't Juttertje
De Praktijk van Helder
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
OUD-HOLLANDSCHE OPSCHRIFTEN.
van ZATERDAG 3 MEI 1924.
feuilleton.
WETENSWAARDIGHEDEN VAN „OUD-AMSTERDAM"
VAN 'S LEVENS
WIJSGEERIGEN KANT
Nr. 121 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
ÜIT DE OUDE DOOS,
Rijmpjes op Luifels, Wagens, Glazen en Uithangborden.
Overgesohreven door CAREL BRENSA.
Cornells uit de stam
van Kampen ligt hieronder
Die het raadhuis te Amsterdam
Gesticht heeft tot een wonder.
Als Go4 wel wil, zoo schnadt geen nijd
Als God niet wil, dan baat geen vlijt.
Twee katten aan één muis,
Twee vrouwen in een huls.
Twee honden aam één been
Komt zelden overeen.
Het zij prinsen, graven, juffers of hoeren,
Burgers of boeren, die mijn dienst
begeeren.
t Ik ben tot iedereens geryf,
Zoolang ik maflr in 't leven blijf.
Het is geen. goud al wat er blinkt,
Het is geen zilver al wat er klinkt.
Gebruikt de toetssteen, dj» nooit liegt
Eer u de bleedo dood bedriegt
Zoo groot geen goed, zoo groot geen eer
Of altijd zoekt de mensch nog meer.
Drie dingen bezwaren mijn gemoed,
Het eerste is, dlat ik sterven moet.
Het tweede bezwaart mij nog veel meer,
Dat ik niet weet, waar en wanneer.
Het derde bezwaart mij 't meest van al
'Dat ik niet weet waar ik heen gaan zal.
De ouden die gaan voor.
De jongen volgen maar.
Wij treden in één spoor,
En sterven allegaar.
De tijd verloopt met gang en keer
Hier klimt hij op, daar daielt hij neer.
Niets blijft hier in zijn eersten staat,
Het komt omhoog en het vergaat.
Hier stopt men lakens grof en fijn.
Die hier wat brengt zal welkom zijn.
Deez' molen, die door lucht in het ronde
placht te zwiéren,
Die zaagt het hout zeer net op allerlei
manieren.
Door den mond veel Wed te doen,
Maakt dat men draagt een lekke schoen.
Want lekkerbek.
Krijgt licht gebrek.
Weinig vreugd en veel verdriet,
Dat geeft de wereld en anders niet!
Het scherpste scheermes ligt eerst om.
Het rechtste hout, dat groeit eerst krom.
Wil je deugd van knecht of kind.
Wees goed maar niet te dwaas bemind!
(Wordt voortgezet).
Rozen-vijanden.
Voor de bestrijding van de vijanden
van onze mooist» bloemen, de rozen, geeft
„Onze Tuinen" den volgenden raad:
Wie in Jamuari-Februari gesproeid heeft
met 7V, carbolineum, zal weinig last
hebben van bladluizen of spint. Zij, die
het tot nu toe verzuimden, kunnen a.a zo
mer, als de luis zich vertoont, spuiten met
de bekende zeepspiritusoplossing (1 L spi
ritus en 2 k.g. zeep op 100 L water), terwijl
spint in den zomer wordt bestreden met
0.4 zwavellever en tarwebloem.
■Ook tegen de rozen-cicade is de wer
king der zeepspirtius-oplosslng practisch
voldoende, mits men den onderkant der
bladeren goed' raakt
Dan zajn er nog bladwespen, voorop de
rozenbladwespen (gele „vlieg" genoemd
door de rozenkweekers). Daartegen is aan
te raden spuiten met 0.1 Parijsch groen
of 0.5 loodarsenaat Deze besproeiing is
natuurlijk evenzeer werkzaam tegen alle
andere vretende ongedierten (slakrups,
bladwesplarven, rupsen, slakken). Maar
de bladrollers, die in een bundel samenge-
sponen bladen veilig zijn, moet men in
hun schuilplaats dooddrukken. De mie
ren-, de rozenkevertjes, de gouden torren,
die de bloemen belagen, moet men afzoe
ken.
De rozenscheut-boorders (bladwespen,
waarvan de larven i n de scheuten leven)
moet men zorgvuldig naspeuren en kuil
vidUoel bestrijden.
HET BIJVISOHJE.
