BELDERSCHE COURANT
Derde Blad.
PLAATSELIJK NIEUWS
BINNENLAND
VAN ZATERDAG 26 APRIL 1924.
DE GEMEENTE GRONDPOLITIEK.
EVEN WACHTEN!
Programma van het concert
Dienstregeling autobus-diensten.
60-Jarige Echtvereniging.
De te water geraakte kinderen.
Slerdulven.
GEMEENTERAAD.
Belasting.
Bouwverordening.
Politie.
Verordening betreffende de Algem.
Begraafplaats.
Gevonden Voorwerpen.
Provinciale Staten van Noord-Holland.
De fialarlsvermindertng voor de Rijks
ambtenaren.
De verlagingen op 1 Mei en
1 October a.8.
De loonsverlaging bij de spoorwegen.
De noodultkeerlng aan d© Gemeenten.
Nu zich ln 011® blad' een wijdloopige pole
miek heeft ontwikkeld over de gemeentelijke
grondpolltiek, lijkt het ons dienstig hier weer
te geven heit belangrijkste gedeelte althans
wat de principieels vraag koop of erfpacht
betreft van de nota van den Gemeente
secretaris d.d. 10 December 1923 aan Bur
gemeester en Wethouders, waarnaar dit Ooi
lege in zijn voordracht aan den Raad ver
wijst.
Aan de nota is het volgende ontleend:
Nu als vaststaande mag worden aangeno
men, dat de gemeente voorloopig geene ver
dere uitbreiding aan haar grondbedrijf zal
geven, terwijl er thans evenmin plannen be
staan om in den eersten tijd den aanleg van
straten en andere werken ten behoeve van
genoemd bedrijf verder ter hand te namen,
meen ik, dat het oogenblik gunstig is, om
dat bedrijf eens aan eenige beschouwingen
te onderwerpen. En de onder dagteekening
van 18 October j.L door het betrokken Md van
Uw College, den heer Van Breda, ingezon
den nota betreffende de bepaling van den
erfpachtscanon, met de ter zake door U aan
mij verstrekte opdracht, is voor mij een be
wijs, dat die meening door Uw College wordt
gedeeld.
Tot oprichting van een Grondbedrijf werd
in de Raadsvergadering van 3 October 1917
besloten, terwijl in die vergadering de thans
nog geldende, bij Raadsbesluit van 20 Augus
tus 1919 gewijzigde „Verordening op het
Gemeentelijk Grondbedrijf", werd1 vastge
steld. Ofschoon dus van dien tijd af de
Gedeputeerde Staten keurden de verorde
ning goed op 14 November 1917 het
Grondbedrijf bestaat, duurde het nog ruim
2 jaar eer tot de eigenlijke exploitatie werd
overgegaan.
Immers bij schrijven van 6 Februari be
richtte de Commissie voor het Grondbedrijf
aan Uw College, dat het bedrijf zoover was
gevorderd, dat binnenkort gronden als bouw
terrein zouden1 moeten worden uitgegeven en
bood zij U, ter vaststelling door den Raad,
ontwerp-verordeningen tot het uitgeven van
gronden in erfpacht aan. Die verordeningen
werden den 4 Mei 1920 door den Raad vast
gesteld.
Bij die vaststelling nam de Raad tevens,
overeenkomstig de voorstellen van Commis
sie en Burgemeester- en Wethouders, als
principe aan, dat in den regel de gronden
zouden worden uitgegeven in erfpacht, zoo
dat verkoop van gronden uitzondering zou
zijn.
Aan dit principe werd tot heden de hand
gehouden; er is thans dan ook reeds 63219
M'. in erfpacht uitgegeven, terwijl er slechts
309 M'. verkocht werd.
Van verschillende zijden werd dit principe,
sedert het hier gevolgd werd', aangevochten,
tewijl het ook van verschillende kanten werd
verdedigd. Daarom, doch vooral ook omdat
er zoo langzamerhand een voor onze gemeen
te groot kapitaal (nd. op 1 Januari 1924
1.479.304.08, waarvan 294.447.546 van het
Rijk als voorschot ingevolge de Woningwet
en 1.184.856.536 uit gewone leeningen, met
inbegrip van 107.475 voor straten, enz.) is
vastgelegd, zoodat de exploitatie van het be
drijf op de financiën der gemeente van groo-
ten invloed is geworden, is het van belang
hier nog eens te overwegen of het genoemde
principe al dan niet juist is.
