't Juttertje De Praktijk van Helder Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, OUD-HOLLANDSCHE OPSCHRIFTEN. van ZATERDAG 3 MEI 1924. feuilleton. WETENSWAARDIGHEDEN VAN „OUD-AMSTERDAM" VAN 'S LEVENS WIJSGEERIGEN KANT Nr. 121 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) ÜIT DE OUDE DOOS, Rijmpjes op Luifels, Wagens, Glazen en Uithangborden. Overgesohreven door CAREL BRENSA. Cornells uit de stam van Kampen ligt hieronder Die het raadhuis te Amsterdam Gesticht heeft tot een wonder. Als Go4 wel wil, zoo schnadt geen nijd Als God niet wil, dan baat geen vlijt. Twee katten aan één muis, Twee vrouwen in een huls. Twee honden aam één been Komt zelden overeen. Het zij prinsen, graven, juffers of hoeren, Burgers of boeren, die mijn dienst begeeren. t Ik ben tot iedereens geryf, Zoolang ik maflr in 't leven blijf. Het is geen. goud al wat er blinkt, Het is geen zilver al wat er klinkt. Gebruikt de toetssteen, dj» nooit liegt Eer u de bleedo dood bedriegt Zoo groot geen goed, zoo groot geen eer Of altijd zoekt de mensch nog meer. Drie dingen bezwaren mijn gemoed, Het eerste is, dlat ik sterven moet. Het tweede bezwaart mij nog veel meer, Dat ik niet weet, waar en wanneer. Het derde bezwaart mij 't meest van al 'Dat ik niet weet waar ik heen gaan zal. De ouden die gaan voor. De jongen volgen maar. Wij treden in één spoor, En sterven allegaar. De tijd verloopt met gang en keer Hier klimt hij op, daar daielt hij neer. Niets blijft hier in zijn eersten staat, Het komt omhoog en het vergaat. Hier stopt men lakens grof en fijn. Die hier wat brengt zal welkom zijn. Deez' molen, die door lucht in het ronde placht te zwiéren, Die zaagt het hout zeer net op allerlei manieren. Door den mond veel Wed te doen, Maakt dat men draagt een lekke schoen. Want lekkerbek. Krijgt licht gebrek. Weinig vreugd en veel verdriet, Dat geeft de wereld en anders niet! Het scherpste scheermes ligt eerst om. Het rechtste hout, dat groeit eerst krom. Wil je deugd van knecht of kind. Wees goed maar niet te dwaas bemind! (Wordt voortgezet). Rozen-vijanden. Voor de bestrijding van de vijanden van onze mooist» bloemen, de rozen, geeft „Onze Tuinen" den volgenden raad: Wie in Jamuari-Februari gesproeid heeft met 7V, carbolineum, zal weinig last hebben van bladluizen of spint. Zij, die het tot nu toe verzuimden, kunnen a.a zo mer, als de luis zich vertoont, spuiten met de bekende zeepspiritusoplossing (1 L spi ritus en 2 k.g. zeep op 100 L water), terwijl spint in den zomer wordt bestreden met 0.4 zwavellever en tarwebloem. ■Ook tegen de rozen-cicade is de wer king der zeepspirtius-oplosslng practisch voldoende, mits men den onderkant der bladeren goed' raakt Dan zajn er nog bladwespen, voorop de rozenbladwespen (gele „vlieg" genoemd door de rozenkweekers). Daartegen is aan te raden spuiten met 0.1 Parijsch groen of 0.5 loodarsenaat Deze besproeiing is natuurlijk evenzeer werkzaam tegen alle andere vretende ongedierten (slakrups, bladwesplarven, rupsen, slakken). Maar de bladrollers, die in een bundel samenge- sponen bladen veilig zijn, moet men in hun schuilplaats dooddrukken. De mie ren-, de rozenkevertjes, de gouden torren, die de bloemen belagen, moet men afzoe ken. De rozenscheut-boorders (bladwespen, waarvan de larven i n de scheuten leven) moet men zorgvuldig naspeuren en kuil vidUoel bestrijden. HET BIJVISOHJE. Zooals de oestervissohers als bijvlsch de wulken beschouwt en de garnalenvisscher het botje, zoo beschouwt de haringvis- schor als bijvlsch: de zalm, flint en harder Van die drie soorten visoh is de zalm de meest geziene en dan in hoofdzaak, omdat hij de meest welgevormde is, doch voornamelijk, omdat hij de kostbaarste is. Zoo'n -zalm in het net wordt beschouwd als een