't Juttertje WETENSWAARDIGHEDEN VAN „OUD-AMSTERDAM" Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, vaneZaterdag 13 Oct. 1923. fï w fï No. 92. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) VAN 'S LEVENS WIJSGEERIGEN KANT Zonderlinge lotgevallen in het Dagelijksch leven HOO G mx Het eerste herfsttij water is ter gèweesï. In den nacht van op 10 Octobe® was het zee water, voortgezwieept door deta krachtigen noordwester, meit geweldigen drang naar binnengestormd en had den steiger blank ge- zet, ja was zelfs zoover opgevloeid, dat de „stoelen" waarop de uitbouwers rusten, rondonï in het water stonden. En dat zoo vroeg in den herfst, beweerde men. 01 dat nu een ontboezeming was, dat bet wat heel vroeg was gekomen dat hoogo tij water, dan wei, dat het eigenlijk een onbe kende gebeurtenis was sinds menscbenbeu- genis, of wel, dat het een beetje ongehoord was van moeder natuur om 'zoo uit haar slof te schieten, was me niet recht duidelijk. Het feit zelf hadden we echter maar te ü<J- cepteeren. En in zeker opzicht zijn sommige wezens moeder natuur dankbaar, dat ze den grooten baringvijiver in pen beetje landera porties had verdeeld, dian dat ze gewoon was en oins een wat grooter vblume had toegedacht. Dat immers brengt weer wat variatie aan dien buitenkant Het geeft weer ©en aanlei ding'tot allerlei beschouwingen. Je ziet de dingen aan de haven weer eens op; een wat anders manier dan je gewoon bont Je kunt weer eens op ©en' andere wijze kankeren en dat geeft altijd reden tot je lekkerder te gaan gevoelen» Maar buiten dat is er ook hei extra-ver tuien van da schepen, die boog boven de kade uitrijzen en het schijnt dan of de rom pen reusachtige afmetingen hebben aange nomen. Het is alsof ze aan alle kanten zijn uitgedeid en dat optisch bedrog omaamt je zoo, dat je een heel ander havenboeld voor oogen schijnt getooverd te zijn. Het heeft er iets van alSof hef langzaam- werkend apparaat Van het filmbedrijf ja de schepen laat zien uitgerekt en log. 'Blijvend imponeerend zijn altijd de aan rollende golfkanjers, die rond den dukdalf spat en schuimt het daar van je welsfe en het is alsof de volle branding daar haar vernie lende werking verricht, y De hoogopstuivemde golven slaan liegen dien sternen voet vanl hef fort Hanssens en doen pogingen om den grasrand te bereiken, die ze don misschien Wel zouden willen on dermijnen orni de kanonnen te promoveeren, tot rinikbare kanonnen, zoodat de camouflage, daarop gekladderd, niet meer uoodig zou zijn. Als Kees oversteekt wef zijn vlet, moet hij naar het moes binnenwaarts gelegen stei gertje rooien, want zijn ouwe trouwe piek is onder de golfzwaepera weggespoeld. Ook is er voor velen, door het hooge tij, gelegenheid om de lip Waf zuur te laten han gen. In do eerste plaats zijn dat de belasting betalers, dia do grimidjea en het zand tijdens aoo'n viooddrang voor hun oogen alen weg slinken! daar aan aan het havenhoofd. Iedere golfslag neemt handen vol weg. Dat nhes moet later wee® worden aangevuld miet klei en steen en andere substantie en dat kost na tuurlijk handen vol geld. Nu is het altijd .aardig om Se weten waar je belastingpenninigon .blijven, doch over het algemeen bobben we hier daarover niet te klagen. Een anldlere groep menschen heeft deze waterperser met angst vervuld en bovendien groote schade berokkend. Dat zijn de paling- visschers. Want hoe graag ze ook wat ruw weer prefereeren, toch is hun dit nu te bar geweest, want langs den dijk is boel wat schade aan hun fuiken toegebracht en zijn er ook heel wat van die kostbare netten ver loren gegaan. En dat nog wel, nu