Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, van Zaterdag 23 Febr. 1924. OUD-HOLLANDSCHE OPSCHRIFTEN. No. 110 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) VAN 'S LEVENS WIJSGEERIGEN KANT SS* UIT DE OUDE DOOS. Rijmpjes op Luifels, Wagëns, Glazen en Uithangborden Overgesohreven door CAREL BRENSA. Hieronder ligt begraven: Jan van der Scharen; Hij stierf nog vóór de noen: Om 't middagmaal te sparen.... Zoo lang het varken nog ls op stal, Zoo baat ons 't varken niemendal Maar als 't gekeeld ls krijgt men 't spek! Zoo gaat het ook met iedere vrek! knecht, recht! Zljt gij Houdt uw handen alt, Zljt gij knecht of zljt gij maagd, Zorgt, dat gij uw eert je draagt! een goed koophan wilt zijn.... dan In graan, of turf of wijn, Zoo g]l Handelt Maar wilt ge zijn als koopman wijzer? Zoo handelt dan In staal of Ijzer! Geen dienst zoo noodlg op het land,- Als 't ambacht van den predikant. Die 't dichtste wonen bij de kerken, Zal men er vaak 't minste merken Al wie een zot Trouwt om het kot, Verliest het kot.... Sn houdt den zot! En die een wijf Trouwt 'om 't schoon lijf, Verliest het Ujf En houdt het wijf. D!e tot een goed leven zich gewent, Laat na een mager testament. Het geld ls moeilijk te vergaren En even moeilijk te bewaren. Maar die 't heeft vergaard en bewaard, Moet toch zonder 'n cent onder de aard.. DE GAST VAN DEN DOMINEE. Een Novelle naar het Engelsch door D. W. Hallo, vriend! Je ziet er moe uit. Zou je niet even bij me willen binnen ko men en wat uitrusten? Janlan keek verschrikt op. Hij zag een man over de heg van een tuin 'kijken, een groote, door de zon verbrande man van mo gelijk 26 jaar. Hoewel de jonge man geen hoed op had en evenmin een jas aan, kon men onmiddellijk aan zijn hoog gesloten vest en zijn halsboord zien, dat hij dominee was. Hij had een tuinschaar !n de hand en uit de tot de ellebogen opgeslagen mouwen kwamen een paar stevige, gespierde armen te voorschijn. Eet om te leven zoo gil kondt, Maar leeft niet voor uw lekk'ren mond. De man wordt niet om meer geacht, Als om een statielijken dracht. Wilt gij tot goeden staat geraken, Laat u dan puike kleeren maken Wanneer de grooten oneenig zijn, Dan Ujden de kleinen de meeste pijn. In de wieg ls 't snottebel, Op de straat is 't kinderspel. In de jeugd ls 't malligheid. Later wordt het IJdelheid. D' ouderdom brengt sufferjj En zoo gaat de tijd voorbijl Die met de honden goed kan hullen, En met een handkus werpen bullen Die liegen kan en 't feit verzaken, Zal 't beste door de wereld raken! Eens was ik stom, totdat een bijl mij los kwam breken; En sinds dien tijd kunt gij mij lieflijk hooren spreken. D# eerste man een visscher sprak: Ik zoek 't in 't water.. De tweede een spittende akkerman zei: Ik zoek t ln de aarde. De derde een schietende jager riep: Ik zoek 't lp de lucht.... De vierde een smedende smid zei: Ik zoek 't in 't vuur. In het midden stond een lachende vrouw, die de mannen toeriep: Ach, gij narren alle vier. Wat gij zoekt, staat immers hier? (Wordt voortgezet). jongen dominee een paar seconden 'zwijgend aanzien. Hij was de laatste jaren aan zoo bitter weinig vriendelijkheid gewend ge weest, dat hij zijn ooren nauwelijks ge loofde, Zijn eerste gedachte was er dan ook een van wantrouwen. Maar de jonge domi nee keek hem met een zoo vertrouwelijken blik ln de oogen aan, dat zijn wantrouwen als bij tooverslag verdween. Heel graag, mijnheer, antwoordde hij, ik ben erg moe. Kom dan maar gauw binnen, volg me maar, vriend. Toen ze ln het vriendelijk en met klimop begroeide huisje waren aangekomen, bood de dominee hem een stoel aan. Ga