De Praktijk van Helder WETENSWAARDIGHEDEN VAN „OUD-AMSTERDAM" Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, van Zaterdag 16 Februari 1924! OUD-HOLLANDSCHE OPSCHRIFTEN, No. 109 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) UIT DE OUDE DOOS. Rijmpjes op Luifels, Wagens, Glazen en Uithangborden Overgeschreven door CAREL BRENSA. Hier in de aarde bij de molen Ligt een ontvanger van de tollen. Is de ziel in den hemel, dan liep alles nog wel, Want er waren er velen, die hem wensehen in de Heil Pieter de bijl, met het hoofd vol muizenesten, Ligt hier begraven buiten de stads-vesten. Zijn geloof en zijn leven waren beiden zonder lof, Vandaar dat hij' begraven ligt buiten kerk en hof. Salomo was een wijs vorst en machtig koning, Hij timmerde voor zijn Schepper een eeuwige woning. Maar al ben ik zoo rijk niet, noch zoo verstandig, In het (timmeren ben ik nochtans heel handig. Och lieve lezer t is geen jok: Hier ligt begraven Koenradus Kok. Hij kookte veel Overheerlijke beten, Maar de wormen hebben hem.rauw opgegeten. Spreek niet van timmerlui, Sp No ooit was er slimmer brui; Eerst passen ze en meten. Dan gaan ze eerst wat eten. Dan slijpen ze een bijl Dan pn ze een wijl.... Dan wordt er wat gepraat En 't Is weer 's avonds laat. Liefhebbers 1 Staat wat stil! Bedwingt uw vlugge treden, Doorleest dit weinig schrift van boven tot beneden: Ik presenteer mijn dienst om ieder zijn begeeren. Al wat hieronder staat, perfect en wel te leeren. Latijn, Hoogduitsch, Muziek, prompt lezen en goed schrijven; Boekhouden oijf'ren mee om koopman schap te drijven Dit alles op het kortstl Ook doe ik mij verplichten Te maken naar uw wensch verjaar- en trouwgedichten. De groote Plato zegt in zijne Physica: Die nooit een vrouw bemint is zonder wederga. Och dat de wereld zich eens wendde, En elk zijn eigen zelve kende, En. liet een ander zijn gebreken staan,, Hoe zou het beter in de wereld gaan. te wijken, Zoo houdt den schelm niet op, maar laat hem henen strijken. Ik, ondergeechreven, beken te hebben ontvan gen klaar Uit handen van Jan de Koot, ontvanger aldaar, Omtrent de goederen van Medembllk's woud1 De som van 't getal dertig guldens zonder fout. En dat in cautie van een vierdejaars tractement zeer blij, Van het Kosters- en Schoolmeestersambt geloof t vrij. Dat is ingegaan, toen men Oogstmaand heeft geschreven, En geëxpireerd; toen men Slagtmaand had gekregen. Aotum Medembllk's Woud. Bij mij onderschreven, Primo November Klaar. M. Jan Pastoor. Anno 1682 voorwaar. Koster en zanger voor. Een goede conoientie is beter dan goud, Hij is rijk genoeg, die op God vertrouwd. En daarom ben ik altijd gerust in mijn rijden. Schoon er velen in de stad1 zijn, die mij erg benijden.. Hier toont zich het toebacksvenijn Als een gezonde medicijn, Die krachtig tegen hoofdpijn werkt, Tandpijn verjaagt 't gezicht versterkt! Daarom smookt vrij bij bier en wijn, Gij zult in 't kort genezen zijn. Dochters, die tot achten slapen, En veel door de vensters gapen. Dan lang voor de spiegel staan, Laten 't huiswerk ongedaan Hij moet heel gauw zijn, die wil tappen en wijn verkoopen. Maar nog veel gauwer, die hier met het gelag weg wil loopen! (Wordt voortgezet). Indiscreet. De kleine Betsy heeft tandpijn en weent en klaagt den ganschen avond1. Terwijl er nog wel visite is. Ten slotte zegt moeder: Maar, Betsy, wees nu toch eindelijk eens stili. Die tandpijn zal toch wel over gaan als je in je bedje ligt O, nee huilt de kleine— want ik kan mijn tanden er niet uit krijgen, zooals U. Mijne zitten veel vaster. Vertrouwen. Echtgenoote (wanneer haar man eens voor hooge uitzondering op de jacht zal gaan): Beste Cris, als jij maar de appelmoes schiet, dan zal ik zelf wel zorgen voor de haas. Kleine jongen (tot zijn grootmoeder): Zeg nou i eerlijk, grootmoeder was vader, toen hij iein was, nou werkelijk zoo een brave, zoete mgen als hij het mij telkens wil wijsmaken? FEUILLETON Zoo sprak ik dan de vorige maal van de Amsterdamsche gilden en hun gildehuizen. Te oordeelen naar de twee gegeven voor beelden de Amsterdamsche Waag en de „Nieuwe Marckt" en het latere „Maagden huis" aan het Spui, waren deze gildehuizen inderdaad geen onopmerkelijke gevallen: Naast de kerken waren het de meest belang rijke huizen in de stad. Deze gildehuizen zijn dan ook ontegen zeggelijk in een zekere periode van de Am sterdamsche geschiedenis de steunpilaren geweest van 's stads bloei en welvaart. Daar zetelde de kracht en de kern van de ge- heele poorterij. En laten we ze eens wat nader van bin nen bekijken: Elk zoo'n gildehuis werd bewoond door den aanigestelden gild-db roeder. En naast deze werd het gildehuis zonder uitzondering bewaakt door een.... gildehondl Deze gil- dehond was volstrekt geen kleinigheid. Er bestond zelfs een bepaling, waarbij het ten strengste was verboden andere honden ln het gildehuis te brengen. Op boete van eeri blank. Want het zou de rechten en het gezag van den gildehond maar verkleinen. In het gildehuis en de gildekamers komt dan nu alles samen. Daar houden de dekeni en de overlieden hunne kamerdagen. Daar vindt men avond aan avond in de groote gelagkamer de gildebroeders bijeen. De gildeknecht die tevens fungeert als kas- .elein tapt hun een kanne biers en zij verhandelen er het nieuws van den dag. OBn meen niet dat deze nijvere poorters alleen over zaken van handel of ambacht spreken. Ook de zaken van stad en land, de politiek en. de opzienbarende- gebeurtenis sen! worden er behandeld. Menige aanslag, of politieke omwenteling zelfs, werd, op den keper beschouwd, in de gildekamers voorbereid. Bovendien is het groote koopmans-gilde- huis behalve al het voorgaande ook nog tegelijkertijd, waar gehandeld, prijzen be paald en monsters van gemaakte of aange voerde waren werden, gekeurd. Een zuivere koopmansbeurs dus. Het is ook om deze redeni dat er in de vroegste tijden van de gilden nog hoegenaamd geen behoefte be hoefte bestond aan de later 'bekende beurs gebouwen. En willen we dan ook eens binnenstap pen? 't Kan geen kwaad, want er is hoege naamd geen gevaar en het is er bovendien gezellig en aangenaam. Voor dc goede voor lichting zullen we dan als geleider nemen den meergenoemden Jan Ter Gouw, die een diepgaande studie maakte van het Amster damsche gildewezen. Hij weet er van en zal ons meer.vertellen dan we zelf zien'kunnen. Luister slechts. Als we gezamenlijk zijn aangeland voor het donkere .gebouw van het St. Niool aas-gilde, dan zegt hij: ,Door de lage, openstaande deur, waarvoor een zware steenen drempel ligt, treden we bin nen en' staan in een hol en kil voorportaal, waarin een van 't grauw gewelf afhan gend lantaarntje met een vetkaars, eenig schemerlicht verspreidt dat inmiddels voor mannen, die hier thuis zijn en ook den weg in het donker wel zouden-vinden, alles zins voldoende Is. MARINE-HERINNERING. Op 31 October 1881 in Indië aangekomen, werd ik, met drie collega's, geplaatst aan boord van Z. M. schroef stoom schip le kl. „Curacao", d.d. Wachtschip ter reede van Soerabaja, en kwamen wij daar in het begin van November aan. Wij waren toen alle vier zoo ongeveer achttien jaar oud en