog een zekere Boxhom, die hetzelfde van de Hollandsche historie deed. i En zoo nog meerderen. Maar nu is het aardig; te zien, waaraan de latere geschiedschrijver Isaac Le Long het werkelijk wijt, dat van de alleroudste ge schiedenis dezer stad geen meer geordende en overzichtelijke historie geschreven werd. Hij wijt dit aan de afwezigheid van. monniken. Want zoo zegt Le long in zijn ,3eformatie van Amsterdam'". Van de plaatsen alwaar vroeg kloosters gebouwd waren daarvan is ook een vroegere geschie- denis bewaard' gebleven. Vermits de monni ken ter tijde genoegzaam do eenigon waren, die de pen konden voeren en die bovendien gewend waren de omstandigheden waaronder zij in den regel de giften en penningen van de steden en landerijen ontvingen naaratig- Hjk en omstandig neer te schrijven! Zoo kwam het dus. Er waren voor do tien de eeuw geen monniken en geen kloosters in Amsterdam en daarom ontstond er geen of geen volledige aigemeene geschieden is. Behalve dit is het niet minder aardig oven aan to halen hoe hot kwam. altijd nog volgens Le Long dat er in de vroegere eeuwen geen monniken op deze plaats gevon- Indianen begrepen spoedig waar het om ging en snapten dat een hevige zucht naar goud die blanke ontdekJdngareirigers had aanger grepen. Zij maakten hiervan op een handige wijze gebruik om de indringers zoo vlug mo gelijk weer uit hun gebieden te verdrijven en wel door middel van de eenvoudige Leu gen, dat het beloofde en gezochte land zich nog verder.o! veel verder bevond. Op dleze wijze ontstonden allerlei zonder linge verhalen omtrent gouden steden en gouden koningen, die de Indianen opdischten en die door de gouddorstdgen geloofd wer den! Zelfs rustte in 1595 een zekere Antonio de Berrie een groote expeditie uit van meer dan 2000 mian om Dorado te gaan innemen. De expeditie scheen zooveel geluk te voor spellen dlat zelfs de rijke planters en bezit ters hun bezittingen te gelde maakten ten einde aan de gouden vruchten 'dragende ex peditie te kunnen deelnemen. De onderneming mislukte evenwel geheel en de aanvoerder geraakte bovendien in de macht van den Engelschen onderzoeker Sir Walther Raleigh. Op deze manier kreeg de ze ook kennis van de avontuurlijke verha len van het goudland. De Engetschman op zijn beurt kwam zoo onder do bekoring van die legende, dlat hij ook besloot een poging te wagen. Met zeven platboomde vaartuigen voer bij de rivier de Orinofco op tot ongeveer veer tig mijlen. Toen was hij door het vallen van het water genoodzaakt terug te keeren en bleek meteen van zijn geloof in het goud land! genezen. Hij zocht niet verder nnar ,31 Dorado". Latere onderzoekingen hebben inmiddels tot resultaat gehad, dlat er geen gouden man en geen goudland te vinden was en dat de verhalen over El Dorado evenals de verhalen over Luilekkerland tot het rijk van de gou den legende behooren Barcelona. Barcelona, die groote hoofdstad van Ka- taloniië, die steeds de meest Europeeswie van Spanje* was, is sedert de geweldige oor logswinsten nog sterk vooruitgegaan. Het miste in «1914 nog slechts enkele dingen en het was bijvoorbeeld bevreemdend dat deze nijvere stad van 800.000 inwoners nog geen enkel eerste rangs hotel had. Het heeft er thans'verscheidene en daaronder een „Ritz", ,dat in luxe en oonfort met de allerbeste der wereld wedijveren kan. Het heeft thans over de zesduizend eigen auto's, het danst minder, maar gokt zeker nog meer dan Madrid en er worden in Bar celona 130 min of meer openbare speelge- legenheden „geduld". Er is reeds de Tïbidabo, 'dat heerlijke ont- spanmngstorrein 500 M. boven de stad. De stad had reeds parken, die elke andere groote stad haar 'benijd zou hebben. De prachtige bosscheni, die slechts door een hoogen bergrug van de stad aan de zee ge scheiden lagen, zijn thans voor enkele cen ten in het bereik van ieder: de Engelsch- Amerikaansche trust, die Katalonië exploi teert, heeft door die borgen tunnels gegra ven en in twintig minuten is men per electri- sche ram' van de drukte der Plaza de Cata- luna, den Dam van Barcelona, achter de ber gen in