BABBELUURTJE OVER MODE. Het „Detail" van de kleeding. „Kleine ooreaken' groote gevolgen** zegt men vaak spreekwoordelijk. En lichte lijk gevarieerd; kan men zeggen: De groote dingen worden vaak bepaald door de kleine. Verscheidene groote dingen ontvangen hun domineerend karakter van de daaraan voor komende kleinigheden' van het detail. Tn de mode is het niet anders. Zelfs in de imode een van de zaken, waar door het detail juist het totaal bereikt en beïnvloed wordt. Een verandering in de gangbare mo de wordt zelden teweeg gebracht door een groote, revolutionaire ommekeer, anaar meer door successievelijke kleine veranderingen. En het zijn ook juist menigmaal die klei nigheden, die 'het „doen" in een mode en in een kleedingstuk. Heel dikwijls kan men het hooren: „Hoe is het eigenlijk mogelijk, dat zoo een kleinigheid juist het karakter aan die japon geeft." Toch is het vooral in de mode een feit7 En naast dit feit bestaat een tweede. Juist het vinden van de details juist het kunnen ontdekken van de ontbrekende klei nigheid bezorgt aan hem vooral, die veel van hun kleeding maken, meestentijds nogal hoofdbreken. Als het model nagevolgd is en het stuk eigenlijk zoo goed als klaar, dan voelen we dat er niet ^en iets aan ontbreekt. De „finishing touch" zooals de Engelschen zeggen of zooals de beroemde oud-Hol- landische schilders zeiden: De streek van den meester. En in de meeste gevallen is dit dan ook zoo ontbreekt er werkelijk nog een oom- pleteerend' detail aan. Aangezien bet veel moeilijkheden' geeft Boams het geschikte detail te vinden, geven we hieronder een kleine serie van deze mode-onderdeelen. Het zijn details van een soort n.L ver keringen uit de zelf gemaakte bies (schuin) van een of andere stof. Op ben licht jade-kleurig taftzijde japon netje'is edn ©cru-kleurige kanten kraag aan gebrachte En op die kraag zijn weet hokjes gemaakt van donkere jade-taftzijde. Die vierkantjes nu zijn op de kant gebracht van te voren met de hand gemaakte biesjes. Dezelfde garneering bevindt zich rond de taille in den vorm van een viermaal herhaal den en vatgezetten slinger. Daarenboven is de visie van de bloemen bereikt met ge draaide plakjes van de biesjes. Men ziet dus: de biesjes zijn op verschil lende manieren aangewend. Op eèn capemanteltje van beige veïour de laine worden vanuit de hals naar onder toe en dan in een imin of meer karakteriseer rende donkere tint de biesjes gelegd. Een zeer eenvoudige garneering. Het manteltje blijft er in vorm en in wezen het zelfde door, maar het effect wordt allerliefst en, apart. japon zelf, waarvoor ze dienen moet. De garneering bestaat uit twee lange bies jes, geheel in de rondte gelegd en daarover heen allemaal kleine biesjes in staande rich ting. No. 4 is een manchet. De uitgesneden bo venkant is geboord met een schuin biesje en de afeluitimg aan de pols 'bestaat uit drie biesjes onder elkaar. No. 5 is een z.g. iballonmouwtje. Het van ivoorkleurige taftzijde en de aange brachte „middeleeuwsche" biesveisioring is van zalm-kleurige velour chiffon. No. 6 is een werkelijk beeldige sohouder- kraag van fijn green-crêpe Atheniën. Zij is geboord! met een bies van dezelfde stof, maar dan ivoorkleurig en de biezen langs de hals zijn breed in de rondte, maar loopen naar de kuitgesp zeer smal toe. No. 8 is een schouderjas, die geheel ge maakt wordt van het materiaal van de No. 7 is een mobw van crêpe georgette, gegarneerd met de bekende biesjes van soe pele zijde in een prettig afstekende tint En ten slotte is N6. 