't Juttertje
WETENSWAARDIGHEDEN VAN „OUD-AMSTERDAM"
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
vaneZaterdag 13 Oct. 1923.
fï
w
fï
No. 92. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
VAN 'S LEVENS
WIJSGEERIGEN KANT
Zonderlinge lotgevallen
in het Dagelijksch leven
HOO G mx
Het eerste herfsttij water is ter gèweesï. In
den nacht van op 10 Octobe® was het zee
water, voortgezwieept door deta krachtigen
noordwester, meit geweldigen drang naar
binnengestormd en had den steiger blank ge-
zet, ja was zelfs zoover opgevloeid, dat de
„stoelen" waarop de uitbouwers rusten,
rondonï in het water stonden.
En dat zoo vroeg in den herfst, beweerde
men. 01 dat nu een ontboezeming was, dat
bet wat heel vroeg was gekomen dat hoogo
tij water, dan wei, dat het eigenlijk een onbe
kende gebeurtenis was sinds menscbenbeu-
genis, of wel, dat het een beetje ongehoord
was van moeder natuur om 'zoo uit haar slof
te schieten, was me niet recht duidelijk.
Het feit zelf hadden we echter maar te ü<J-
cepteeren.
En in zeker opzicht zijn sommige wezens
moeder natuur dankbaar, dat ze den grooten
baringvijiver in pen beetje landera porties
had verdeeld, dian dat ze gewoon was en
oins een wat grooter vblume had toegedacht.
Dat immers brengt weer wat variatie aan
dien buitenkant Het geeft weer ©en aanlei
ding'tot allerlei beschouwingen. Je ziet de
dingen aan de haven weer eens op; een wat
anders manier dan je gewoon bont Je kunt
weer eens op ©en' andere wijze kankeren en
dat geeft altijd reden tot je lekkerder te gaan
gevoelen»
Maar buiten dat is er ook hei extra-ver
tuien van da schepen, die boog boven de
kade uitrijzen en het schijnt dan of de rom
pen reusachtige afmetingen hebben aange
nomen. Het is alsof ze aan alle kanten zijn
uitgedeid en dat optisch bedrog omaamt je
zoo, dat je een heel ander havenboeld voor
oogen schijnt getooverd te zijn.
Het heeft er iets van alSof hef langzaam-
werkend apparaat Van het filmbedrijf ja de
schepen laat zien uitgerekt en log.
'Blijvend imponeerend zijn altijd de aan
rollende golfkanjers, die rond den dukdalf
spat en schuimt het daar van je welsfe en het
is alsof de volle branding daar haar vernie
lende werking verricht, y
De hoogopstuivemde golven slaan liegen
dien sternen voet vanl hef fort Hanssens en
doen pogingen om den grasrand te bereiken,
die ze don misschien Wel zouden willen on
dermijnen orni de kanonnen te promoveeren,
tot rinikbare kanonnen, zoodat de camouflage,
daarop gekladderd, niet meer uoodig zou
zijn.
Als Kees oversteekt wef zijn vlet, moet hij
naar het moes binnenwaarts gelegen stei
gertje rooien, want zijn ouwe trouwe piek
is onder de golfzwaepera weggespoeld.
Ook is er voor velen, door het hooge tij,
gelegenheid om de lip Waf zuur te laten han
gen. In do eerste plaats zijn dat de belasting
betalers, dia do grimidjea en het zand tijdens
aoo'n viooddrang voor hun oogen alen weg
slinken! daar aan aan het havenhoofd. Iedere
golfslag neemt handen vol weg. Dat nhes
moet later wee® worden aangevuld miet klei
en steen en andere substantie en dat kost na
tuurlijk handen vol geld.
Nu is het altijd .aardig om Se weten waar
je belastingpenninigon .blijven, doch over het
algemeen bobben we hier daarover niet te
klagen.
Een anldlere groep menschen heeft deze
waterperser met angst vervuld en bovendien
groote schade berokkend. Dat zijn de paling-
visschers. Want hoe graag ze ook wat ruw
weer prefereeren, toch is hun dit nu te bar
geweest, want langs den dijk is boel wat
schade aan hun fuiken toegebracht en zijn
er ook heel wat van die kostbare netten ver
loren gegaan. En dat nog wel, nu er tamelijk
wat vangst was.
Het is toch altzijd nog maar waan dat een
ongeluk nooit alleen komt.