bekleedden de eervolle betrekking van „scheepsklerk". Voor myne lezers, die misschien niet mochten weten wat deze thans reeds lang vervallen betrekking was, zal ik maar dadelijk vertellen, dat wij waren „toekomstige" officieren van Admi nistratie en dat onze militaire positie was „tusschen vleesch en visch". Een scheeps klerk behoorde tot den état .major van een schip, maar was geen oflicier, hij had een rang tusschen den jongsten adelborst en den hoogsten onderofficier, droeg een sabel zonder dragon, een jas zonder distinctieven op de mouwen, bij plechtige gelegenheden een steek, maar verder geen groot tenue, werd eventueel gestraft als een officier, maar dikwijls behandeld als een onderofficier en was, in het algemeen ge sproken, een militair onding! Vol illusies naar Indië gegaan, om, na een jaar opleiding op het Wachtschip te Willemsoord, den dienst weldra in de praktijk ,te leeren kennen, werden die illusies al spoedig vertroebeld toen wij, na aankomst te Batavia, van oudere collega's hoorden, dat onze „baas", de officier van Administratie le kï. van de „Cura<jao", het grootste krg was dat in ons corps be stond Een prettig vooruitzicht was dat niet, maar met jeugdigen overmoed dachten en hoopten w.ij, dat die renommée nu wel niet zoo erg zou zijn. Maar ach 1 er was niets te veel van hem gezegd! Het spul begon al dadelijk bij de ontvangst. Toen wij ons gemeld hadden bij den Com mandant, die ons welwillend ontving, gingen wij ons presenteeren bij onzen nieuwen chef en begaven ons daartoe naar zijn bureau, onder de campagne. Bescheiden klopten we aan de deur en hoorden daarop, als ant woord, een onaangenaam geknor, waaruit wij opmaakten, dat wij een oogenblik moesten wachten. Wij wachtten dus; zeker wel tien minuten lang, en toen kwam er een betrekkelijk kleine man met een zeer zuur en onaangenaam gezicht naar buiten, op dek, gekleed in witte pantalon en hemds mouwen de tegenwoordige witte uniform is eerst twintig jaar later ingevoerd die ons eerst één voor één nijdig aankeek en toen zei„Zoo, zijn jullie daar, wie ben jij en jij en jij en jij En toen we daarop behoorlijk antwoord hadden gegeven, ver volgde onze chef„Jullie z(jn van de op leiding, hè? nu, dan weten jelui toch geen bliksem, ze hadden jelui evengoed je trac tement thuis kunnen sturenwat ik met jelui doen moet weet ik niet, ik kan je niet gebruiken, dnder maar open daarop draaide hij zich om, ging zijn bureau binnen en liet ons kalm staanHet was, op z'n zachtst gesproken, niet aanmoedigendmaar wij deden wat ons gezegd was, „d nderden op" en begaven ons naar ons verblijf, de voorlongroom of dewel de „nor", en maakten het ons daar zoo aangenaam mogelijk, in afwachting van de dingen, die komen zouden. Wij hebben daar toen een drietal dagen in ledigheid doorgebracht, rookten veel, sliepen veel en gingen 's avonds naar den wal, verveelden ons gruwelijk en begrepen absoluut niet wat wij eigenlijk in Indië te maken hadden. Gelukkig dat al het nieuws, dat wij zagen, al de nieuwe indrukken, die wij ontvingen, ons eenige afwisseling be zorgden, het ware anders niet om uit te houden geweest Toen, na drie dagen, kwam er plotseling veranderlng.lkvermoed dat de Commandant, die onze werkeloosheid natuurlijk heeft móéten bemerken, ingegrepen heeft, want twee onzer, waaronder ondergeteekende, werden op het bureau geplaatst, de derde toegevoegd aan Officieren-commissarissen en de vierde bestemd voor den „loopenden dienst". Dat dit begin van mjjn carrière een pret tige tijd is geweest, kan ik helaas niet zeggen. De baas had over het