Zooals de oestervissohers als bijvlsch de
wulken beschouwt en de garnalenvisscher
het botje, zoo beschouwt de haringvis-
schor als bijvlsch: de zalm, flint en harder
Van die drie soorten visoh is de zalm
de meest geziene en dan in hoofdzaak,
omdat hij de meest welgevormde is, doch
voornamelijk, omdat hij de kostbaarste is.
Zoo'n -zalm in het net wordt beschouwd
als een dubbeltje onder de centen en hij
s een welkome gast.
Elk voorjaar in den haringtrektijd wor
den er hier zalmen aangebracht en men
verwacht, dat elke haringboot of elke
haringkom daarvan minstens één weet te
bemachtigen.
Van dit jaar is die verwachting- wel
wat beschaamd, want het aantal zalmen,
dat dit jaar is aangebracht, is bijzonder
gering geweest. v
Waaraan dit is toe te schrijven, zal wel
moeilijk zijn op te lossen. Wel veronder
stelt men, dat de koude de zalmen weer-
ïielden om „den kant" op te zoeken, doch
meer dan een veronderstelling zal dat wei
niet zijn.
Toch zijn sommigen nog wel 'gelukkig
geweest en konden er een paar ten ver
koop aanbieden.
Dat ze een aardig prijsje opbrachten,
igt voor de hand, want de vraag naar
die dure visch overtreft nog altijd het
aanbod.
Wel tracht men, door stelselmatige uit
zetting van zalmbroed in onze vaderland-
sche riviertje en beekjes d!en zalmstand
op te voeren, doch na jarenlange voort
zetting van die poting kan misschien pas
worden geconstateerd of dat van een gun-
sti-gen invloed zal zijn geweest.
Toch mogen we hopen, dat met de uit
zetting van zalmbroed geregeld zal wor
den doorgegaan, want niet alleen dat de
riviervisschen daarvan de voordeelen zul
len kunnen ondervinden, doch ook hier
zal daarvan profijt worden getrokken.
De algemeen gangbare meening is, dat
de bruinvisschen goede handlangersdien-
sten verrichten aan de haringtrekkers en
de komvisschers. En dat doen ze dan
natuurlijk tegen hun wil in, want het
spreekt vanzelf, dat de maag van den
oruinvisch nader staat dan de geldbeurs
van den haringvisscher.
Toch verricht, zooals gezegd, de bruln-
visch handlangersdiensten, doordien hij
den zalm in het nauw jaagt, zoodat het
net of de kom hem eenig uitstel van
executie bezorgt.
De bruinvisschen blijken, evenals de
menschen, verkikkerd te zijn op het
vleesch van den zalm en daar het bij den
brulnvisch aankomt op behendigheid om
zoo'n zalm te bemachtigen en het bij den
mensch een kwestie van bet hebben van
een behoorlijk gespecte portemonnaie,
hebben althans de bruinvisschen het voor
deel van hun communistisch ingerichte
maatschappij, die aan elk hunner een
„sjans" geeft om zoo'n lekkere Ibeet door
het keelgat te jakkeren.
Nu is zoo'n zalm ook niet van gister en
hij kan een snelheid ontwikkelen, welke
die der bruinvisschen schijnt te overtref
fen. Nu moeten we dadelijk erkennen,
door
Ouderwetsche begrafenissen.
aoge
n'en, en met alle mogelijke bijkomstige
Inleiding.
Het begraven van menschen na hun
dood zal wel zoo oud zijn als het bestaan
van de menschen zeil Weliswaar moeten
wij dit begraven niet altijdi verstaan ih
den zin van onder den grond stoppen,
want er zijn verschillende perioden ge
weest, waarin d'e menschen de lijken van
hun medem-enschen door middel van ver
branden vernietigden.
Maar het begraven is toch vrijwel
hoofdzaak gebleven. Tot in de oudste tijd
perken voeren de sporen terug van het
menschen begraven. Allerlei volken heb-
bon er aan gedaan op alle mogelijke ma
nieren onder allo mogelijke ceremo
niën, en mi
bedoelingen.
En het is niet zoozeer mijn bedoeling
om in deze inleiding de verschillende
vormen van antieke begrafenisplechtig
heden aan ons te laten passeeren. Het is
meer mijn bedoeling om eens na te gaan,
boe wij aan de latere, en vooral Holland-
sche begrafenis-eigenaardigheden geko
men zijn.
Want Holland en vooral van Holland
dan in het bijzonder Amsterdam heeft
altijd veel aan begrafenisplechtigheden
gedaan al was het dan evenzeer altijd
„zonder opzettelijke pracht of praal". Zoo
als een oud Duitsche geschiedschrijver
vaai ons zegt.
