Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van Zaterdag 23 Febr. 1924.
OUD-HOLLANDSCHE OPSCHRIFTEN.
No. 110 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
VAN 'S LEVENS
WIJSGEERIGEN KANT
SS*
UIT DE OUDE DOOS.
Rijmpjes op Luifels, Wagëns, Glazen en Uithangborden
Overgesohreven door CAREL BRENSA.
Hieronder ligt begraven:
Jan van der Scharen;
Hij stierf nog vóór de noen:
Om 't middagmaal te sparen....
Zoo lang het varken nog ls op stal,
Zoo baat ons 't varken niemendal
Maar als 't gekeeld ls krijgt men 't spek!
Zoo gaat het ook met iedere vrek!
knecht,
recht!
Zljt gij
Houdt uw handen alt,
Zljt gij knecht of zljt gij maagd,
Zorgt, dat gij uw eert je draagt!
een goed koophan wilt zijn....
dan In graan, of turf of wijn,
Zoo g]l
Handelt
Maar wilt ge zijn als koopman wijzer?
Zoo handelt dan In staal of Ijzer!
Geen dienst zoo noodlg op het land,-
Als 't ambacht van den predikant.
Die 't dichtste wonen bij de kerken,
Zal men er vaak 't minste merken
Al wie een zot
Trouwt om het kot,
Verliest het kot....
Sn houdt den zot!
En die een wijf
Trouwt 'om 't schoon lijf,
Verliest het Ujf
En houdt het wijf.
D!e tot een goed leven zich gewent,
Laat na een mager testament.
Het geld ls moeilijk te vergaren
En even moeilijk te bewaren.
Maar die 't heeft vergaard en bewaard,
Moet toch zonder 'n cent onder de aard..
DE GAST VAN DEN DOMINEE.
Een Novelle naar het Engelsch door D. W.
Hallo, vriend! Je ziet er moe uit.
Zou je niet even bij me willen binnen ko
men en wat uitrusten?
Janlan keek verschrikt op. Hij zag een
man over de heg van een tuin 'kijken, een
groote, door de zon verbrande man van mo
gelijk 26 jaar. Hoewel de jonge man geen
hoed op had en evenmin een jas aan, kon
men onmiddellijk aan zijn hoog gesloten
vest en zijn halsboord zien, dat hij dominee
was. Hij had een tuinschaar !n de hand en
uit de tot de ellebogen opgeslagen mouwen
kwamen een paar stevige, gespierde armen
te voorschijn.
Eet om te leven zoo gil kondt,
Maar leeft niet voor uw lekk'ren mond.
De man wordt niet om meer geacht,
Als om een statielijken dracht.
Wilt gij tot goeden staat geraken,
Laat u dan puike kleeren maken
Wanneer de grooten oneenig zijn,
Dan Ujden de kleinen de meeste pijn.
In de wieg ls 't snottebel,
Op de straat is 't kinderspel.
In de jeugd ls 't malligheid.
Later wordt het IJdelheid.
D' ouderdom brengt sufferjj
En zoo gaat de tijd voorbijl
Die met de honden goed kan hullen,
En met een handkus werpen bullen
Die liegen kan en 't feit verzaken,
Zal 't beste door de wereld raken!
Eens was ik stom, totdat een bijl mij los kwam
breken;
En sinds dien tijd kunt gij mij lieflijk hooren
spreken.
D# eerste man een visscher sprak:
Ik zoek 't in 't water..
De tweede een spittende akkerman zei:
Ik zoek t ln de aarde.
De derde een schietende jager riep:
Ik zoek 't lp de lucht....
De vierde een smedende smid zei:
Ik zoek 't in 't vuur.
In het midden stond een lachende vrouw, die
de mannen toeriep:
Ach, gij narren alle vier.
Wat gij zoekt, staat immers hier?
(Wordt voortgezet).
jongen dominee een paar seconden 'zwijgend
aanzien. Hij was de laatste jaren aan zoo
bitter weinig vriendelijkheid gewend ge
weest, dat hij zijn ooren nauwelijks ge
loofde, Zijn eerste gedachte was er dan ook
een van wantrouwen. Maar de jonge domi
nee keek hem met een zoo vertrouwelijken
blik ln de oogen aan, dat zijn wantrouwen
als bij tooverslag verdween.
Heel graag, mijnheer, antwoordde hij, ik
ben erg moe.