Blijven de fuiken staan, dan vangen ze
het leven niet en is ar vangst, dan slaan de
fuiken weg. Een paling vissclier, i£ zei het
vroeger reeds heeft altijd pech.
Want als fortunü hom heeft ïoegekiup-
oogd, dan knipoogt ook de palingvisscher,
hij lacht er eens waf maar houdt zijn hooi
schuur dicht.
-Ook met hoog tij is er nog wel waf alan den
buitenkant te zien en op te mlerken.
lA.Ta je maar oogen hebt om te zien en ooron
om té hoeren, dan is <Jr altijd Iets, hetgeen
je belangstelling kan wekken.
MtnschcnkennJs.
Het Is toch in den grond een wonderlijk
verschijnsel, dat wij menschen elkan
der in wezen zoo weinig kennen; We gaan
heel ons leven met elkander om we be-
studeeren elkander soms met diepgaande
interesse dan den ander lief ia en toch.
Op de keeper beschouwd is de mensch af
zonderlijk zulk een diepzinnig wezen en
zulk een geestelijk gecompliceerd saamvoeg-
sol, dat we eigenlijk nietr meer dan da op
pervlakte leeren kennen.
Vaak zelfs niet mee® dan do oppervlakte
van ons zaLi
„Ships that past in tbc nlghtP zoo
noemde Beatrice Harraden haar bekende
werk en ze bedeelde hiermede, d)at er soms
menschen aan ons voorbijgaan, die gelijk
zijn aan het paasoeren' van een vaag verlicht
schip op zee en in de duisternis. Het gaat
wel aan ons voorbij, maar we kunnen de
vormen ternauwernood onderscheiden. Veel
minder dus de scherpe trekken en den meer
dieperen bouw van hef schip. We vermoe
den wel omdat we in het algemeen weten,
hoe zoo een schip in elkander zit hoe het
er van binnen en van dichtbij uitzien moet.
FEUILLETON.
do )r
O AR EL BRENSA.
jy andergangh vrat die Btad Aeraafeldam/"
(Vondel's Gysbrecbt).
6)
De meest beteekenende en later meest be
roemd geworden persoonlijkheid uit de wor
dingsperiode van de stad Amsterdam was
Gijsbrecht van Aemstel Heer van Am-
stelredam en Aemsterland. Hij was het die
door zijn geslachtsnaam en door de groote
en versterkte burcht den grondslag legde
voor de eigenlijke stad. Het was een leen-
man van den bisschop van Utrecht, zeer rijk
en machtig. De verschillende geschiedschrij
vers zijn het er over eens dat zijn lustslot,
„waaromheen vele appelboomen waren"
moet hebben gestaan op het midden van de
Nieuwe Zijde, dus over den Amstel van het
eerste punt van stichting af en in de onmid
dellijke nabijheid van den gélegden „Dam*.
Bijna tot aan de voorgaande eeuw toe zijn
er bij het graven ter plaatse dan ook nog bij
tijd en wijle resten van dikke Steenmuren
ontgraven. Geen der historici evenwel weet
met juistheid de plek aan te wijzen, zooals
b.v. de plekken van de alleroudste kloosters
van Amsterdam.
Heer Gijsbrecht was machtig.
En die macht juist bracht hemi ten val.
Want volgens de overeenkomsten van het
leenmanschap was hij we zouden kunnen
zeggen: Contractueel verplicht zijn mede
werking te verleenen met heel zijn Haan
schap wanneer er in de buurt en ten na-
deele van Utrecht en het Bisdom „homme
les" was.
En er was nogal eens hommeles. Men
vocht danig om de lekkere beetjes. Nu eens
was Graaf Flores in het Spel, dan weer
Vrouwe Machteïd van Velsen daarna de
Graaf van Loon.
Eenmaal reeds was GflShreoht in een
lange ballingschap geweest, naar aanleiding
van zijn deelneming aan het veraad en het
vermoorden' van Graaf Flores V.
bisschop voor een klein oorlogje tegoa de
legers van de Veluwe.
Er werd zwaar gevochten en zwaar go
roofd. Men kwam terug met bult en de
macht van den bisschop was hersteld.
Maar daarmede niet de macht van Gf^-
breoht van Aemstel.