algemeen een humeur als een spin, en daar wij 'werkelijk „niet veel wisten", regende het standjes, verdiend maar ook dikwijls on verdiend, en werden wij meermalen uitge maakt voor al wat leelijk was. Toch heb ik daar veel opgestoken, wat mij later in mijn dienst te pas is gekomen in het jaar dat ik het genoegen had onder dezen baas te dienen, en tot zijn eer moet ik zeggen dat, toen hij bemerkte dat wij ons best deden, hij wel wat bijdraaide en zelfs ons bij een alleraardigste familie aan den wal introdu ceerde, hoewel hij immer zuur bleef. Eéns heb ik een zeer onaangename kwestie met mijn chef gehad. Ik was toen al eenigen tijd te Soerabaja en had daar langzamerhand een paar families leeren kennen, bij wie ik aan huis kwam. Er werd in die dagen een bal-costumé voor kinderen gegeven en één van mijne dames-kennissen had-mij gevraagd of ik haar niet eenige monsteringen (onder- scheidingteekens) voor matrozen kon be zorgen, daar zij haar twee kleine jongetjes als jeugdige matroosjes naar dat bal wilde laten gaan. Nu, daar zag ik wel kans voor en ik beloofde haar dat zij op die dingetjes kon rekenen. Maarik had buiten mijn baas gerekend Toen ik het hem vroeg of Mevrouw Die- en-die tegen betaling eenige uitmonsterin gen en een paar mutslinten kon krijgen, vroeg hij eerst waarvoor dat noodig was en toen ik het hem verteld had, begon hij uit te pakken„denkt die dame soms dat ik er een toko op na houd of dat ik handel in die dingen drijf ze kan naar de pomp (hij zei iets anders!) loopen met haar ver zoek en zeg jij maar tegen haar dat zij ze niet van mij krijgt". Daar stond ik Aan den eenen kant mijne belofte en aan den anderen kaqt de weige ring van mijn baas om die belofte te kunnen vervullen i Maar goede raad was hier goed koop Ik dacht „wil jij mij niet helpen, dan zal ik mijzelf helpen" en ik deed iets dat glad verkeerd wasIk redeneerde ik zal zelf die dingen „opnemen" op mijne rekening en ze aan mijn kennis cadeau geven en dan is de zaak gezond en kraait er geen haan naar". En er zou ook geen haan naar gekraaid hebben als er toevallig een dag van plunje-uitgifte was geweest, maar die dag kwam helaas niet en de tijd drong. Wij hadden toen een plunje-magazijn aan den wal, op de Marinewerf, waarvan de sleutel op ons bureau werd bewaard, en daar ik o.a. belast was met 't uitgeven van kleedingstukken aan pas aangenomen inlanders, kwam ik geregeld een paar maal in de week in dat magazijn en kon er den weg wel in donker vinden. Toen ik dus 's avonds naar den wal toe ging, stak ik den sleutel in mijn zak, ging naar het magazijn, pakte vier uitmonsterin gen en tweê mutslinten in een papier, sloot de deur, ging verheugd weder verder, draaide een hoek omen stond neus-aan- neus tegenover mijn chef. Tableau I „Wat heb jij daar in dat papier?" was het eerBte dat hij vroeg. Uitmonsteringen, mijnheer." „Voor wien „Voor mijzelf, mijnheer." „Zoo, voor mijzelf, voor mijzelf, maar dat lieg je, dat is natuurlijk voor je ^vriendin boven, gladakker die je bent. Denk je soms dat ik je niet in de peiling had, dan ken je den baas nog niet! Je moest je schamen, ik heb het je toch verbodenje bent En toen volgde er een reeks verwenschin- gen, die ik maar niet herhalen zal en waar in ik werd uitgemaakt voor al wat leelijk was. Ik trachtte wel mijn baas aan het ver stand te brengen dat het zoo niet was en dat ik die dingen „opnam" en dus betalen zou, maar daar wilde hij niet van hooren hij bleef er bij dat ik hem bedrogen had, dat ik zijn vertrouwen verbeurd had en dat ik er wel meer van zou hooren. Hij rukte