DANIËL R A A P,
P L U T O.
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
VAN 'S LEVENS
WIJSGEERIGEN KANT
WETENSWAARDIGHEDEN VAN „OUD-AMSTERDAM"
Zonderlinge lotgevallen
in het Dagelijksch leven
PT
van ZATERDAG 21 JUNI 1924.
Nr. 128 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
DB KUNST VAN HET LUISTEREN.
De taal dra KleL
Tk moet beginnen met even te verkla
ren, diat ik hier niet het oog heb op het
grovere uitwendige zintuig van het ge
hoor, maar op het stille, verborgen „luis
teren der zied'', zooals Guido Gezelle het
genoemd heeft in zijn heerlijk gedichtje.
Ik had ook dat gedichtje tot uitgangs
punt kunnen nemen van mijn kleine over
denking, ware het niet, dat hij zich daar
in bepaalt tot het gebied der natuur eni
ik het op het mensdhiyk gebied weusch
over 10 plaatsen.
Het la met dat luisteren der ziel zoo
wonderlijk gesteld: men kan leven en zijn
bestaan ontkennen, alsof het niet be
hoorde tot deze wereld, maar men kan het
ook aankweetken tot het een hoo^e mate
van zeggingskracht verkrijgt en zijn aan
deel heeft aan al ons doen en laten.
Men heeft er een apart orgaan voor
noodig, een orgaan dat wel leder mensch
bezit, maar dat bij velen in onontwikkel-
den staat verkeert. Zich van zelf ontwik
kelen doet het zelden of nooit, al ligt het
bij den eenen meer aan de oppervlakte
dan bij den anderen.
Maar het aankweek en er van is zoo
dankbaar, omidat het leven er door in rijk
dom wint en er zijtn schoonste, diepste be
teekenis aan ontleent. De taal der ziet
behoeft zich niet te beperken tot den arm
zaligen woordenschat, waarmee wij ons
moeten behelpen bij het onderling ver
keer; zij omkleedt, zij verdiept, rij vult
aan, zQ verrijkt met duizend schakeerin
gen.
Maar schuchter als zij rijn, treden haar
klanken niet te voorschijn als hot niet stil
om ons heen en vooral als het niet stil is
binnen in ons.
Zoo het geraas daar buiten ze doet ver
stommen, veel meer belet het woelige spel
der hartstochten daar binnen ze tot uiting
te doen komen.
We zullen echter allen wel eens een
oogenblik beleefd hebben dat het stil was
in ons binnenste; welnu, laat ons die her
innering aan zulk een oogenblik eens wak
ker roepen.
Het was b.v. els we zaten te luisteren
naar zéér schoone minziek. Dan waren het
niet alleen de tonen, die de kunstenaar
ontlokte aan klank- of snareninstrument;
het was of elke toon tot ons kwam als
drager van iets hoogers, als was hij om
geven door een ademtocht der ziel, die
hem als een aura omzweefde en waarvan
de uitwerking was, dat we werden meege
voerd naar hooger sfeer.
Een ander maal was het een vriend, dCie
tot ons kwam, als we strijdensmoe neer
zaten in de ure der droefenis. Hij sprak
slechts enkele woorden, maar in die woor
den trilde de klank zijner waarachtige
deelneming. Zijn ziel was geroerd omdat
onze ziel geroerd was en dat gaf troost in
zijn handdruk en aan zijn woonden betoe-
beiiis.
Wat is alles plat en koud en wat laat het
weinig indruk achter als woorden niet
zijn geadeld door die klanken der ziel!
Hoe vernederend is de gave, door onze
hand aan een onigukkige toegereikt, in
dien niet in ons miedetrilt een oprechter
verlangen zijn lot te verzachten.
Wat beteekonen zelfs die woorden Jk
heb u lief", zoo ze niet den toegang tot
een schatkamer van onmetelijken, onuit-
puttelijken rijkdom geven, die zich in
woorden, slechts kan doen vermoeden?
Wat is het werk, dlat ons de meeste vol
doening schenkt te midden van zooveel,
waartoe we min of meer worden gedwon
gen? Dat is het onbekende, als antwoord
op de dringende roepstemmen van nood
en ellende uit d!e verfte. Dat is het een
voudige, kleine liefdewerk, dat we uit
eigen beweging ter hand nemen in onze
naaste omgeving, waar, waar we thuis
zijn en zeker van ons zelven
Het is het geven van ons zelf om tege
moet te komen aan een bözwaar, een
nood te lenigen, een schande of een vrede
breuk te voorkomen.