dubbeltje onder de centen en hij s een welkome gast. Elk voorjaar in den haringtrektijd wor den er hier zalmen aangebracht en men verwacht, dat elke haringboot of elke haringkom daarvan minstens één weet te bemachtigen. Van dit jaar is die verwachting- wel wat beschaamd, want het aantal zalmen, dat dit jaar is aangebracht, is bijzonder gering geweest. v Waaraan dit is toe te schrijven, zal wel moeilijk zijn op te lossen. Wel veronder stelt men, dat de koude de zalmen weer- ïielden om „den kant" op te zoeken, doch meer dan een veronderstelling zal dat wei niet zijn. Toch zijn sommigen nog wel 'gelukkig geweest en konden er een paar ten ver koop aanbieden. Dat ze een aardig prijsje opbrachten, igt voor de hand, want de vraag naar die dure visch overtreft nog altijd het aanbod. Wel tracht men, door stelselmatige uit zetting van zalmbroed in onze vaderland- sche riviertje en beekjes d!en zalmstand op te voeren, doch na jarenlange voort zetting van die poting kan misschien pas worden geconstateerd of dat van een gun- sti-gen invloed zal zijn geweest. Toch mogen we hopen, dat met de uit zetting van zalmbroed geregeld zal wor den doorgegaan, want niet alleen dat de riviervisschen daarvan de voordeelen zul len kunnen ondervinden, doch ook hier zal daarvan profijt worden getrokken. De algemeen gangbare meening is, dat de bruinvisschen goede handlangersdien- sten verrichten aan de haringtrekkers en de komvisschers. En dat doen ze dan natuurlijk tegen hun wil in, want het spreekt vanzelf, dat de maag van den oruinvisch nader staat dan de geldbeurs van den haringvisscher. Toch verricht, zooals gezegd, de bruln- visch handlangersdiensten, doordien hij den zalm in het nauw jaagt, zoodat het net of de kom hem eenig uitstel van executie bezorgt. De bruinvisschen blijken, evenals de menschen, verkikkerd te zijn op het vleesch van den zalm en daar het bij den brulnvisch aankomt op behendigheid om zoo'n zalm te bemachtigen en het bij den mensch een kwestie van bet hebben van een behoorlijk gespecte portemonnaie, hebben althans de bruinvisschen het voor deel van hun communistisch ingerichte maatschappij, die aan elk hunner een „sjans" geeft om zoo'n lekkere Ibeet door het keelgat te jakkeren. Nu is zoo'n zalm ook niet van gister en hij kan een snelheid ontwikkelen, welke die der bruinvisschen schijnt te overtref fen. Nu moeten we dadelijk erkennen, door Ouderwetsche begrafenissen. aoge n'en, en met alle mogelijke bijkomstige Inleiding. Het begraven van menschen na hun dood zal wel zoo oud zijn als het bestaan van de menschen zeil Weliswaar moeten wij dit begraven niet altijdi verstaan ih den zin van onder den grond stoppen, want er zijn verschillende perioden ge weest, waarin d'e menschen de lijken van hun medem-enschen door middel van ver branden vernietigden. Maar het begraven is toch vrijwel hoofdzaak gebleven. Tot in de oudste tijd perken voeren de sporen terug van het menschen begraven. Allerlei volken heb- bon er aan gedaan op alle mogelijke ma nieren onder allo mogelijke ceremo niën, en mi bedoelingen. En het is niet zoozeer mijn bedoeling om in deze inleiding de verschillende vormen van antieke begrafenisplechtig heden aan ons te laten passeeren. Het is meer mijn bedoeling om eens na te gaan, boe wij aan de latere, en vooral Holland- sche begrafenis-eigenaardigheden geko men zijn. Want Holland en vooral van Holland dan in het bijzonder Amsterdam heeft altijd veel aan begrafenisplechtigheden gedaan al was het dan evenzeer altijd „zonder opzettelijke pracht of praal". Zoo als een oud Duitsche geschiedschrijver vaai ons zegt. Holland heeft meer om den eerbied dan om de schittering van een begrafenis ge geven. Alleen Amsterdam en daarover zul len we het dan in het bijzonder