Ten einde dat te kunnen doen aan de hand
van hetgeen elders te dien opzichte is naar
voren gekomen, heb ik gebruik gemaakt van
een door den wethouder van het Grondbedrijf
te 's-Gravenhage, mr. Droogleever Fortuijn,
aan Burgemeester en Wethouders dier ge
meente gerichte nota met de daarop geba
seerde, door Burgemeester en Wethouders
gedane voorstellen en de daarover in den
Raad gevoerde discussiën.
Ik moge hieronder uit deze stukken eenige
aanhalingen doen van voor- en tegenstanders
van het principe erfpacht als regel, om daar
na te zeggen tot welke conclusie ik op grond
van een en ander en in verband met den
toestand onzer gemeente kom.
De voorstanders zeggen, dat bij erfpacht
de voordeelen der waardevermeerdering van
den grond, welke het gevolg is van stadsuit
breiding, komen ten voordeele der gemeente,
hetgeen zij billijk achten. Voorts, dat de ge
meente in alle opzichten de bestemming van
den grond in de hand moet houden; dan, dat
zij moet tegengaan, dat particulieren met
gronden, die eenmaal ter beschikking van de
gemeente waren, ongeoorloofde speculaties,
die soms op woeker gaan gelijken, drijven en
tenslotte, dat de gemeente voor het geval
zal kunnen komen te staan, dat zij grond,
dien ze eenmaal voor betrekkelijk lagen prijs
van de hand deed, later voor abnormaal hoo-
gen prijs moet terug koopen, n.1. wanneer zij
dJen grond voor een of ander doel moet ge
bruiken.
De tegenstanders zeggen o. m.:
a. men moet Kaufmönnisch optreden, in
casu grond verkoopen wanneer men er op
behoorlijke wijze, d. i. in Den Haag met een
redelijke winst, af kan komen, mits de gele
genheid voor den aanleg van de noodige we
gen e. d. verzekerd zij;
b. de waardevermeerdering moet men
zich niet te groot voorstellen en in elk geval
moet men er rekening mede houden, dat zelfs
voor een stad als Den Haag zich omstandig
heden kunnen voordoen, die achteruitgang
tengevolge hebben
c. men moet voorzichtig zijn met te groo-
te kapitaalsuitbreiding, want, deze is, even
zeer als voor den koopman, voor de gemeente
gevaarlek; kapitaalsvermindering door ver
koop integendeel zeer gewenscht;
d. de meeste hypotheekbanken zijn óf in
het geheel niet óf moeilijk te bewegen om
hypotheek te verleenen op huizen op erf-
pachtsgrond gebouwd, en wel omdat de erf
pacht vóór hypotheek gaat bij liquidatie e. d.,
en dus de hypotheek op dezen grond met 2e
hypotheek gelijk staat. Veelal is dan ook niet
meer dan 50 60 hypotheek te verkrijgen.
Ofschoon ik het ten dezen geheel eens hen
met de Haagschen wethouder mr. De Wilde,
toen hij zeide, dat het grondbedrijf het moei
lijkste is van heel de gemeente-politiek, meen
ik toch zonder aarzeling als mijn gevoelen te
moeten uitspreken, dat voor onze gemeente
de tot nu toe gevolgde weg, dat is uitgifte in
erfpacht als regel, niet de juiste is. Dat ge
voelen grondt zich, behalve op verschillende
door de Haagsche tegenstanders genoemde
argumenten, op de volgende, door mij ge
oefende, kritiek op de motieven der voor
standers van erfpacht als regel, welke kritiek
natuurlijk geenszins is bedoeld als té slaan
op de Haagsche toestanden, doch enkel i®
gebaseerd.op den toestand alhier, zooal® ik
dien zie.