8 van het rijtje een uiterst eenvoudige japon, die door het aan brengen van de in kleur afstekende bies- garneering geheel haar karakter verkrijgt Eventueel kan men tegelijkertijd de aan gebrachte ronding in de bies benutten voor het inknippen van een split voor een 'klein zakje. En wil men het nog chiquer maken, dan kan men uit dit zakje een heel fijn kanten zakdoekje laten gluren. De zwarte soep van de Spartanen. Wanneer wij denken of spreken van de aloude Spartanen, dan staat ons dit verdwe nen volk immer voor den geest als buiten gewoon sterk en gehard. De Spartanen wa ren knapen. En van dit Heidenvolk uit de oudheid zijn ons de meest fantastische over leveringen achtergebleven. Wn weten dat het-leefde in de uiterste soberheid dat het lichamelijk en misschien ook wel gees telijk pijn verachtteweelde niet kende. De moeders stelden er een eer in zoneni te be zitten, die harder waren dan hard en hun kameraden nog de loef afstaken. En nu weten we eveneens dat deze won derlijke moeders voor het bereiken van dit doel hun zonen hoofdzakelijk vo'edden met een zwarte soep alom in den lande en nog eeuwen daarna in de wereld bekend en beruchte en genaamd Melas Zomos. Dat was het krachtvoedsel voor de kin deren. Alhoewel ook de volwassen en zelfs de ouden van dagen nog altijd op deze lek kernij verzot bleven. De soep genoot in werkelijkheid de voorkeur boven alle andere spijzen van den rasechten Spartaan. De ingrediënten en de wijze van samen stellen is helaas voor den nazaat verloren gegaan. Men meent dat het in hoofdzaak een mengsel was van dik geronnen bloed. Maar met stelligheid weet men niets dan dat de Spartanen er „gelk" op waren; Of die zwarte soep dan zoo 'buitengewoon lekker was? Plutarobus verhaalt in zijn geschriften ergens, dat er een koning van Pontus leef de, die gehoord had van deze krachtgevende soep en die voor het bereiden ervan zich inet moeite en geld een Lacedemonische kok, als slaaf verkreeg. De kok toog aan hel werk en de soep kwam ter tafeL Maar de koning ervan' proevende spuwde het walgelijke zwarte mengsel spel uit. Do koning kon geen wóórden genoeg vinden voor zijn walging en afschuw. Heer zei daarop deemoedig die kok voor het verkrijgen van den rechten smaak is het noodig zich eerst in de Eurotas te baden. Hiermede wilde de wijsgeerige kok zeg gen, dat het noodig was een sobere smaak te ontwikkelen en geen verfijnde tong te hebben; wilde men den- weldadigen invloed van de soep kunnen onderga afa. En een hooggeplaatst Romein die toe vallig de kost- eens proefde zei, dat hij nu heel goed 'begreep waarom' de Spartanen zoo weinig bang voor den -dood waren! lederen dood zoo meende hij was verre te verkiezen 'boven een leven van dit voed sel. Zoodat ér misschien aan het recept Voor onzen smaak niet el te veel is verloren gegaan. Ofschoon het zijn1 wonderlijke werking tot het aanleeren van soberheid juist In onze lagen wiel kon doen gelden. Celluloid. Het celluloid werd in 1869 door de gebroe ders Hyatt te Newark toevalligerwijze ontdekt. Hyatt was boekdrukker en had de gewoonte zijn handen met collodion te bestrijken, om het schrammen tegen te gaan. Collodion ontstaat door nitrocellulose in een mengsel van alcohol en etlier. Er vormt zich een droog soepel huidje, wanneer de alcohol verdampt is. Hyatt probeerde ook zoo'n laagje te verkrijgen óp verschillende andere voorwerpen en begon o. a. met een biljartbal. Ook probeerde hij den alco hol met ether te vervangen .door alcohol met kamfer en kreeg zoodoende celluloid. Het procédé werd voor het eerst op indus trieels schaal gebruikt in Amerika en in 1876 werd in Stains, dicht bij Parijs, de eerste Euro- peesehe fabriek opgericht, waarop spoedig verscheidene andere volgden. De voornaamste grondstoffen voor celluloid zijn dan wel: cellulose, salpeterzuur en kamfer. De cellulose is het hoofdbestanddeel van den celwand per planten. Men gebruikt altijd het katoen of liever nog dit laatste nadat het- tot papier verwerkt is. Dit papier moet helder wit zien; zoo zuiver mogelijk zijn, uitsluitend uit katoenafv il vervaardigd en zoo dón als ciga- rettenpap.er. De kamfer