Want tot de onverzoenlijke vijanden van
de Aemsteldainmexs en hun heer behoorden
toenmaals de Kennemers en de Waterlan
ders. Van deze landslieden was Haarlem heit
middelpunt En de vijandschap tusschen de
Kennemers en ae Aemsteldammers was
toenmaals zoo algemeen bekend, dat men In
Amsterdam om een kwaadwillige aan te
dulden eenvoudig zei: „Hij komt van
Haarlem"'.
III
Ook Joost van den Vondel die in zijn
treurspel „GySbrecht van Aemsteln de on
dergang van de stad geschilderd heeft
laat de daarin voorkomende verrader van
zichzelf beweren: „Te Haarlem opgevoed#1.
Dat was genoeg om met zoo iemand binnen
Amsterdam voorzichtig te wezen.
Gelijk ook blijken zou.
Want het was de Kennemers lang niet
naar den zin' dat Amsterdam zoo gezellig
vooruit iginig en in bloei toenam. Er werden
al meer kloosters gesticht. Kerken kwamen
•erbij. De stad werd tot een geweldige
sterkte. De bloed en de handel met binnen-
en 'buitenland nam toe. Men werd rijk. En
Haarlem bleef erbij in den schaduw.
Toen dus nu GijSbreobt terug gekomen
was naar men zegt uit het land „Pruls-
sen", alwaar hij een stadje, dat tot nu toe
nog .Holland" heet, moet hebben gesticht,
en toen hij weer eens van zich liet booren
in zijn krijgshulp aan den bisschop, toen
was de gelegenheid gunstig.
De Kennemers en Waterlanders veneenig-
den zich en sloegen een compleet beleg voor
de sterkte Aemsteldam.
Ze belegerden de burghf rond een Jaar.
Ze probeerden van alles om de macht van
Oijsbrecht te breken. Het lukte niet. Men
schoot niet op.
Toen zegevierde de vindingrijkheid. Want
wat de kracht niet bereikt had' dat be
reikte de 'list. En nu werd aangetoond dat
de Haarlemmers hun' geschiedenis kenden'.
Want zij gingen het trucje van het paard
Maar weten kunnen we het niet, omdat het
te donker om ons heen is omdat onze
zintuigen geen voldoende kracht hebben
«m door de omringende dhistarnis h***" te
dringen.
Het blijft daarmee dus het passeeren van
een vaag versohijnseL
Zoo ook met de menschen»
Verreweg het grootste aantal menschen
zelfs diegenen» waarmede we in directe
aanraking komen blijft voor ons zooals
dat passeerende schip op zee terwijl het
nacht is.
We kijken ertegen aan. We zien die uiter
lijke vormen. En door het beetje mensohen-
kenarla door de uit langdurige®- omgang
toch ontstane „vak^-kennis, zou Ik haast
zeggen begrooten we tennaastenfbij de
soort waarbij het individu moet worden' in
gedeeld. We maken klassen en groepen en
rangschikken die en die en die bij elkaar.
We maken een geestelijke calculatie van
den inhoud' en van de beteekenis op grond
van waarnemingen. We stellen een en ander
vast En zeggen: Ziezoo zoo zal het wel
wezen.
Het is ecrmeS als met een kustwachter
aan zee.
Hij heeft door jaren lang vanaf het
zelfde punt over de zee te tuien, verstand
gekregen van schepen. Zijn oog is geoefend.
Voor den aanwezigen leek zelfs op verbluf
fende manier.
Wanneer een vaartuig, een schip, in de
va-go verte van den kim' op zee verschijnt,
dan is hij de man die kan1 zeggen, dat het
een schip is. En niet lang daarna kan hij
vaststellen of het een stoomschip Is of een
zeilschip hij kan zeggen of het een
vrachtschip is of een passagiersschip, een
logger of een' trawler of een klein bottertje.
Hij kan binnen niet al te langen tijd oon-
Btateeren of het een' vaderiandsohe bodem
is of 'n „Engelschmarf1 of 'n „Duitscber"
of "b' „Zweed''". Heel dikwijls kan hij zelfs
bepalen en dat dan vóór dat eeni ander
sterveling zulks vaststellen of infortmeeren
kan' aan welken eigenaar of aan welke
maatschappij het vage ding, dat daar aan
'komt toebehoort.
'Dia kustwachter kan dat allemaal spoedig
zeggen. Dat is zijn bijzondere vermogen. Ep
hij noemt diat zijn schepenkennis.