a. De wenschelljkheid om de waardever
meerdering aan de gemeente ten goede te
doen komen. Natuurlijk, die wensdhelijkheid
beaam ik, doch anderzijds meen ik, dat nie
mand met eenige. zekerheid kan zeggen, dat
er in de naaste toekomst een zoodanige voor
uitgang van onze stad is te verwachten, dat
er inderdaad van eenigszins belangrijke waar
devermeerdering sprake zal zijn. En in elk
geval wil het mij voorkomen, dat, vooral waar
men zelfs in Den Haag rekening houdt met
de mogeiijkheid van achteruitgang, men hier
misschien als 't ongunstigste geval mag aan
nemen, dat de kansen van achteruitgang en
vooruitgang ongeveer gelijk staan, zoodat een
vasthouden aan het principe van niet verkoo
pen eene voor onze gemeente te gevaarlijke
speculatie, vooral waar ze een zoo groot
kapitaal betreft, is te achten. In dit verband
zij nog opgemerkt, dat in Den Haag een
voorstander van het principe erfpacht, Dr.
v. d. Heulen, verklaarde zelfs voor die ge
meente van de waardevermeerdering geen
grooten dunk te hebben.
b. De wenschelljkheid, dat de gemeente
ln alle opzichten de bestemming van den
grond in de hand moet houden. Ook hier
mede ga ik accoord, wanneer er niet te groote
financieele nadeelen. of ook slechts groote
kansen op die nadeelen, aan verbonden zijn.
En een zoodanig nadeel, althans de kans daar
op, bestaat, naar ik meen, waar de gemeente,
zooals ik in sub a. heb doen uitkomen, een
te groote speculatie zou aangaan. Ware het
nu nog, dat de gemeente door van het prin
cipe erfpacht als regel af te stappen "11e me
dezeggingschap omtrent de bestemming van
den grond zou prijs geven, ik zou er dan nog
over denken kunnen om te adviseeren, liever
het zooeven genoemde nadeel, of de kans
daarop te accepteeren, maar dat is het geval
niet. Immers de gemeente heeft thans den
grond in eigendom, zij heeft door haar uit
breidingsplan met bouwverbod' aangegeven
hoe en waar straten, wegen e. «1 zullen wor
den aangelegd, en tengevolge van dit een en
ander heeft zij te meer, waar ze toch niet be
hoeft te verkoopen voor doeleinden, aan het
volbrengen waarvan ze niet wil medewerken,
het althans den eersten tijd, beter gezegd bij
den eventueelen eersten verkoop, toch in de
macht de bestemming te regelen.
c. en d. De gemeente moet tegengaan, dat
particulieren met gronden, die eenmaal ter
beschikking van de gemeente waren, onge
oorloofde speculaties drijven en zl] zal voor
het geval kunnen komen te staan, dat zl]
grond, dien ze eenmaal voor betrekkelijk la
gen prijs van de hand deed, later voor abnor
maal hoogen prijs moet terug koopen.
Ik meen, dat het, na hetgeen ik in sub a.
heb aangevoerd, overbodig is, om nog in den
breede op deze twee punten in te gaan. De
m. i. ongeoorloofde speculatie, aldaar gesig
naleerd, zal zeker niet getolereerd kunnen
worden teneinde de, juist volgens de onder a.
aangevoerde argumenten zeer denkbeeldige
voordeelen in deze punten bedoeld, te ver
werven. Bovendien kan de gemeente in de
meeste gevallen wel zeer geruimen tijd tevo
ren beoordeelen, welke grondstukken zjj te
eeniger tijd zelf zal moeten gebruiken of ter
beschikking hebben.
Blijkt uit het vorenstaande reeds, dat ik
het, voor onze gemeente, afthans voor het
grootste gedeelte met de argumenten van de
tegenstanders van erfpacht als- regel eens
ben, ik zal mijn meening vóór verkoop naast
erfpacht, d. w.z. ter keuze van belangheb
benden, natuurlijk behoudens uitzonderings
gevallen, nog even nader toelichten.
