Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
OUD-HOLLANDSCHE OPSCHRIFTEN.
van ZATERDAG 12 JULI 1924.
Nr. 131 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
UIT DE OUDE DOOS.
Rijmpjes op Luifels, Wagens, Glazen en Uithangborden.
Ieder id toch naar mij' hooren:
Die mie arbeidt, gaat verloren,
Want te luiheid is een plaag,
Die ik uit mijn huis verjaag.
Schooi ik niet veel doe met vlijt,
Maar njjn tijd] met praten slijt.
Dat s de tijd, die snel gaat slippen,
Ninmer hij' weer keeren zal.
Och hoe weinig is 't getal,
Ee: de dood den draad; komt knippen
De .zijn uren meet hij stippen,
iVo uw leven, onverwacht,
Mest verloren, minst geacht.
Hief bet men Zeeuwsche wafelen, goedl
t en zuiver,
't Stuk-weegt een- vierendeel pond, ze kosten
maar een stuiver.
Hierwoon ik Frederik Aartz. Koppier,
Mijr iiev'lingsdirank is wijn,
Ik E>u niet zooveel van bier.
Toei mijn -vrouw stierf, had) ik vijf kindera,
't leeft mij .te weeg gebracht
Vel zorgen en veel binders.
Ikneb ze evenwel groot gemaakt
Ei zie hoe elk van f rischheid blaakt.
A is mijn winning niet zeer kuisch,
'tls evenwel mijn eigen huis.
Dartoe heb Ik een stukje land,
Jat vrij is en heel niet verpand
jet'is maar, dat h t ligt dn 't Sticht
in daarom is de waarde Mcht
Doch ik win altoos met mijn naald,
Meer als menig, die langs straten praalt;
Ik ben er nochtans mee tevxeen,
En, lezerl gij kunt gaan wel heen,
Ik scheer elkeen met winst, om geld,
Hoe vroom ik doe, nochtans mij kwelt,
Een worm van koovaardij en pracht,
Hierom word ik van elk belacht.
Wij groeien vast,
In tal en 'last,
Ons tweede vaders klagen;
Ai! ga niet voort,
Door deze poort,
v Of nelp een luttel dragen»
Dat God bestemt,
Al schijnt het vremd,
Is vast en bondig;
i Die dit besluit
Ook anders duidt,
Is zot en zondig.
Geen koopmans kind.
Dat altijd wint.
Die wijs in raad en daad zijn vijand weet
te dwingen,
Raakt Jovis zetel aan en- staat naar hooge
dingen.
Scboone jonkvrouwen, paauwen en paarden,
Zijn de stoutste dieren op aarde.
Door die mij 't leven heeft benomen
Zal -ik weer uit ter grave komen.
De mensch met al zijn heerlijkheid;
Wordt haast in- 't graf ter neer geleid;
Ais hoofd en stroo de mensch versterft,
En ais een bloem des veldö verderft.
Die vorst heeft zekerlijk zijn zinnen gansch
verloren,
Die d'oorlog voor den vree heeft dn zijn rijk
verkoren.
Dees roemer, dien gij ziet, en kan u niet
vermaken;
Komt in en proeft het nat, het zal u beter
smaken,
Maar ziet eens, wat hier achter staat:
Betaal eerst, eer je henen gaal
Ik laat preken, die preken lust;
Ik ruim mijn plaats en leg in rusl
Aanzien dioet gedenken,
Niet te eten, doet de maag krenken.
(Wordt voortgezet).
Vereffening.
Baron: Ge zegt, als ik u uw geld terug
geef, zult ge mij ook weer leenen.
Schuldeischer (Politiek): Zeer zeker,
meneer.
Baron: Welnu, laten we dan zoo han
delen 1 Ik geef u niets terug en gij leent
mij niets meer.
DB OVERWINNAAR.
Een duel op zee.
De storm was opgestoken, en de „Jose-
phine" danste een wilden dans op de on
stuimige golven.-Zich saampakkende wol
ken verduisterden het licht van den he
mel, en het water was als de spiegel
daarvan al donkerder en zwarter ge
worden, zoo zwart als inkt te langen leste.
En op die onheilspellende wateropper
vlakte, buitelden de golven met koppen
van wit schuim, al wilder en woester.