Kom dan maar gauw binnen, volg me
maar, vriend.
Toen ze ln het vriendelijk en met klimop
begroeide huisje waren aangekomen, bood
de dominee hem een stoel aan. Ga zitten,
zei hij. Heb je misschien ook honger?
Nee, mijnheer dank u wel. Ik heb pas
gegeten.
Toen haalde de dominee een pot met ta
bak te voorschijn. Dan wil je toch zeker wel
rooken, he? Maak het je maar zoo gemak
kelijk mogelijk. Ik ga lntussohen door met
mijn werk als je het goed vind, want mijn
heg ziet er ontzettend woest uit. Als je wilt
kun je ook buiten op de bank komen' -zitten,
dan kunnen we meteen wat babbelen.
Maar van praten scheen o-p dit oogsa-
EINDELI.TK ONTVLUCHT.
Van vóór Kerstmis hadden ze geboeid
gelegen in de haven van het eiland, daar
midden in de Zuiderzee, waaraan ze zoo
sterk gehecht zijn.
Het Kerstfeest niet te kunnen vieren te
midden van allen, die daar één gemeenschap
uitmaken; niet te gaan naar dat eilandje
Urk, waaraan ze met hart en ziel verknocht
zijn: niet zich te kunnen koesteren in het
centrum der aloude gebruiken, die eeuwen
aan eeuwen daar geheerscht hebben, dat zou
gelijk staan met veel in het leven te
ontberen.
Ze zouden geen echte Urkers zijn
althans wanneer op het eiland nog hun
domicilie is wanneer ze niet alles in het
werk zouden stellen om het Kerstfeest daar
op het eiland te kunnen vieren.
Daarvoor offeren ze tijd en geld en moeite
op. 't Is inderdaad veel meer voor hen
waard dan de stoffen dingen. Ze voelen dat
als een drang naar het voldoen aan een
innerlijke behoefte, waaraan ze geen weer
stand willen en kunnen bieden.
En van overal, van IJmuiden enNieuwe-
diep, waren ze met hun schuiten getrokken
naar dat voor hen gebenedijde eiland, waar
een innige traditie van saamhoorigheid
bestaat.
Terwijl ze hun Kerstfeest daar vierden,
trad de grimmige vorst in, die hen belem
merde weer te varen naar de omgeving,
waar ze plachten met visschen hun brood
te verdienen.
En met de wisselende wlntergrillen, die
nu eens er op wezen, dat het met het
vriezen finaal uit zou zijn en dan weer, dat
het scheen, alsof er poolijs zou worden
gevormd, lagen ze vastgekurkt in de haven
te Urk.
De Zuiderzee lag vol ijs en vooral rond
hun eiland had een vaste ijskorst zich vast
gezet, zoodat er geen denken aan was om
de haven te kunnen verlaten.
Door die ijsbezetting kwam er echter geen
geld in het laadje, zoodat het dus op het
eiland er nijpend begon uit te zien en men
er naar snakte eindelijk weer eens aan den
arbeid te kunnen tijgen.
Was vreeger de wintertraditie, dat de
ijsscepter werd gezwaaid van Kerstmis tot
Vrouwendag, nu was dat uiterste allang
overschreden en nog steeds was er geen
denken aan, dat de visschers het ruirfte sop
onder de schuitkielen konden hooren
klateren.
Doch aan alle ellende komt ten slotte een
einde en eindelijk op 19 Februari, na het
zooveelste wintertje in dit seizoen, mocht
het gelukken de haven van Urk te verlaten
en te koersen naar Nieuwediep, waar ze, na
nog heel wat ijsbelemmering, goed en wel
aankwamen.
Nu konden ze hun geluk weer beproeven
op de Noordzee en waren ze in de gelegen
heid, op hoop van zegen, het ledige' geld-
laadje, weer wat te gaan vullen.
En met het voordeel voor Urk, geeft dat
ook hier in de haven weer eenige meerdere
bedrijvigheid en wat voordeel voor onze
gemeente.
Ieder hier vertoevende schept toch weer
zijn behoeften en het mag dan niet groot
zijn het voordeel, toch moeten we leeren
elke inkomst op prijs te stellen, opdat het,
alles met elkaar, van belangrijke beteekenis
mag worden.
We kunnen hier absoluut niets missen
en ieder voordeel, dat hier worde gebracht,
moeten we met beide, handen accepteeren.