in de vol gende feuilletons hebben heeft altijd buitengewoon veel zin gehad om met be grafenissen en met alles wat daaraan vast zat zoo'n beetje 'n loopje te nemen. Amsterdamsohe b&crrafenissen zijn im mer het mikpunt en dé aanleiding ge weest tot grappigheden en tot eigenaar dige volksgewoonten en volksgezegden. Hierover zal ik in volgende opstellen een en1 ander verhalen. Om tot do afkomsten van verschillende gebruiken terug te keeren: Het zal niet noodig wezen de antieke gebruiken of die van uitheemsche volken wijdloopig te be spreken. We kunnen gerust beginnen bij de Germanen in ons eigen oude land, want deze zijn het in hoofdzaak geweest, die ons hebben geleerd, wat we nog tot zelfs in onze dagen als behoorlijk bij een begrafenis achten. Om te beginnen zoo vertelt dé ge schiedschrijver Tacitus was het bij de Germanen reeds gebruik, om de oogen der dooden t» sluiten. Bovendien werdeh zij nog ten afscheid gekust. Daarna werd het lijk ondier het rouwgebaar der vrou wen en het gezang dér mannen naar de plaats geleid waar het begraven of ver brand zou worden. Want zooals het In verschillende streken van ons land nog gebruikelijk ls gingen in dien tijd bij. een ter-aarde- bescolling de vrouwen zoowel als de man nen1 mee. ...aar altijd dé mannen vóór de vrou wen. Het lijk van een man werd in dien tijd gedragen op zijp voormalig schild op de schouders van de naaste stamgenooten en verwanten. Het iyk was gedekt door een z.g. „pelle" een soort mantel1 van dieren huid. En tot in de laatste eeuwen werd op verschillende plekken het kleed' dat de lijkbaar dekte*een „pelt" of „pelle" j noemd. De lijken van vrouwen werden niet op een schild en niet op dén schouder ge dragen, maar op een van te-enen gevloch ten burrie, welke door de dragers in de hand werd gehouden. Ook hieruit is ont staan, dat liet nog eeuwenlang in- ons land gebruikelijk was, o-m mannen op de schou der en vrouwen in- de h-and grafwaarts te dragen. Klokgelui kende men bij de be,grafenis niet, want dit is een uitvinding geweest van den Christelijken Godsdienst. Maar gegeten en gedronken bij het zoogenaam de doodmaal werd' er des te meer. dat de bruinvisschen gehandioapt worden door hun lnwendigen bouw, die het nood zakelijk maakt, dat ze af en toe hun jaoht moeten onderbreken om -boven water wat op adem te komen. In dien tijd van luoht- happen ligt misschien voor den Ibruin- vlsoh een verlies van een honderd meter en dat haalt hij niet zoo gemakkelijk in. Zooals het echter in het mensohen- maatschappijtje ook wel gaat, dat men door eendracht tracht te verkrijgen, het geen men als individu niet kan bemaoh- lgen, zoo gaat het ook in de wereld der bruinvisschen. Al de bruinvisschen^ die „lucht'1 van een zalm hebben, doen alle moeite om den lekkeren hap voor zich zelf te krij gen, doch die snelheid van dien zalm belet ïem dat. Nu treedt het gevoel van eaamhoorig- Teid op, niet omdat de bruinvisschen el kaar dien beet gunnen, doch uitsluitend omdat 'ze anders geen -kans -zien tot zelfs een deel van hun doel te komemi En evenals bjj de hertenjacht het hert door de honden- die kringsgewijs het slachtoffer naderen, zoo worden ook hij de bruinvisschen de rollen verdeeld bij hun jacht op den zalm. In een wijden kring bezetten ze den zalm en telkens stuit de zalm in zijn wil de vlucht op een brulnvisch, waarvoor hij zich uit de voeten wil maken. Nauwer wordt de kring gemaakt en n hun opwindende jaoht -gunnen de Drumvisschen zich haast geen tijd om ucht te happen. Ze wachten daarmede tot het laatste restje lucht haast is op gebruikt, doch dlan moeten ze naar bo ven en met een -geweldigen klap van hun horizontaal -gerichten staart, schieten ze uit het water omhoog en als een torpedo drijven zë door de lucht om