mij het ongelukkige papier uit mijn handen „en nu ga je onmiddellijk naar boord terug en houdt scheepsarrest, tot deze zaak verder behandeld is". Ik stond er bij zóó klein als ik mij nog nooit had gevoeld en toen ik bescheiden opmerkte dat er op het oogenblik geen sloep aan den wal was om terug te kunnen keerentoen maakte hij mij nóg kleiner de satan I door mij twee kwartjes in de hand te stoppen, .zeggende „dan neem je maar Wij hebben eenige ©ogenblikken noodig om te berekenen werwaarts we ons wenden moeten. Vóór ons is een smalle steenen trap, dien we licht voor een torentrap zouden houden, maar die toch de opgang naar de torenkamer der overlieden is en dus door ons niet mag worden betreden. Na nog eenige oogenblikken turens bemerken we evenwel ter linkerhand in den muur een poortje en in dat poortje een deur met ijze ren klink. En 't dommelend gedruisch, dat ons van achter die deur tegengonst, ver kondigt ons dat we den rechten weg ge vonden hebben. We lichten derhalve den klink op en treden de vergadering binnen. De gelagkamer is ruim genoeg en gilde- broeders zijn er reeds in grooten getale. Zij. zitten deels op banken langs den wand en deels op strooien stoelen in de rondte. En zij voeren onder 't genot van een kanne bier of wijn een druk en woelig gesprek, 't Is winter, en onder den kolos salen schoorsteen vlamt een groot vuur van turf en hout. Aan het hoogere einde der zaal staat de stoel des keizers. Want de deken van het gilde voert hier den titel van keizer. En de plek in de buurt van het gildehuis wordt zelfs vaak ,,'t Keizershof" genoemd, naar dezen titularis. Meerdere oude steegjes en straten van Amsterdam herinneren nog aan deze gewoonte. Om tot Ter Gouw teruig te keeren: „Als de kloeke ses heeft" zien we den keizer met behoorlijke deftigheid zijn zetel j recht schikken. Er is een oogenblik van aandacht aangebroken. Hij heft den stok op en gebiedt stilte.- En al de gildebroeders ontblooten eerbiedig het hoofd, want de pater nosters zullen worden gelezen. Eerst „een paternoster ende Avemaria voor die gildebroeders ende susters, die uyt den gilde gestorven syn ende voor alle geloovlge sielen En daarne „een tweede pater noster ende Aveanaria voor die gildebroe ders ende susters, die alsnog ln den gilde syn dat haer Godt neringh© verleene, tot hacrluyder siele saüghelt". Zoo ging het. En natuurlijk lijkt het u een loffelijk ge bruik om den arbeid of een beursuur met gebed te beginnen maar gij vindt het met mij toch wel wat zonderling, dat ze voor de zaligheid van hun ziel om een goede nering bidden. Intusschen is dat zoo vreemd niet. Ter Gouw verontschuldigt het door te zeggen, dat het middeleeuw sch is. Maar wij zijn het daar niet mee eens aangezien voor den scherpen opmerker tot op dit oogenblik een zelfde gebruik, te oonstateeren valt tus schen al wat zaken doet. Het is een van de meest gebruikelijke groeten en wensehen van onzen tijd. Dit zou met tientallen voor beelden te staven zijn. Maar we waren in een oude gildekamer. Na het gebed gaat de koopmanschap be ginnen. De keizer doet de omvraag en het gewoonte nu dat ieder van de aanwezigen de gelegenheid krijgt om datgene te koop te bieden, waarin hij handelt wat hij als Importeur uit vreemde landen kreeg of wat hij als agent voor een binnen- en bui- tenlandsche firma vertegenwoordigt of dat wat de schippers van buiten Amsterdam hebben aangevoerd in hun schuit of wat de visschers van de Zuiderzee hebben binnen gebracht van de vangst het komt er niet op aan. Hier begint nu de koopmansbeurs van allerhande