Maar.Kan deze man hu met dat al ook
wanneer hij in de verte üc.iï schip siet
komen, den geest van het schip vaststel
len? Kan hij door zijn kijker en met zijn
geoefend oog zien hoe de s t e m m i n g aan
'boord is? Kan hij zien of het schip deugt
van binnen of niet deugt? Kan bij zien
of er onder de schepelingen onderling haat
en nijd is en,tusschen welke een band van
waarachtige vriendschap bestaat? Kan hij
waarnemen en door middel van seinvlaggen
doorzenden of er onrecht wordt 'gepleegd?
Kan hij weten of er iemanict onder is, die
ziek is die treurt die zwaar denkt over
dit of dat?
Neen dat kan de kustwachter niet zien.
Daarvoor schiet zjjh kennis en zijn lang
jarige oefening en zelfs zijn bewonderens
waardig kijkinstrument te kort.
Hij die het ten slotte toch hof b
weet van ons allen, dank rij zijn eeuwig
turen over de zee hij weet er nog maar
'n schijntje van. Hij kan niet meer oonsta
teeren dan den uiterljjfcen vorm en daarbij
vrfj wat ombeteekenende 'bijzonderheden.
Zoo gaat het ons, menschen, mat onze
veelgeroemde monschenkennis.
Wij en dan nog de bestefi van ons, die
er zich mede bezig houden wij turen ook
nacht en dag uit over de zee van het leven
en w'e zien de groote en de kleine en de
prachtige en de door het werken roestig ge
worden, en de nieuwe en sterke en ook de
van^roye toepassen on toonden tegelijk
aan, dat de grap van het Turfschip van
Breda, dat wij uit de Vaderlandsohe 'geschie
denis kennen, niet origineel was, maar van
de Kennemers afgekeken.
Wat gebeurde er?
Op een nacht brak de schijnbare verlos
sing van de benauwde vesting Aemsteldam
aan. Het leger brak voor de wallen op, men
keerde de burght don rug toe en.trok af.
De belegerden herademden. Gijsbrecht
trad naar buiten, vertoonde zich in het
dichtsbij zijnde klooster. Men zag elkander
aan.
Aemsteldam was gered! En Gijsbrecht
van Aemstel riep uit naar de woorden
van Vondel in hot juist genoemde treurspel:
„Hert hemielsohe gerookt heeft eich ten lange leste
Erbarramt over my en myn benande voste
En arme buTgory, en op myn Volks gebet
En dagolyks geschrei, de 'bange stad ontsetl
Do vyaad» eondor dat wyyutkomst durfden hepen.
Ia, scmdOT elagh of stoet, von&elf het veld' vor-
Myn broeder jaagt hem na. Sy nemton vast do wyck
En vluchten pjngtia den Haerrelemim or-
Idyck!
„Myn broeder Jaoght hem na.Arenf
van Aemstel zet de vluchtende troepen ach
terop langs de Haarlemmervaart. Alles gaat
•goed. Ze ondervinden geen overlast. Er
wordt niets verwoest; noch aan de bloedende
boomgaarden, noch aan de huizen onderweg.
Men geloofde binnen de stad dat er onmin
tusschen de aanvoerders van het Kenmemer
leger gekomen was. De zege schijnt volko
men» In de buurt van Sloterdijk achterhalen
de-uitvallende troepen neig een vijandelijke
schuit. Zij kan niet gauw genoeg weg ko
men. Er zit een krijgsknecht op de roef. Hij1
wordt overmeesterd en het schip als trlum-
fantelijfce oorlogsbuit voor het genoegen
van het getijsterde volk mee terug binnen
de veste gevoerd.
Zoo haalde men het paard van Troye
binnen.
Want de man, voor Gijrierecht gevoerd', is
de slimme bedrieger. Hij doet een omstan
dig verbaal van de tegenslagen der Ken
nemers en de voorgenomen plannen^ tot
overmeestering van de burcht. Hij is tiernl-
de; hij geeft zich over in de rechtvaar
dige handen van Heer Gijsbrecht. De tra
nen loopen den stumper Over de wangen.
Y V
En Gijsbrecht is goedertieren en geeft
den stunteligen makker de vrijheid terug.
Daarop had de man gewacht en gehoopt.
Hij heette Vosmeer de Spie en had aange
boden het gevaarlijk waagstuk te onderne
men. Hij keert naar de schuit terug en klau
tert in het ruim, waar onder aanvoering van
zwakke sobeepjes door elkaar schuiven,
ieder naar zijn doel ieder naar de plek
waar hij meent dat de meeste visoh zat of
de beste lading iflieder miet zijn eigen
doeltje.