Hier konden wij ingrijpen ter rechter
tijd, omdat we hadden geluisterd en ver
staan een schuchtere uiting, die voor an
deren verborgen was gebleven
En het was een voorrecht te kunnen en
mogen handelen met die inwendige over
tuiging, dat wij iets goeds verrichten.
Want diep in onze ziel hadden wij een
fluisteren vernomen en daarnaar te luis
teren en gehoorzaam te zijn was ons ge
worden tot een onafwijsbare noodzakelijk
heid, zonder welke er geen vrede kon rijn
en geen rust
Door ons te oefenen in het luisteren
naar de taal der ziel, maken we ons het
leven wellicht ritt gemakkelijk, maar het
ware en blijvende, waarmee we langs dien
weg in aanraking komen, vergoedt ons de
inspanning duizendmaal
FEUILLETON.
door
CAREL BRENSA.
Ouderwetsche begrafenissen.
WJj hebben eenige weken respijt gehad
en zullen nu onze reeks van oud-Amster-
camsche merkwaardigheden eens voort
zetten,
Wy spraken den laatsten keer over nogal
treurige dingen, namelijk begrafenissen. En
het bleek ons daarby, dat er vooral in vroe
ger dagen buitengewoon veel ceremonieel
aan het begraven van menschen te pas kwam.
Het waren ceremoniën van godsdiensti-
gen aard en daarnaast vooral gebruiken, die
moesten, aangeven de stand, rijkdom in
ieder geval de meer of minder wereldische
beteekenis van den overledene.
Ook hadldeh wy het een oogenblik over het
werkelijk groet aantal spreekwoorden en ge
zegden voorspellingen on zoogenaamde
geheime teekenen, welke juist in het bijzon
der aan. het menschen begraven is ontleend
of naar aanleiding daarvan is ontstaan.
Maar van één ding hebben wy in werke
lijkheid niet veel ontdekt, namelijk van echte
treurigheid. En daarom was het eigeniyk on
juist cm hierboven te spreken van treurige
dingen.
Wy zullen in het vervolg nog gelegenheid
genoeg krijgen, wanneer we eens in volgende
feuilletons verschillende soorten van begra-j
fenissen afzonderiyk onder de loupe nemen),
om op te merken, dat er wel eens heel iets
anders dan droefenis biji een begrafenis te
pas kwam.
'Voor we echter hiertoe overgaan, lijkt het
ons interessant eenige afzonderiyke gebrui
ken by latere begrafenissen over te ver
tellen.
Laten we nu voor het oogenblik alle vroe
gere geheimzinnigheden, zooals ze In de vo
rige opstellen aangehaald werden, achter ons
laten en ons eens voorstelen, dat we gena
derd zijn zoo in de buurt van de zestiende,
zeventiende eeuw.
Wanneer we dlit doen, dan vinden we uit
dien tijd al onmiddellijk een heel eigenaardig
gebruik, dat in zyn ouden vorm al sedert lang
niet meer bestaat
Dit is het gebruik van de zoogenaamde
„begrafenisbrlefj es".
En om een duideiyken indruk te krijgen
van den aard en inhoud dtezer begrafenis-
die bestemd waren om door den
lijkbidder hoogst eigenhandig te worden
thuis bezorgd by die menschen, die tot de
begrafenis werden genoodigd laten wy er
hieronder direct een paar volgen.
Begrafenisbriefje.
Tegen Dinsdag, den 25sten Mei 1655.
Wordt UEd. ter begrafenis gebeden met
Anna Rokes Vasthof, nagelaten kind van
zaliger Rokes Janzen Vasthof, wiens vader
en moeder geweest is zaliger Jan Robesse
Vasthof, beide gewezene borenmakers en
ijzerkramers in de Spaarpot- of Gapersteeg,
en Marretje Hermans, behuwddochter van
Jan Pieterse Meerhuizen, kunstkooper, ac
teur van den Amsterdlamsohen schouwburg,
en tamponistus van de burgerij, onder den
edelen heer kapitein Nioolaas Pancras, doch
ters van wyien zaliger Huibert Thysen
Zwart, in rijn leven opzichter en penning
meester geweest in de opkomst van den
Beemster, en Anna Dirks Lelieveld, zuster
van Peternella Rokes Vasthof, nichtje van
Jan Frederik van den Burg, fakter van de
gemeene landsmiddelen, en Lambert An-
driessen, boutkooper, en al de predikanten,
genaamd Gisteranus, en al de Kwakels en
de Dymans, en de van der Hoogen, wonende
tegenover het heeren logement, op den hoek
van het Gebed zonder endi Ten half een pre
cies als vriend in huis te komen.