zitten, zei hij. Heb je misschien ook honger? Nee, mijnheer dank u wel. Ik heb pas gegeten. Toen haalde de dominee een pot met ta bak te voorschijn. Dan wil je toch zeker wel rooken, he? Maak het je maar zoo gemak kelijk mogelijk. Ik ga lntussohen door met mijn werk als je het goed vind, want mijn heg ziet er ontzettend woest uit. Als je wilt kun je ook buiten op de bank komen' -zitten, dan kunnen we meteen wat babbelen. Maar van praten scheen o-p dit oogsa- EINDELI.TK ONTVLUCHT. Van vóór Kerstmis hadden ze geboeid gelegen in de haven van het eiland, daar midden in de Zuiderzee, waaraan ze zoo sterk gehecht zijn. Het Kerstfeest niet te kunnen vieren te midden van allen, die daar één gemeenschap uitmaken; niet te gaan naar dat eilandje Urk, waaraan ze met hart en ziel verknocht zijn: niet zich te kunnen koesteren in het centrum der aloude gebruiken, die eeuwen aan eeuwen daar geheerscht hebben, dat zou gelijk staan met veel in het leven te ontberen. Ze zouden geen echte Urkers zijn althans wanneer op het eiland nog hun domicilie is wanneer ze niet alles in het werk zouden stellen om het Kerstfeest daar op het eiland te kunnen vieren. Daarvoor offeren ze tijd en geld en moeite op. 't Is inderdaad veel meer voor hen waard dan de stoffen dingen. Ze voelen dat als een drang naar het voldoen aan een innerlijke behoefte, waaraan ze geen weer stand willen en kunnen bieden. En van overal, van IJmuiden enNieuwe- diep, waren ze met hun schuiten getrokken naar dat voor hen gebenedijde eiland, waar een innige traditie van saamhoorigheid bestaat. Terwijl ze hun Kerstfeest daar vierden, trad de grimmige vorst in, die hen belem merde weer te varen naar de omgeving, waar ze plachten met visschen hun brood te verdienen. En met de wisselende wlntergrillen, die nu eens er op wezen, dat het met het vriezen finaal uit zou zijn en dan weer, dat het scheen, alsof er poolijs zou worden gevormd, lagen ze vastgekurkt in de haven te Urk. De Zuiderzee lag vol ijs en vooral rond hun eiland had een vaste ijskorst zich vast gezet, zoodat er geen denken aan was om de haven te kunnen verlaten. Door die ijsbezetting kwam er echter geen geld in het laadje, zoodat het dus op het eiland er nijpend begon uit te zien en men er naar snakte eindelijk weer eens aan den arbeid te kunnen tijgen. Was vreeger de wintertraditie, dat de ijsscepter werd gezwaaid van Kerstmis tot Vrouwendag, nu was dat uiterste allang overschreden en nog steeds was er geen denken aan, dat de visschers het ruirfte sop onder de schuitkielen konden hooren klateren. Doch aan alle ellende komt ten slotte een einde en eindelijk op 19 Februari, na het zooveelste wintertje in dit seizoen, mocht het gelukken de haven van Urk te verlaten en te koersen naar Nieuwediep, waar ze, na nog heel wat ijsbelemmering, goed en wel aankwamen. Nu konden ze hun geluk weer beproeven op de Noordzee en waren ze in de gelegen heid, op hoop van zegen, het ledige' geld- laadje, weer wat te gaan vullen. En met het voordeel voor Urk, geeft dat ook hier in de haven weer eenige meerdere bedrijvigheid en wat voordeel voor onze gemeente. Ieder hier vertoevende schept toch weer zijn behoeften en het mag dan niet groot zijn het voordeel, toch moeten we leeren elke inkomst op prijs te stellen, opdat het, alles met elkaar, van belangrijke beteekenis mag worden. We kunnen hier absoluut niets missen en ieder voordeel, dat hier worde gebracht, moeten we met beide, handen accepteeren. MARINE-HERINNERING. Zooals ik vroeger al eens verteld heb, was de positie van „Scheepsklerk" die ik, bij mijn enitrée ln de marine, bekleedde, lang