was vroeger afkom stig van den kamferboom, die in Japan groeit, maar scheikundigen zijn er later in geslaagd zelf synthetisch kamfer te maken. Hier zij even opgemerkt, dat de eigenaardige lucht aan de voorwerpen afkomstig is van de kamfer, doch op den langen duur geheel verdwijnt. De cellulose, welke in papiervorm is, wordt in ketels verwerkt tot nitrooellHlose, wordt daartoe eerst machinaal in kubusjes van 3 cM. gesneden. Daarna scheidt een speciale machine alle. velletjes weer van elkaar. Om de cellulose in nitrocelhilóse of pyroxylise om te zetten, wordt bet salpeterzuur in de juiste verhouding met zwavelzuur vermengd. Dit laatste dient om het water weg te nemen, dat door de reactie met salptetprzuur is ontstaan. Het ondergaat daarna nog verscheidene, ook alle machinale behandelingen, om eindelijk als nitropellulosè te voorschijn te komen. Men heeft 100.000 kilo zuur noodig om 1000 kilo papier om te zetten. Het zuurmengsel kan een tweedon keer weer gebruikt worden, maar moet dan eerst door een scheikundige onder zocht worden, en 'de goede verhouding weer tot stand gebracht worden, daar onder de be- iandeling de concentratie is veranderd. Wanneer dé nitrocellulose uit den zuurketel tornt, moet zij grondig gespoeld worden om het overtóllige zuur je verwijderen. Zij moet ver der wit gemaakt worden door natriumhypo- chloriet of kaliumpermanganaat: Hiertoe, moet alles tot een brij gemaakt worden, wat met een speciaal apparaat gedaan wordt, een z.g. „Hol lander". Daarna wordt het nog met bleekwa- ter, vermengd nnet natriumbisulfiet, behandeld. De 'kuipen, die dit laatste mengsel bevatten, zijn van gewapend beton gemaakt en met lood of aluminium gevoerd'. Na déze bewerking is de nitrocellulose ge schikt voor de fabricage van 't witte celluloid, dat voor toiletartikelen dient. Het moet dan alleen qog gedroogd worden. Er moet echter nog 8 water in blijven om een goed celluloid te krijgen. Men heeft hier twee methodes voor. Ten eerste döor groote persing en toevoer van heete lucht. Men moet dan eerst de nitrocellu lose tot platte koeken vormen, wat ook weer machinaal gebeurt. Ten tweede is men in geslaagd het water door alcohol te vervangen. Deze methode schijnt meer en meer de "over- land te krijgen. De aldus gedroogde cellulose s oplosbaar in verschillende stoffen, zooals aceton, amylacetaat en alcohol met kamfer. De oplossing in amylacetaat dient als vernis voor metalen voorwerpen. Om het oplossen te ver gemakkelijken worden de droge koeken tus- schen twee cylinders, die van tanden zijn voor zien, fijn gemaakt. Nu voegt .men den alcohol en de kamfer toe en krijgt dan een brij, die op caoutchouc lijkt. Tijdens dit proces voegt men ook de kleurstof toe, welke men aan 't celluloid wil geven. De kleurstoffen hiervoor gebruikt zijn anor ganische en organische stoffen. De eerste, welke onoplosbaar zijn in alcohol, worden als poeder gebruikt, even gedrenkt in alcohol, ter wijl men de tweede oplost in alcohol. Het pro duct wordt daarna uitgewalst bij een tempera tuur van pl. m. 60 gr., ten eind'e den overtol- ligen alcohol te verdrijven. Nadat het celluloid uit) de wals is genomen, wdrdt het tot blokken geperst van 80 cM. lengte, 20 cM. hoogte en 50 oM. breedte, waarna die, na sterke afkoe ling, weer machinaal in reepen gesneden wor den, van de verlangde dikte. Het celluloid laat zich verder gemakkelijk •tot allerlei Voorwerpen" bewerken, zooels kam men, borstels, haarspelden, fietspompen, haar naalden,' breipennen, enz. Het is gemakkelijk te polijsten, te snijden en kan zelfs evenals glas geblazen wordën. Men kan er ook het z.g. namaak schildpad van maken. Dit gebeurt op 't oogenblik,' dat 't celluloid door de wals gaat, door transparante en ondoorzichtige stukken handig te mengen, wat alleen een geoefend wèrkman goed kan dóen. Het eenige