DANIËL R A A P, P L U T O. Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, VAN 'S LEVENS WIJSGEERIGEN KANT WETENSWAARDIGHEDEN VAN „OUD-AMSTERDAM" Zonderlinge lotgevallen in het Dagelijksch leven PT van ZATERDAG 21 JUNI 1924. Nr. 128 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) DB KUNST VAN HET LUISTEREN. De taal dra KleL Tk moet beginnen met even te verkla ren, diat ik hier niet het oog heb op het grovere uitwendige zintuig van het ge hoor, maar op het stille, verborgen „luis teren der zied'', zooals Guido Gezelle het genoemd heeft in zijn heerlijk gedichtje. Ik had ook dat gedichtje tot uitgangs punt kunnen nemen van mijn kleine over denking, ware het niet, dat hij zich daar in bepaalt tot het gebied der natuur eni ik het op het mensdhiyk gebied weusch over 10 plaatsen. Het la met dat luisteren der ziel zoo wonderlijk gesteld: men kan leven en zijn bestaan ontkennen, alsof het niet be hoorde tot deze wereld, maar men kan het ook aankweetken tot het een hoo^e mate van zeggingskracht verkrijgt en zijn aan deel heeft aan al ons doen en laten. Men heeft er een apart orgaan voor noodig, een orgaan dat wel leder mensch bezit, maar dat bij velen in onontwikkel- den staat verkeert. Zich van zelf ontwik kelen doet het zelden of nooit, al ligt het bij den eenen meer aan de oppervlakte dan bij den anderen. Maar het aankweek en er van is zoo dankbaar, omidat het leven er door in rijk dom wint en er zijtn schoonste, diepste be teekenis aan ontleent. De taal der ziet behoeft zich niet te beperken tot den arm zaligen woordenschat, waarmee wij ons moeten behelpen bij het onderling ver keer; zij omkleedt, zij verdiept, rij vult aan, zQ verrijkt met duizend schakeerin gen. Maar schuchter als zij rijn, treden haar klanken niet te voorschijn als hot niet stil om ons heen en vooral als het niet stil is binnen in ons. Zoo het geraas daar buiten ze doet ver stommen, veel meer belet het woelige spel der hartstochten daar binnen ze tot uiting te doen komen. We zullen echter allen wel eens een oogenblik beleefd hebben dat het stil was in ons binnenste; welnu, laat ons die her innering aan zulk een oogenblik eens wak ker roepen. Het was b.v. els we zaten te luisteren naar zéér schoone minziek. Dan waren het niet alleen de tonen, die de kunstenaar ontlokte aan klank- of snareninstrument; het was of elke toon tot ons kwam als drager van iets hoogers, als was hij om geven door een ademtocht der ziel, die hem als een aura omzweefde en waarvan de uitwerking was, dat we werden meege voerd naar hooger sfeer. Een ander maal was het een vriend, dCie tot ons kwam, als we strijdensmoe neer zaten in de ure der droefenis. Hij sprak slechts enkele woorden, maar in die woor den trilde de klank zijner waarachtige deelneming. Zijn ziel was geroerd omdat onze ziel geroerd was en dat gaf troost in zijn handdruk en aan zijn woonden betoe- beiiis. Wat is alles plat en koud en wat laat het weinig indruk achter als woorden niet zijn geadeld door die klanken der ziel! Hoe vernederend is de gave, door onze hand aan een onigukkige toegereikt, in dien niet in ons miedetrilt een oprechter verlangen zijn lot te verzachten. Wat beteekonen zelfs die woorden Jk heb u lief", zoo ze niet den toegang tot een schatkamer van onmetelijken, onuit- puttelijken rijkdom geven, die zich in woorden, slechts kan doen vermoeden? Wat is het werk, dlat ons de meeste vol doening schenkt te midden van zooveel, waartoe we min of meer worden gedwon gen? Dat is het onbekende, als antwoord op de dringende roepstemmen van nood en ellende uit d!e verfte. Dat is het een voudige, kleine liefdewerk, dat we uit eigen beweging ter hand nemen in onze naaste omgeving, waar, waar we thuis zijn en zeker van