even daarna n het water te plonzen, zoodat een mach tige waterkolom oprijst. En als het kringetje nog kleiner is ge trokken, schijnt het of een woeste bran ding daar heerscht, waar de bruinvis schen als duivelen een T euveü-tanz uit voeren. In dien kring van woestheid bevindt zich de -zalm, die het leven rekt, zoolang hem dat mogelijk is. Toch moet hij' dan -het loodje leggen en als ware monsters wordt de zalm ver scheurd. Elke bruinvisch, die aan de woeste jacht heeft deelgenomen, bijt een brok van den zalm af en in een minimum van tijd is er van den kostbaren visch niets overgebleven dan een roodend waasje aan het zeeoppervlak. Mocht de zalm nochtans gelegenheid hebben -bij dien jacht een haringzegen of een haringkom binnen te schieten-, dan ontkomt hij wel een vaneenrijting, doch een zekeren dood wacht -hem eveneens, al wordt hij in het laatste stadium dan met grooter teederheid behandeld. Het is een prachtig gezicht zoo'n pas gevangen zalm op het droge te zien. De visch is fijn van vorm, schitterend ge schubd; heeft een mooien staart en in zijn ietwat spitsen bek zijn de fijne tand jes duidelijk te zien. Zooals gezegd is het een waardevolle bijvisch, die helaas wat al te weinig wordt bemachtigd. Een kleurenkaart Juffrouw: (tot buurvrouw) Nou maar buurvrouw, ik ken- je verzekeren, dat et mij groen en geel voor de oogen wier, toen ik daar zwart op wit zag- staan, dat ze mjjn: jongen bont en blauw geslagen hadden. Ik was gewoon paars van nijd. Een ieder- weet, dat tegenwoordig het vraagstuk van de lijkverbranding gewel dig aan de orde is. Men weet ook dat zich in on-s land het eigenaardig verschijnsel voordoet, dat w© bij Westerveld- een cre matorium bezitten, waar tegenwoordig bijna dagelijks lijken verbrand worden, terwijl dit uit hoofde van de Holandsche begrafeniswet, streng verboden is. Dit verbod van lijken te verbranden is een gedachtenis aan Karei de Groot»! Want deze was het, die het verbranden van lijken op straffe des doods verbooc en hij was het, die de grondvorm heeft geschapen voor onze tegenwoordige be graafplaatsen. En nu .is het aardig om na te gaan, hoe wij aan verschillende van onze gebruiken gekomen zijn. Karei do Groote namelijk liet kerkho ven aanleggen, met afzonderlijke wegen er heen. De lijkstoet, die dezen weg naar hot kerkhof niet nam, stelde zich aan strenge straffen bloot, aoo'n weg heette de lijkweg of doodeniweg. Tegenwoordig vindt» men die benamingen nog op ver scheidene plaatsen op het platteland terug. Nu was er wel een deel van d e volken, die geneigd bleek om den voorgeslagen weg te volgen, maar er waren er ook nog die niet gemakkelijk van hun oude ge woonten konden schelden en liefst al was het dan in 't geniep en in overtreding -hun lijken in rook deden opgaan. Om dezo weerspannigen nu wat vrees in- te boezemen,.werden er door de nieuw bakken1 geestelijke allerlei verhalen uit gedacht met spoken en booze geesten er in. Dit werd heel gauw volksgeloof. Van volksverhaal werd' het volkswaarheid, zóó sterk, dat de volgende geslachten zich te gen dén- boozen invloed van al de genoem de geesten meenden te moeten wapenen en verzetten. Het stond nu vast, dat zoodra er een lijk was, de booze geesten zjch <}e buurt ophielden- om zoo mogelijk zich van d-en doode meester te maken. En hem of haar dan naar de nog bestaande oude lijken-belten te sleepen. 