Bij de debatten in den Haagschen Raad
deed de heer Van Steenbergen o. a. mededee-
ling van. een advies van een door het Ge
meentebestuur van Vlissingen ingestelde
commissie, en dat advies luidde, dat verkoop
van grond in het belang der gemeente is. De
wethouder van het Grondbedrijf zeide dit
advies te kennen, doch, zoo betoogde hij ver
der, men komt in Vlissingen niet tot deze
conclusie, omdat men verkoop beter vindt dan
erfpacht, maar wijl men daar de crediet-
kwestie niet zoo kan' regelen ais in groote
gemeenten. Verder zeide de wethouder o. a.
nog woordelijk het volgende: „Maar als men
hier de optmerking hoort, alsof het tot nog toe
onmogelijk was hypotheek te krijgen op erf-
padhtegrond, dan is dat volkomen onjuist. Ik
heb voor mij., behalve de talrijke gevallen,
waarin de gemeentelijke hypotheekbank heeft
gegeven, een lijstje van de gevallen, waarin
hypotheek is gegeven door anderen."
Omtrent de credietkwestie zal men het wel
met mij eens zijn, dat onze gemeente beter
te vergelijken is met Vlissingen dan met
Den Haag, en voorts zij te dien opzichte het
volgende opgemerkt. Voor zoover het grond
bedrijf niet zelf voor aflossing en rentebeta
ling kan zorg dragen, moet het geld door de
gemeente verstrekt worden, natuurlijk uit
leening. Telken jare dus aflossen op leenin
gen en leenen om aflossingen te kunnen
doen, ieder jaar vermeerderd met rente op
rente, voor zoover er tekort is.
Stel gemiddeld 50.000 per jaar aan aflos
sing-tekort, bij een aflossingstijdperk van 50
jaar, dan zal na 40 jaren de oude schuld ver
dwenen zijn, doch een nieuwe ad 2.000.000
zijn ontstaan, omdat de aflossing steeds met
leeningsgeid geschiedde. Zoo komt men er
nooit uit.
Ook daarom is het m. i. gewenscht om te
verkoopen. Men krijgt dan immers geld om
daarmede te kunnen aflossen.
En wat de hypotheekkwestie betreft, zeker
er zijn nog banken, die wel hypotheek op
huizen op erfpachtsgrond willen verleenen,
maar In elk geval minder dan op huizen op
eigen grond, en ook te dien opzichte heeft
Den Haag, met zijn eigen hypotheekbank,
a1 weder een belangrijken voorsprong op
onze gemeente. Zeker is het, dat de Verzeke
ringsbank „Victoria" te Amsterdam en de
Ned. Hypotheekbank te Veendam, benevens
verschillende particulieren geen hypotheek
meer verleenen op huizen, gebouwd op erf
pachtsgrond.
Voorts verklaarden verschillende eigen
bouwers hier ter stede, dat er belangrijk meer
grond zou worden afgenomen, wanneer er
verkocht werd.
Nog moge ik er op wijzen, dat in 1919 ook
nog de rechtsche partijen in den Haagschen
gemeenteraad voor erfpacht als regel waren,
doch zij nu voor verkoop zijn (men houde
hier weder in het oog het groote verschil
tusschen Den Haag en Helder), en dat mede
aan verkoop de voorkeu!- geven of uitsluitend
verkoopen o. a.: Rotterdam, Alphen a. d.
Rijn, Amersfoort, Voorburg, Vlissingen en
Utrecht. Ook Utrecht is van erfpacht over
gegaan op verkoop.
Ten slotte zij omtrent dit punt nog mede
gedeeld, dat ook hij1 de algemeene beschou
wingen over de Staatsbegrooting 1924 in de
afdeelingen der 2e Kamer stemmen zijn op
gegaan tegen het systeem erfpacht in som
mige gemeenten, en daar wilde men zelfs van
Regeeringswege maatregelen genomen zien.