er tamelijk wat vangst was. Het is toch altzijd nog maar waan dat een ongeluk nooit alleen komt. Blijven de fuiken staan, dan vangen ze het leven niet en is ar vangst, dan slaan de fuiken weg. Een paling vissclier, i£ zei het vroeger reeds heeft altijd pech. Want als fortunü hom heeft ïoegekiup- oogd, dan knipoogt ook de palingvisscher, hij lacht er eens waf maar houdt zijn hooi schuur dicht. -Ook met hoog tij is er nog wel waf alan den buitenkant te zien en op te mlerken. lA.Ta je maar oogen hebt om te zien en ooron om té hoeren, dan is <Jr altijd Iets, hetgeen je belangstelling kan wekken. MtnschcnkennJs. Het Is toch in den grond een wonderlijk verschijnsel, dat wij menschen elkan der in wezen zoo weinig kennen; We gaan heel ons leven met elkander om we be- studeeren elkander soms met diepgaande interesse dan den ander lief ia en toch. Op de keeper beschouwd is de mensch af zonderlijk zulk een diepzinnig wezen en zulk een geestelijk gecompliceerd saamvoeg- sol, dat we eigenlijk nietr meer dan da op pervlakte leeren kennen. Vaak zelfs niet mee® dan do oppervlakte van ons zaLi „Ships that past in tbc nlghtP zoo noemde Beatrice Harraden haar bekende werk en ze bedeelde hiermede, d)at er soms menschen aan ons voorbijgaan, die gelijk zijn aan het paasoeren' van een vaag verlicht schip op zee en in de duisternis. Het gaat wel aan ons voorbij, maar we kunnen de vormen ternauwernood onderscheiden. Veel minder dus de scherpe trekken en den meer dieperen bouw van hef schip. We vermoe den wel omdat we in het algemeen weten, hoe zoo een schip in elkander zit hoe het er van binnen en van dichtbij uitzien moet. FEUILLETON. do )r O AR EL BRENSA. jy andergangh vrat die Btad Aeraafeldam/" (Vondel's Gysbrecbt). 6) De meest beteekenende en later meest be roemd geworden persoonlijkheid uit de wor dingsperiode van de stad Amsterdam was Gijsbrecht van Aemstel Heer van Am- stelredam en Aemsterland. Hij was het die door zijn geslachtsnaam en door de groote en versterkte burcht den grondslag legde voor de eigenlijke stad. Het was een leen- man van den bisschop van Utrecht, zeer rijk en machtig. De verschillende geschiedschrij vers zijn het er over eens dat zijn lustslot, „waaromheen vele appelboomen waren" moet hebben gestaan op het midden van de Nieuwe Zijde, dus over den Amstel van het eerste punt van stichting af en in de onmid dellijke nabijheid van den gélegden „Dam*. Bijna tot aan de voorgaande eeuw toe zijn er bij het graven ter plaatse dan ook nog bij tijd en wijle resten van dikke Steenmuren ontgraven. Geen der historici evenwel weet met juistheid de plek aan te wijzen, zooals b.v. de plekken van de alleroudste kloosters van Amsterdam. Heer Gijsbrecht was machtig. En die macht juist bracht hemi ten val. Want volgens de overeenkomsten van het leenmanschap was hij we zouden kunnen zeggen: Contractueel verplicht zijn mede werking te verleenen met heel zijn Haan schap wanneer er in de buurt en ten na- deele van Utrecht en het Bisdom „homme les" was. En er was nogal eens hommeles. Men vocht danig om de lekkere beetjes. Nu eens was Graaf Flores in het Spel, dan weer Vrouwe Machteïd van Velsen daarna de Graaf van Loon. Eenmaal reeds was GflShreoht in een lange ballingschap geweest, naar aanleiding van zijn deelneming aan het veraad en het vermoorden' van Graaf Flores V. bisschop voor een klein oorlogje tegoa de legers van de Veluwe. Er werd zwaar gevochten en zwaar go roofd. Men kwam terug met bult en de macht van den bisschop was hersteld. Maar daarmede niet de macht van Gf^- breoht van Aemstel. Want tot de onverzoenlijke vijanden