Holland heeft meer om den eerbied dan
om de schittering van een begrafenis ge
geven.
Alleen Amsterdam en daarover zul
len we het dan in het bijzonder in de vol
gende feuilletons hebben heeft altijd
buitengewoon veel zin gehad om met be
grafenissen en met alles wat daaraan vast
zat zoo'n beetje 'n loopje te nemen.
Amsterdamsohe b&crrafenissen zijn im
mer het mikpunt en dé aanleiding ge
weest tot grappigheden en tot eigenaar
dige volksgewoonten en volksgezegden.
Hierover zal ik in volgende opstellen
een en1 ander verhalen.
Om tot do afkomsten van verschillende
gebruiken terug te keeren: Het zal niet
noodig wezen de antieke gebruiken of die
van uitheemsche volken wijdloopig te be
spreken. We kunnen gerust beginnen bij
de Germanen in ons eigen oude land,
want deze zijn het in hoofdzaak geweest,
die ons hebben geleerd, wat we nog tot
zelfs in onze dagen als behoorlijk bij een
begrafenis achten.
Om te beginnen zoo vertelt dé ge
schiedschrijver Tacitus was het bij de
Germanen reeds gebruik, om de oogen
der dooden t» sluiten. Bovendien werdeh
zij nog ten afscheid gekust. Daarna werd
het lijk ondier het rouwgebaar der vrou
wen en het gezang dér mannen naar de
plaats geleid waar het begraven of ver
brand zou worden.
Want zooals het In verschillende
streken van ons land nog gebruikelijk ls
gingen in dien tijd bij. een ter-aarde-
bescolling de vrouwen zoowel als de man
nen1 mee.
...aar altijd dé mannen vóór de vrou
wen.
Het lijk van een man werd in dien tijd
gedragen op zijp voormalig schild op de
schouders van de naaste stamgenooten en
verwanten. Het iyk was gedekt door een
z.g. „pelle" een soort mantel1 van dieren
huid. En tot in de laatste eeuwen werd op
verschillende plekken het kleed' dat de
lijkbaar dekte*een „pelt" of „pelle" j
noemd.
De lijken van vrouwen werden niet op
een schild en niet op dén schouder ge
dragen, maar op een van te-enen gevloch
ten burrie, welke door de dragers in de
hand werd gehouden. Ook hieruit is ont
staan, dat liet nog eeuwenlang in- ons land
gebruikelijk was, o-m mannen op de schou
der en vrouwen in- de h-and grafwaarts te
dragen.
Klokgelui kende men bij de be,grafenis
niet, want dit is een uitvinding geweest
van den Christelijken Godsdienst. Maar
gegeten en gedronken bij het zoogenaam
de doodmaal werd' er des te meer.
dat de bruinvisschen gehandioapt worden
door hun lnwendigen bouw, die het nood
zakelijk maakt, dat ze af en toe hun jaoht
moeten onderbreken om -boven water wat
op adem te komen. In dien tijd van luoht-
happen ligt misschien voor den Ibruin-
vlsoh een verlies van een honderd meter
en dat haalt hij niet zoo gemakkelijk in.
Zooals het echter in het mensohen-
maatschappijtje ook wel gaat, dat men
door eendracht tracht te verkrijgen, het
geen men als individu niet kan bemaoh-
lgen, zoo gaat het ook in de wereld der
bruinvisschen.
Al de bruinvisschen^ die „lucht'1 van
een zalm hebben, doen alle moeite om
den lekkeren hap voor zich zelf te krij
gen, doch die snelheid van dien zalm belet
ïem dat.
Nu treedt het gevoel van eaamhoorig-
Teid op, niet omdat de bruinvisschen el
kaar dien beet gunnen, doch uitsluitend
omdat 'ze anders geen -kans -zien tot zelfs
een deel van hun doel te komemi
En evenals bjj de hertenjacht het hert
door de honden- die kringsgewijs het
slachtoffer naderen, zoo worden ook hij
de bruinvisschen de rollen verdeeld bij
hun jacht op den zalm.
In een wijden kring bezetten ze den
zalm en telkens stuit de zalm in zijn wil
de vlucht op een brulnvisch, waarvoor hij
zich uit de voeten wil maken.
Nauwer wordt de kring gemaakt en
n hun opwindende jaoht -gunnen de
Drumvisschen zich haast geen tijd om
ucht te happen. Ze wachten daarmede
tot het laatste restje lucht haast is op
gebruikt, doch dlan moeten ze naar bo
ven en met een -geweldigen klap van hun
horizontaal -gerichten staart, schieten ze
uit het water omhoog en als een torpedo
drijven zë door de lucht om even daarna
n het water te plonzen, zoodat een mach
tige waterkolom oprijst.