MARINE-HERINNERING.
Zooals ik vroeger al eens verteld heb, was
de positie van „Scheepsklerk" die ik, bij
mijn enitrée ln de marine, bekleedde, lang
geen schitterende of prettige. Wij waren
tusschen „vleesch en visch" in, behoorden,
tot den état-major van een schip, maar had
den feitelijk geen rangen en, werden over
het algemeen, behandeld als eene' quantité
négligeable. Niemand aan boord trok zich
van ons veel aan; als er inspectie was voor
den Commandant dan „traden wij aan" bo
ven de hoogste onderofficieren en het was
wel gebeurd dat als b.v. Admiraal het
schil) inspecteerde, wij werden voorgesteld
als „mijnheer de Klerk", met grantdlose ne
geering van onzen eerlijken naam!
Toen ik, met mijne drie oollega's, in No
vember 1881 aankwam op Z.M. „Curagao",
dd: Wachtschip ter reede van Soerabaja,
werd ons al spoedig medegedeeld dat wij
lid moesten worden van de Marlne-Sociteit
„Modiderlust" en hoewel wij daar niet
veel lust toe hadden, met het oog op ons
gering tractememt, werd er van hoogerhand
op aangedrongen dat toch te dioen: „dat
hoorde zoo, dat- werd- verwacht van toekom
stige officieren, dat bracht onze positie
mee enz., enz., zoodat er geen ontkomen
aan was en wij werden dus lid. Het was
bliek niet veel te kunnen komen, want nau
welijks zat d'e man een minuut in de schaduw
voor het huisje of hij dommelde genoeglijk
in. Hij had den geheelen dag in de branden
de zon geloopen en hij; was doodmoe. Hij
sliep dus door tot ver in den middag en werd
toen door des dominee's lachende stem ge
wekt.
Je hebt 'n aardig tukje gedaan, ouwe
jongen. Het sp'ijt me, dat ik je wakker moest
maken, maar het is al tamelijk laat gewor
den. Vertel me eens waar je eigenlijk van
nacht denkt te slapen?
Ik had nog door willen loop-en naar
Exeter, mijnheer!
Dat is nog circa veertien mijlen, dat
kun je nooit vanavond meer afleggen.
O, het zou niet de eerste keer zijn, dat
ik onder een heg sliep, mijnheer. En dat
kan ik vannacht ook doen, waarom niet?
Waarom niet? Omdat ik het idee heb
dat er een geweldig onweer zit te broeien,
antwoordde de gastheer. De barometer staat
tenminste geweldig laag. Als je dus soms
vannacht bij mij op zolder wilt slapen, vind
ik bet'best. Zou je dat niet liever doen?
De oud» Janion keek den dominee strak
wel met een; beswaard hart, went dte contri
butie bedroeg zes gulden in de maand, in
die dagen geen gering bedrag voor ons,
maar enfin dachten wij wie weet hoe
gezellig het daar ia.
Van die gezelligheid heb ik echter gedu
rende mijn toenmalig verblijf te Soerabaja
niet veel kunnen bemerken. Toen wjj een
maal' lid) waren, trok niemand zich verder
iets van ons aan en wij vonden het er eigen-
liik knapjes vervelend. Het bleek ons boven
dien dat de „welwillende behandeling", die
wfi aan bóord ondervonden, aan den wal
werd voortgezet, d.w.z. wij waren „niets"!
Aan dé kletstafel, bij: de hooge oomes, dor
sten wij niet plaats te nemen, maar vroegen
wil eens een schommelstoel ergens anders
te plaatsen voor ons, dlan kregen wij al gauw
van den kastelein te hooren, dat dit niet
ging, want die stoelen waren voor de „hee-
ren van de kletstafel"; de courant, die
's avonds nieuw uitkwam, konden w ij nooit
te pakken krijgen, want die was voor de
„heeren van de kletstafel" enz., enz. Ja, wij
konden er eens biharten, maar.... hét is
mij gebeurd dat een officier ons, onder het
spelen, eenvoudig de ballen weg nam! Die
moest hij met een collega op het tweede bil-
lart gebruiken, wij moesten ons maar met
het tweede stel ballen die veei kleiner wa
ren tevreden stellen!