geen schitterende of prettige. Wij waren tusschen „vleesch en visch" in, behoorden, tot den état-major van een schip, maar had den feitelijk geen rangen en, werden over het algemeen, behandeld als eene' quantité négligeable. Niemand aan boord trok zich van ons veel aan; als er inspectie was voor den Commandant dan „traden wij aan" bo ven de hoogste onderofficieren en het was wel gebeurd dat als b.v. Admiraal het schil) inspecteerde, wij werden voorgesteld als „mijnheer de Klerk", met grantdlose ne geering van onzen eerlijken naam! Toen ik, met mijne drie oollega's, in No vember 1881 aankwam op Z.M. „Curagao", dd: Wachtschip ter reede van Soerabaja, werd ons al spoedig medegedeeld dat wij lid moesten worden van de Marlne-Sociteit „Modiderlust" en hoewel wij daar niet veel lust toe hadden, met het oog op ons gering tractememt, werd er van hoogerhand op aangedrongen dat toch te dioen: „dat hoorde zoo, dat- werd- verwacht van toekom stige officieren, dat bracht onze positie mee enz., enz., zoodat er geen ontkomen aan was en wij werden dus lid. Het was bliek niet veel te kunnen komen, want nau welijks zat d'e man een minuut in de schaduw voor het huisje of hij dommelde genoeglijk in. Hij had den geheelen dag in de branden de zon geloopen en hij; was doodmoe. Hij sliep dus door tot ver in den middag en werd toen door des dominee's lachende stem ge wekt. Je hebt 'n aardig tukje gedaan, ouwe jongen. Het sp'ijt me, dat ik je wakker moest maken, maar het is al tamelijk laat gewor den. Vertel me eens waar je eigenlijk van nacht denkt te slapen? Ik had nog door willen loop-en naar Exeter, mijnheer! Dat is nog circa veertien mijlen, dat kun je nooit vanavond meer afleggen. O, het zou niet de eerste keer zijn, dat ik onder een heg sliep, mijnheer. En dat kan ik vannacht ook doen, waarom niet? Waarom niet? Omdat ik het idee heb dat er een geweldig onweer zit te broeien, antwoordde de gastheer. De barometer staat tenminste geweldig laag. Als je dus soms vannacht bij mij op zolder wilt slapen, vind ik bet'best. Zou je dat niet liever doen? De oud» Janion keek den dominee strak wel met een; beswaard hart, went dte contri butie bedroeg zes gulden in de maand, in die dagen geen gering bedrag voor ons, maar enfin dachten wij wie weet hoe gezellig het daar ia. Van die gezelligheid heb ik echter gedu rende mijn toenmalig verblijf te Soerabaja niet veel kunnen bemerken. Toen wjj een maal' lid) waren, trok niemand zich verder iets van ons aan en wij vonden het er eigen- liik knapjes vervelend. Het bleek ons boven dien dat de „welwillende behandeling", die wfi aan bóord ondervonden, aan den wal werd voortgezet, d.w.z. wij waren „niets"! Aan dé kletstafel, bij: de hooge oomes, dor sten wij niet plaats te nemen, maar vroegen wil eens een schommelstoel ergens anders te plaatsen voor ons, dlan kregen wij al gauw van den kastelein te hooren, dat dit niet ging, want die stoelen waren voor de „hee- ren van de kletstafel"; de courant, die 's avonds nieuw uitkwam, konden w ij nooit te pakken krijgen, want die was voor de „heeren van de kletstafel" enz., enz. Ja, wij konden er eens biharten, maar.... hét is mij gebeurd dat een officier ons, onder het spelen, eenvoudig de ballen weg nam! Die moest hij met een collega op het tweede bil- lart gebruiken, wij moesten ons maar met het tweede stel ballen die veei kleiner wa ren tevreden stellen! Het is niet te verwonderen, dat onder der gelijke omstandigheden; en verhoudingen, wij eindelijk zoo weinig mogelijk in „Modder lust" kwamen en liever „naar boven", naar de stad gingen, met een karretje als er geld genoeg was en- anders maar loopend'e langs de verschrikkelijk ongure „Oedjong" en ons amuseerden in „Apollo-" en „Constantie", twee vereenlgln-gen van „Colored people", waar wij onder die knappe nonnatjes aller aardigste vriendinnetjes hadden gekregen. De zo-o bedroevend weinige tegemoetko ming die wij; daar in .