01 Ze waren ijse- lijk gevaarlijk, die verbolgen geesten! Maar.er was een patent middel om ze op 'n afstand te houden. En dat middel was.Strooi Daarom werd1 oudtijds een lijk op stroo gelegd. Ook rondom het huis legde men -aanvankelijk stroo ja, zelfs nog wel op of langs den weg, die de stoet volgen zou... Want die booze geesten, die zaten in alle hoeken. En wee als er soms nog 'in open gaatje was. En niet alleen tijdens het begraven zedf O, neen. Ze waren zoo brutaal als Helder- sche straatjongens, die geesten. Want wa ren er niet staaltjes bekend, dat ze de lij ken zelfs nog lang ha de beaarding van het kerkhof zelf weg gesleept hadden?. O, zoo. Fin om dit te voorkomen zette men op de kerkhoven en op de plekken waar de d'ooden rusttenkruizen! Want 'n kruis was het allerbeste middel sinds on heugelijke tijden om den duivel op 'n af stand! te houden! Zoo werd op verschillende mandei) de kwade geest voorkomen. En voor ons werd het de aanleiding om er eenige gewoonten uit over te houden. Want het op stroo leggen gebeurt hier en daar nog vrij geregeld. Gezwegen van het feit, dat men sprekende over een, die gestorven is zegt: Hij ligt op stroo. En het zetten van kruisteekens op onze graven is een bijzonder geliefkoosde hul diging.geworden. Wij zetten ze niet meer op de laatste rustplaats van onze dooden om -eventueel rondvliegende duiveltjes bang te maken, maar wij plaatsen ze me het kennelijk uitgesproken doel eerbleci te betuigen soms meer in het bijzonder om den afgestorvenen Gode en de hemelr sche zaligheid aan te bevelen. De mede bij- ons nog altijd in gebruik zijnde doodkist, vond natuurlijk zijn oor sprong eveneens in het voorschrift van begraven1 inplaats van verbranden. De li; ken, welke verbrand werden, kregen als laatste rustplaats een kruik 'n urn waarvan er in ons land, als even zoovee getuigenissen van lijkverbranding, heel veel gevonden zijn. Maar het te begraven stoffelijk over schot had niet genoeg aan een kruik want nu werd het geheeie lichaam zoo als het was aan de aarde toevertrouwd. Daar voor was dus een kist althans een li chaam-omhulsel noodig. Maar toch niet heel-emaal noodig Want wel vindt men tot in de oudste tij den daar waar aan begraven werd ge daan ook de doodkist terug. (Denk aan Toet-anhk-Amen). Maar noodzaak was die kist in de eer ste perioden niet! Het was pure luxe! M LEVENS PRAKTIJK, Niet xeggen, maar doen. Er bestaat maar al te dikwijls een groote doof tussohen heit voornemen en de uit voering ervan; het ls de aarzeling van het ichaam om te voldoen aan de opdracht van den geest. Het is altijd zóó geweest en het zal wel altijd zoo blijven; maar die aar zeling, dlat gebrek aan aansluiting laat veel kostbare tijd verloren gaan. In bet jewone leven spreken we van „ergens ïgen op zien" en dit geldt niet zel den1 juist van een bepaalden plicht, dien we ons bewust zijn toch niet te kunnen ontduiken. Het kan gebeuren dat we -er da gen mee rondloop en en daardoor van lie verlede in een stemming komen, waarvan we ons geen rekenschap meer weten te geven. Wat zich dan ook voordoet, is niet ongelijk aan een opstopping van men schen en voertuigen voor een geopende brug; het geheeie verkeer wordt ge stremd, totdat eindlelijk de brug wordt toe gedraaid- en alles weer in beweging komt om aan de overzijde zijns weegs te gaan. Z-oo kan het uitstellen van- dien éénen dicht, die waarschijnlijk het voornaamste vertegenwoordigt van al wat wij te doen hebben-, maken dat alle loop end e bezig heden, die we gewoonlijk zonder strem ming verrichten, niet willen vlotten. Frisoh aanpakken, da koe bij dé horens grijpen zou het eenig© hulpmiddel zijn; maar juist dat doen we niet. We krijgen een gevoel van overstelpende drukte en schieten- nergens mee op. Menschen met een sterke wilskracht kunnen zich in dit gegeven moei-lijk indenken; inaar er zijn er zoovel-en die geen sterke wilskracht be zitten en die er zich toch rekenschap van geven dat het juist stuwkracht is, die. ïen ontbreekt en dat ze door dat gemis te zwak zijn om door te zetten en hun doel te bereiken. Vooral jonge vrouwtjes hoort men kla gen dat ze zoo weinig tot stand