nog onberoerde wouden. Maar dat was allemaal niet genoeg. In de stad zelf, aan zee, op den heuvel van Montjuioh (spreek uit Monsjwiek) wildé men een schit terend park, tentoonstellingsterrein, casino, stadion bouwen. Daar werkt, men nu aan se dert 1914. Dat heeft reeds 25 millioen pesetas gekost. Het moet klaar zijn in 1920, voor de wereld-eleotriciteitstentoonstelling, en zal, volgens de leiders, nog zeker 40 verdere mil- lioenen kosten. Maar het wordt schitterend. - - i den werden. Le Long zegt: Hot kwam eenvoudig om dat er nog niemendal te verdienen viel!. „Want men heeft teoa allen tijde bevondlen, dat dit slag van geestelijken altijd derwaarts zakt, daar die meeste nering en welvaart is „omdat die winnende hant malt ia".vol gens het gemeeme spreekwoord en dus voor hen de meeste voordeelen belooft. En nu zullen meent Le Long de monniken geen groote zucht gevoeld hebben om aan vankelijk naar de streken van Amsterdam te trekken, omdat men geen groote inkomsten verwachtte van de geringe visschers, die men voor de eerste stichters van Amster dam houdt. Inmiddels juist of niet juist we mis sen daardoor een belangrijk overzicht van de allereerste ontwikkeling van de Stad Am sterdam. We beginnen nu gewoonlijk om trent de tiende eeuw en-weten uit dien tijd dat Amsterdam toch reeds zoo veel betee- kende, dat het eien eigen schout kon voeren, zooala uit nagelaten geschreven uitspraken van geschillen blijkt. Tevoren zal bet kleine stadje vermoedelijk reedis veel hébben door gemaakt en het is niet onwaarschijnlijk dat het een zekeren tijdl ter gelegenheid van de bekende invallen in ons land door de Noormannen eni Denen onder de heer schappij van deze landslieden geleefd heeft. En hoogstwaarschijnlijk zijn deel in de afge perste schattingen betaald. Vanaf do Elfde Eeuw dan eindelijk begint echter de gelijkmatige groei en bloei van de plaats. En van dien tijd af zal do plek zich ontwikkelen- tot zijn latere wereldberoemd heid. Alleen op oen bepaald moment in de twaalfde eeuw nog slechts een keer onder broken door de val van Amsterdam en de- zelfs verwoesting ten tijde .van de overmees tering door die Kennemers en do v.al van bet huis Van Amstel de ballingschap van Heer Qijsbrecbt van Amstel en de inlijving van het Aemstellandf' bij heit Graafschap van Holland. De huizen' van de plek bestonden "naar het vastgesteld gevoelen van de oudere schrij vers, toenmaals uit hutten van hout en van rieten en strooien daken gedekt. Maar de visschers begonnen allengs rijker de kost te verdienen1 en naarmate de welvaart toenam, begon men met' meer weeldeachtigen aanleg. Er is in den berg een stadion uitgehouwen; 30 meter diep, met plaats voor 60.000 men- schen. Het wordt één opeenhoping van tor rassen met heel den weelderigen planten groei van dit Zuiden. Straks zullen de vreemdélingen uit alle 'werelddeelen samonstroomen, ze zullen ge tuigen dat de hoofdstad van Katalonië wer kelijk een der breedst aangelegde en schoon ste steden der wereld geworden ia De zoete wraak des schilders. In het jaar 1770 kon men in de kerk Saint Nizzier, in Zuid-Frankrijk, een schilderij be wonderen, dat Christus aan het kruis voor stelde. Boven de Christus-figuur was het vage vuur voorgesteld; en onder de misdadigere, welke hierin voorkwamen, was zeer duidelijk te onderscheiden een zekere Père Gregoire Marchandi afkomstig uit het klooster Pispus de la Guillotiere en afgebeeld in het pries- Genoemde Père Marchandi nJL had den ver vaardiger van het schilderstuk zekere La Pleute in het klooster laten werken, en toen het ep betalen aankwam, op dien vooraf be dongen prijs beknibbeld en èen gedeelte afge houden. Om zich nu op den kloosterling te werken, had La Pleute deze afgebeeld in het.Vage vuur. De zaak werd niet lang daarna publiek. Père Gregoire had een en anider gemerkt en kwam zich beklagen hij den aartsbisschop. La Pleute werd verzocht de beeltenis van den geestelijke te doén verdwijnen. Maar de schilder vertelde nn, dat de Pèré hem geweigerd had den over eengekomen prijs te betalen voor een opge dragen en naar behooren afgeleverd wérk. En hij besloot zijn weigering om de beeltenis te vernietigen op de volgonde wijze: ....