Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, OUD-HOLLANDSCHE OPSCHRIFTEN. van ZATERDAG 12 JULI 1924. Nr. 131 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) UIT DE OUDE DOOS. Rijmpjes op Luifels, Wagens, Glazen en Uithangborden. Ieder id toch naar mij' hooren: Die mie arbeidt, gaat verloren, Want te luiheid is een plaag, Die ik uit mijn huis verjaag. Schooi ik niet veel doe met vlijt, Maar njjn tijd] met praten slijt. Dat s de tijd, die snel gaat slippen, Ninmer hij' weer keeren zal. Och hoe weinig is 't getal, Ee: de dood den draad; komt knippen De .zijn uren meet hij stippen, iVo uw leven, onverwacht, Mest verloren, minst geacht. Hief bet men Zeeuwsche wafelen, goedl t en zuiver, 't Stuk-weegt een- vierendeel pond, ze kosten maar een stuiver. Hierwoon ik Frederik Aartz. Koppier, Mijr iiev'lingsdirank is wijn, Ik E>u niet zooveel van bier. Toei mijn -vrouw stierf, had) ik vijf kindera, 't leeft mij .te weeg gebracht Vel zorgen en veel binders. Ikneb ze evenwel groot gemaakt Ei zie hoe elk van f rischheid blaakt. A is mijn winning niet zeer kuisch, 'tls evenwel mijn eigen huis. Dartoe heb Ik een stukje land, Jat vrij is en heel niet verpand jet'is maar, dat h t ligt dn 't Sticht in daarom is de waarde Mcht Doch ik win altoos met mijn naald, Meer als menig, die langs straten praalt; Ik ben er nochtans mee tevxeen, En, lezerl gij kunt gaan wel heen, Ik scheer elkeen met winst, om geld, Hoe vroom ik doe, nochtans mij kwelt, Een worm van koovaardij en pracht, Hierom word ik van elk belacht. Wij groeien vast, In tal en 'last, Ons tweede vaders klagen; Ai! ga niet voort, Door deze poort, v Of nelp een luttel dragen» Dat God bestemt, Al schijnt het vremd, Is vast en bondig; i Die dit besluit Ook anders duidt, Is zot en zondig. Geen koopmans kind. Dat altijd wint. Die wijs in raad en daad zijn vijand weet te dwingen, Raakt Jovis zetel aan en- staat naar hooge dingen. Scboone jonkvrouwen, paauwen en paarden, Zijn de stoutste dieren op aarde. Door die mij 't leven heeft benomen Zal -ik weer uit ter grave komen. De mensch met al zijn heerlijkheid; Wordt haast in- 't graf ter neer geleid; Ais hoofd en stroo de mensch versterft, En ais een bloem des veldö verderft. Die vorst heeft zekerlijk zijn zinnen gansch verloren, Die d'oorlog voor den vree heeft dn zijn rijk verkoren. Dees roemer, dien gij ziet, en kan u niet vermaken; Komt in en proeft het nat, het zal u beter smaken, Maar ziet eens, wat hier achter staat: Betaal eerst, eer je henen gaal Ik laat preken, die preken lust; Ik ruim mijn plaats en leg in rusl Aanzien dioet gedenken, Niet te eten, doet de maag krenken. (Wordt voortgezet). Vereffening. Baron: Ge zegt, als ik u uw geld terug geef, zult ge mij ook weer leenen. Schuldeischer (Politiek): Zeer zeker, meneer. Baron: Welnu, laten we dan zoo han delen 1 Ik geef u niets terug en gij leent mij niets meer. DB OVERWINNAAR. Een duel op zee. De storm was opgestoken, en de „Jose- phine" danste een wilden dans op de on stuimige golven.-Zich saampakkende wol ken verduisterden het licht van den he mel, en het water was als de spiegel daarvan al donkerder en zwarter ge worden, zoo zwart als inkt te langen leste. En op die onheilspellende wateropper vlakte, buitelden de golven met koppen van wit schuim, al wilder en woester. Rondom, allee -even doodstil, angstig zwijgend, alsof de geheimzinnige krach ten, die den wind voor zich uitstuwden en de golven opjoegen, een oogenblik op adem wilde komen, alvorens ze zich ge heel wilden ontketenen. Dan eensklaps de orkaan in heel aijn geweldige kracht, zijn woeste grootheid, De luiken van den schoener waren ge sloten, de zeilen geborgen. De man aan bet roer was stevig vastgesjord met een ®terk koord, dat hem ontelbare malen om bet lijf gebonden was. De masten kraakten onheilspellend. En de „Josephine" danste steeds voort, «■n op de hoogte van