nadeel van deze stof is haar gemakkelijke brandbaar heid-, daarom kan men het niet hoog verwar men. Hierib heeft men' een middel om imitatie van echt schildpad te onderscheiden. („HbL"), Van een eiland, waar de tanden nletf door wolf worden aangetast. In de physiologische afdeeling van de British Association te Liverpool vertelde dr. M. Grabhem van zijn onderzoekingen op Porto-Santo, het Noordelijkste eiland van de Madeöragroep. Het bronwater is er rijk aan zouten, chloriden, carbpnaten en sulfaten, in tegenstelling met het 'zoete water van Ma- derra. Het kimiaat is er koel en opwekkend en minder vochtig dan dót van het voorj naamste eiland van de groep. Wat hetdjeet van de bevolking van Porto Santo betreft, men drinkt er geen molk en eet geen rauwe groenten en verder ook niets dat tusschen do tanden knarat als men het kauwt Men gebruikt er alleen koud voedsel en <te hoofdschotel bestaat er uit maïs, die met een klein beetje spek gekookt wordt en waaraan soms visch. en één of twee uien worden toe gevoegd. Dr, Brabham zag er geen geval van scheurbuik, maar wel veel gevallen van lonaandoeiiingon. Opmerkelijk is, dat er geen diarrheo voorkomt en geen voedings stoornissen, terwijl het aan zouten rijke wa ter -tegen iingewandsparasioten schijnt te be veiligen. Men woet uit de verhalen dat er wei pens gevallen van kanker zijn voorgeko men, maar geen enkele vorm van deze ziek te heeft op Porto Santo wortel geschoten en dr. Grabham is geneigd om dit fedt in ver band) tè hrengon met de eenvoudige voe dingswijze van de bevolking, welke Slechts weinig dierfijk vet gebruikt, enkel het beetje spek bij de mais. Porto Santo heeft onge veer 3000 inwoners. Het voornaamste doel van het bezoek van dr. Grabihaim was om na te gaan hoe het stond met de zoozeer geroemde immuniteit van de bevolking tegen tandcaries (wolf in de tanden). Zes honderd inboorlingen wer den onderzocht, waarbij slechts 28 waren met echte caries. Van deze 28 waren 21 afkom stig uit Madeira. Van de overige 7 vertoon den slechts 2 het kenteeken, dat karak teristiek is voor het gebit van. de inwoners van Porto 'Santo. Dit kenteeken bestaat uit een smal, geel randje, dat in de jeugd ge vormd wordt op de bovensnijtanden. Pr. Grabham gelooft stellig, dat het sterk mine- raalhoudenide water van het eiland de oor zaak is, van de afwezigheid' van caries. Dit water wordt in de Portug. koloniën steeds meer beroemd en als geneesmiddel voorge schreven. Volgens dr. Grabham. kan dit eiland, waar geen winter bestaat, nog eens een geschikte badplaats worden. Hij liet nog den schedel zien van een man van ongeveer 60 jaar; de tanden in dézen schedel waren allen gaaf en zoo is het regel hij de inwo ners van Porto Santo. (^British Medici Jourm"). Hoe men gelukkig wordt Mr. Richard Bemnett. een Amerifcaansch tooneelspéler, is volgens de „Daily Chxoni- cle" tot de overtuiging gekomen, diat hij er in is geslaagd een tweetal van de lastige problemen, waarmede men op het onder- maansche heeft te kampen, tot een oplossing te brengen; ml. hoe men gelukkig, kan zijn, ondanks het feit, dat men getrouwd is, en het netelige dienstboden-vraagstuk. Wat het eerste probleem betreft is hij op een heel eenvoudig denkbeeld gekomen, mL dat man en vrouw afzonderlijk moeten gaan leven en de kinderen onder elkaar verdoelen, zon der zich evenwel te laten scheiden. Ter vol voering van zijn plannen, welke hun oor sprong vonden in het dienstbodenvraagstuk in verband' met het hebben van een groot huishouden; heeft n\r. Bennett zijn intrek ge nomen in het Westelijk gedeelte der stad met zijn oudste dochter van achttien jaar, die de zorg van de appartementen op zich neemt. Mevrouw Bennett woont thans in het Oostelijk gedeelte der stad met haar tweede dochter, die 17 jaar oud' is, terwijl de jong ste dochter van 13 jaar naar een