Het iyk zal in de oude St Nioolaas-ikerk
begraven worden.
Begrafenisbriefje.
Tegen Zaterdag, den 20sten November 1659.
Wordt UEd. ter begrafenis gebeden in de
Beverwyk, met Mr. Pieter de Putter, ver
maard schilder van visschen, waarvan de
zoon is Jozua de Puitter, notaris en procureur
voor de heeren van de geremitteerde raden,
waarvan broeders zyn Jan de Putter, ver
maard lakenkoopman te 's-Gravenhage, in
den Eyerenkorf, in de Veenestraat, en Oor-
nelis de Putter, wyhkooper, in de Papen
straat, in den Putter, waarvan' zwager is
Ohristoffel' Dol, boekverkooper, gewezen
vaandrig van de burgerij van Zierikzee, en
tegenwoordig luitenant van de Haagsche
schutterij, alsmede diaken van de Nieuwe
kerk, op het Paddemoea, In Den Haag, waar
van groote vriend was de heer David, spinne-
V vroedschap dezer stede, diaken
STUDENTENLEVEN.
De Academie.
In den aanvang der XVIe eeuw, waren
de nooideiyke provinciën van Nederland
nog In den nacht der middeleeuwsohe
duisternis gedompeld. Wel ontbrak het
niet geheel aan voortreffeiyke en geleer
de mannen, die vooral in Frankrijk en
Italië hun wetenschappelijke opleiding
hadden ontvangen en aan het hoofd van
deze of gene school geplaatst of uit de
eenzame kloostercel het lioht der bescha
ving trachten te verspreiden. Echter
mochten er zich weinigen aan koesteren,
en in de meeste steden1 zou Erasmus
evenals te Dordrecht één geleerd man
hebben 'gevonden.
Eerst een halve eeuw na het uitbreken
der hervorming, toen scharen van geleer
den, door bloedplakaten en inquisitie uit
het zuiden verdreven, zich in het noor
den vestigden en daar scholen openden,
werd wetensohappeiyke en' letterkundige
beschaving meer algemeen.
Doch die hoogere kennis wensohten te
erlangen, moesten die aan buitenlandsche
scholen verkrijgen, totdat eindelijk Wil
lem I in 1576 de Universiteit te Leiden
stichtte. Later kwamen er 'by hoogesoho-
lèn te Franeker, Groningen, Harderwijk
en Utrechtt, benevens illustre scholen te
Middelburg, Amsterdam, Deventer, Dord
recht, Breda en 's-Hertogenbosch.
Alle waren gesticht, toen ons vaderland
in den stryd tegen Spanje gewikkeld
werd.
Aan beide, de hooge- en illustre scho
len, ontving de uit- en inheemsche jonge
lingschap een wetenschappelijke oplei
ding; doch slechts aan de eerste werden
academische graden verleend. Deze wa
ren „de 'binnenste heiligdommen", gene
„de voorhoven". Aan de laatste ontving
men wel de „voorproef maar niet de
„maaltyd" zelve. 8oms echter, wanneer er
uitstekende leeraars aan verbonden wa
ren, stelde men Illustre scholen boven de
academiën.
wy willen niet uitwijden over de voor
rechten der buitenlandsche hoogescholen.
Velen zijn even zeldzaam als zonderling.
Ben enkele willen ■wij hier vermelden:
De studenten in Italië mochten op
feestdagen studeeren, omdat de Apostelen
het Pinksterfeest den H. Geest ont-
in. Zag een student een kamer, die
hy voor zyn studiën geschikt oordeelde,
dan kon hy den hutóbaas noodzaken, die
aan hem te verhuren en mocht de rector
den huurprijs bepalen.... Een bemid
deld vader tam door zijn zoon die lief-
do voor de wetenschap had worden ge
dwongen hem geld tot studeeren te ver
schaffen.
Zulke voorrechten hadden de Neder-
landsche universiteiten niet, maar de
voorrechten, die het studeeren zelf ge
makkelijker te betalen maakten, hadden
ze wel
De student had vrijdom van landelijke
en stedelijke belasting, van tollen voor
en trommelslager van de Beverwyksche bur
gerij. Het lijk zal uitgedragen worden, in de
Peperstraat,
Als vriend in huis te komen, en ten twee
ure in de kerk, met langen mantel
Deze briefjes werden keurig gedrukt op
geschept oud-Holl. papier 'hy de genoodigden
thuis gebracht Men riet wel, dat er niet is
nagelaten om door het opsommen met naam
en toenaam en kwaliteit van de nabestaanden
de plechtigheid zoo belangrijk mogeUjk te
maken. In de eerste plaats ging het om de
deftigheid. De rest kwam later.