Hierna volgen eenige beschouwingen over
de wijziging van de Verordening op het ge
meentelijk grondbedrijf, die voor het publiek
van geen belang zijn, alsmede een uiteenzet
ting over de verkoopprijzen van grond, waar
omtrent nog een nader voorstel van Burge
meester en Wethouders is te verwachten.
Zooals de lezer(es) heeft kunnen ontwaren,
hebben wij in den aanvang het toegejuicht,
dat een verhoogde belangstelling viel waar te
nemen in de publieke zaak, speciaal de ge
meentelijke aangelegenheden, doch daarbij
doen uitkomen, dat biji alle critiek, ook bjj
buiten het gemeentebestuur staande per
sonen, op den voorgrond moet staan, om
steeds opbouwend' werkzaam te zijn. Daarbij
hebben wij niet geschroomd, om af te keuren,
wat ons niet goed voorkwam; verdedigd wat
o. i. verdediging behoefde, met voorbijzien
van personen en politieke richting. Trou
wens is het dagelijksch bestuur van onze
gemeente uit vertegenwoordigers van de
meest heterogene politieke partijen samen
gesteld, dus als men een bepaalde zaak of
voorstel goed- of afkeurt, vooral als hetgeen
wjj aansnijden afkomstig is van het geheele
College, dan draagt dit vanzelf het karakter
van politieke onpartijdigheid', waardoor ook
de grootst mogelijke waarborg geschapen
wordt voor een objectieve beoordeeling.
Nn hebben wij vooral tegenover den heer
H. dit voorop gesteld, omdat het ons voor
kwam, dat hij, pasbeginnende in gemeente
zaken te snuffelen, wat eenzijdig de zaken
bekeek. Doch zoo langzamerhand is zijn be
strijding ontaard in het niet breed beschou
wen en bestudeeren van de zaken, waarover
toch voor een elk gedachtenwisseling open
staat, maar meer in het leveren van korte
speldeprikken.
Het laatste ingezonden stukje, getiteld
„Verkeerde voorlichting", voorkomende in
het 2de blad van Donderdag 24 April 1924,
waarin hij ons beschuldigt van verkeerde
voorlichting te hebben gegeven over het
grondbedrijf, doet de deur dicht. Daarin
wordt juist, door beknopte samenvatting van
eenige zaken, het publiek zoo schromelijk
misleid, dat kwalijk oneer aan goede trouw
kan worden gedacht.
De oorzaak daarvan ligt echter in de gees
tesgesteldheid van den schrijver, die sterk
uitkomt in het slot van zijn stukje, waarin hij
zegt., dat de hooge bouwkosten van huizen
veroorzaakt zijn door de macht van de geor
ganiseerde bouwvakarbeiders, die gesteund
(werden) door de S. D. arbeidersmassa, ge
bruik makend van den woningnood, belache
lijke loonen voor zijn werk in een collectief
contract wist vast te leggen.
Momenteel zün wij verhinderd: om op alles,
wat in dit stuk verkeerd wordt voorgesteld
in te gaan, wegens onzen dagelijksch en ar
beid. Doch wij' hopen zelfs binnen zeer kor
ten tijd eens breedvoerig op een en ander in
te gaan. Doch één feit staat voor ons vast.
En daaroD willen wij nu den nadruk leggen.
Het blijkt nu, dat het den schrijver H. niet
mogelijk is om objectief de zaken te onder
zoeken en te beoordeelen. Voor zijn oogen
zweeft voortdurend de roode lap der arbei
dersbeweging. En dat verhindert hem de
zaken in de ware gedaante te zien. Het is dus
voor ons ten aanzien van hem, onbegonnen
werk, om werkelijk naar objectiviteit te stre
ven en door uitwisseling van gedachten tot
de vonken van waarheid te komen. Maar waar
hfl steeds weer blijken geeft, om hetgeen hij
noodwendig verkeerd' ziet en verkeerd moet
zien, ook het onjuiste daaruit getrokken
oordeel den lezers te willen voorzetten, daar
past ons straks den schrijver in zijn ware ge
daante te vertoonen en stuk voor stuk zijn
„juiste" voorlichting het Heldersche publiek
in het openbaar voor te houden.