kostschool' in Coimecticut is gezonden. „De overeenkomst, welke we gemaakt hebben,/bevat een bepaling, waarvan niet af geweken mag worden, verklaarde mr. Ben nett. Mijn vrouw en ik móeten eiken dag samen dineeren en wij zullen meer van el kaar gaan houden, dan. wij in de laatste 15 jaar ooit gelegenheid' hadden te doen. Heel veel gezinnen zouden er beter aan toe zijn, indien zij ons voorbeeld volgden en het aan tal echtscheidingen zou heel wat kleiner zijn. Mr. Bennett zeide, dat hij twee budgetten had voor het gezin1 in de verhouding van 40 60, „daar een man niet zooveel noodig heeft als een vrouw". Er is ook een afzonder lijk budget ton behoeve van het meisje op de kostschool. Korte haren. Louja Forest, die in de Matin dagelijks „een praatje van een Parijzenaar" schrijft, had het dezer dagen over de mode van het korte haar voor dames. Ik heb zegt hij, in een groep ernstige maar geestige Parijzenaars na een zwaar wichtig debat over Duitschland een niet min. der geanimeerde gedachten-wisseling bijge woond over het onderwerp: „hebben de vrouwen gelijk kort haar te dragen?" Ik heb ervoor gepast aan het debat mee te doen. Daar ik bijna kaal ben, ken ik mezelf niet het recht toe een meening uit te spre ken, die tendentieus zou kunnen lijken. Ik stelde dus Slechts vast, dat, volgens de bij kans eenstemmige uitlatingen van die hee- ren, de mtode van het korte haar bij hen niet in den smaak viel Ik heb die opvatting bevestigd gezien toen ik in een klein schouwburgje getuige was van lichtbeelden, waarmede de reclame, na dat een dramatisch auteur getracht heeft de leegte van de bedrijven te vullen, tegenwoor dig die van de pauze's vult Er was toen een karikatuur onder de lichtbeelden, die veel succes bad. Zij stelde twee rijpe dames vo<ir, van breeden omvang, die alle twee heel kort baar droegen. Zij keken woedend en een van de twee deedi dreigend1 tegen een kw'ajongen; die zich Slap lachte. „Onbeschaamde jongen, riep de booze dame uit, hij heeft ons ge- vraagd of wij tyfus gehad hadden." Het schouwburgzaaltje gierde het uit, maar het waren alleen do miahnen, die lachten. De vrouwen namen geen deel aan 'deze vroolijkheid. Of er het algemeen Schijnt de korte harem mode de mannen dus niet te bevallen. Maar dat is van geen beteekenis. Want de vrou wen, merkt Louis Forest ten slotte op, kloe tten zich allang niet meer om de mannen te behagen; zij denken alleen nog maar aan od- schik om andere vrouwen jaieersch te ma ken! De man en het paard. Dat paard is zoo verstandig. Het weet haast net zooveel als ikzelf blüftorte eigenaar, - w uo „Kerel, hou je miomd waarschuwde zijn kameraad. - Als e nou denkt dat je je paard t verkoopen als de mensehen wéten hS snugger het is, dan vergis je je. Het gewone verschijnsel. De predikant op den kansol van fcn kerk in de gegoede wijk van de stad: Wanneer ik zoo eens de kerk rondkijk, mijne hoorders, dan1 denk ik vaak bij mezelf: Waar zijn nou toch de armen. Maar eis ik dan Later in het oollectezakje kijk, dan vraag ik me verwon derd af:.Waar zijn eigenlijk de rijkon?. Ook een klant Meneer zou u niet zoo vriendelijk willen wezen, die hel paarse das daar uit de etalage te nomen? Wel zeker, meneer mot genoegen. Wij zijn altijd bereid uit de etalage te ha len. Wilt u hem zien? O, nee zien niet! Maar Ik kom hier alle dagen'viermaatt voorbij' en die kleur van die das ergert me verschrikkelijk. Zwaar op de maag. Echtgenoot: En, Henrf hoe vindt je nu die Cake? Die heeft m'n vrouw zelf gebak ken en ik verzeker je 'als ze zooiets doet, dan legt ze heel haar hart in het werk. Vriend: Nou om je de waarheid te zeg gen: Je vrouw moet dan wel 'n heel zwaar hart hebben gehad; toen ze deze cake bakte. HANSJE EN DE VREEMDELING. n. Jullie herinnert je zeker nog wel, hoé de vreemde heer, toen hij weg zou gaan, een (ei stuk sloeg In een kom. En weet je, wat Hans nu uit de leege dop zag komen? Een gulden! „Beste jongen," zei de heer, „die is voor jou, omdat je zoo goed voor me geweest bent." Hij duwde den gulden in Hansje's dikke, warme handje en voor de verbaasde jongen tijd had om te bedanken, pakte de heer zijn hoed en tasch, opende de deur en stapte naar buiten. Hansje stond midden in de kamer en dacht diep na over de wonderen, die hij gezien had. Eindelijk zei hij bij zichzelff: „Welke kip zou toch een,1 ei gelegd hebben met een gulden erin? 