En we kijken heb aan, ieder op zijn .beurt
en op zijn wijs terwijl we zelf ook varen
de zijn naar de vischgrondon van de levens
zee, En we meenen er nogal wat van te we
ten. We denken ons vaklui in bet bekijken
van' de menschen. Want we zijn niet van
gisteren zeggen we stilletjes tegien ons
zelf. We hebben meer 'gezien dan moeders
woonkamer. En we hebben ook puike „in
strumenten. We hebben kijk op de ge-
•zichten, op hef ras op den stand. We
kunnen zoo bijzonder uit iemands hande
lingen afleiden wat er vermoedelijk achter
steekt. O, ze kunnen ons geen knollen voor
citroenen verlcoopen, hoor. We hebben net
zooveel doeltreffende 'spreekwoorden bij de
band als de kustwachter kijkers. We zeg
gen: Och, zoo is dermensob eenmaal! of: Je
weet wel hoe dat gewoonlijk gaat! of: Je
hoeft er mij niks van te vertellen! of: Als-ie
zoo begint, dan snap ik er alles van,
En zoo vervolgens.
En dan zijn we in werkelijkheid geen
graad verder dan de kustwachter. Want wie
peilde er ooit door middel van deze eenvou
dige gemeenplaatsen de ziel van een vrouw,
de diepste gedachten van een* man? Wie
weet ór eigenlijk wat er omgaat in het ge
voel van zijn evenmensch? Wie verstaat dq
stille wenschen van het nadenkend indi
vidu? Wie hoort het 'geluid vooral in onze
dagen van onbevredigende verlangens van
duizenderlei aard van de ingehouden
snikken en van het zachte en verbeten wee
non van het gevoelvolle en door het leed
van het leven neergedrukte wezen?
Niemand!
Wij zijn voor elkaar „al ships tbat past
in the nigbt" I
En dan toch zouden we pas van beduiden^
de menschenkennds mogen spreken eni zou
onze beduidende menischenkennis eerst van
waarde blijken voor den mensch zelf, wan
neer het kon worden gebruikt als een diep
lood. Wanneer we er mee konden peilen
naar de diepte van het menschelijk wezen,
Dat zou eerst menaohankennis zijn.
De twee knechten.
Een landheer komt op zekeren morgen
naar buiten en stapt in de staL Hij zegt tof
den koetsier, die daar bezig is:
Krelis je moet wat vlug voortmaken
met rossen en inspannen en naac den dokter
in de stad rijden.
De koetsier: Best, mijnheer.
Hij maakt vlug voort met het rossen van
het paard, spant het dan in en rijdt linea
recta naar de stad en naar den dokter.
Dokter: Wel zoo wat komi jij doen,
Krelis?
Krelis: Ik moest naar u toe rijden, dokter.
Dokter: Zoo maar? Heb je dan geen brief
of geen boodschap?
Krelis: Nee, dokter. Meneer zei enkel,
dat ik naar den dokter moest rijden.
De dokter begrijpt er niets van on zet
zich aan de schrijftafel om per brief inlich
tingen te vragen. Hij geeft het epistel imee
aan den knecht, met verzoek dit aan don
landheer te overhandigen»
Nauwelijks is Krelis weer van hef huis
Diederiok van Haarlem twee Vendels Ken
nemers in hot duister bijeengehurkt zitten»
Ze zijn vol spanning en benauwd voor den
uitslag. Het verblijf in de oude, tochtige
schuit heeft hen verkouden gemaakt en ze
zitten met alle macht een opkomende hoest
te onderdrukken bang zich door het ge
luid te 'zullen verraden»
Daar keert Vosmaar terug eni brengt het
vorblijldjende nieuws. Men vermoedt niets.
Men koestert geen erg togen de oude schuit.
Hot weer en do nacht zijn gunstig; de maan
is nog niet. op.
En in alle stilte verlaat imen het schip.
Een poorter wordt overvallen en voor de
burgerschap zich van den nieuwen' gang van
zaken bewust is voor het nog tot Gijs
brecht zelf is doorgedrongen, laaien op ver
schillende punten van de stad reeds da
vuurvlammen omhoog. De stad raakt in
brand. Van uit het schip „Het Zeepaard'1 gö-
heeten, komen telkens nieuwe soldaten.
Het is juist Kerstnacht. Het volk over
vol van dankbaarheid is ter kerke om lof
liederen te 'zingen.