„Modiderlust" ondervon den, was natuurlijk aan het bedienend' per soneel niet onopgemerkt voorbij gegaan, en het gevolg was diat dit, althans eenige exem plaren der Jongens", meestal boefachtige Madoereezen, die als huisjongens nergens meer terecht konden, brutaal tegen ons wer den. Bestelden wij iets, dan lieten zij ons wachten, riepen wij hen dan gaven zij gieen antwoord! al waren zij vlak bij- ons en der gelijke aardigheden meer, die wjj Europea nen van- dergelijk tuig niet willen en ook niet mogen afwachten. En toen er weer zoo Iets geheulde en Ik den jongen daarover een uitbrander gaf, schold hij- mij eenvoudig uit voor zoo iets leelijks dat ik het maar niet herhalen zal. Natuurlijk werd! ik toen woe dend'. en deed1 iets wat ik niet had moe ten doen, ik gaf den ellendeling met de qeue, die ik ln de hand- had, een zoodanigen flin- ken Slag op zijn hoofd, dat hij gillend! weg liep en d'e qeue gebroken was. „Ziezoo, dlaoht Ik, dat zal hem leeren niet weer brutaal te zijn" en wij- speelden onze partij door, of er verder geen vuiltje aan de lucht was. Maar daarin vergiste Ik mij! Drie dagen later kreeg ik een „officieelen" brief van het Bestuur van de soos, waarin mij werd medegedeeld, dat ik door dat bestuur, in gevolge artikel' zooveel van het reglement, was beboet met 26 gulden, wegens het „moedwillig vernielen van het ameuble ment!" Het sloeg me op mijn spraak! Dat lk de reparatie aan die qeue zou hebben moeten vergoeden, vond ik nog al glad, maar 26 gul den boete! 1 en dat bij een maandelijksch in komen van f 79.16, zegge negen en zeventig gulden en zestien oenten, dat was erg! Maar wat nóg erger was, was dat ik beboet was zonder dat ik was gehoord! Dat deed mijn bloed koken! Daar hadt je het weer: het was maar een „klerk"! eene quantité négligéabie! Ik was veroordeeld blijkbaar op de getuigenis van zoo'n boef «en daar zou ik genoegen mee nemen? „Nooit," zei ik in mezelf. Ik heb toen aan- den Secretaris van de soos gezegd dat ik, vóór lk betaalde, door het Bestuur wenschte gehoord te wotrden om mij te verdedigen.„maar dat was niet noodlg, kreeg lk ten antwoord." De jongen had het geval aan den kastelein verteld, „die had het Bestuur Ingelicht en daarmee nabis perkara"! En daar stond1 ik Wat te doen? Mijn drie oollega's, toen te Soerabaja aan wezig, waren al even verontwaardigd als ik; wij staken d'e koppen bij elkaar en toen ik gezegd! had, dat ik mijn ontslag als lid van „Modiderlust" zou nemen, toen vielen die brave vrienden mij dadelijk bij en uit pure solidariteit volgden zij mijn voorbeeld. Dies ging er een brief naar het Bestuur, door ons vieren onderteekend), waarin wij, zonder op gave van redenen, het Bestuur beleefd (1) mededeelden dat wij ons ontslag narnenl En- toen hadden wij het heft van het mes aardig omgekeerd! Wat was toch het geval? Het aantal gewone leden was toen zeer klein, ongeveer twintig, daar het gros der marine op Atjeh zat of ergens anders in den Archipel, dientengevolge was die financieel© positie ver van schitterend en nu nemen er plotseling van dit kleine aantal vier, of dewel ongeveer 20 hun ontslag. Dat was voor het Bestuur een geweldige tegenval ler, en „men" probeerde dus ons op ons besluit te doen terugkomen, maar dat wei gerden wij halsstarrig. Tegenover de soos, vlak