van de Aemsteldainmexs en hun heer behoorden toenmaals de Kennemers en de Waterlan ders. Van deze landslieden was Haarlem heit middelpunt En de vijandschap tusschen de Kennemers en ae Aemsteldammers was toenmaals zoo algemeen bekend, dat men In Amsterdam om een kwaadwillige aan te dulden eenvoudig zei: „Hij komt van Haarlem"'. III Ook Joost van den Vondel die in zijn treurspel „GySbrecht van Aemsteln de on dergang van de stad geschilderd heeft laat de daarin voorkomende verrader van zichzelf beweren: „Te Haarlem opgevoed#1. Dat was genoeg om met zoo iemand binnen Amsterdam voorzichtig te wezen. Gelijk ook blijken zou. Want het was de Kennemers lang niet naar den zin' dat Amsterdam zoo gezellig vooruit iginig en in bloei toenam. Er werden al meer kloosters gesticht. Kerken kwamen •erbij. De stad werd tot een geweldige sterkte. De bloed en de handel met binnen- en 'buitenland nam toe. Men werd rijk. En Haarlem bleef erbij in den schaduw. Toen dus nu GijSbreobt terug gekomen was naar men zegt uit het land „Pruls- sen", alwaar hij een stadje, dat tot nu toe nog .Holland" heet, moet hebben gesticht, en toen hij weer eens van zich liet booren in zijn krijgshulp aan den bisschop, toen was de gelegenheid gunstig. De Kennemers en Waterlanders veneenig- den zich en sloegen een compleet beleg voor de sterkte Aemsteldam. Ze belegerden de burghf rond een Jaar. Ze probeerden van alles om de macht van Oijsbrecht te breken. Het lukte niet. Men schoot niet op. Toen zegevierde de vindingrijkheid. Want wat de kracht niet bereikt had' dat be reikte de 'list. En nu werd aangetoond dat de Haarlemmers hun' geschiedenis kenden'. Want zij gingen het trucje van het paard Maar weten kunnen we het niet, omdat het te donker om ons heen is omdat onze zintuigen geen voldoende kracht hebben «m door de omringende dhistarnis h***" te dringen. Het blijft daarmee dus het passeeren van een vaag versohijnseL Zoo ook met de menschen» Verreweg het grootste aantal menschen zelfs diegenen» waarmede we in directe aanraking komen blijft voor ons zooals dat passeerende schip op zee terwijl het nacht is. We kijken ertegen aan. We zien die uiter lijke vormen. En door het beetje mensohen- kenarla door de uit langdurige®- omgang toch ontstane „vak^-kennis, zou Ik haast zeggen begrooten we tennaastenfbij de soort waarbij het individu moet worden' in gedeeld. We maken klassen en groepen en rangschikken die en die en die bij elkaar. We maken een geestelijke calculatie van den inhoud' en van de beteekenis op grond van waarnemingen. We stellen een en ander vast En zeggen: Ziezoo zoo zal het wel wezen. Het is ecrmeS als met een kustwachter aan zee. Hij heeft door jaren lang vanaf het zelfde punt over de zee te tuien, verstand gekregen van schepen. Zijn oog is geoefend. Voor den aanwezigen leek zelfs op verbluf fende manier. Wanneer een vaartuig, een schip, in de va-go verte van den kim' op zee verschijnt, dan is hij de man die kan1 zeggen, dat het een schip is. En niet lang daarna kan hij vaststellen of het een stoomschip Is of een zeilschip hij kan zeggen of het een vrachtschip is of een passagiersschip, een logger of een' trawler of een klein bottertje. Hij kan binnen niet al te langen tijd oon- Btateeren of het een' vaderiandsohe bodem is of 'n „Engelschmarf1 of 'n „Duitscber" of "b' „Zweed''". Heel dikwijls kan hij zelfs bepalen en dat dan vóór dat eeni ander sterveling zulks vaststellen of infortmeeren kan' aan welken eigenaar of aan welke maatschappij het vage ding, dat daar aan 'komt toebehoort. 