'Zouden er nog meer zoo zijn?" Hij klom op een stoel, zette de.kom bij den mand met eieren, pakte een ei en sloeg dat stuk op den rand der kom, net als hij het den vreemdeling had zien doen. Het wit en de dooier vloeiden in de kom, maar er was geen gulden in het ei. Dan weder een ander geprobeerd. En Hans sloeg een voor een alle eieren stuk, die den mand waren. Maar in geen enkel ei vond 'hij een gulden. Juist, toen hij klaar was, ging de deur open en daar was moeder. „Lieve help! Hans!" riep ze uit „Wat heb je nu uitgevoerd? Waarom heb je al die eieren gebroken?" Hans vertelde zijn moeder alles over den be zoeker en de wonderlijke dingen, die hij ge daan had'. „O, Hansje. Hansje," zei moeder hoofd schuddend. „Heb je nooit van een goochelaar gehoord? Het waren heelemaal geen wonderen, die hij verrichtte. Hij' deed maar net, alsof hij die dingen vari je hoofd of uit de theepot of den ketel of de klok of het ei haalde. Maar hij had ze al' van te voren in zijn hand of in zijn mouw verborgen." Hans wist eerst niet, wat hij zeggen moest. Eindelijk zei hij zacht: „Het spijt me zoo, moesje. „Ja," antwoordde moeder: „Het spijt mij ook. Ik hoorde zoo pas in het dorp, dat er vanavond een goochelaar een vooretelling zou geven. Maar ik ben bang, dat we er nu piet heen kunnen gaan. Het kost voor elk een gul den, en je hebt voor meer dan twee gulden eieren gebroken. Ik kan er niet heen gaan. Maar jij hebt een gulden gekregen van den goochelaar. Nu mag jij alleen naar de voor stelling gaan en dan zal ik oom Henk vragen, of hij' je thuis wil brengen."' Maar Hansje schudde zijn hoofdje en zei: „Nee moesje, ik wil er niet heen zonder u. En die gulden is voor u." „Als je liever thuis blijft, mijn schat, dan vind ik dat heerlijk. Maarje gulden mag je toch houden. We zullen hem in je spaarpot doen en sparen voor een kwaden dag!" 's Avonds werd er op de deur geklopt en even later traden Hans' neefjes Het en Wim binnen. „Zeg Hans!" riep Wim uit. „Jammer, dat je niet in het dorp bent geweest!" „Er was een goochelaar," viel Piet in. „Die had je_ moeten zien!" riep Wim weer. „P.zei Hans. „De goochelaar is bij mij geweest om een boterham te eten. Hij heeft hier voor mij alleen een voorstelling gegeven!" RAADSELS. Oplossingen der vorige raadsels. I. Schilderij (schil; de; rij). II. Belofte maakt schuld; Ach stoel beul fat melk de. Goede oplossingen van bolde raadsels ont vangen van: H. A.; A. H. E. de B.; A. B.; O. B.; N. de B.; T. en G. B.; P. pn O; B.; J. B.; li. C.; M. A. I),; O. D.; G.. D.: D. en V. D.; A. J. en J- P.; O. G.; W. G.; M. S. de G; B. en T. G.; A. de G.; M. H.; J. L. de J.; P. ,T. de K.; R. K.; W. en L. K.; J. en W. K; B. K.; W. K,; L. v. L.; P. L.; O. v. M.; O. J. v. M.; D. M.; H. N'> T* N.: M. en D. N.; A. N.; M. O.; F. G. y. P.;. A. R.; J. A. S.j ,T. G. S.; H. S.; S. T.; N. en B. T.; J. T.; A. v. U.; J. V.; L. en C. V.; K. V.; G. V.; S. WA. *Y.; S. on M. v. Z. Nieuwe raadsels. L Wat staat hier? tjeH D jste II. De namen van welke beroepen leest ge hieruit? (Het zijn mannen, die gedagelijks ontmoet). 1. k-t-e-e-l-b-o-m. tl# Mme Corrg. Het geheim van de krachtl Brensa. JLi 2. s-e-b-r-e-l-v-r-i-e-n-t-b-e-e-1. 3. 7. - w - ij - n - r. - o - e -^d - e - r.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1923 | | pagina 12