„Ik donk, dat Monsieur Gregoire" nog van geluk kan spreken, dat ik hem niet rechtstreeks in de Hel heb gezet, maar in «het Vagevuur. En ik zal hem er ook niet uithalen; of ik zou de schilderij vernietigen.... En ik bon zeer be nieuwd of zij, die mij dit schilderij - hebben opgedragen, nu lust gevoelen om het nog eens door een ander te Jaten overdoen.". En Père Marchand bleef Mi het Vagevuur. Ben ander schilder bleek evenwel nog niet eens ziooals La Pleute tevreden met zijn slachtoffer in het vagevuur te brengen, maar bracht ze wel rechtstreeks op weg naar de HeL iWant in een andere kerk in de nabijheid kon men later een schilderij zien van zekeren Olaude Spier, een leerling van de bekende Bernin. - Op de schilderij van Spier zag inen in de hoogte Christus te midden van de gelukzali gen, waarbij een Engel, die door middel van een bazuin de gestorvenen opriep tot het laatste Oordeel. De goeden onder de menschen kwamen aan de rechterzij en de kwaden werden op staamden voet door de duivelen meegevoerd op weg naar de Hel. En nu zag men onder meer een duivel, die op zijn schouders een bekende non meevoerde. De zaak was, dat schilder Spier tevoren ver liefd geweest was op een beeldëchoone jonge vrouw uit de stad. Hij had haar willep trou wen; maar zij had zijn aanzoek afgewezen en was in het klooster gegaan. Gegriefd door deze handelwijze zette nu de schilder tijdens het Laatste Oordeerde non op de schouders van eori duivel, die haar mee voerde naar de Hel. De schilder had hier ver moedelijk niet anders dan een gebruikelijke hartgrondige verwensching in eon keurig beeld gebracht.' Kuischheid en zedigheid zijn do grond- Blag van alle vrouwelijke bevalligheid. Ongelukkig heit volk, waar de wet voor den dwang moet onderdoen! Ook d'e bevolking nam toe en niet enkel uit dien natuurlijk groei van dte viisschensbo- volldng. Er kwamen grootere huizen en daarnaast kerken. Behalve de Inwoners, die zich met visschen onledig hielden, vestigden zich in de omgeving scheepsbouwers en nettenma- kers, huizenbouwer en iandbouwera Daar naast kwamen de neringdoenden ten gerieve van de bewoners. Naast dén bakker kwam de schoenmaker. En naast dezen de kleerma ker en de houtbewerker, de timmerman de verschillende andere handwerkslieden. Tege lijk vonden er een/woonplaats de verschil lende onöerhoorigen, dile bij de vestiging van de ridderschap hoorden do krijgsknechten en de landarbeiders, de scheppers van die wallen en makers van den „Dam". Het was alles „om een stuyvertjen te win nen" Maar het had ten gevolge, diat van de kleine visschfersplek langzaam aan een dorp groeide dh van dit dorp ten slotte een kleine stad. En dit was het begin van de eigenlijke ge schiedenis. Want nu komt allengs d'e naam Van Aem stel oaar voren zijnde een naam, welke was ontleend aan d)e plaats van vestiging en -aangenomen door de meest beteekemende uit den omtrek. Voor het eerst' komt deze naam Van Aemstelle voor als naam van een Schout dat is een man, die die funotiën ln zich ver- ecnigde van openbaar rechter en hoofd van het gezag binnen do Veste. In1 een nagelaten brief van Bisschop Godebaldug den vier- en-twintdgsten bisschop van Utrecht komt voor dien ntaam van een getuige in een ge ding als Wolfgardus, vaq Aemstelle. Zijn kwaliteit is „Schout van Aemstelle". Later is or nog sprake van. Egbertus van' Aom- stelle en nog later van Godeflridus van Aem stelle. Hiermede Is het geslacht van Aemstel ge sticht en uit deze verwantschap die meest be kende figuur uit dit geslacht: G ijsbrecht Van Aemstel Haar van Aemstelledam en Am- stoliand. Én in eon volgende feuilleton zul len we zien hoe deze figuur meteen het ein de beteekent van de hoog opgevoerde macht diezer familie over het Amstelland. Na te hebben geculmineerd in kerkelijk en wereld lijk gezag tezamen met Utrecht. (Wordt voortgezet). 't Juttertje Roblnson. door CAREL BRENSA. Dr. B.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1923 | | pagina 11