ons zelven Het is het geven van ons zelf om tege moet te komen aan een bözwaar, een nood te lenigen, een schande of een vrede breuk te voorkomen. Hier konden wij ingrijpen ter rechter tijd, omdat we hadden geluisterd en ver staan een schuchtere uiting, die voor an deren verborgen was gebleven En het was een voorrecht te kunnen en mogen handelen met die inwendige over tuiging, dat wij iets goeds verrichten. Want diep in onze ziel hadden wij een fluisteren vernomen en daarnaar te luis teren en gehoorzaam te zijn was ons ge worden tot een onafwijsbare noodzakelijk heid, zonder welke er geen vrede kon rijn en geen rust Door ons te oefenen in het luisteren naar de taal der ziel, maken we ons het leven wellicht ritt gemakkelijk, maar het ware en blijvende, waarmee we langs dien weg in aanraking komen, vergoedt ons de inspanning duizendmaal FEUILLETON. door CAREL BRENSA. Ouderwetsche begrafenissen. WJj hebben eenige weken respijt gehad en zullen nu onze reeks van oud-Amster- camsche merkwaardigheden eens voort zetten, Wy spraken den laatsten keer over nogal treurige dingen, namelijk begrafenissen. En het bleek ons daarby, dat er vooral in vroe ger dagen buitengewoon veel ceremonieel aan het begraven van menschen te pas kwam. Het waren ceremoniën van godsdiensti- gen aard en daarnaast vooral gebruiken, die moesten, aangeven de stand, rijkdom in ieder geval de meer of minder wereldische beteekenis van den overledene. Ook hadldeh wy het een oogenblik over het werkelijk groet aantal spreekwoorden en ge zegden voorspellingen on zoogenaamde geheime teekenen, welke juist in het bijzon der aan. het menschen begraven is ontleend of naar aanleiding daarvan is ontstaan. Maar van één ding hebben wy in werke lijkheid niet veel ontdekt, namelijk van echte treurigheid. En daarom was het eigeniyk on juist cm hierboven te spreken van treurige dingen. Wy zullen in het vervolg nog gelegenheid genoeg krijgen, wanneer we eens in volgende feuilletons verschillende soorten van begra-j fenissen afzonderiyk onder de loupe nemen), om op te merken, dat er wel eens heel iets anders dan droefenis biji een begrafenis te pas kwam. 'Voor we echter hiertoe overgaan, lijkt het ons interessant eenige afzonderiyke gebrui ken by latere begrafenissen over te ver tellen. Laten we nu voor het oogenblik alle vroe gere geheimzinnigheden, zooals ze In de vo rige opstellen aangehaald werden, achter ons laten en ons eens voorstelen, dat we gena derd zijn zoo in de buurt van de zestiende, zeventiende eeuw. Wanneer we dlit doen, dan vinden we uit dien tijd al onmiddellijk een heel eigenaardig gebruik, dat in zyn ouden vorm al sedert lang niet meer bestaat Dit is het gebruik van de zoogenaamde „begrafenisbrlefj es". En om een duideiyken indruk te krijgen van den aard en inhoud dtezer begrafenis- die bestemd waren om door den lijkbidder hoogst eigenhandig te worden thuis bezorgd by die menschen, die tot de begrafenis werden genoodigd laten wy er hieronder direct een paar volgen. Begrafenisbriefje. Tegen Dinsdag, den 25sten Mei 1655. Wordt UEd. ter begrafenis gebeden met Anna Rokes Vasthof, nagelaten kind van zaliger Rokes Janzen Vasthof, wiens vader en moeder geweest is zaliger Jan Robesse Vasthof, beide gewezene borenmakers en ijzerkramers in de Spaarpot- of Gapersteeg, en Marretje Hermans, behuwddochter van Jan Pieterse Meerhuizen, kunstkooper, ac teur van den Amsterdlamsohen schouwburg, en tamponistus van de burgerij, onder den edelen heer kapitein Nioolaas Pancras, doch ters van wyien zaliger Huibert Thysen Zwart, in rijn leven opzichter en penning meester geweest in de opkomst van den Beemster, en Anna Dirks Lelieveld, zuster van Peternella Rokes Vasthof, nichtje van Jan Frederik