En als het kringetje nog kleiner is ge
trokken, schijnt het of een woeste bran
ding daar heerscht, waar de bruinvis
schen als duivelen een T euveü-tanz uit
voeren.
In dien kring van woestheid bevindt
zich de -zalm, die het leven rekt, zoolang
hem dat mogelijk is.
Toch moet hij' dan -het loodje leggen
en als ware monsters wordt de zalm ver
scheurd. Elke bruinvisch, die aan de
woeste jacht heeft deelgenomen, bijt een
brok van den zalm af en in een minimum
van tijd is er van den kostbaren visch
niets overgebleven dan een roodend
waasje aan het zeeoppervlak.
Mocht de zalm nochtans gelegenheid
hebben -bij dien jacht een haringzegen of
een haringkom binnen te schieten-, dan
ontkomt hij wel een vaneenrijting, doch
een zekeren dood wacht -hem eveneens,
al wordt hij in het laatste stadium dan
met grooter teederheid behandeld.
Het is een prachtig gezicht zoo'n pas
gevangen zalm op het droge te zien. De
visch is fijn van vorm, schitterend ge
schubd; heeft een mooien staart en in
zijn ietwat spitsen bek zijn de fijne tand
jes duidelijk te zien.
Zooals gezegd is het een waardevolle
bijvisch, die helaas wat al te weinig wordt
bemachtigd.
Een kleurenkaart
Juffrouw: (tot buurvrouw) Nou maar
buurvrouw, ik ken- je verzekeren, dat et
mij groen en geel voor de oogen wier,
toen ik daar zwart op wit zag- staan, dat
ze mjjn: jongen bont en blauw geslagen
hadden. Ik was gewoon paars van nijd.
Een ieder- weet, dat tegenwoordig het
vraagstuk van de lijkverbranding gewel
dig aan de orde is. Men weet ook dat zich
in on-s land het eigenaardig verschijnsel
voordoet, dat w© bij Westerveld- een cre
matorium bezitten, waar tegenwoordig
bijna dagelijks lijken verbrand worden,
terwijl dit uit hoofde van de Holandsche
begrafeniswet, streng verboden is.
Dit verbod van lijken te verbranden is
een gedachtenis aan Karei de Groot»!
Want deze was het, die het verbranden
van lijken op straffe des doods verbooc
en hij was het, die de grondvorm heeft
geschapen voor onze tegenwoordige be
graafplaatsen. En nu .is het aardig om na
te gaan, hoe wij aan verschillende van
onze gebruiken gekomen zijn.
Karei do Groote namelijk liet kerkho
ven aanleggen, met afzonderlijke wegen
er heen. De lijkstoet, die dezen weg naar
hot kerkhof niet nam, stelde zich aan
strenge straffen bloot, aoo'n weg heette
de lijkweg of doodeniweg. Tegenwoordig
vindt» men die benamingen nog op ver
scheidene plaatsen op het platteland terug.
Nu was er wel een deel van d e volken,
die geneigd bleek om den voorgeslagen
weg te volgen, maar er waren er ook nog
die niet gemakkelijk van hun oude ge
woonten konden schelden en liefst al
was het dan in 't geniep en in overtreding
-hun lijken in rook deden opgaan.
Om dezo weerspannigen nu wat vrees
in- te boezemen,.werden er door de nieuw
bakken1 geestelijke allerlei verhalen uit
gedacht met spoken en booze geesten er
in. Dit werd heel gauw volksgeloof. Van
volksverhaal werd' het volkswaarheid, zóó
sterk, dat de volgende geslachten zich te
gen dén- boozen invloed van al de genoem
de geesten meenden te moeten wapenen
en verzetten.
Het stond nu vast, dat zoodra er een
lijk was, de booze geesten zjch <}e buurt
ophielden- om zoo mogelijk zich van
d-en doode meester te maken. En hem of
haar dan naar de nog bestaande oude
lijken-belten te sleepen. 01 Ze waren ijse-
lijk gevaarlijk, die verbolgen geesten!
Maar.er was een patent middel om
ze op 'n afstand te houden. En dat middel
was.Strooi
Daarom werd1 oudtijds een lijk op stroo
gelegd. Ook rondom het huis legde men
-aanvankelijk stroo ja, zelfs nog wel op
of langs den weg, die de stoet volgen zou...