'Dia kustwachter kan dat allemaal spoedig zeggen. Dat is zijn bijzondere vermogen. Ep hij noemt diat zijn schepenkennis. Maar.Kan deze man hu met dat al ook wanneer hij in de verte üc.iï schip siet komen, den geest van het schip vaststel len? Kan hij door zijn kijker en met zijn geoefend oog zien hoe de s t e m m i n g aan 'boord is? Kan hij zien of het schip deugt van binnen of niet deugt? Kan bij zien of er onder de schepelingen onderling haat en nijd is en,tusschen welke een band van waarachtige vriendschap bestaat? Kan hij waarnemen en door middel van seinvlaggen doorzenden of er onrecht wordt 'gepleegd? Kan hij weten of er iemanict onder is, die ziek is die treurt die zwaar denkt over dit of dat? Neen dat kan de kustwachter niet zien. Daarvoor schiet zjjh kennis en zijn lang jarige oefening en zelfs zijn bewonderens waardig kijkinstrument te kort. Hij die het ten slotte toch hof b weet van ons allen, dank rij zijn eeuwig turen over de zee hij weet er nog maar 'n schijntje van. Hij kan niet meer oonsta teeren dan den uiterljjfcen vorm en daarbij vrfj wat ombeteekenende 'bijzonderheden. Zoo gaat het ons, menschen, mat onze veelgeroemde monschenkennis. Wij en dan nog de bestefi van ons, die er zich mede bezig houden wij turen ook nacht en dag uit over de zee van het leven en w'e zien de groote en de kleine en de prachtige en de door het werken roestig ge worden, en de nieuwe en sterke en ook de van^roye toepassen on toonden tegelijk aan, dat de grap van het Turfschip van Breda, dat wij uit de Vaderlandsohe 'geschie denis kennen, niet origineel was, maar van de Kennemers afgekeken. Wat gebeurde er? Op een nacht brak de schijnbare verlos sing van de benauwde vesting Aemsteldam aan. Het leger brak voor de wallen op, men keerde de burght don rug toe en.trok af. De belegerden herademden. Gijsbrecht trad naar buiten, vertoonde zich in het dichtsbij zijnde klooster. Men zag elkander aan. Aemsteldam was gered! En Gijsbrecht van Aemstel riep uit naar de woorden van Vondel in hot juist genoemde treurspel: „Hert hemielsohe gerookt heeft eich ten lange leste Erbarramt over my en myn benande voste En arme buTgory, en op myn Volks gebet En dagolyks geschrei, de 'bange stad ontsetl Do vyaad» eondor dat wyyutkomst durfden hepen. Ia, scmdOT elagh of stoet, von&elf het veld' vor- Myn broeder jaagt hem na. Sy nemton vast do wyck En vluchten pjngtia den Haerrelemim or- Idyck! „Myn broeder Jaoght hem na.Arenf van Aemstel zet de vluchtende troepen ach terop langs de Haarlemmervaart. Alles gaat •goed. Ze ondervinden geen overlast. Er wordt niets verwoest; noch aan de bloedende boomgaarden, noch aan de huizen onderweg. Men geloofde binnen de stad dat er onmin tusschen de aanvoerders van het Kenmemer leger gekomen was. De zege schijnt volko men» In de buurt van Sloterdijk achterhalen de-uitvallende troepen neig een vijandelijke schuit. Zij kan niet gauw genoeg weg ko men. Er zit een krijgsknecht op de roef. Hij1 wordt overmeesterd en het schip als trlum- fantelijfce oorlogsbuit voor het genoegen van het getijsterde volk mee terug binnen de veste gevoerd. Zoo haalde men het paard van Troye binnen. Want de man, voor Gijrierecht gevoerd', is de slimme bedrieger. Hij doet een omstan dig verbaal van de tegenslagen der Ken nemers en de voorgenomen plannen^ tot overmeestering van de burcht. Hij is tiernl- de; hij geeft zich over in de rechtvaar dige handen van Heer Gijsbrecht. De tra nen loopen den stumper Over de wangen. Y V En Gijsbrecht is goedertieren en geeft den stunteligen makker de vrijheid terug. Daarop had de man gewacht en gehoopt. Hij heette Vosmeer de Spie en had aange boden het gevaarlijk