van den Burg, fakter van de gemeene landsmiddelen, en Lambert An- driessen, boutkooper, en al de predikanten, genaamd Gisteranus, en al de Kwakels en de Dymans, en de van der Hoogen, wonende tegenover het heeren logement, op den hoek van het Gebed zonder endi Ten half een pre cies als vriend in huis te komen. Het iyk zal in de oude St Nioolaas-ikerk begraven worden. Begrafenisbriefje. Tegen Zaterdag, den 20sten November 1659. Wordt UEd. ter begrafenis gebeden in de Beverwyk, met Mr. Pieter de Putter, ver maard schilder van visschen, waarvan de zoon is Jozua de Puitter, notaris en procureur voor de heeren van de geremitteerde raden, waarvan broeders zyn Jan de Putter, ver maard lakenkoopman te 's-Gravenhage, in den Eyerenkorf, in de Veenestraat, en Oor- nelis de Putter, wyhkooper, in de Papen straat, in den Putter, waarvan' zwager is Ohristoffel' Dol, boekverkooper, gewezen vaandrig van de burgerij van Zierikzee, en tegenwoordig luitenant van de Haagsche schutterij, alsmede diaken van de Nieuwe kerk, op het Paddemoea, In Den Haag, waar van groote vriend was de heer David, spinne- V vroedschap dezer stede, diaken STUDENTENLEVEN. De Academie. In den aanvang der XVIe eeuw, waren de nooideiyke provinciën van Nederland nog In den nacht der middeleeuwsohe duisternis gedompeld. Wel ontbrak het niet geheel aan voortreffeiyke en geleer de mannen, die vooral in Frankrijk en Italië hun wetenschappelijke opleiding hadden ontvangen en aan het hoofd van deze of gene school geplaatst of uit de eenzame kloostercel het lioht der bescha ving trachten te verspreiden. Echter mochten er zich weinigen aan koesteren, en in de meeste steden1 zou Erasmus evenals te Dordrecht één geleerd man hebben 'gevonden. Eerst een halve eeuw na het uitbreken der hervorming, toen scharen van geleer den, door bloedplakaten en inquisitie uit het zuiden verdreven, zich in het noor den vestigden en daar scholen openden, werd wetensohappeiyke en' letterkundige beschaving meer algemeen. Doch die hoogere kennis wensohten te erlangen, moesten die aan buitenlandsche scholen verkrijgen, totdat eindelijk Wil lem I in 1576 de Universiteit te Leiden stichtte. Later kwamen er 'by hoogesoho- lèn te Franeker, Groningen, Harderwijk en Utrechtt, benevens illustre scholen te Middelburg, Amsterdam, Deventer, Dord recht, Breda en 's-Hertogenbosch. Alle waren gesticht, toen ons vaderland in den stryd tegen Spanje gewikkeld werd. Aan beide, de hooge- en illustre scho len, ontving de uit- en inheemsche jonge lingschap een wetenschappelijke oplei ding; doch slechts aan de eerste werden academische graden verleend. Deze wa ren „de 'binnenste heiligdommen", gene „de voorhoven". Aan de laatste ontving men wel de „voorproef maar niet de „maaltyd" zelve. 8oms echter, wanneer er uitstekende leeraars aan verbonden wa ren, stelde men Illustre scholen boven de academiën. wy willen niet uitwijden over de voor rechten der buitenlandsche hoogescholen. Velen zijn even zeldzaam als zonderling. Ben enkele willen ■wij hier vermelden: De studenten in Italië mochten op feestdagen studeeren, omdat de Apostelen het Pinksterfeest den H. Geest ont- in. Zag een student een kamer, die hy voor zyn studiën geschikt oordeelde, dan kon hy den hutóbaas noodzaken, die aan hem te verhuren en mocht de rector den huurprijs bepalen.... Een bemid deld vader tam door zijn zoon die lief- do voor de wetenschap had worden ge dwongen hem geld tot studeeren te ver schaffen. Zulke voorrechten hadden de Neder- landsche universiteiten niet, maar de voorrechten, die het studeeren zelf ge makkelijker te betalen maakten, hadden ze wel De student had vrijdom van landelijke en stedelijke belasting, van tollen voor en trommelslager van de Beverwyksche