een reusachtige golf, dan ver in de diepte tusschen twee golven in, ondanks d'e hevige pijn; die baar het wegslaan van de brug en van oen deel van het tuigage veroorzaakte. Ja, ze hield' zich goed, de „Joeephine", ïnethaar nat zeil, dat zij] hangen liet ais een aangeschoten vogel zijn gekwetsten vleu gel; zy dacht niet aan haar tollet, noch aan haar pijnen, maar richtte zich fier op, ai haar kracht verzamelend in haar voor oven, waannede zij mat geweld de water Raak. Advocaat: Hoor eens van Zwabberen, ik zie den schurk in uw oogenl Van Zwabberen: Ja, als u zich in mijn oogen spiegeltl Dat zal wel, meneer de advocaatl massa doorsneed, de woedende elementen trotseerende. Die aan het roer stond Pierre Ledan- tee was een stevige knaap van vieren twintig jaren. Hij -gedroeg zich* kranig, want onder zijn geoliede kleeding klopte een flink, fier zeemanshart, dat zonder vrees was. Hij bevond zich alleen aan dek in dien vreeselijken nacht, op dit schip waarover het water heenstroomde eq dat zulke dwaze sprongen maakte. Tweemaal had de kapitein zijn getaand gelaat uit het luik gestoken en aan Pierre gevraagd of hij nog leefde. Maar dan was hij maar weer gauw naar beneden gekro pen, bij de equipage, die daar lekker warm zat in de tabakswalm en den geur van teer en visch, en die zich den tyd bekort ten imet kaartspelen. Immers, aan Pierre kon je de boel over laten! Als er iets te redden viel zou Pierre de schuit redden en als er gewaakt moest worden, wie zou er dan trouwer en stand vastiger waken dan Pierre? Pierre was beter te vertrouwen dan jezelf! Pierre zag uit met dubbele attentie. Hij. meende, dat men niet ver van de kust moest zijn, en dat die wilde jacht over de golven den Schoener wel eens te Paim pol kon brengen veel vroeger dan men wel dacht. En tot tweemaal toe had hij al gemeend], heel ver in den nacht een licht te hebben zien schitteren, dat niets anders kon zijn dan dat van een vuurtoren. Dan was alles weer verdwenen in dien groqten zwarten chaos, en hij had zich zelf gezegd 4at hij moest droomen, dat Paimpol nog wel ver weg moest zijn, heel verl En een diepe zucht was uit zijn borst geweld. Want die vreugde van het „huis toe'- werd hem vergald! door een vrees, die zijn hart onstuimig deed kloppen: de vrees zich van aangezicht tot aangezicht te zien met hot liefste, het aardigste, het bemin nelijkste meisje van alle meisjes op de we reld: tegenover Jeannie, do dochter van Jean Gouédia DIALOOG. De volledige lijst Heb je gelezen In de Telegraaf? Natuurlijk! De getij tafels van de Hollandsche badplaatsen. Juist „V-an de Voornaamste daartoe in aanmerking komende plaatsen langs de kust van de Noordzee schrijft de krant! Dat is Schiermonnikoog. En Egmond aan Zee. Bergen aan Zee. Wijk aan Zee. Zandvoort! Noord wijk aan Zee. Katwijk aan Zee. Scheveningen Hoek van Holland! Oostvoorne. -> Domburg! Westcapelle. Hoor jeOostvoorne. En Westcapelle IJmuiden staat er heelemaal niet op! En tusschen Schiermonnikoog en Egmond aan Zee is niks Daar woont niemand en daar is geen strand en daar komen geen menschen. Neen Helder bestaat niet meer. Van Huisduinen hebben ze aan de Telegraaf nooit gehoord; - Nee Wel van 't eiland Wightl En van de Riviera. En van Oostvoorne en Westcapelle. En Hoek van Holland! Dat is nou 'n „groote" krant! - Met zeven en twintig honderd dui zend abonnees door het heele land. Bonsjour. Saluut! DE ONGEBRUIKTE SCHATTEN. Er zijn tegenwoordig momenten, dal je zoudt zweren, dat onze haven schijnt go- leg en te zijn in het hartje van Zeeland inplaata van op het noordelijkste puntje van het vasteland van Noordholland. Vooral als onze eigen visschersvloot haar geluk beproeft op die 'Noordzee, zoo dat er langs den geheelen kant geen eigen vischschuit is to bekennen en de oorlogs schepen, groot en klein, ergens aan het manoeuvreeren zijn, komt het voor, dat we een groot aantal