Tot ziens dus.
P.S. Ook de beantwoording van enkele
andere schrijvers, o. a. den heer Schoeffeien-
berger, over de gemeente-reiniging, moeten
wij tot onzen spijt even laten rusten.
te geven door de „Oranje Harmoniekapel",
op 30 April a.s„ op de Viscbmarkt, des
avonds 8 uur.
Oude Wilhelmus.
Nu danket allen Godi (Koraal).
1 Marche Volontair G. Fuldner.
2. Petite Ouverture J. v. Tricht.
3. Berceuse, Valse Ed. Dewacle.
4. a. VlaggenMed.
b. Wij willen Holland houen.
arr. Bouman.
5. La Ruche, Ouverture Aug. Tack.
6. Potpourri over Ohr. liederen No. 1
F. J. Schweinsberg.
7 Souvenir de Paris, Marche A. L. Doyen.
Wien Neerlandsch Bloed.
Wij verwijzen naar de in dit nummer
voorkomende dienstregeling, zooals die
thans voor autobussen op Huisduinen is
vastgesteld. Op geregelde tijden zal men
nu van Havenplein en Zuidötraat of (met
stopplaats op het Stationsplein) naar
Huisduinen kunnen rijden en, terug tegen
zeer matig tarief.
Men zal goed doen deze advertentie uit
te knippen en ergens op te hangen.
'De Dienstregeling is opgenomen op
pag. 4 van het Eerste Bladi
Men schrijft ons:
Als eene bijzonderheid meenen wij de
aandacht te moeten vestigen op het feit,
dat onize plaatsgenoot, de heer R. ter
Burg, Wagenstraat 18, op Maandag as.
zijn 60-jarige echtvereeniginig hoopt te
herdenken^
Vroeger was hij werkman op Rijkswerf.
Sedert vele jaren, reeds ten tijde van den
voormaligen concessionaris, werd door
hein de functie van' lantaarnopsteker
waargenomen. In 1920 werd hij1 kis zoo
danig 'gepensionneerd.
Den krassen oudjes zij' hiermede nog
menig gelukkig jaartje toegewenscht.
In ons Dinsdagblad vermeldden wij,
hoe Zondagmorgen twee kinderen, die
per rijwiel reden achter de R. H. B.
School in het Heldersche Kanaal geraak
ten en door iemand, die ter plaatse was,
werden nagesprongen en gered. Nadier
vernemen wij nog, dat de 19-jarige red
der is genaamd Willem Grim, wonende
Waagstraat alhier, die gekleed te water
sprong hoewel hij zooals men ons
mededeelt niet zwemmen kan en de
walkant stijl, het water daar vrij diep is.
Met behulp van den vader van den reet
der werden de kinderen uit het water ge
haald. Volgens een ooggetuige hebben de
kinderen, zoowel als de redder e enigen
tijd in levensgevaar verkeerd.
De goed© daad wordt er niettemin kra
niger oml
De te water geraakte kinderen woon
den aan d© Achterstraat en waren 6 en
8 jaar oud.
In eene advertentie in dit nummer
wordt melding gemaakt van de oprich
ting eener speciale Sierduiven-vereend-
ging, als onder-afdeeling der Pluimve©-
vereeniging Helder.
(Vervolg van het Tweede Blad).
Verschenen Is een vervolgagenda voor
de vergadering van den Raad te houden
op Dinsdag 29 ApriL
Zij vermeldt de volgende onderwerpen
ter behandeling:
Voorstel tot vaststelling van het ver-
menigvuldigingscijfer voor d© Plaatse
lijke Belasting naar het Inkomen voor
1924/1926.
Voorstel tot verleening van ontheffing
ten aanzien van art. 16, lid 1, der Bouw
verordening.