Tegplijk komen van den kant van Haar
lem langs aio wegen weer drommen Ken
nemers. De Haarlemmerpoort wordt inge
slagen. Roode vuurzuilen van 'het Karthui-
zerklooster en andere gebouwen verkondi
gen ver weg dat de toeleg gelukt is.
Het is een overrompeling in grooten stijl
en voor de geslagene terug kan slaan, ligt
hij reeds machteloos.
Gijsbrecht van Aemstel hoort de mare.
Hij verlaat de 'burght en ijlt naar den Dam.
Zijn vrouw Badetoch vliegt hem na en in
het middelpunt van de stad verzamelen zich
in een oogonblik de hoofdlieden van hef le
ger en de hoofden van de kloosters. Gijs
brecht beproeft orde te stellen in de rade-
looze massa. Hij wekt de aanwezigen op
naar de markt te snellen om de nog staande
kerken te beschermen. Het is tevergeefs.
Het stadhuis wordt door de steeds talrij
ker troepen overmeestert. GijSbreobt ziet
zich in net Klarisseklooster gedrongen en
vat de gelegenheid aan om do hier verblijf-
houdende oom, Gosewyn van AemsteL, die
bissohop van Utrecht is, en zijn nicht Kaoris
van Velsen, de abdis van het klooster te
redden» Zij weigeren! Ze zullen mee over
winnen of mede ten 'gronde gaan.
Middelerwijl vallen do vijanden feeds de
A'bdy aan. Gijsbrecht ziet zich genoodzaakt,
wil hij niet dadelijk in banden van zijn be
lagers vallen, snel de wijk te nemen» Hij
vlucht weg over den Binnen amstel.
De geheele Nieuwe Zijde is voor de Aem-
stelgezinden verloren. Er is geen doorko
men meer aan. En tegelijk staat zoo 'gaande
weg de geheele Oude Zijde in vlammen. De
van don dokter vertrokken of hij ontmoet
zijn kameraad ,den staljongen, in de sjees
en zich haastend alsof zijn leven ervan af
hing.
KroHs: Nou wat mot jij nou zoo gauw
in de stad?
De staljongen: Ik zou den dokter den
brief brengen, dien jij vergeten hebt mee
te nemen.
Krelis: 01 nou dat behoeft niet meer, want
ik héb het antwoord van den dokter al in
m'n zak.
En ze reden bedden naar huis terug
De eed.
Een boer moest ter terechtzitting ver
schijnen om te getuigen in een zaak van
mishandeling tusschen zijn bedde buren,
Hij' komt aan het gerechtsgebouw en
vraagt net zoolang tot bij1 op de bepaalde
plek is aangeland. Daar meldt hij zich bij
den dienstdoendon deurwaarder.
Deurwaarder: Zoo ben jq Klaaa
Konkel, getuige in do zaak tegen Arie Vol
bloed' contra Teunis van' Pimpelen?
Klaas: Ik leuf as van jaaiTen mienSif ik
'ben zooveul as geroepen om te kommen.
Deurwaarder: Nou, ga daar maar die deur
in.Ja daar! Maar hee, zeg.doe
die pijp uit je mondl
Klaas: Oit me mond? Nou goed 'oor. Dan
zal Tc 'm wel in m'n wammeë steken.
En klaas Steekt voor hij in do rechts
zaal gaat zijn pijpje in de zak van zijn
wambuis.
De rechter: Is u Klaas Konkel?
Klaas: Jewel, mieneer. Dat ben ik.
Rechter: Boerenarbeider van beroep?
Klaas: Krek.
Rechter: Gij rijt ials getuige opgeroepen
in de zaak tegen Arie Volbloed en Teunis
van Pimpelen, Zult u niets dan de waarheid
zeggen?
Klaas: ïk zal zeggen wa'k rnif m'n eigen
oogen 'ezlen héb.
Rechter: Jawel, maar gij wordt ondor
©ede gehoord1.
Klaas: Wa'sjdaf dan?
Rechter: Dat zal ik Je zeggen. Steek je
beide voorste vingers van do reohterhand
omhoog. Zoo zeg mij nu woordelijk na.
(De rechter ziet wat rook uit de wa-rnhuis
zak van den boer komen én valt zich zelf
in de rede.) Zeg, wat ia dat daar.Wat
heb je in je zak?
Klaas: Zeg was is dat daar.Wat heib
je in je zak?