bij den „kleinen 'boom", was een be Is u dan niet bang, dat ik de boel in brand -zal steken of van u stelen? vroeg hij- De jonge herder lacht. Dat -heeft nog geen een van ie voor gangers gedaan, beste maat. En ik kan je de verzekering geven, dat er heel wat men schen a-1 hier zoo eens overnacht hebben. Nu, heel graag dan, mijnheer zei Janion. In orde. Ik zal je straks nog wat te eten brengen. En na verloop van een kwartiertje bracht de dominee zijn gast al een bord met koud vleesch, aardappelen, brood en een kruikje bier. Je ziet, dat ik niet veel bedienden heb om je te bedienen lachte de gastheer ik heb alleen maar een oude hulshoudster, maar ze kookt perfect, dat zul je merken. En terwijl de oude Janion haast gulzig zat te eten, praatte de jong© dominee op de af gelegen standplaats honderd int met zijn gast. D© oude gevangenisboef vroeg zic> af, waarom deze man-eigenlijk niets om- tent zijn verleden vroeg of zooals ge bruikelijk was een soort iboetpradicatie hoorlijk cafeetje, en bür wij de» 's avonds gewandeld hadden, dan streken wij dMr neer, daar konden wij óók een bittertje krij gen, biljarten, en konden daar bovendien de courant inzien en in een schommelstoel zit ten: wij hadden heit mooie Modiderlust niet noodig! Ondertusscheo zat ik steeds met die boete in mijn maag, die mij evenwel geen slape- looze nachten bezorgde. „Dat komt wel terecht", dacht ik met de zorgeloosheid der jeugd en trok mi) de zaak niet erg aan, Het was toen gewoonte dat de kastelein van Modder lust in het begin van de maand aan boord kwam om de contributie en het be drag der gemaakte verteeringen over de af- geloopen maand, van de leden te innen en zoo lang ik toen te Soerabaja ben geweest, kwam hy ook steeds naar mij toe en presen teerde mi) eiken keer de kwitantie van 26 gulden boete, waarop ik steeds met eene vriendelijke weigering antwoordde, zeg gende „eerst wil ik gehoord worden, kas telein" en daarmede 'kon hij'steeds gaan. Eindelijk, na eenige maanden, werd ik overgeplaatst op het Ramtorenschip „Prins Hendrik" en zou ik daarmede van Soerabaja vertrekken. Ik herinner mij nog duidelijk dat den morgen van ons vertrek de kaste lein aan boord kwam om de gelden der leden- op te halen en mij, oudergewoonte, d© be kend© quitantie presenteerde. „Neen kastelein" zei ik „dat weet ja wel ik betaal niet vóór ik ben gehoord". „Mijnheer^ zei hij „het Bestuur heeft mij' gezegd, dat ik niet van boord' mocht gaan, vóór ik dat gelij van die boete van u heb ontvangen." Waarop ik niet nalaten kon lachende te antwoorden „nu dan zit je over twee dagen op Batavia, want over een half uur vertrek ken wij." De man heeft toen nog getracht mijn chef en den oommandant in het geval te moeien, maar die hadden wel wat anders te doen dan zich met dit zaakje op te houden, en zander centjes ein mijne hartelijke groeten aan het Bestuur, zag ik den kastelein naar den wal terugkeeren. 'Of ik die boete ooit heb betaald? Neen, nooit! maar hoe dat komt zal lk u nog even vertellen. Toen* ik eenige maanden gediend had op de .^Hendrik" werd ik overgeplaatst op hot Ramtorenschip „Koning der Nederlanden" en kort daarna kregen wij aan boord van dat schip een hevige cholera-epedemle, waaraan verschillende menschen stierven. De geheele bemanning debarkeerde toen op Meester-Cornelis, terwijl het schip in tus schen werd uitgestoomd. Na eenige maan den embarkeerden wij weer, maar toen zag het schip er inwendig zóó verveloos en on bewoonbaar uit dat wij. naar Soerabaja gin gen om dat te laten herstellen. Ik was in- tusschen bevorderd tot Adjunct-Administra teur (rang van 2e