Interpellatie van den heer B. Zonder
van omtrent de toestanden 'bij de Politie
te Helder en de inrichting der bureaux.
Na het in functie treden van den nieuwen
doodgraver deed zich, meer dan vroeger, toen
vorige titularissen elkaar van vader op zoon|
waren opgevolgd, de behoefte aan een meer
afgeronde regeling ten aanzien van de be
graafplaats gevoelen. Waar voorts de ge
meente in de laatste jaren meer zorg besteedt
en kosten ten laste legt aan de begraafplaats
dan vroeger jaren placht te gebeuren (wij
noemen hier de verfraaiing en uitbreiding^
bouw van een dienstwoning en aanleg vpn
waterleiding), achten wij, het ook uit dit oog
punt wenschelijk om voorziening in den niet
genoegzaam geregelden toestand te treffen.
Er komen thans slechte enkele bepalingen
nopens dit onderwerp voor in de Algemeene
Politieverordening (de artt. 148152 hande
len hierover), terwijl voorts geldt een Veror
dening op de heffing van Begrafenisrechten.
B. en W. hebben daarom de door het Col
lege noodig geachte Verordeningen ont
worpen, welke zij den Raad ter goedkeuring
aanbieden.
Terug te bekomen aan het Hoofdbureau
van Politie:
twee brillen in etui, eenige huisdeur-
sleutels, een ledig© portemonnaie, een
kintertaschje, een zakmeisje, een hand-
voetpoimp, een sleuteltje aan een koper
plaatje, waarin het no. 892, een paar man-
schetknoopen, een kinderschoentje,
en, bij:
M. Braaf, le Vroonstraat 88, een horloge
ketting.
A. van der Aarde, Breewaterstraat 16,
een gummibal.
Deutekom, Middenstraat 11, een herders
hond.
Ch. A. Minneboo, Keizerstraat 1012,
een hond.
Boon, (Jonkerstraat 27, een mantelcein
tuur.
A. Avé, Middenstraat 15, ©en autoped.
Hinterthür, Wilhelmin astraat, 92, een
ceintuur.
G. Rensmaag, Bonselaarsweg 11, een oor
ring en een rakvlinder.
N. Vroome, Molenstraat 206, een koralen
beursje met inh.
A. Molenaar, Goverstraat 46, een porte
monnaie met inh...
Wildenberg, Bothastraat 12, een porte
monnaie met inhoud.
De voorzitter deelt mee, dat hij; aan de
Koningin machtiging heeft gevraagd voor
het bijeenroepen van de Staten in buiten
gewone zitting tegen Dinsdag 18 Mei
Voorgesteld zal dan worden, de vergade
ring te verdagen tot Dinsdag 27 Mei, om
dan over te gaan tot openbare behande
ling van de reeds ingediende voorstellen
die door de commissies zullen zijn onder
zocht, alsmede van het ln d© jongste nar
jaarszitting onafgedaan gebleven voor
stel van Ged. Staten betreffende de be
maling van den Horstermeerpolder met
het daarvoor uitgebrachte verslag van te
commissie.
Het Staatsblad No. 200 bevat het Kon.
besluit van den 23sten April, houdende een
voorloopige voorziening 'betreffende de be
zoldiging van hen, die vallen onder het Be
zoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtena
ren 1920 (St.bl. No. 37). Daarbij is, uit over
weging, dat het, in afwachting van een alge-
heele herziening van de salarissen, noodig is
reeds aanstond® een voorloopige voorziening
te treffen, waarbij ook voor de in dienst zijn
de ambtenaren een vermindering van salaris
moet worden tot stand gebracht, bepaald:
Artikel 1. Met wijziging in zooverre van
het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijks
ambtenaren 1920 (St.hL No. 37) met de daar
op steunende regelingen wordt op de wedden
van de onder dat besluit vallende functionna-
rlssen op den voet van de volgende bepalin
gen met ingang van 1 Mei 1924 een vermin
dering toegepast
Artikel 2. De op 80 April 1924 volgens de
tot dan geldende salarisregeldng toekomende
wiedden worden verminderd:
a. voor zooveel betreft:
1. de gehuwde mannen;
2. de overigen, die kunnen aantoonen
kostwinner van een gezin te zijn;
een en ander beoordeeld naar den toestand
op 16 April 1924 met ingang van 1 Mei met
vijf en met ingang van 1 October 1924 met
tien ten honderd;
b. voor zooveel 'betreft hen, die niet val
len onder a„ met ingang van 1 Mei 1924 met
tien ten honderd, zulks echter met dien ver
stande, dat 'voor de ministers, hoofden van
departementen van algemeen bestuur, de
vermindering met tien ten honderd' in elk
geval aanstonds met ingang van 1 Mei 1924
zal geschieden.