Rondom, allee -even doodstil, angstig
zwijgend, alsof de geheimzinnige krach
ten, die den wind voor zich uitstuwden
en de golven opjoegen, een oogenblik op
adem wilde komen, alvorens ze zich ge
heel wilden ontketenen.
Dan eensklaps de orkaan in heel aijn
geweldige kracht, zijn woeste grootheid,
De luiken van den schoener waren ge
sloten, de zeilen geborgen. De man aan
bet roer was stevig vastgesjord met een
®terk koord, dat hem ontelbare malen om
bet lijf gebonden was. De masten kraakten
onheilspellend.
En de „Josephine" danste steeds voort,
«■n op de hoogte van een reusachtige
golf, dan ver in de diepte tusschen twee
golven in, ondanks d'e hevige pijn; die
baar het wegslaan van de brug en van
oen deel van het tuigage veroorzaakte.
Ja, ze hield' zich goed, de „Joeephine",
ïnethaar nat zeil, dat zij] hangen liet ais een
aangeschoten vogel zijn gekwetsten vleu
gel; zy dacht niet aan haar tollet, noch
aan haar pijnen, maar richtte zich fier op,
ai haar kracht verzamelend in haar voor
oven, waannede zij mat geweld de water
Raak.
Advocaat: Hoor eens van Zwabberen,
ik zie den schurk in uw oogenl
Van Zwabberen: Ja, als u zich in mijn
oogen spiegeltl Dat zal wel, meneer de
advocaatl
massa doorsneed, de woedende elementen
trotseerende.
Die aan het roer stond Pierre Ledan-
tee was een stevige knaap van vieren
twintig jaren. Hij -gedroeg zich* kranig,
want onder zijn geoliede kleeding klopte
een flink, fier zeemanshart, dat zonder
vrees was.
Hij bevond zich alleen aan dek in dien
vreeselijken nacht, op dit schip waarover
het water heenstroomde eq dat zulke
dwaze sprongen maakte.
Tweemaal had de kapitein zijn getaand
gelaat uit het luik gestoken en aan Pierre
gevraagd of hij nog leefde. Maar dan was
hij maar weer gauw naar beneden gekro
pen, bij de equipage, die daar lekker warm
zat in de tabakswalm en den geur van
teer en visch, en die zich den tyd bekort
ten imet kaartspelen.
Immers, aan Pierre kon je de boel over
laten! Als er iets te redden viel zou Pierre
de schuit redden en als er gewaakt moest
worden, wie zou er dan trouwer en stand
vastiger waken dan Pierre? Pierre was
beter te vertrouwen dan jezelf!
Pierre zag uit met dubbele attentie. Hij.
meende, dat men niet ver van de kust
moest zijn, en dat die wilde jacht over
de golven den Schoener wel eens te Paim
pol kon brengen veel vroeger dan men
wel dacht. En tot tweemaal toe had hij al
gemeend], heel ver in den nacht een licht
te hebben zien schitteren, dat niets anders
kon zijn dan dat van een vuurtoren.
Dan was alles weer verdwenen in dien
groqten zwarten chaos, en hij had zich
zelf gezegd 4at hij moest droomen, dat
Paimpol nog wel ver weg moest zijn, heel
verl En een diepe zucht was uit zijn borst
geweld.
Want die vreugde van het „huis toe'-
werd hem vergald! door een vrees, die zijn
hart onstuimig deed kloppen: de vrees
zich van aangezicht tot aangezicht te zien
met hot liefste, het aardigste, het bemin
nelijkste meisje van alle meisjes op de we
reld: tegenover Jeannie, do dochter van
Jean Gouédia
DIALOOG.
De volledige lijst
Heb je gelezen In de Telegraaf?
Natuurlijk! De getij tafels van de
Hollandsche badplaatsen.
Juist „V-an de Voornaamste
daartoe in aanmerking komende plaatsen
langs de kust van de Noordzee
schrijft de krant!
Dat is Schiermonnikoog.
En Egmond aan Zee.
Bergen aan Zee.
Wijk aan Zee.
Zandvoort!
Noord wijk aan Zee.
Katwijk aan Zee.
Scheveningen
Hoek van Holland!
Oostvoorne. ->
Domburg!
Westcapelle.
Hoor jeOostvoorne.
En Westcapelle IJmuiden staat
er heelemaal niet op!
En tusschen Schiermonnikoog en
Egmond aan Zee is niks Daar woont
niemand en daar is geen strand en daar
komen geen menschen.