zaken. Vanavond blijken er eenige vreemde, niet tot het gilde behoorende kooplieden aan wezig te zijn uit het Oostland. Zij komen hier ter stede monsters of waren aanbieden en aangezien het mogelijk voor de handels stad. Amsterdam voordeelen kan hebben om nieuwe relaties aan te knoopen of nieuwe goederen in bezit te krijgen en aangezien er dan geen betere plek is om alle koop leden bijeen te vinden dan Ln de gildekamer, zoo is het gewoonte, dat vreemde kooplieden altijd de gildekamers zoeken en ep dan ook als gasten worden ontvangen. Zij hebben zelfs voorkeur by de om vraag. Als zy. goederen by zich hebben, dan mogen zy deze het eerst veilen en als zij slechts monsters hebben, dan mogen zij het eerst spreken en prijzen bepalen of af wachten Als zy klaar zyn komen de gildebroeders aan de (beurt. De keizer gaat met de zon om en. vraagt aan eiken broeder op zyn beurt of hij'iets te verkoopen of ln het algemeen te handelen heeft. En leder op zyn beurt krijgt nu gelegen- een tambangan". Daar ging ikberoerd en verslagen, nqdig en kwaad op nhjzelf van wege myn stom miteit, bang voor de gevolgen, in één woord ellendig, en toen ik een half uur later aan boord terug was, wist ik van ellende niet wat ik doen zou en stond het huilen my nader dan het lachen Den volgenden morgen liet de baas my weten dat ik voorloopig niet op het bureau behoefde te komen, welk bericht my nog ellendiger maakte dan ik reeds was. „Wat zou hy met my voorhebben" - dacht ik „zou hij van het geval rapport gemaakt hebben aan den Commandant en zou ik worden gestraft"? En in myn zwartgallig heid zag ik my reeds eenige dagen „de hut ingaan", of, nog erger, zag ik my voor den krijgsraad terecht staan beschuldigd van het niet opvolgen van gegeven bevelen, of van dIk dorst het woord niet uit te spreken De collega's spraken my wel moed in en zeiden dat het zoo'n vaart niet zou loopen, maar dat kon geen verandering in myn gemoedstoestand brengen, die ver, zeer ver beneden nul wasl Drie dagen heeft de baas my toen in den angst laten zitten, drie lange, verschrikke- lyke dagen, en toen werd ik by hem op het bureau ontboden, waar ik met looden schoenen heenging. En dèèr, onder vier oogen, heeft hy my eens duidelyk aan het verstand gebracht wat een glad verkeerden en stommen streek ik had uitgehaald. „Ik had er rapport van kunnen maken," zei hy, „en je waart zwaar gestraft geworden en misschien nog ergermaar dat heb ik niet willen doen, omdat je aan het begin van je carrière bent en zoo iets je altyd zou worden aangerekend, en bovendien ®mdat jelui eigenlyk nog maar groote kinderen zyn en ik het onverantwoordelyk vind dat het Rijk zulke onmondige apen naar Indië stuurt en ze dan maar los laatDe angst zal je goed gedaan hebben, ga heen en zondig niet meer, van MIJ zal nooit iemand hiervan iets hooren 1" Als een geslagen hond kroop ik in myn schulp en ging, maar hoorde hem nog even gauw my achterna roepen„en de eerste veertien dagen behoef je hdj niet te vragen naar den wal te mogen gaan 1". Ik heb daar, in dat kwartiertje, een les gehad, die ik verdiend en onthouden heb, myn leven lang! Drie maanden lang heb ik nog onder dezen baas gediend, in welken tyd ik trachtte, door nog meer myn best te doen, het gebeurde uit te wisschen, en toen eindeiyk naar Holland terug ging, liet h: my roepen, zei dat hy een goed rapport van my had kunnen indienenen toen gaf „het kreng" my een hand, die ik dank baar en met tranen in de oogen aannam. Zoo ziet men, dat iemand heel wat beter kan zyn dan zyne reputatie zegt! Dat ik tegenover de dame, die ik de