Van deze begrafenis-briefjes werd langen
tijd zeer veel werk gemaakt Het begrafenis
briefje van Michiel de Ruyter en Joost van
den Vondel en verschillende andere celebri-
teiten uit deze eeuw, zyn tegenwoordig nog
zeer gezocht bij oudheidkundigen en verza
melaars, of bevinden zich reeds in vast
museum bezit.
Hieronder volgt er zelfs een op rijm:
Begrafenisbriefje, tegen Woensdag den
2den November 1681, te Amsterdam.
Wordt UEd. ter begrafenis gebeden als
vriend,
Met Reinier Bolsward, die den burger wel
heeft gediend!;
Die vqf-en-veer tig jaar heeft vlijtig turf
gedragen,
Nu is hy van den dood' zeer ras ter neer
geslagen;
Die goede oude man was vyf-en-negentig
jaar,
Toen hij met Biedes Jans nog werd een
echte paar.
Het schynt, het God belieft, dees wedtuw
nog te sparen,
Dit is haar vierde man, gestorven met veel
jaren.
Haar eerste, toen hij stierf, was zestig
jaren oud;
Haar tweede honderd! zes, wanneer die man
werd koud;
De derde honderd drie, die eindelijk ook
het leven,
Door 't nypen van den dood, heeft moeten
overgeven;
Dees vierde stierf, toen hy was vijf-en-
negentig oud,
De nagelaten weeuw is vier-en-negentig
stout
Door Rotgans, goede vriend van dezen
overleden,
Wordt gy zeer vriendeiyk ter begrafenis
gebeden;
Het scheiden dat valt zuur, voor dTouden
Is t een kruis,
Kamt op de Looyersgracht, ondier t
Engeische weeshuis.
kleeren of boeken, van inkwartiering, van
dag- en nachtwachten^ van contributie en
van alle stadswerken en fortificatiën.
Deze vrijdommen gpven dikwijls aan
leiding tot hevige geschillen. Het mis
bruik b.v. dat de studenten van den vrij-
dom van stedehjky accijns maakten, nood
zaakte de hooge regeering te bepalen,
hoeveel 'bier en wijn leder student Jxv. te
Leiden mocht gebruiken.
Studenten-misdrijven werden door een
academische vierschaar gestraft De uit
spraken .waren aan geen hooger beroep
onderworpen.
Doorgaans werd een neer zacht vonnis
geveild „om de studenten niet afkeeorig
van de hoogeeehool te maken'1.
Geldboete, kamerarrest, verbanning
van de hoogesohool waren schier de eeni
ge straffen, die hun zelfs voor doodslag
werden opgelegd.
Had een student een burger gedood of
gewond, dan werd hy „gelnoareereerd", of
te wel gevangengezet Zulks werd hij dan
ook, wanneer imen, na verscheidene vo
rige delicten, b.v. wanneer hy dikwijls
tumult had verwekt, lantaarnpalen omge
smeten, vensters, deuren en glafeen ver
brijzeld, huiaen geteerd etc. In den1 kerker
ging het echter meestal lustig toe, en
maakte men daar goede sier.
Was het koud, dan mocht de gevangene
des nachts den kerker verlaten en' naar
zyn eigen kamer gaan, indien hy 's mor
gens maar weer terug kwam. Men ziet
het werd den studenten in de oudheid
nogal gemakkeiyk gemaakt kwaad te be
drijven.
DIOHT ALS EEN POT.
Mijnheer de student was erg schraal by
kas en hij wilde graag naar de party van
de familie Lykrijk, waar zoo'n aardige
dochter thuis was, dia op zoo'n prettige
manier rijn benarde positie zou kunnen
verbeteren. Hy had daarvoor echter een
paar nieuwe bandschoenen noodig en hy
besloot zijn gouden horloge naar de Bank
van LeeniiDg te brengen.
Hy ging dus naar den kruier op den
hoek en belastte hem met dit karweitje
onder bijvoeging: "Ik zal hier wel even
wachten tot je terug komt Maar Je be
grijpt, je mag er met niemand over spre
kend.