Neen Helder bestaat niet meer.
Van Huisduinen hebben ze aan de
Telegraaf nooit gehoord; -
Nee Wel van 't eiland Wightl
En van de Riviera.
En van Oostvoorne en Westcapelle.
En Hoek van Holland!
Dat is nou 'n „groote" krant!
- Met zeven en twintig honderd dui
zend abonnees door het heele land.
Bonsjour.
Saluut!
DE ONGEBRUIKTE SCHATTEN.
Er zijn tegenwoordig momenten, dal je
zoudt zweren, dat onze haven schijnt go-
leg en te zijn in het hartje van Zeeland
inplaata van op het noordelijkste puntje
van het vasteland van Noordholland.
Vooral als onze eigen visschersvloot
haar geluk beproeft op die 'Noordzee, zoo
dat er langs den geheelen kant geen eigen
vischschuit is to bekennen en de oorlogs
schepen, groot en klein, ergens aan het
manoeuvreeren zijn, komt het voor, dat
we een groot aantal motorvisschersvaar
tuigen met voor ons eenigszins qpge-
wone letterteekens, zooals PS, BRU, KJE,
ZZ, enz., op den kop, aan den steiger ge
meerd zien liggen»
Als we dan wat dichtei»bijkonien en we
hooren de visschers met elkaar koeterwa
len en we hooren dan van „eel", inplaats
van „heel'' én van „gek" inplaats van
„hek" dan weten we wel waar de wind
vandaan komt en dat we met rasechte
Zeeuwen te doen hebben-
Wat die hier -dan eigenlijk komen dloen
en dat in zoo'n groot aantal?
Dat is het nu juist, hetgeen eenigszins
onze aandacht waard is.
Ze komen hier, in de buurt, schatten
vandaan halen, schatten, die we eigenlijk
Zij waren buurmans-kinderen ©n het
kwam hun. -voor, hem zoowel als haar, dat
ze elkaar altijd gekend: hadden. En groo-
ter wordend was hun vriendschap in een
veel levendiger gevoel veranderd en bel
den hadden elkaar trouw beloofd.
Vader Ledantee dacht er al ernstig over
J-eannio voor zijn zoon ten huwelijk te
ga dn vragen, toen eensklaps een onvoor
ziene gebeurtenis zich voordeed.
Jean Gouedic. had aan heel Paimpel
dloen weten, dat Louis Didier d© zoon
van Didier den rijken reeder een pracht
van een jongen met een schitterende toe
komst, zich in het oog loopend met zijn
dochter bezig hield, qu dat de jongen dol
zou zijn, indien hij hem tot schoonzoon
zou nemen. Hij had er wel ooren naar,
want immers zou dan het lot van zijn
kind verzekerd! zijn-
Toen Pierre dit hoorde, hadi hij een ge
voel alsof .hem de grond onder de voeten
wegzonk! Het was d© vernietiging van
zijn schoonste droom, van «1 zijn verwach
tingen, ach dacht hij, van zijn leven. Er
tegen strijden? Hij kon er niet aan den
ken! Was er te strijden tegen den rijken
Didier, een mooien jongen, den knapstenl
Een zoon van een reeder, terwijl hij.
Ach daartegen was niets te beginnen.
Toen die oude Gouedic echter hoorde
van het geheim'van Pierre en Jeamnie,
had hij besloten er nog eens rijp over na
te denken. Hij' had! geëischt, dat de beid©
jonge mannen zich' voor een poosje zou
den verwijderen. Jeannie moest gelegen
heid hebben haar hart nog eens te raad
plegen. Misschien zouden do beide man
nen haar vergeten. In ieder geval1, ze wa
ren nog heel jong.D© vischtijd was
geopendZe moesten zes maanden
naar zoo. Daarna zou men verder zien.
Er was dan tijd tot nadenken.
Didier en Pierre hadden dienst geno
men, en bet toeval bad gewild, dat zij wa
ren aangemonsterd! aan boord1 van het
zelfde schip»
Tusschen hen beiden was de verhouding
zeer gespannen. Pierre deed tqeestal of
zelf hier zoo best kunnen gebruiken en
die we toch zelf, zoo goedl als onaange
roerd laten.