Het is niet te verwonderen, dat onder der
gelijke omstandigheden; en verhoudingen,
wij eindelijk zoo weinig mogelijk in „Modder
lust" kwamen en liever „naar boven", naar
de stad gingen, met een karretje als er geld
genoeg was en- anders maar loopend'e langs
de verschrikkelijk ongure „Oedjong" en ons
amuseerden in „Apollo-" en „Constantie",
twee vereenlgln-gen van „Colored people",
waar wij onder die knappe nonnatjes aller
aardigste vriendinnetjes hadden gekregen.
De zo-o bedroevend weinige tegemoetko
ming die wij; daar in .„Modiderlust" ondervon
den, was natuurlijk aan het bedienend' per
soneel niet onopgemerkt voorbij gegaan, en
het gevolg was diat dit, althans eenige exem
plaren der Jongens", meestal boefachtige
Madoereezen, die als huisjongens nergens
meer terecht konden, brutaal tegen ons wer
den. Bestelden wij iets, dan lieten zij ons
wachten, riepen wij hen dan gaven zij gieen
antwoord! al waren zij vlak bij- ons en der
gelijke aardigheden meer, die wjj Europea
nen van- dergelijk tuig niet willen en ook
niet mogen afwachten. En toen er weer zoo
Iets geheulde en Ik den jongen daarover
een uitbrander gaf, schold hij- mij eenvoudig
uit voor zoo iets leelijks dat ik het maar niet
herhalen zal. Natuurlijk werd! ik toen woe
dend'. en deed1 iets wat ik niet had moe
ten doen, ik gaf den ellendeling met de qeue,
die ik ln de hand- had, een zoodanigen flin-
ken Slag op zijn hoofd, dat hij gillend! weg
liep en d'e qeue gebroken was. „Ziezoo, dlaoht
Ik, dat zal hem leeren niet weer brutaal te
zijn" en wij- speelden onze partij door, of er
verder geen vuiltje aan de lucht was.
Maar daarin vergiste Ik mij! Drie dagen
later kreeg ik een „officieelen" brief van
het Bestuur van de soos, waarin mij werd
medegedeeld, dat ik door dat bestuur, in
gevolge artikel' zooveel van het reglement,
was beboet met 26 gulden, wegens het
„moedwillig vernielen van het ameuble
ment!"
Het sloeg me op mijn spraak! Dat lk de
reparatie aan die qeue zou hebben moeten
vergoeden, vond ik nog al glad, maar 26 gul
den boete! 1 en dat bij een maandelijksch in
komen van f 79.16, zegge negen en zeventig
gulden en zestien oenten, dat was erg!
Maar wat nóg erger was, was dat ik beboet
was zonder dat ik was gehoord! Dat deed
mijn bloed koken! Daar hadt je het weer:
het was maar een „klerk"! eene quantité
négligéabie! Ik was veroordeeld blijkbaar op
de getuigenis van zoo'n boef «en daar zou ik
genoegen mee nemen? „Nooit," zei ik in
mezelf.
Ik heb toen aan- den Secretaris van de
soos gezegd dat ik, vóór lk betaalde, door
het Bestuur wenschte gehoord te wotrden
om mij te verdedigen.„maar dat was niet
noodlg, kreeg lk ten antwoord." De jongen
had het geval aan den kastelein verteld,
„die had het Bestuur Ingelicht en daarmee
nabis perkara"! En daar stond1 ik
Wat te doen?
Mijn drie oollega's, toen te Soerabaja aan
wezig, waren al even verontwaardigd als ik;
wij staken d'e koppen bij elkaar en toen ik
gezegd! had, dat ik mijn ontslag als lid van
„Modiderlust" zou nemen, toen vielen die
brave vrienden mij dadelijk bij en uit pure
solidariteit volgden zij mijn voorbeeld. Dies
ging er een brief naar het Bestuur, door ons
vieren onderteekend), waarin wij, zonder op
gave van redenen, het Bestuur beleefd (1)
mededeelden dat wij ons ontslag narnenl
En- toen hadden wij het heft van het mes
aardig omgekeerd! Wat was toch het geval?
Het aantal gewone leden was toen zeer
klein, ongeveer twintig, daar het gros der
marine op Atjeh zat of ergens anders in den
Archipel, dientengevolge was die financieel©
positie ver van schitterend en nu nemen
er plotseling van dit kleine aantal vier, of
dewel ongeveer 20 hun ontslag. Dat was
voor het Bestuur een geweldige tegenval
ler, en „men" probeerde dus ons op ons
besluit te doen terugkomen, maar dat wei
gerden wij halsstarrig. Tegenover de soos,
vlak bij den „kleinen 'boom", was een be
Is u dan niet bang, dat ik de boel in
brand -zal steken of van u stelen? vroeg
hij-
De jonge herder lacht.