waagstuk te onderne men. Hij keert naar de schuit terug en klau tert in het ruim, waar onder aanvoering van zwakke sobeepjes door elkaar schuiven, ieder naar zijn doel ieder naar de plek waar hij meent dat de meeste visoh zat of de beste lading iflieder miet zijn eigen doeltje. En we kijken heb aan, ieder op zijn .beurt en op zijn wijs terwijl we zelf ook varen de zijn naar de vischgrondon van de levens zee, En we meenen er nogal wat van te we ten. We denken ons vaklui in bet bekijken van' de menschen. Want we zijn niet van gisteren zeggen we stilletjes tegien ons zelf. We hebben meer 'gezien dan moeders woonkamer. En we hebben ook puike „in strumenten. We hebben kijk op de ge- •zichten, op hef ras op den stand. We kunnen zoo bijzonder uit iemands hande lingen afleiden wat er vermoedelijk achter steekt. O, ze kunnen ons geen knollen voor citroenen verlcoopen, hoor. We hebben net zooveel doeltreffende 'spreekwoorden bij de band als de kustwachter kijkers. We zeg gen: Och, zoo is dermensob eenmaal! of: Je weet wel hoe dat gewoonlijk gaat! of: Je hoeft er mij niks van te vertellen! of: Als-ie zoo begint, dan snap ik er alles van, En zoo vervolgens. En dan zijn we in werkelijkheid geen graad verder dan de kustwachter. Want wie peilde er ooit door middel van deze eenvou dige gemeenplaatsen de ziel van een vrouw, de diepste gedachten van een* man? Wie weet ór eigenlijk wat er omgaat in het ge voel van zijn evenmensch? Wie verstaat dq stille wenschen van het nadenkend indi vidu? Wie hoort het 'geluid vooral in onze dagen van onbevredigende verlangens van duizenderlei aard van de ingehouden snikken en van het zachte en verbeten wee non van het gevoelvolle en door het leed van het leven neergedrukte wezen? Niemand! Wij zijn voor elkaar „al ships tbat past in the nigbt" I En dan toch zouden we pas van beduiden^ de menschenkennds mogen spreken eni zou onze beduidende menischenkennis eerst van waarde blijken voor den mensch zelf, wan neer het kon worden gebruikt als een diep lood. Wanneer we er mee konden peilen naar de diepte van het menschelijk wezen, Dat zou eerst menaohankennis zijn. De twee knechten. Een landheer komt op zekeren morgen naar buiten en stapt in de staL Hij zegt tof den koetsier, die daar bezig is: Krelis je moet wat vlug voortmaken met rossen en inspannen en naac den dokter in de stad rijden. De koetsier: Best, mijnheer. Hij maakt vlug voort met het rossen van het paard, spant het dan in en rijdt linea recta naar de stad en naar den dokter. Dokter: Wel zoo wat komi jij doen, Krelis? Krelis: Ik moest naar u toe rijden, dokter. Dokter: Zoo maar? Heb je dan geen brief of geen boodschap? Krelis: Nee, dokter. Meneer zei enkel, dat ik naar den dokter moest rijden. De dokter begrijpt er niets van on zet zich aan de schrijftafel om per brief inlich tingen te vragen. Hij geeft het epistel imee aan den knecht, met verzoek dit aan don landheer te overhandigen» Nauwelijks is Krelis weer van hef huis Diederiok van Haarlem twee Vendels Ken nemers in hot duister bijeengehurkt zitten» Ze zijn vol spanning en benauwd voor den uitslag. Het verblijf in de oude, tochtige schuit heeft hen verkouden gemaakt en ze zitten met alle macht een opkomende hoest te onderdrukken bang zich door het ge luid te 'zullen verraden» Daar keert Vosmaar terug eni brengt het vorblijldjende nieuws. Men vermoedt niets. Men koestert geen erg togen de oude schuit. Hot weer en do nacht zijn gunstig; de maan is nog niet. op. En in alle stilte verlaat imen het schip. Een poorter wordt overvallen en voor de burgerschap zich van den nieuwen' gang van zaken