Luitenant!!) en nam deel aan de tafel van de officieren, omdat er geen andere adelborsten of collega's aan board) waren en de heeren mochten mij nog al (Lijden. En toen zij, na aankomst te Soerabaja, bemerkten, dat ik geen lid: van M-odedrlust werd, vroegen zij mij boe dat kwam, waarop ik hen het gebeurde eerlijk, in kleuren en keuren, heb medegedeeld. Mijn toenmalige chef een beste man en twee der o-üdere officieren hebben toen mijn partij opgenomen en in de eerste de beste algemeen© vergadering ln de soos, mijn „zaak" ter sprake gebracht, met het gevolg.... dat ik bericht kreeg dat het Bestuur het voorgevallene wenschte te laten rusten: alles was „vergeten en vergeven" Daar nam ik naturlijk dankbaar genoegen mee, werd wederom lid en heb nog veis maanden daarna de soos bezocht, waar lk toen menig en toen „aangenaam" uur heb doorgebracht. THYS. De levenskunst! Er zijn heel veel menischemi en vooral ln onze tijdsperiode ontmoet men er ver scheidene die een groot verlies in het hart dragen over hun verloren jeugd en over hun verloren Ideaal. Voor deze menschen heeft heit algemeen© en nooit te doorgronden leven niet den we en die richting genomen, die zH voor persoonlijk hadden gewenscht. zij maakten van hun jeugd af een bepaalde, omgrensde, in zekere perspectieven loopende levens baan. Zij rekenden zich zeiven voor en voor zichzalven uit, dat het zoo en zoo zou kunnen en moeten gaan en dat het dan pre- cles zou uitkamen eüs zij zich (in hun onbe wust egoïstische zinnetje) haddien voorge steld. Dan zou alles terecht komen en het eind zou bevredigend en goed zijn! Deze menschen waren natuurlijk geheel ter goeder trouw. En wat meer zegt: Zij wil den dat gewenschte levensidc aal en gehoopte levensresultaat volstrekt niet in den schoot geworpen hebben. Neen heel veel men schen hebben er nooit tegen opgezien om tegen hem hield. Maar er gebeurd© niets van dit alles. Toen Janion genoeg gegeten had, wees dominee hem den zolder, waar hij overnach ten zou, gaf hem nog een deken en wenschte dat hij het zich zoo gemakkelijk mogelijk maken zou. Als j© morgenochtend soms vroeg weg wilt, dan zal ik zorgen, dat er beneden wat brood staat. En nu goeden nacht. Eini Janion bleef alleen achter, en wilde gaan slapen. Maar nog geen tien minuten nadat de dominee hem verlaten had, barstte het on weer los. Den laatsten keer, dat hij zulk een onweer had gezien, was geweest toen hy achter de tralies in zy gevangeniscel zat. Langzaam liep hi) de trappen af naar be neden. Er brandden twee lichten in het huis, het eene scheen waarschyniyk in dominee's kamer, het andere ln die van zfljn huis houdster. Een heel© bliksemstraal verlichten evem- wel op het oogenblik een ander venster aan den achterkant van het huls. Janion liep er heen en zag dat het luik, dat voor dit venster hing met het -grootste gemak te versohuiven -was, Hij tuurde naar binnen. 19 a 't Jutte rt je „VREDIG" HOEKJE. OrafBohrtft op een gierigaard. Boven een spekslagersdeur. Op een besteedsters bord)». meld of zljt Boven een smidsschoorsteen. Qlasschrtft. Op een kostersbordje. Olasschrtft. (Door een vrouw geschreven). (TVat een man er onder schreef). Olasschrlft. Op een aansprekersbord. Janion, de oude gevangenisboef, bleef dem Op een eetbord. Kleermakersluif elschrift. Oorlogsrijmpje. De trappen van des Menschen Leven In eens Geleerden zaal geschicven, Glasschrift. Opschrift op een oude Itallaansche viool. Op een groot geschilderd glas was het Leven symbolisch afgebeeld in den vorm van vier mannen en een vrouw. Robinson.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1924 | | pagina 13