Eene overeenkomstige vermindering wordt
toegepast ten aanzien van de wedden van met
ingang van 1 Mei 1924 of een lateren datum
nieuw benoemde of bevorderde functionna-
rissen, zoomede ten aanzien van verhoogin
gen van wedden, die met of na 1 Mei 1924
intreden.
■Onder wedd© worden voor de toepassing
van dit besluit begrepen de in de artikelen
19 en 31 van het Bezoldigingsbesluit bedoelde
toelagen.
Artikel 3. De vermindering, bedoeld in
artikel 2, blijft voor de in de bijlage B. van
het Bezoldigingsbesluit genoemde leeraren
aan Rijks Hoogere Burgerscholen beperkt
tot een zoodanig bedrag, dat hunne wedden
niet dalen beneden naar de in artikel 2
gemaakteonderscheidingen respectieve
lijk 95 en 90 ten honderd van de som, welke
hun als wedde zou zijn toegekomen volgens
de op 31 Augustus 1923 ten aanzien dier
leeraren geldende salarisregeling.
Artikel 4. De ingevolge vorenstaande be
palingen gevonden wedden worden naar bo
ven op tien gulden afgerond.
Artikel 5. De bedragen, genoemd in het
eerste lid van artikel 6 van het Bezoldigings
besluit, worden met tien ten honderd ver
minderd.
Voor de bedragen van 100 en 25, ge
noemd in het derde lid van voornoemd artikel
6, wordt gelezen 90 en 23.
Artikel 6. Dit besluit treedt in werking
met ingang van 1 Mei 1924.
Gisteren is te Utrecht de overeenkomst
inzake de loonsverlaging door de vijf
'groote organisaties van spoorwegperso
neel (Ned. Ver. van Spoor- en Tramweg^
personeel, R.-K. Bond van Spoor- en
Tramwegpersoneel „St. Rafaël", Prot.
Chr. Bond van Spoorwegpersoneel, Neu
trale Bond van Spoorwegpersoneel en B.
A. N. S.) geteekend, zoodat deze loons
verlaging thans een feit geworden is.
Tegelijk met de indiening der -motie-
Wibaut in de Eerste Kamer (men zi©
daartoe hetgeen hieromtrent onder het
hoofd „De Staatsbegrooting in de Eerste
Kamer" is vermeld), i® een Memorie van
Antwoord aan de Eerste Kamer over deze
materie verschenen.
De Minister zegt hieromtrent het vol
gend©:-
De voorstelling, welke ook nu weder
wordt gegeven, als zou de regeering een
belofte hebben afgelegd tot bet toeken
nen van een nooduitkeering aan de ge
meenten, waaraan zij' ook thans nog zou
zijn gebonden, is in meer dan één opzicht
onjuist; vooreerst, omdat geen minister
aan de gemeenten te dezer zake iets te be
loven heeft en mitsdien, gesteld' een mi
nister had zich in dezen vorm uitgelaten,
dan toch een gemeente daaraan slechts
de beteekenis zou kunnen toekennen van
een toezegging om een wetsontwerp ln te
dienen. Het inrichten van de gemeente-
begrooting op 't verkrijgen van die uit-
keering was dus zelfs in dat geval ln zoo
verre voorbarig, verklaart de beer Colijn,