Dat -heeft nog geen een van ie voor
gangers gedaan, beste maat. En ik kan je
de verzekering geven, dat er heel wat men
schen a-1 hier zoo eens overnacht hebben.
Nu, heel graag dan, mijnheer zei
Janion.
In orde. Ik zal je straks nog wat te
eten brengen.
En na verloop van een kwartiertje bracht
de dominee zijn gast al een bord met koud
vleesch, aardappelen, brood en een kruikje
bier.
Je ziet, dat ik niet veel bedienden heb
om je te bedienen lachte de gastheer
ik heb alleen maar een oude hulshoudster,
maar ze kookt perfect, dat zul je merken.
En terwijl de oude Janion haast gulzig zat
te eten, praatte de jong© dominee op de af
gelegen standplaats honderd int met zijn
gast. D© oude gevangenisboef vroeg zic>
af, waarom deze man-eigenlijk niets om-
tent zijn verleden vroeg of zooals ge
bruikelijk was een soort iboetpradicatie
hoorlijk cafeetje, en bür wij de» 's avonds
gewandeld hadden, dan streken wij dMr
neer, daar konden wij óók een bittertje krij
gen, biljarten, en konden daar bovendien de
courant inzien en in een schommelstoel zit
ten: wij hadden heit mooie Modiderlust niet
noodig!
Ondertusscheo zat ik steeds met die boete
in mijn maag, die mij evenwel geen slape-
looze nachten bezorgde. „Dat komt wel
terecht", dacht ik met de zorgeloosheid der
jeugd en trok mi) de zaak niet erg aan,
Het was toen gewoonte dat de kastelein van
Modder lust in het begin van de maand aan
boord kwam om de contributie en het be
drag der gemaakte verteeringen over de af-
geloopen maand, van de leden te innen en
zoo lang ik toen te Soerabaja ben geweest,
kwam hy ook steeds naar mij toe en presen
teerde mi) eiken keer de kwitantie van 26
gulden boete, waarop ik steeds met eene
vriendelijke weigering antwoordde, zeg
gende „eerst wil ik gehoord worden, kas
telein" en daarmede 'kon hij'steeds gaan.
Eindelijk, na eenige maanden, werd ik
overgeplaatst op het Ramtorenschip „Prins
Hendrik" en zou ik daarmede van Soerabaja
vertrekken. Ik herinner mij nog duidelijk
dat den morgen van ons vertrek de kaste
lein aan boord kwam om de gelden der leden-
op te halen en mij, oudergewoonte, d© be
kend© quitantie presenteerde.
„Neen kastelein" zei ik „dat weet ja
wel ik betaal niet vóór ik ben gehoord".
„Mijnheer^ zei hij „het Bestuur
heeft mij' gezegd, dat ik niet van boord'
mocht gaan, vóór ik dat gelij van die boete
van u heb ontvangen."
Waarop ik niet nalaten kon lachende te
antwoorden „nu dan zit je over twee dagen
op Batavia, want over een half uur vertrek
ken wij."
De man heeft toen nog getracht mijn chef
en den oommandant in het geval te moeien,
maar die hadden wel wat anders te doen
dan zich met dit zaakje op te houden, en
zander centjes ein mijne hartelijke groeten
aan het Bestuur, zag ik den kastelein naar
den wal terugkeeren.
'Of ik die boete ooit heb betaald? Neen,
nooit! maar hoe dat komt zal lk u nog even
vertellen.
Toen* ik eenige maanden gediend had op
de .^Hendrik" werd ik overgeplaatst op hot
Ramtorenschip „Koning der Nederlanden"
en kort daarna kregen wij aan boord van
dat schip een hevige cholera-epedemle,
waaraan verschillende menschen stierven.