„O, mijnheer," zei die kruier, „vraag
u maar aan wien u wilt Iedereen zal u
zeggen dat Buine zoo dicht ais een pot
la Daar hebt u bijvoorbeeld eergisteren.
Toen heb ik nog voor mevrouw Lykrijk,
van wie toch iedereen gelooft, dat ze geld
als water heeft, twee gouden armbanden
en een diamanten haarkam naar de lom
merd gebracht, maar denkt u dat ik dat
aan de gtroote klok hang?"
„Dat noem ik flink", zei de Student nik
ben biy, iemand gevonden te hebben, die
je een vertrouwelijke opdracht kunt laten
uitvoeren. Ik denk er echter eerst nn aan,
dat mijn gebruikelijke toelage mot den
post van hedenavond kan aankomen. Ik
kan dus toch heter nog een oogenblik
wachten. Zoo moodi*» kom ik morgen nog
U-..Jl...
7TT
wel even terug",
JZoaaüS mijnheer wil", klonk het be
leefd". Altijd tot mijnheera dienst"
Het horloge behoefde niet naar de
Bank van Leening en die student ging
niet naar de party dies familie Lykrijk.
AANTEEKENTNGHN OVER
TAteifltflArwnnpa,
IL
De volgende kostelijke citaten zijn te merk
waardig dan dat wy zo aan de lezers van
,,'t Juttertje" mogen onthouden,
In „Den Gulden WinokeT van lfi Novem
ber 1928 beschrijft de heer Benno J. Stokvis
een bezoek bij Willem Bloos. Daarbij laat hij
zich over die kennismaking met Kloos els
uit:
en had terstond de sensatie In de nabij
heid van iets zeer edels te zyn; er lag in het
wezen van dat gelaat een onaantastbare hoog
heid, die onuitwisdhhaar in de meest verschil
lende uitdrukkingen daarvan te voorschyn
trad. De oogen (in dit opzicht een samenvat
ting dier gansohe persoonlijkheid), schenen
my twee meren van onpeilbare pracht; er
lag een zacht licht in, en rij leken van bin
nen dun omwaasd, zoodat rij de nedere din
gen dezer aardsehe werkelijkheid niet in hun
ware gestalte aanschouwen konden, maar hen
vanzelf in schoon-vage toovernevels hulden,
waardoor het bestaan van dezen man iets van
een heilige had, die, van het goddelijke diat
hy der menschheid mededeeien moet ver
vuld, door onze wereld schrijdt, zonder zich
met haar te vergemeenzamen".
Nietwaar, daar hebt u niet van terug. Wy
laten nu volgen eenige der „goddeiyke" me-
dedeelingen, die deze „heilige" wel zoo goed
is aan de „nedere" schepselen der aarde mede
te doelen. De lezer gelieve vooraf flink adem
te halen teneinde den zin te kunnen uitlezen:
„O, ais ik myn altyd zonder ophouden voor
de doorgronding en dus de bevordering der
echte letterkunde gewerkt en vaak ook ge
streden hebbende leven naga want al.
schreef ik in vroeger jaren wel eens een poos
lang weinig, dat kwam dan natuurlijk geens
zins, omdat ik In de dagen, dat zweeg,
niet hard' gewerkt zou hebben In inwendig
geesteiyk opzicht, maar alleen omdat ik de
resultaten van inyn onvermoeid onderzoeken
en denken nog niet rijp genoeg achtte voor
den druk ais ik dus zie, zeg ik, wat ik al
zoo in myn literaire leven heb bijgewoond,
hoe in psychisch opricht niets beteokenendo
auteurs in de lucht werden gestokon, en ook
een tyd lang druk verkocht werden, maar
thans, en dat zeer terecht, volkomen volgo
ten zy n, en hoe die onevenredigheid tussclien
de doorsnee-loftuiting en ook -afkeuring- en
de wezenMjke waarde van een groot aantal
boeken ook thans nog bestaat, dan moet ik,
en ieder verstandig mensch met niy, wel tot
de slotsom komen, dat het vermogen om ob-
Jektdeve kritieken te schrijven een minstens
even zeldzame begaafdheid, als de wezeniyk-
dichterlijke heeten moet".
Punt. Als de lezer even op adem la geko
men, mag hy zyn bewondering uiten voor
zoo'n praohtrin in den uitroep: Goaee-
pietje, hoe krfjgt-le het by elkaar!