Rechter: Stil man.Je staal geloof ik in
den 'brand.
Klaas: Stil man.Je staat geloof ik In
don' brand.
Rechter: (schreeuwend) Je brandt boer.
Haal je zak uit.
Klaaa (dito) Je brandt boer, haal Je zak
uit.
Rechter: (opspringend) Deurwaarder.
deuiwaardor.Pak die man.
Klaas: Deurwaarder deurwaarder.
Pak die man.
Toen had de deurwaarder den boer ein
delijk te pakken en hield Klaas rin mond.
Hei gezonde dorp,
Is het itdqr wel gezond; wonen? vroeg
de vaoantie-dame aan soa .ouden boer van
hot dorp,
Nou, mevrouw kijkt n mij maar eens
an zei de stevige boer terug.En ik kan
u verzekeren, toen ik bier kwam wonen, was
ik zoo min, dat ik geen stap kon loopen. Ik
kon geen woord spreken en ik moest uit en
in m'n bed worden gedragen.
Och gunst zei de medelijdende
dame.En hoelang woont u hier dan aL?
Van m'n geboorte af zei de boer.
radeloojse mannen, van allerlei volk om
ringt, moeten uitwijken tot aan do nieuwste
wijkon. De ruiterij van den vijand trekt
reeds over de Doelobrug. De laatste
vluchtelingen rijn e® juist nog overegko-
men.
Gijsbrecht inmiddels is niet bang. Hij be
reikt nog weer opnieuw, langs ©en omweg
het slot zelf. Zijn vrouw is hier reeds terug-
1 gekeerd. Gijsbrecht verteld de stand van za
ken» Hij raapt het treurige restant van rijn
zaken bijeen on doet een manmoedigon uit
val. Maar wordt terug gedreven. Arend van
Aemstel laat ©r hot leven bij.
Een bevel van de Kennemers, Heer van
Vooren komt het slot en daarmede de Btad
opoisohen. Gijsbrecht weigert stout.
Maar Gijsbrecht merkt wel, dat hef licht
van de hoop begint te verflauwen. De red
ding is niet meer mogelijk. De hinderlaag,
door de Kennemers gespannen, is het begin
van het einde. De in vele jaren opgebouwde
roem is ten einde; Aemsteldam is tot onder
gang gedoemd en de eerste periode van zijn
bestaan zal worden afgesloten.
Het wordt aan den heer van Aemstel be
wust diat zijn noodlot zich voltrekt Hij trekt
zich met zijn gedachten van de stad af en
keert zich met te meer ijver naar vrouw en
kinderen. Hij' geeft openlijk toe dat alles
gedaan is en dat hen niets overblijft dan
zoo mogelijk het voege lijf pe redden. Hij'
overreedt Badeloch met hem hot slot te
verlaten en zich met do zijnen te water te
laten in het Aimmeraek (Damrak) de"
grootste monding van den Aemstel naar zee
en op deze wijze te trachten 'buiten de in
vlammen en rook verstikte veste te raken.
En zoo gebeurt. Het wordt reeds weer
dag. In weinige uren heeft zich het proces
van verwoesting voltrokken. In stilte wordt
een schip naderbij 1 gehaald en vanuit de
achterzijde van het riet veriaten Gijsbrecht
en de rijnen de plaats des onhells. In zijn
gedachten riet de manmoedige aanvoerder
zijn geliefde stad weer in toekoimstigen
bloed, 'geloofd als hij altijd beeft aan do on
betwistbare roeping van zijn land en zijn
stad boven heel de omgeving.
Dan vlucht hij ais oen banneling, terwijl
achter hem de stad tot een puinhoop wordt,
waarop de losgelaten Kenjnomcrs do vreug
de van hun overwinning botvieren.
EW de in eenige eeuwen opgebouwde
sterkte en tot bloei geraakte tmenschenr
woonplaats is tot een1 puinhoop geworden
on zal van den grond af Voer moeten wor
den opgebouwd.
(Wordt vervolgd).
Roblnson.
(Shlpa that past tn the xught).
9
Badelooh:
Verdelgde Stad, Wg gaen, en
komen nimmer weer
Oysbrecht:
Vaerwel, myn Aemsterland
Verwacht een and'ren Heerl
Terug gekomen werd zijn aandacht ge-
vraagd en ingeroepen door den foemmaligen
4 n
))X
[loopon.
v
Corel Brensa.
WM
Dr. B.