Al die vaartuigen, die zich, als ze tegen
den avond hier aankomen, ophoopen aan
den buitenkant, hebben vóór dag en dauw
reeds weer den motor aangezet en steven
nen naar de mosselbanken, waar ze, ft
no time haast, do schuiten vol mosselen
korren en die naar hun heim brengen.-
Het zijn meest allemaal jonge mosselen,
zjg. zaad, die zo meevoeren naar Zeeland,
waar ze op hun mosselperceelen worden
uitgezet, om, na een zeker groeiproces,
weer t© worden opgekord en t© dienen
voorv consumptie-artikel naar België,
Frqhkrijk en Engeland»
De vraag naar dat artikel is zóó
groot, d'at d© Zeeuwsche stroomen zelf
niet voldoende mosselen kunnen produoee-
ren om aan de geweldige buitenlandsche
vraag te voldoen.
Een oord, waar, schier naar hartelust,
op gegrasduind kan worden door de
Zeeuwsche visschers, is het Noordelijk
deel van de Zuiderzee, de z.g. Waddenzee.
Al sedert een reeks van jaren komen
dergelijk© vaartuigen de mosselen weg
halen en inderdaad' hebben ze daar schat
ten verzameld die, ze naar Zeeland sleep
ten, waar ze ze natuurlijk voor een groot
deel verteerden.
Eigenaardig mag het heeten, ,dat hier
ter plaatse zoo betrekkelijk weinig in hpt
artikel mosselen wordt gehandeld.
Waar als 't ware het materiaal hier
voor het grijpen ligt en de vraag, getuig©
het weghalen door de Zeeuwen, groot is
eh groot blijft, nüschien zelfs nog toe
neemt, komt men toch tot het stellen van
de vraag, waarom ook hier men zich niet
meer toelegt op het visschenen verhan
delen van mosselen.
Het moge dan misschien zijn, d'at de
Zeeuwschemosselen een beteren naam
hebben en misschien door de bodemge
steldheid der Zeeuwsche stroomen ook
wat vetter en smakelijker zijn, zoodat het
gemakkelijker is de „Zeeuwsche" mosse
len aan den man te brengen dan de niet
Zeeuwsche, toch zal, naar het ons schijnt
voor die niet 200 „gerenommeerde" mos
selen wel een afzetgebied' zijn te vinden,
omdat, naar men verzekert, de vraag het
aanbod verre overtreft.
En al mag het waar zijn, dat het niet
gemakkelijk is, goede solide klanten te
vinden, toch is door aanhouden meest al
tijd wel iets beredkt.
Zoo zien het ook d© Denen op het go-
bied van den palinghandeL
Toen Engeland niet voldoend© prijs gaf
voor de Deensche paling, hebben d© De
nen een uitweg gezocht naar ons land. En
ze hebben suoces gehad, want reeds twee
maal van dit jaar is hier een motorschip
met een (ading van duizenden ponden
paling geweest, die gretig van de hand
gingen. Dezelfde motor maakte ook een
reis naar IJmuiden, waar het schip in een
minimum van tijd leeg was.
Zoo ook, kan het misschien met „onze"
mosselen gaan, als er een schip met mos
selen wordt gezonden naar een Fransche
haven, want vooral in Frankrijk is veel
vraag naar die schelpdieren.
Het is slechts een idee. Misschien wordt
er iets voor gevoeld en misschien heeft
men er wat risico voor over.
Zooals ik in het blad' ,;De Olympiade"
las, hebben de stugge Hollandsche Kaas
koppen altijd nog iets bereikt als ze hun
stoer© schouders onder een zaak zetten.
Moge dat ook zoo met de mosselen zijn,
Misschien is het dan mogelijk, dat onze
haven niet meer gaat gelijken, zoo nu en
dan op een Zeeuwsche, doch dat bij voort
during op de boorden der schuiten, welke
in de buitenhaven gemeërd liggen, te le
zen zuilen zijn de letter „HD" en dat ze
voor een deel „afgeladen" mogen zijn met
de donkere lading van de schaaldieren: de
mosselen»
hij zijn medeminnaar niet zag. Maar
kruisten zijn blikken die van Didier, dan
las hij er een geweldigen haat in.