Kloos komt dan, na allerlei stylist! sche en
andere bokkesprongen, en na ons verteld te
hebben wat ieder mensch, die de „nedere
dingen der aardsehe werkelijkheid" wèl in
hun ware gedaante aanschouwt, allang weet,
doch wat blijkbaar voor Willem Klooa even
zoovele origineele vondsten zyn resultaten
immers van zyn „onvermoeid onderzoeken
Intusschen: niet altyd was het begrafenis
briefje het symbool van rouw en het symbool
van de beteekenis en van de maatschappe-
lqke belangrykheid van de betrokken familie.
Meer dan eens werd van de gelegenheid
gebruik gemaakt, om door middel van het.
zoogenaamde begrafenisbriefje overleden
menschen in caricatuur ten tooneele te
brengen. Er werden vaak schotschriften of
politieke qualificaties in den vorm van begra
fenisbriefjes gepubliceerd. Naast het gebrui-
tegenover het Huis van Oranje, in het bij
zonder tegen Jan Willem Friso en Hendrik
Friso en diens familie. Men was fel gebeten
op deze anti-Oranjemannen noemde hen
Doelisten of Muitelingen en bespotte heil
ongestraft in het openbaar.
Dit alles was oorzaak, dat. er een geweldige
wrok groeide tegen één der balhamels van de
Amsterdamsche Doelisten: Danië! Raap,
En ter gelegenheid van zyn riekte en ~ijn
sterven verschenen er een menigte i«crUw>
Anno 1754.
Op Donderdag den i7d™ January,
Worden alle Doelisten ter HELLEVAART verzogt
van
keiijke biljet van de familie, verscheen er dan
op eens van de politieke tegenstanders of
vijanden nabootsingen van het begrafenis
briefje met een sarcastischen of hekelienderi
of incrimlneerenden inhoud. Niemand wist
meestal vanwaar die dingen kwamen, maar
op het juiste oogenblik werden degeen, die
daarvoor In aanmerking kwamen, op een ge
heimzinnige wyze met een zoodanig biljet
gelukkig gemaakt.
Zoo drukken wij bieronder af een zoodianig
schotschrift in den vorm van een begrafenis
briefje van het jaar 1764 en ten name van
Daniël Raap.
Deze Raap was in zyn tyd vermoedelijk
een zeer onsympathiek man. Hy was hande
laar, had verscheidene zaken te Amster
dam en te Zaandam, maar de manier,
waarop hy zyn rykdommen verkreeg, was
vennoedeUjk iniet van de allerzuiverste soort.
In ieder geval men schuwde hem.
Bovendien behoorde hij in die dagen tot
de zeer gehate kaste van zoogenaamde Doe
listen. Dit was een groep van menschen, die
algemeen werden verdacht vijandig te staan
BsUebutx
neerende schotschriften, spotverzen en pis
ten op zyn dood, zijn begrafenis, en rijn ver
onderstelde vaart naar de Hel
Hierop slaat het hierboven gereproduceer
de begrafenisbriefje, waarby zoogenaamd
alle nabestaanden, geïnteresseerden en geest
verwanten worden opgeroepen oui gezameut-
Ujk en geheel uit vrije beweging een helle
vaart te ondernemen, naar het onderaardsche
rijk van Pluto, teneinde zoogenaamd diezen
vriendtelijken meneer voor geld en goeie
woordén te bepraten om de straf, die Daniël
Raap eigeniyk uithoofd© rijn slechte leven
en ongure praotijken van rechtswege toe
kwam, toch nog maar ©enigszins te ver
zachten.
Zooals uit het briefje biykt, stelde iraen
zich voor een formidable stoet te fonmeeien.
Of de audiëntie bij Pluto geholpen heeft,
meldt de historie niet
't Juttertje
Al was datgene, wat we tengevolge van
die inspraak deden, in tegenspraak met die
wereld' rondom, al waren er die er den
spot mede dreven omdat ze het vreemd
soortig achtten en overdreven; wij aarze
len niet.
Hi.il!.-
HOOFD der MUITELINGEN,
in het Onderaardsche Ryk van
om Qcsamentlyk de strenge Duyvel te verbidden tot vermindering van zyn Straf.
Ten 8 en half 9 uuren in Vrédenburg in de lange Leidsche Dwarsstraat, daar
het Doelewerk eerst zyn begin heeft genoomen.
Ten 10 uuren op de Oroote Doele Zaal.
Ten 11 uuren voor eenige Heeren van Rang in 't kleine Kamertje.
Ten 12 uuren voor de Scheeps-Timmerllede of Byltjes.
I