Want die booze geesten, die zaten in alle
hoeken. En wee als er soms nog 'in open
gaatje was.
En niet alleen tijdens het begraven zedf
O, neen. Ze waren zoo brutaal als Helder-
sche straatjongens, die geesten. Want wa
ren er niet staaltjes bekend, dat ze de lij
ken zelfs nog lang ha de beaarding van
het kerkhof zelf weg gesleept hadden?.
O, zoo.
Fin om dit te voorkomen zette men op
de kerkhoven en op de plekken waar de
d'ooden rusttenkruizen! Want 'n
kruis was het allerbeste middel sinds on
heugelijke tijden om den duivel op 'n af
stand! te houden!
Zoo werd op verschillende mandei) de
kwade geest voorkomen.
En voor ons werd het de aanleiding om
er eenige gewoonten uit over te houden.
Want het op stroo leggen gebeurt hier en
daar nog vrij geregeld. Gezwegen van het
feit, dat men sprekende over een, die
gestorven is zegt: Hij ligt op stroo.
En het zetten van kruisteekens op onze
graven is een bijzonder geliefkoosde hul
diging.geworden. Wij zetten ze niet meer
op de laatste rustplaats van onze dooden
om -eventueel rondvliegende duiveltjes
bang te maken, maar wij plaatsen ze me
het kennelijk uitgesproken doel eerbleci
te betuigen soms meer in het bijzonder
om den afgestorvenen Gode en de hemelr
sche zaligheid aan te bevelen.
De mede bij- ons nog altijd in gebruik
zijnde doodkist, vond natuurlijk zijn oor
sprong eveneens in het voorschrift van
begraven1 inplaats van verbranden. De li;
ken, welke verbrand werden, kregen als
laatste rustplaats een kruik 'n urn
waarvan er in ons land, als even zoovee
getuigenissen van lijkverbranding, heel
veel gevonden zijn.
Maar het te begraven stoffelijk over
schot had niet genoeg aan een kruik
want nu werd het geheeie lichaam zoo als
het was aan de aarde toevertrouwd. Daar
voor was dus een kist althans een li
chaam-omhulsel noodig.
Maar toch niet heel-emaal noodig
Want wel vindt men tot in de oudste tij
den daar waar aan begraven werd ge
daan ook de doodkist terug. (Denk aan
Toet-anhk-Amen).
Maar noodzaak was die kist in de eer
ste perioden niet!
Het was pure luxe!
M LEVENS PRAKTIJK,
Niet xeggen, maar doen.
Er bestaat maar al te dikwijls een groote
doof tussohen heit voornemen en de uit
voering ervan; het ls de aarzeling van het
ichaam om te voldoen aan de opdracht
van den geest. Het is altijd zóó geweest en
het zal wel altijd zoo blijven; maar die aar
zeling, dlat gebrek aan aansluiting laat
veel kostbare tijd verloren gaan. In bet
jewone leven spreken we van „ergens
ïgen op zien" en dit geldt niet zel
den1 juist van een bepaalden plicht, dien
we ons bewust zijn toch niet te kunnen
ontduiken. Het kan gebeuren dat we -er da
gen mee rondloop en en daardoor van lie
verlede in een stemming komen, waarvan
we ons geen rekenschap meer weten te
geven. Wat zich dan ook voordoet, is niet
ongelijk aan een opstopping van men
schen en voertuigen voor een geopende
brug; het geheeie verkeer wordt ge
stremd, totdat eindlelijk de brug wordt toe
gedraaid- en alles weer in beweging komt
om aan de overzijde zijns weegs te gaan.
Z-oo kan het uitstellen van- dien éénen
dicht, die waarschijnlijk het voornaamste
vertegenwoordigt van al wat wij te doen
hebben-, maken dat alle loop end e bezig
heden, die we gewoonlijk zonder strem
ming verrichten, niet willen vlotten.
Frisoh aanpakken, da koe bij dé horens
grijpen zou het eenig© hulpmiddel zijn;
maar juist dat doen we niet. We krijgen
een gevoel van overstelpende drukte en
schieten- nergens mee op. Menschen met
een sterke wilskracht kunnen zich in dit
gegeven moei-lijk indenken; inaar er zijn
er zoovel-en die geen sterke wilskracht be
zitten en die er zich toch rekenschap van
geven dat het juist stuwkracht is, die.
ïen ontbreekt en dat ze door dat gemis
te zwak zijn om door te zetten en hun doel
te bereiken.