bur gerij. Het lijk zal uitgedragen worden, in de Peperstraat, Als vriend in huis te komen, en ten twee ure in de kerk, met langen mantel Deze briefjes werden keurig gedrukt op geschept oud-Holl. papier 'hy de genoodigden thuis gebracht Men riet wel, dat er niet is nagelaten om door het opsommen met naam en toenaam en kwaliteit van de nabestaanden de plechtigheid zoo belangrijk mogeUjk te maken. In de eerste plaats ging het om de deftigheid. De rest kwam later. Van deze begrafenis-briefjes werd langen tijd zeer veel werk gemaakt Het begrafenis briefje van Michiel de Ruyter en Joost van den Vondel en verschillende andere celebri- teiten uit deze eeuw, zyn tegenwoordig nog zeer gezocht bij oudheidkundigen en verza melaars, of bevinden zich reeds in vast museum bezit. Hieronder volgt er zelfs een op rijm: Begrafenisbriefje, tegen Woensdag den 2den November 1681, te Amsterdam. Wordt UEd. ter begrafenis gebeden als vriend, Met Reinier Bolsward, die den burger wel heeft gediend!; Die vqf-en-veer tig jaar heeft vlijtig turf gedragen, Nu is hy van den dood' zeer ras ter neer geslagen; Die goede oude man was vyf-en-negentig jaar, Toen hij met Biedes Jans nog werd een echte paar. Het schynt, het God belieft, dees wedtuw nog te sparen, Dit is haar vierde man, gestorven met veel jaren. Haar eerste, toen hij stierf, was zestig jaren oud; Haar tweede honderd! zes, wanneer die man werd koud; De derde honderd drie, die eindelijk ook het leven, Door 't nypen van den dood, heeft moeten overgeven; Dees vierde stierf, toen hy was vijf-en- negentig oud, De nagelaten weeuw is vier-en-negentig stout Door Rotgans, goede vriend van dezen overleden, Wordt gy zeer vriendeiyk ter begrafenis gebeden; Het scheiden dat valt zuur, voor dTouden Is t een kruis, Kamt op de Looyersgracht, ondier t Engeische weeshuis. kleeren of boeken, van inkwartiering, van dag- en nachtwachten^ van contributie en van alle stadswerken en fortificatiën. Deze vrijdommen gpven dikwijls aan leiding tot hevige geschillen. Het mis bruik b.v. dat de studenten van den vrij- dom van stedehjky accijns maakten, nood zaakte de hooge regeering te bepalen, hoeveel 'bier en wijn leder student Jxv. te Leiden mocht gebruiken. Studenten-misdrijven werden door een academische vierschaar gestraft De uit spraken .waren aan geen hooger beroep onderworpen. Doorgaans werd een neer zacht vonnis geveild „om de studenten niet afkeeorig van de hoogeeehool te maken'1. Geldboete, kamerarrest, verbanning van de hoogesohool waren schier de eeni ge straffen, die hun zelfs voor doodslag werden opgelegd. Had een student een burger gedood of gewond, dan werd hy „gelnoareereerd", of te wel gevangengezet Zulks werd hij dan ook, wanneer imen, na verscheidene vo rige delicten, b.v. wanneer hy dikwijls tumult had verwekt, lantaarnpalen omge smeten, vensters, deuren en glafeen ver brijzeld, huiaen geteerd etc. In den1 kerker ging het echter meestal lustig toe, en maakte men daar goede sier. Was het koud, dan mocht de gevangene des nachts den kerker verlaten en' naar zyn eigen kamer gaan, indien hy 's mor gens maar weer terug kwam. Men ziet het werd den studenten in de oudheid nogal gemakkeiyk gemaakt kwaad te be drijven. DIOHT ALS EEN POT. Mijnheer de student was erg schraal by kas en hij wilde graag naar de party van de familie Lykrijk, waar zoo'n aardige dochter thuis was, dia op zoo'n prettige manier rijn benarde positie zou kunnen verbeteren. Hy had daarvoor echter een paar nieuwe bandschoenen noodig en hy besloot zijn gouden horloge naar de Bank van LeeniiDg te brengen. Hy ging dus naar den kruier op den hoek en belastte hem met dit karweitje onder bijvoeging: "Ik zal hier wel even wachten tot je terug komt Maar