bewust is voor het nog tot Gijs brecht zelf is doorgedrongen, laaien op ver schillende punten van de stad reeds da vuurvlammen omhoog. De stad raakt in brand. Van uit het schip „Het Zeepaard'1 gö- heeten, komen telkens nieuwe soldaten. Het is juist Kerstnacht. Het volk over vol van dankbaarheid is ter kerke om lof liederen te 'zingen. Tegplijk komen van den kant van Haar lem langs aio wegen weer drommen Ken nemers. De Haarlemmerpoort wordt inge slagen. Roode vuurzuilen van 'het Karthui- zerklooster en andere gebouwen verkondi gen ver weg dat de toeleg gelukt is. Het is een overrompeling in grooten stijl en voor de geslagene terug kan slaan, ligt hij reeds machteloos. Gijsbrecht van Aemstel hoort de mare. Hij verlaat de 'burght en ijlt naar den Dam. Zijn vrouw Badetoch vliegt hem na en in het middelpunt van de stad verzamelen zich in een oogonblik de hoofdlieden van hef le ger en de hoofden van de kloosters. Gijs brecht beproeft orde te stellen in de rade- looze massa. Hij wekt de aanwezigen op naar de markt te snellen om de nog staande kerken te beschermen. Het is tevergeefs. Het stadhuis wordt door de steeds talrij ker troepen overmeestert. GijSbreobt ziet zich in net Klarisseklooster gedrongen en vat de gelegenheid aan om do hier verblijf- houdende oom, Gosewyn van AemsteL, die bissohop van Utrecht is, en zijn nicht Kaoris van Velsen, de abdis van het klooster te redden» Zij weigeren! Ze zullen mee over winnen of mede ten 'gronde gaan. Middelerwijl vallen do vijanden feeds de A'bdy aan. Gijsbrecht ziet zich genoodzaakt, wil hij niet dadelijk in banden van zijn be lagers vallen, snel de wijk te nemen» Hij vlucht weg over den Binnen amstel. De geheele Nieuwe Zijde is voor de Aem- stelgezinden verloren. Er is geen doorko men meer aan. En tegelijk staat zoo 'gaande weg de geheele Oude Zijde in vlammen. De van don dokter vertrokken of hij ontmoet zijn kameraad ,den staljongen, in de sjees en zich haastend alsof zijn leven ervan af hing. KroHs: Nou wat mot jij nou zoo gauw in de stad? De staljongen: Ik zou den dokter den brief brengen, dien jij vergeten hebt mee te nemen. Krelis: 01 nou dat behoeft niet meer, want ik héb het antwoord van den dokter al in m'n zak. En ze reden bedden naar huis terug De eed. Een boer moest ter terechtzitting ver schijnen om te getuigen in een zaak van mishandeling tusschen zijn bedde buren, Hij' komt aan het gerechtsgebouw en vraagt net zoolang tot bij1 op de bepaalde plek is aangeland. Daar meldt hij zich bij den dienstdoendon deurwaarder. Deurwaarder: Zoo ben jq Klaaa Konkel, getuige in do zaak tegen Arie Vol bloed' contra Teunis van' Pimpelen? Klaas: Ik leuf as van jaaiTen mienSif ik 'ben zooveul as geroepen om te kommen. Deurwaarder: Nou, ga daar maar die deur in.Ja daar! Maar hee, zeg.doe die pijp uit je mondl Klaas: Oit me mond? Nou goed 'oor. Dan zal Tc 'm wel in m'n wammeë steken. En klaas Steekt voor hij in do rechts zaal gaat zijn pijpje in de zak van zijn wambuis. De rechter: Is u Klaas Konkel? Klaas: Jewel, mieneer. Dat ben ik. Rechter: Boerenarbeider van beroep? Klaas: Krek. Rechter: Gij rijt ials getuige opgeroepen in de zaak tegen Arie Volbloed en Teunis van Pimpelen, Zult u niets dan de waarheid zeggen? Klaas: ïk zal zeggen wa'k rnif m'n eigen oogen 'ezlen héb. Rechter: Jawel, maar gij wordt ondor ©ede gehoord1. Klaas: Wa'sjdaf dan? Rechter: Dat zal ik Je zeggen. Steek je beide voorste vingers van do reohterhand omhoog. Zoo zeg mij nu woordelijk na. (De rechter ziet wat rook uit de wa-rnhuis zak van den boer komen én valt zich zelf in de rede.) Zeg, wat ia dat daar.Wat heb