uitmonste- ringetjes had beloofd, bovendien nog een gek figuur sloeg, behoeft geen betoog, maarhet was alles eigen schuld THIJS. EEN SPAAK IN HET WIEL. Heit was zulk heeriyk voorjaarsweer op één der negen lentedagen, die Februari ons, volgens een zeer oudi natuuriservMuut, verschuldigd is, dtot ledereen daarover zyn vreugde te kennen gaf en ook iedereen meende, dat de winter voor goed1 had afscheid genomen. Doch evenmin als één zwaluw zomer maakt, evenmin maakt één lentedag Ln Februari de lente. Dat hebben we geducht ondervonden. En- toch heeft led'er zich, door dien eenen- lentedag op Vrijdag van de vorige week, laten te pakken nemen. Het zag er zoo verleldeiyk uit. Het zonnetje scheen zoo teer en liefeiy-k; de grond ademde de voorjaarslucht uit, zoodat de vogels, en voor heid om in het openbaar en ten aanhoor© van de gheele vergadering zyn waren aan te prijzen of te adverteeren. Er wordt ge- kocht en verkocht gedongen en gewron gen. Betaald en ontvangen.... 'n biertje gedronken en 'n wyntje geschonken. Totdat de keizer weer met zyn stok diri geert en vertelt dat de omvraag en het mar- chandeeren afgeloopen is. Dan verschypt weer de gildeknecht alias de kastein op het tooneel. Aangezien het belangryke van den avond achter den rug is en dus voor deze en gene het oogen blik van „opstappen" kon zyn aangebroken, treedt hy op voor de belangen van het gilde- laadje. Hy heeft een bord in de hand en doet de rondte om van elk het verteerde gelag en tevens de onkosten van het ver stookte vuur te ontvangen. Ook op dit geld-ophalen bestaat een be paling of zooals men 't toen noemde: 'n keur evenals ten opzichte van den gilde- hond en andere zaken. Zoo'n keur is een onderdeel van het huishoudelijke reglement. En de keur op 't geldophalen zegt nu, dat tydens het afrekenen de broeders verplicht zyn stil op hunne plaatsen te toiyven zitten en niet overhoop te loopen„ten eynde het recht van vuur behoorlyck geooiecteerd ende van een iegelyck behoorlyck ontvan gen worden maoh". Men zet: De gildebesturen waren ook niet van gisteren en de menscheiyke ondeugden sohynen er zelfs al te zyn geweest in de tyden van de middeleeuwsche gilden. Maar eindelijk legt dan de keizer zyn stok neer en verlaat zyn zetel, waarmee te ken nen gegeven wordt, dat het eigeniyk offi- cieele gedeelte van de samenkomst afge loopen is. Wil men nog 'n kwartiertje blij ven goed. Wil men naar huis gaan: ook goed. Belangryke 1 dingen zullen er '.toch wel niet meer voorvallen! En men gaat suocessieveiyk naar huis totdat de klink achter de laatste lachende, snappende en rookende mannen dicht valt. Dan komt nog eens de gildeknecht sluit de voordeur en blaast de vetkaars uit. En een dag een beursdag van de kooplui van de vijftiende en zestende eeuw was echter den rug. 't Juttertje Grafschrift. Grafschrift. Boven een timmermansdeur. Grafschrift. Glasschrift. Voor een kostschool te Amsterdam in de Wolvenstraat. Glasschrift. Luifelschrift. Glasschrift. Wanneer een kwaadbuur staat om uit uw huis Een ouderwetsche kwitantie. Op het krat van een wagen. Op een tabaksbriefje. Op een besteedsters-bordje. Boven een herberg. do CAREL I kENSA. De Amsterdamsche Gilden. In 't Jaer w&erin men schreef eeethien hondert veertigh thlen, Toen heeft men 'g Princen macht voor d'Amstelstaxit gosien. Ons gild drie hondert) veertigh sterck, zoo jangh als oude klouwers. Die werden van de Wet veraten! met pieken ende houwers! (Vers van het gewapende Turfdragers-gild.) (Wordt voortgezet).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1924 | | pagina 11