Je be grijpt, je mag er met niemand over spre kend. „O, mijnheer," zei die kruier, „vraag u maar aan wien u wilt Iedereen zal u zeggen dat Buine zoo dicht ais een pot la Daar hebt u bijvoorbeeld eergisteren. Toen heb ik nog voor mevrouw Lykrijk, van wie toch iedereen gelooft, dat ze geld als water heeft, twee gouden armbanden en een diamanten haarkam naar de lom merd gebracht, maar denkt u dat ik dat aan de gtroote klok hang?" „Dat noem ik flink", zei de Student nik ben biy, iemand gevonden te hebben, die je een vertrouwelijke opdracht kunt laten uitvoeren. Ik denk er echter eerst nn aan, dat mijn gebruikelijke toelage mot den post van hedenavond kan aankomen. Ik kan dus toch heter nog een oogenblik wachten. Zoo moodi*» kom ik morgen nog U-..Jl... 7TT wel even terug", JZoaaüS mijnheer wil", klonk het be leefd". Altijd tot mijnheera dienst" Het horloge behoefde niet naar de Bank van Leening en die student ging niet naar de party dies familie Lykrijk. AANTEEKENTNGHN OVER TAteifltflArwnnpa, IL De volgende kostelijke citaten zijn te merk waardig dan dat wy zo aan de lezers van ,,'t Juttertje" mogen onthouden, In „Den Gulden WinokeT van lfi Novem ber 1928 beschrijft de heer Benno J. Stokvis een bezoek bij Willem Bloos. Daarbij laat hij zich over die kennismaking met Kloos els uit: en had terstond de sensatie In de nabij heid van iets zeer edels te zyn; er lag in het wezen van dat gelaat een onaantastbare hoog heid, die onuitwisdhhaar in de meest verschil lende uitdrukkingen daarvan te voorschyn trad. De oogen (in dit opzicht een samenvat ting dier gansohe persoonlijkheid), schenen my twee meren van onpeilbare pracht; er lag een zacht licht in, en rij leken van bin nen dun omwaasd, zoodat rij de nedere din gen dezer aardsehe werkelijkheid niet in hun ware gestalte aanschouwen konden, maar hen vanzelf in schoon-vage toovernevels hulden, waardoor het bestaan van dezen man iets van een heilige had, die, van het goddelijke diat hy der menschheid mededeeien moet ver vuld, door onze wereld schrijdt, zonder zich met haar te vergemeenzamen". Nietwaar, daar hebt u niet van terug. Wy laten nu volgen eenige der „goddeiyke" me- dedeelingen, die deze „heilige" wel zoo goed is aan de „nedere" schepselen der aarde mede te doelen. De lezer gelieve vooraf flink adem te halen teneinde den zin te kunnen uitlezen: „O, ais ik myn altyd zonder ophouden voor de doorgronding en dus de bevordering der echte letterkunde gewerkt en vaak ook ge streden hebbende leven naga want al. schreef ik in vroeger jaren wel eens een poos lang weinig, dat kwam dan natuurlijk geens zins, omdat ik In de dagen, dat zweeg, niet hard' gewerkt zou hebben In inwendig geesteiyk opzicht, maar alleen omdat ik de resultaten van inyn onvermoeid onderzoeken en denken nog niet rijp genoeg achtte voor den druk ais ik dus zie, zeg ik, wat ik al zoo in myn literaire leven heb bijgewoond, hoe in psychisch opricht niets beteokenendo auteurs in de lucht werden gestokon, en ook een tyd lang druk verkocht werden, maar thans, en dat zeer terecht, volkomen volgo ten zy n, en hoe die onevenredigheid tussclien de doorsnee-loftuiting en ook -afkeuring- en de wezenMjke waarde van een groot aantal boeken ook thans nog bestaat, dan moet ik, en ieder verstandig mensch met niy, wel tot de slotsom komen, dat het vermogen om ob- Jektdeve kritieken te schrijven een minstens even zeldzame begaafdheid, als de wezeniyk- dichterlijke heeten moet". Punt. Als de lezer even op adem la geko men, mag hy zyn bewondering uiten voor zoo'n praohtrin in den uitroep: Goaee- pietje, hoe krfjgt-le het by elkaar! Kloos komt dan, na allerlei stylist! sche en andere bokkesprongen, en na ons verteld te hebben wat ieder mensch, die de „nedere dingen der aardsehe werkelijkheid" wèl in hun ware gedaante aanschouwt, allang weet, doch wat blijkbaar voor Willem Klooa even zoovele origineele vondsten zyn resultaten immers van zyn „onvermoeid onderzoeken Intusschen: niet altyd was het begrafenis briefje het symbool van rouw en het symbool van de beteekenis en van de maatschappe- lqke belangrykheid van de betrokken familie. Meer dan eens werd van de gelegenheid gebruik gemaakt, om door middel van het. zoogenaamde begrafenisbriefje overleden menschen in caricatuur ten tooneele te brengen. Er werden vaak schotschriften of politieke qualificaties in den vorm van begra fenisbriefjes gepubliceerd. Naast het gebrui- tegenover het Huis van Oranje, in het bij zonder tegen Jan Willem Friso en Hendrik Friso en diens familie. Men was fel gebeten op deze anti-Oranjemannen noemde hen Doelisten of Muitelingen en bespotte heil ongestraft in het openbaar. Dit alles was oorzaak, dat. er een geweldige wrok groeide tegen één der balhamels van de Amsterdamsche Doelisten: Danië! Raap, En ter gelegenheid van zyn riekte en ~ijn sterven verschenen er een menigte i«crUw> Anno 1754. Op Donderdag den i7d™ January, Worden alle Doelisten ter HELLEVAART verzogt van keiijke biljet van de familie, verscheen er dan op eens van de politieke tegenstanders of vijanden nabootsingen van het begrafenis briefje met een sarcastischen of hekelienderi of incrimlneerenden inhoud. Niemand wist meestal vanwaar die dingen kwamen, maar op het juiste oogenblik werden degeen, die daarvoor In aanmerking kwamen, op een ge heimzinnige wyze met een zoodanig biljet gelukkig gemaakt. Zoo drukken wij bieronder af een zoodianig schotschrift in den vorm van een begrafenis briefje van het jaar 1764 en ten name van Daniël Raap. Deze Raap was in zyn tyd vermoedelijk een zeer onsympathiek man. Hy was hande laar, had verscheidene zaken te Amster dam en te Zaandam, maar de manier, waarop hy zyn rykdommen verkreeg, was vennoedeUjk iniet van de allerzuiverste soort. In ieder geval men schuwde hem. Bovendien behoorde hij in die dagen tot de zeer gehate kaste van zoogenaamde Doe listen. Dit was een groep van menschen, die algemeen werden verdacht vijandig te staan BsUebutx neerende schotschriften, spotverzen en pis ten op zyn dood, zijn begrafenis, en rijn ver onderstelde vaart naar de Hel Hierop slaat het hierboven gereproduceer de begrafenisbriefje, waarby zoogenaamd alle nabestaanden, geïnteresseerden en geest verwanten worden opgeroepen oui gezameut- Ujk en geheel uit vrije beweging een helle vaart te ondernemen, naar het onderaardsche rijk van Pluto, teneinde zoogenaamd diezen vriendtelijken meneer voor geld en goeie woordén te bepraten om de straf, die Daniël Raap eigeniyk uithoofd© rijn slechte leven en ongure praotijken van rechtswege toe kwam, toch nog maar ©enigszins te ver zachten. Zooals uit het briefje biykt, stelde iraen zich voor een formidable stoet te fonmeeien. Of de audiëntie bij Pluto geholpen heeft, meldt de historie niet 't Juttertje Al was datgene, wat we tengevolge van die inspraak deden, in tegenspraak met die wereld' rondom, al waren er die er den spot mede dreven omdat ze het vreemd soortig achtten en overdreven; wij aarze len niet. Hi.il!.- HOOFD der MUITELINGEN, in het Onderaardsche Ryk van om Qcsamentlyk de strenge Duyvel te verbidden tot vermindering van zyn Straf. Ten 8 en half 9 uuren in Vrédenburg in de lange Leidsche Dwarsstraat, daar het Doelewerk eerst zyn begin heeft genoomen. Ten 10 uuren op de Oroote Doele Zaal. Ten 11 uuren voor eenige Heeren van Rang in 't kleine Kamertje. Ten 12 uuren voor de Scheeps-Timmerllede of Byltjes. I

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1924 | | pagina 17