Vastgebonden bij het roer, in dien vree
selijken' nacht, in welken de storm gier
de en een ondoordringbare duisternis het
schip omhulde, dacht Pierre er aan, hoe
den volgenden dag de „Josephine" te
Paimpol zou binnenvallen, hoe hij Jean
nie zou wederzien, en hoe deze wel den
knappen Didier boven hem verkiezen zou
dien .Didier die daar beneden was, on
der zijn voeten, in het ruim, met de an
deren zich vermijdend, terwijl hij waakte
en streed, alleen, in dien zwarten nacht
voor de -veiligheid van allen.
Plotseling, op ©enige passen afstands,
daar waar onophoudelijk de golven over
het schip heensloegen, meende de jonge
man iemand te zien, die zich vasthoudend
aan de verschansing, op hem afkwam.
Pierre herkende den man, die onge
merkt uit het ruim was gekomen, ter
stond:
^Didier."
Het was inderdaad Didier, die hl be
schonken toestand op hem afkwam, met
hot mes tusschen zijn tanden, Toen hij
vlak bij was, zei hij:
„Morgen zullen we te Paimpol zijn. Een
van ons beiden is dan te veeL Laat ons
de zaalc daarom hier uitvechten. Neem j©
mes ik heb het mijne.
„Didier," ga weg, riep Pierre uit, „je
weet niet wat je zegt."
„Trek je mes, zeg ik je, als je geen' laf
aard ben
„Didter, hinder me niet. Ik heb al zoo'n
moeite om koers te houden.
„Wat hindert dat! Laten we naar den
kelder gaan, zooveel te beter. Je begrijpt
me toch? Jij wil Jeannie en ik wil haar1
ook! Trek je mes, kerel..a
„Ga weg, Didier.
„Wil. je niet? Goed! Dan maar an
ders.
En Didier wierp zich op den jongen
man. Deze had al halverwege het touw los
geknoopt, dlat hem vastgebonden hielA
Met ©en satanisch en lach brulde zijn lagen
AANTEEKENINGEN OVER KUNST,
LITERATUUR, ENZ.
HL
In ons vorig stukje deelden wij een
staaltje mee van overdreven Kloos-
aanbidding door een der hedendaagsche
jongere auteurs. Korten tijd daarna kwam
ons een dergelijk staaltje van Henriette
Mooy onder de oogen. Henriette Mooy
debuteerde in de N. Gids met een wel
aardig geschreven herhaal van een acht-
daagschen fietstocht door ons land, doch
haar verder werk zakte al sterk af, haar
stijl is vermoeiend en druk. Ook zij
schijnt door de Kloos-bacil te zijn aan
gestoken.
Wij zullen thans niet vermelden wat
zij over den Meester schrijft; wij willen
evenwel eens een andere sten; doen
hooren, nl. die van M. O, yan de Roovaart,
een bekend Amsterdamsch musicus, re-
daoteur. van „de Muziekbode", een door
de firma Kessels uitgegeven maandblaadje.
In het November nummer van 1923 schrijft
Van de Roovaart een artikeltje „Uiterlijk
en innerlijk". Hij citeert daarin een
meening van een criticus over den be
kenden dirigent Weingartner, waaruit
blijkt, dat ook op het gebied der muziek
dezelfde overdreven persoonsaanbidding
bestaat. Jammer genoeg vermeldt v. d. R.
niet de bron, waaruit hij zijn beschouwing
heeft geput, zoodat wij niet weten wie
dit geschreven heeft. Het doet er trou
wens ook niet toe.
De onbekende journalist dan schrijft
over Felix WeingSrtner:
„Men heeft niet het gevoel, als zou een
ijdel, een vaniteus persoontje zichzelven.
op den voorgrond willen stellen, neen,
men krijgt den indruk, dat een uitver
korene, een, die den stempel van het
goddelijke op het voorhoofd draagt, een
priester van het ideaal, uit zijn verheven
eenzaamheid daalt, om te verkondigen,
wat de geest hem beveelt te getuigen,
om daarna weder te verdwijnen.
„Zelfs in de uitdrukking van
het gelaat vindt men iets van het
boven omschrevene. Trouwens, bij alle
werkelijk groote kunstenaars vindt men
een soortgelijken karaktertrek, die zich
ook in hun uiterlijk weerspie
gelt. Men herinnere zich Rubinstein,
J oachim enz." (Spatiëeringen van mij J. Br.)