Vooral jonge vrouwtjes hoort men kla
gen dat ze zoo weinig tot stand brengen,
dat ze met de dingen niet klaar kunnen
komen en alles half moeten laten liggen;
terwijl haar buurvrouw, als met een too-
verslag, altijd klaar is en zooveel meer
kan doen dan zij. Dezulken zouden er bij:
zonder mee gebaat zijn als ze zich deii
regel eigen konden maken om eerst dat
gene te doen wat er het meest op aan
komt, onverschillig of ze er lust toe ge
voelen of niet. De gradatie van meer of
minder aantrekkelijk; en de satisfactie,
die volgt op het volbrengen van dien
zwaarsten plicht, maakt al het andere
licht. Na verloop van eenigen tijd zullen
ze zelf verbaasd zijn te zien- hoezeer haar
werkkracht is toegenomen.
Men zal zeggen: „die dingen zijn zoo
oud als de weg" en dat geef ik volkomen
toe; maar toch is het zoo goed zulke oude
dingen, wanneer men ziet dat ze in het
vergeetboek geraakt zijn, weer eens te
voorschijn te roepen.
Het leven van eenl huisvrouw, is,
méér dan men dikwijls weet, een voort
durende worsteling met kleine moei
lijkheden, een „trainen" van zichzelf.
Het zijn waarlijk de minsten niet, die
het in den beginne moeilijk vinden en
misschien den indruk maken van het niet
aan te kunnen. Bij' haar zijn de vorderin
gen, die zij' maken, van bijzonder veel
waarde omdat het met bewustheid ge
schiedt, -en- elke schrede vooruit, is er eena
voor goed. Zij, die tot taak van huisvrouw
Alleen de boogsten kregen een kist.
De gewone menschen werden leeftijden
lang begraven.zonder kist. Zoo maar.
Éi die hoogem geestelijken, vorsten
of edelen kregen een steenen kist. La
ter kwamen wel voor de gegoeden, die
toch niet al te veel betalen konden, de
houten kisten in zwang, maar de vroeg
ste kisten, waren solide en massieve stee
nen kisten.
Ludélf Smids zegt in zijn werk, dat er
in Noord-Holland al' voor -eeuwen gele
den steenen kisten opgegraven zijn. De
boeren zegt hij vonden ze vaak in
het Duin en maakten ar drinkbakken voor
de beesten van.
De houten' kisten kregen evenwel lang
zamerhand de opperheerschappij. Zelfs in
de middeleeuwen v-erdween de steenen
kist .al. In de plaats kwamen al wel som
tijds looden kisten.
Maar de houten won het. Ze bestonden
aanvankelijk ln twee modellen: De platte
en de „geroefde". Dat was er een met 'n
schuin dak, net als b-ij ons tegenwoordig
'n kippenhok en-zoovoort, Deze werden in
later jaren bij de wet verboden. Waarom
schijnt niet bekend te wezen. Alleen is
bekend, dat de vroedschap van de. stad
Amsterdam in het jaar 1618 een z.g.
„keur", dat was een verbod, uitvaardigde,
waarbij het gebruik van geroefde dood
kisten ten strengste verboden werd.
En van dien tijd af begon met bijna uit
sluitend de gewone houten lijkkisten in
gebruik të nemen.
Totdat langzamerhand het -gebruik van
een lijkkist voor de te begraven doode
een vaste -elsch begon te worden en men
er niet meer aan dacht om dooden of
het moesten dan misdadigers zijn, die op
het Amstordamsch Galgenveld opgehan
gen waren zonder kist in de aarde te
laten.
Totdat.Wie zal zeggen of het ter
aarde bestellen op de manier zoo als wij
dit kennen en toepassen-, d.w.z. in een
houten kist en op dé begraafplaats, over
een of twee eeuwen niet tot de karakte
ristieke curiositeiten kan behooren? De
groote zucht naar Lijkverbranding wettigt
het vermoeden,, -dat onze kinds-kinderen
weer net als dé oer-oude Germanen
in kleine, aardige en sierlijke urnen te
recht zullen komen.
(Wordt voortgezet).
Op een doodbaar.
Grafschrift op Cornells van
Kampen.
Luifelschrift.
Olasschrift.
Op het krat van een wagen.
Voor bet huls van een zilversmid.
Olasschrift.
Bekommernis.
Aan de andere zijde.
Op een bordje in de Nes.
Op het zaagmolenpad.
Olasschrift.
Op een doodbaar.
Glasschrifi.
Wandspreuk.
CAREL BRENSA.
Robinson.