je in je zak? Klaas: Zeg was is dat daar.Wat heib je in je zak? Rechter: Stil man.Je staal geloof ik in den 'brand. Klaas: Stil man.Je staat geloof ik In don' brand. Rechter: (schreeuwend) Je brandt boer. Haal je zak uit. Klaaa (dito) Je brandt boer, haal Je zak uit. Rechter: (opspringend) Deurwaarder. deuiwaardor.Pak die man. Klaas: Deurwaarder deurwaarder. Pak die man. Toen had de deurwaarder den boer ein delijk te pakken en hield Klaas rin mond. Hei gezonde dorp, Is het itdqr wel gezond; wonen? vroeg de vaoantie-dame aan soa .ouden boer van hot dorp, Nou, mevrouw kijkt n mij maar eens an zei de stevige boer terug.En ik kan u verzekeren, toen ik bier kwam wonen, was ik zoo min, dat ik geen stap kon loopen. Ik kon geen woord spreken en ik moest uit en in m'n bed worden gedragen. Och gunst zei de medelijdende dame.En hoelang woont u hier dan aL? Van m'n geboorte af zei de boer. radeloojse mannen, van allerlei volk om ringt, moeten uitwijken tot aan do nieuwste wijkon. De ruiterij van den vijand trekt reeds over de Doelobrug. De laatste vluchtelingen rijn e® juist nog overegko- men. Gijsbrecht inmiddels is niet bang. Hij be reikt nog weer opnieuw, langs ©en omweg het slot zelf. Zijn vrouw is hier reeds terug- 1 gekeerd. Gijsbrecht verteld de stand van za ken» Hij raapt het treurige restant van rijn zaken bijeen on doet een manmoedigon uit val. Maar wordt terug gedreven. Arend van Aemstel laat ©r hot leven bij. Een bevel van de Kennemers, Heer van Vooren komt het slot en daarmede de Btad opoisohen. Gijsbrecht weigert stout. Maar Gijsbrecht merkt wel, dat hef licht van de hoop begint te verflauwen. De red ding is niet meer mogelijk. De hinderlaag, door de Kennemers gespannen, is het begin van het einde. De in vele jaren opgebouwde roem is ten einde; Aemsteldam is tot onder gang gedoemd en de eerste periode van zijn bestaan zal worden afgesloten. Het wordt aan den heer van Aemstel be wust diat zijn noodlot zich voltrekt Hij trekt zich met zijn gedachten van de stad af en keert zich met te meer ijver naar vrouw en kinderen. Hij' geeft openlijk toe dat alles gedaan is en dat hen niets overblijft dan zoo mogelijk het voege lijf pe redden. Hij' overreedt Badeloch met hem hot slot te verlaten en zich met do zijnen te water te laten in het Aimmeraek (Damrak) de" grootste monding van den Aemstel naar zee en op deze wijze te trachten 'buiten de in vlammen en rook verstikte veste te raken. En zoo gebeurt. Het wordt reeds weer dag. In weinige uren heeft zich het proces van verwoesting voltrokken. In stilte wordt een schip naderbij 1 gehaald en vanuit de achterzijde van het riet veriaten Gijsbrecht en de rijnen de plaats des onhells. In zijn gedachten riet de manmoedige aanvoerder zijn geliefde stad weer in toekoimstigen bloed, 'geloofd als hij altijd beeft aan do on betwistbare roeping van zijn land en zijn stad boven heel de omgeving. Dan vlucht hij ais oen banneling, terwijl achter hem de stad tot een puinhoop wordt, waarop de losgelaten Kenjnomcrs do vreug de van hun overwinning botvieren. EW de in eenige eeuwen opgebouwde sterkte en tot bloei geraakte tmenschenr woonplaats is tot een1 puinhoop geworden on zal van den grond af Voer moeten wor den opgebouwd. (Wordt vervolgd). Roblnson. (Shlpa that past tn the xught). 9 Badelooh: Verdelgde Stad, Wg gaen, en komen nimmer weer Oysbrecht: Vaerwel, myn Aemsterland Verwacht een and'ren Heerl Terug gekomen werd zijn aandacht ge- vraagd en ingeroepen door den foemmaligen 4 n ))X [loopon. v Corel Brensa. WM Dr. B.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1923 | | pagina 11