Van do Roovaart, Uit citeerende, merkt
nuchter op, nadat#hij gezegd heeft aan
de verdiensten van* Weingartner en dus
de appreciatie van de woorden van dezen
criticus niet te willen tornen, dat het
laatste gedeelte van. dit citaat, namelijk,
waarin" gezegd wordt, dat alle groote
kunstenaars in hun uiterlijk blijk zouden
geven van hooger ontwikkeld zieleleven,
onjuist is. De kunstgeschiedenis leert
ons juist het tegendeel, zoo zegt hij.
„Het uiterlijk van Chopin of Weber, om
een paar beslist groote mannen te noemen,
is dat geweest van een zwakken tering
lijder en niemand had in dat gelaat een
trek kunnen vinden, die hem hun groot
heid bad verraden. Mirabeau, die door
bezielend woord het volk medesleepte en
leidde waarheen hij wilde, had een af-
stootend, pokdalig boemansgezicht. Vol-
taire, schitterende denker, Rousseau,
hervormer en filosoof, zijn berucht ge
weest om het leelyke, onedele en weer
zinwekkende van hun gelaat... Rembrandt,
die zich rijkelijk in het portretteeren van
zichzelf geoefend heeft, ziet er op het
conterfeitsel uit zijn besten tijd uit als
een kranige branie; op ouderen leeftijd
als een mopperige, domme boer. Ik geef
toe, dat diep nadenken sporen op het
gelaat aanbrengt en dat Beethoven's
gelaat b.v. onmiskenbaar den denker
verraadt. Maar het hierboven geciteerde
gaat verdrt- en wil het edele van karakter
in 't gelaat terugvindenhelaas, Beet
hoven's tijdgenooten schijnen slechte
gelaatskenners te zijn geweest, want de
miskenning is Beethoven's lot op aarde
geweest, en zelfs een denker en menschen-
kenner als Goethe vermocht niet in
Beethoven's uiterlijk, zoomin zelfs als
stander: „Ben je vastgeknoopt? Zooveel
te erger voor je.W© zijn alleen man
netje
- Didier, bega geen misdaad!"-
De ander barstte in hoonlachen uit
Dan brak een zware golf op het dek, een
snijdende kreet weerklonk: Didier lag in
zee.
„Man overboord".
Nog geen armlengte kon men voor zich
uitzien. De hemel en d© zee wilden dood en
verderf.
Verschrikt zagen de matrozen elkaar
aan, zich vastklemmend' aan de verschan
sing of aan de touwen, om niet meege
sleurd te worden.
JDaar klonk weer een kreet: een ander
aan het roer. En met de lijn, met welke
hij; was vastgebonden, nu slechts eenmaal
om zich heen, sprong Pierre in het water
zijn vijand' achterna.
Den volgenden dag, met een wolken-
looze hemel en een vriendelijk lachende
zou, over de tot kalmte gekomen zee, liep
de „Josephine" met al haar zeilen bol van
een lekker briesje, statig en fier, hoewei
een weinig gehavend, de haven van Paim
pol binnen.
Een groote menigte, daar tegenwoordig,
scheen met angst do terugkomst van het
schip te hebben verbreid'.
Toen het vaartuig vastgemeerd lag,
sprongen twee mannen aan wal. De een
groot, sterk, welgebouwd', een mooie knap
pe jongen, trok zijn metgezel bijna met
geweld mede, naar een groep, die zich op
eenigen afstand' hield.
Daar aangekomen bleven bpiden staan
voor ean verrukkelijk schoon meisje "van
achttien of negentien jaar, dat hen reedd
gezien lfhd en verbaasd was, omdat ze zoo
hand in hand liepen.
Didier dluwd© Pierre vooruit en zeide:
„Jeannie, ik ruim het veld voor heml
Hij is je waard» Hij is een held, een echte
man en ik.... ik ben een lafaard'....
Wees gelukkig Pierre, je verdient het.
I
't Juttertje
Overgeschreven door CAREL BRENSA.
(Nieuwe Serie
Luifelschrift.
Luifelschrift.
Laathet kostelijkst van al
U mht roekeloos ontslippen;
Op een bordje.
BIJ een kleermaker.
In een stads-herberg.
Op een weeshuis.
Luifelschrift.
t Glasschrift.
Bij een advocaat.
J
Ölasschrift.
Grafschrift.
Grafschrift.
Glasschrift.
Op een uithangbord onder
een roemer.
Grafschrift op een predikant.
Voor een gaarkeuken.
Robinson.