brengen, dat ze met de dingen niet klaar kunnen komen en alles half moeten laten liggen; terwijl haar buurvrouw, als met een too- verslag, altijd klaar is en zooveel meer kan doen dan zij. Dezulken zouden er bij: zonder mee gebaat zijn als ze zich deii regel eigen konden maken om eerst dat gene te doen wat er het meest op aan komt, onverschillig of ze er lust toe ge voelen of niet. De gradatie van meer of minder aantrekkelijk; en de satisfactie, die volgt op het volbrengen van dien zwaarsten plicht, maakt al het andere licht. Na verloop van eenigen tijd zullen ze zelf verbaasd zijn te zien- hoezeer haar werkkracht is toegenomen. Men zal zeggen: „die dingen zijn zoo oud als de weg" en dat geef ik volkomen toe; maar toch is het zoo goed zulke oude dingen, wanneer men ziet dat ze in het vergeetboek geraakt zijn, weer eens te voorschijn te roepen. Het leven van eenl huisvrouw, is, méér dan men dikwijls weet, een voort durende worsteling met kleine moei lijkheden, een „trainen" van zichzelf. Het zijn waarlijk de minsten niet, die het in den beginne moeilijk vinden en misschien den indruk maken van het niet aan te kunnen. Bij' haar zijn de vorderin gen, die zij' maken, van bijzonder veel waarde omdat het met bewustheid ge schiedt, -en- elke schrede vooruit, is er eena voor goed. Zij, die tot taak van huisvrouw Alleen de boogsten kregen een kist. De gewone menschen werden leeftijden lang begraven.zonder kist. Zoo maar. Éi die hoogem geestelijken, vorsten of edelen kregen een steenen kist. La ter kwamen wel voor de gegoeden, die toch niet al te veel betalen konden, de houten kisten in zwang, maar de vroeg ste kisten, waren solide en massieve stee nen kisten. Ludélf Smids zegt in zijn werk, dat er in Noord-Holland al' voor -eeuwen gele den steenen kisten opgegraven zijn. De boeren zegt hij vonden ze vaak in het Duin en maakten ar drinkbakken voor de beesten van. De houten' kisten kregen evenwel lang zamerhand de opperheerschappij. Zelfs in de middeleeuwen v-erdween de steenen kist .al. In de plaats kwamen al wel som tijds looden kisten. Maar de houten won het. Ze bestonden aanvankelijk ln twee modellen: De platte en de „geroefde". Dat was er een met 'n schuin dak, net als b-ij ons tegenwoordig 'n kippenhok en-zoovoort, Deze werden in later jaren bij de wet verboden. Waarom schijnt niet bekend te wezen. Alleen is bekend, dat de vroedschap van de. stad Amsterdam in het jaar 1618 een z.g. „keur", dat was een verbod, uitvaardigde, waarbij het gebruik van geroefde dood kisten ten strengste verboden werd. En van dien tijd af begon met bijna uit sluitend de gewone houten lijkkisten in gebruik të nemen. Totdat langzamerhand het -gebruik van een lijkkist voor de te begraven doode een vaste -elsch begon te worden en men er niet meer aan dacht om dooden of het moesten dan misdadigers zijn, die op het Amstordamsch Galgenveld opgehan gen waren zonder kist in de aarde te laten. Totdat.Wie zal zeggen of het ter aarde bestellen op de manier zoo als wij dit kennen en toepassen-, d.w.z. in een houten kist en op dé begraafplaats, over een of twee eeuwen niet tot de karakte ristieke curiositeiten kan behooren? De groote zucht naar Lijkverbranding wettigt het vermoeden,, -dat onze kinds-kinderen weer net als dé oer-oude Germanen in kleine, aardige en sierlijke urnen te recht zullen komen. (Wordt voortgezet). Op een doodbaar. Grafschrift op Cornells van Kampen. Luifelschrift. Olasschrift. Op het krat van een wagen. Voor bet huls van een zilversmid. Olasschrift. Bekommernis. Aan de andere zijde. Op een bordje in de Nes. Op het zaagmolenpad. Olasschrift. Op een doodbaar. Glasschrifi. Wandspreuk. CAREL BRENSA. Robinson.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1924 | | pagina 7