De geheele bemanning debarkeerde toen op
Meester-Cornelis, terwijl het schip in tus
schen werd uitgestoomd. Na eenige maan
den embarkeerden wij weer, maar toen zag
het schip er inwendig zóó verveloos en on
bewoonbaar uit dat wij. naar Soerabaja gin
gen om dat te laten herstellen. Ik was in-
tusschen bevorderd tot Adjunct-Administra
teur (rang van 2e Luitenant!!) en nam deel
aan de tafel van de officieren, omdat er
geen andere adelborsten of collega's aan
board) waren en de heeren mochten mij
nog al (Lijden. En toen zij, na aankomst te
Soerabaja, bemerkten, dat ik geen lid: van
M-odedrlust werd, vroegen zij mij boe dat
kwam, waarop ik hen het gebeurde eerlijk,
in kleuren en keuren, heb medegedeeld.
Mijn toenmalige chef een beste man
en twee der o-üdere officieren hebben toen
mijn partij opgenomen en in de eerste de
beste algemeen© vergadering ln de soos,
mijn „zaak" ter sprake gebracht, met het
gevolg.... dat ik bericht kreeg dat het
Bestuur het voorgevallene wenschte te laten
rusten: alles was „vergeten en vergeven"
Daar nam ik naturlijk dankbaar genoegen
mee, werd wederom lid en heb nog veis
maanden daarna de soos bezocht, waar lk
toen menig en toen „aangenaam" uur
heb doorgebracht.
THYS.
De levenskunst!
Er zijn heel veel menischemi en vooral
ln onze tijdsperiode ontmoet men er ver
scheidene die een groot verlies in het
hart dragen over hun verloren jeugd en
over hun verloren Ideaal.
Voor deze menschen heeft heit algemeen©
en nooit te doorgronden leven niet den we
en die richting genomen, die zH voor
persoonlijk hadden gewenscht. zij maakten
van hun jeugd af een bepaalde, omgrensde,
in zekere perspectieven loopende levens
baan. Zij rekenden zich zeiven voor en
voor zichzalven uit, dat het zoo en zoo zou
kunnen en moeten gaan en dat het dan pre-
cles zou uitkamen eüs zij zich (in hun onbe
wust egoïstische zinnetje) haddien voorge
steld. Dan zou alles terecht komen en
het eind zou bevredigend en goed zijn!
Deze menschen waren natuurlijk geheel
ter goeder trouw. En wat meer zegt: Zij wil
den dat gewenschte levensidc aal en gehoopte
levensresultaat volstrekt niet in den schoot
geworpen hebben. Neen heel veel men
schen hebben er nooit tegen opgezien om
tegen hem hield.
Maar er gebeurd© niets van dit alles.
Toen Janion genoeg gegeten had, wees
dominee hem den zolder, waar hij overnach
ten zou, gaf hem nog een deken en wenschte
dat hij het zich zoo gemakkelijk mogelijk
maken zou.
Als j© morgenochtend soms vroeg weg
wilt, dan zal ik zorgen, dat er beneden wat
brood staat. En nu goeden nacht.
Eini Janion bleef alleen achter, en wilde
gaan slapen.
Maar nog geen tien minuten nadat de
dominee hem verlaten had, barstte het on
weer los. Den laatsten keer, dat hij zulk
een onweer had gezien, was geweest toen
hy achter de tralies in zy gevangeniscel zat.
Langzaam liep hi) de trappen af naar be
neden. Er brandden twee lichten in het huis,
het eene scheen waarschyniyk in dominee's
kamer, het andere ln die van zfljn huis
houdster.
Een heel© bliksemstraal verlichten evem-
wel op het oogenblik een ander venster
aan den achterkant van het huls. Janion
liep er heen en zag dat het luik, dat voor
dit venster hing met het -grootste gemak te
versohuiven -was, Hij tuurde naar binnen.
19
a
't Jutte rt je
„VREDIG" HOEKJE.
OrafBohrtft op een gierigaard.
Boven een spekslagersdeur.
Op een besteedsters bord)».
meld of zljt
Boven een smidsschoorsteen.
Qlasschrtft.
Op een kostersbordje.
Olasschrtft.
(Door een vrouw geschreven).
(TVat een man er onder schreef).
Olasschrlft.
Op een aansprekersbord.
Janion, de oude gevangenisboef, bleef dem
Op een eetbord.
Kleermakersluif elschrift.
Oorlogsrijmpje.
De trappen van des Menschen
Leven
In eens Geleerden zaal
geschicven,
Glasschrift.
Opschrift op een oude
Itallaansche viool.
Op een groot geschilderd glas was
het Leven symbolisch afgebeeld
in den vorm van vier mannen en
een vrouw.
Robinson.