motorvisschersvaar tuigen met voor ons eenigszins qpge- wone letterteekens, zooals PS, BRU, KJE, ZZ, enz., op den kop, aan den steiger ge meerd zien liggen» Als we dan wat dichtei»bijkonien en we hooren de visschers met elkaar koeterwa len en we hooren dan van „eel", inplaats van „heel'' én van „gek" inplaats van „hek" dan weten we wel waar de wind vandaan komt en dat we met rasechte Zeeuwen te doen hebben- Wat die hier -dan eigenlijk komen dloen en dat in zoo'n groot aantal? Dat is het nu juist, hetgeen eenigszins onze aandacht waard is. Ze komen hier, in de buurt, schatten vandaan halen, schatten, die we eigenlijk Zij waren buurmans-kinderen ©n het kwam hun. -voor, hem zoowel als haar, dat ze elkaar altijd gekend: hadden. En groo- ter wordend was hun vriendschap in een veel levendiger gevoel veranderd en bel den hadden elkaar trouw beloofd. Vader Ledantee dacht er al ernstig over J-eannio voor zijn zoon ten huwelijk te ga dn vragen, toen eensklaps een onvoor ziene gebeurtenis zich voordeed. Jean Gouedic. had aan heel Paimpel dloen weten, dat Louis Didier d© zoon van Didier den rijken reeder een pracht van een jongen met een schitterende toe komst, zich in het oog loopend met zijn dochter bezig hield, qu dat de jongen dol zou zijn, indien hij hem tot schoonzoon zou nemen. Hij had er wel ooren naar, want immers zou dan het lot van zijn kind verzekerd! zijn- Toen Pierre dit hoorde, hadi hij een ge voel alsof .hem de grond onder de voeten wegzonk! Het was d© vernietiging van zijn schoonste droom, van «1 zijn verwach tingen, ach dacht hij, van zijn leven. Er tegen strijden? Hij kon er niet aan den ken! Was er te strijden tegen den rijken Didier, een mooien jongen, den knapstenl Een zoon van een reeder, terwijl hij. Ach daartegen was niets te beginnen. Toen die oude Gouedic echter hoorde van het geheim'van Pierre en Jeamnie, had hij besloten er nog eens rijp over na te denken. Hij' had! geëischt, dat de beid© jonge mannen zich' voor een poosje zou den verwijderen. Jeannie moest gelegen heid hebben haar hart nog eens te raad plegen. Misschien zouden do beide man nen haar vergeten. In ieder geval1, ze wa ren nog heel jong.D© vischtijd was geopendZe moesten zes maanden naar zoo. Daarna zou men verder zien. Er was dan tijd tot nadenken. Didier en Pierre hadden dienst geno men, en bet toeval bad gewild, dat zij wa ren aangemonsterd! aan boord1 van het zelfde schip» Tusschen hen beiden was de verhouding zeer gespannen. Pierre deed tqeestal of zelf hier zoo best kunnen gebruiken en die we toch zelf, zoo goedl als onaange roerd laten. Al die vaartuigen, die zich, als ze tegen den avond hier aankomen, ophoopen aan den buitenkant, hebben vóór dag en dauw reeds weer den motor aangezet en steven nen naar de mosselbanken, waar ze, ft no time haast, do schuiten vol mosselen korren en die naar hun heim brengen.- Het zijn meest allemaal jonge mosselen, zjg. zaad, die zo meevoeren naar Zeeland, waar ze op hun mosselperceelen worden uitgezet, om, na een zeker groeiproces, weer t© worden opgekord en t© dienen voorv consumptie-artikel naar België, Frqhkrijk en Engeland» De vraag naar dat artikel is zóó groot, d'at d© Zeeuwsche stroomen zelf niet voldoende mosselen kunnen produoee- ren om aan de geweldige buitenlandsche vraag te voldoen. Een oord, waar, schier naar hartelust, op gegrasduind kan worden door de Zeeuwsche visschers, is het Noordelijk deel van de Zuiderzee, de z.g. Waddenzee. Al sedert een reeks van jaren komen dergelijk© vaartuigen de mosselen weg halen en inderdaad' hebben ze daar schat ten verzameld die, ze naar Zeeland sleep ten, waar ze ze natuurlijk voor een groot deel verteerden. Eigenaardig mag het heeten, ,dat hier ter plaatse zoo betrekkelijk weinig in hpt artikel mosselen wordt gehandeld. Waar als 't ware het materiaal hier voor het grijpen ligt en de vraag, getuig© het weghalen door de Zeeuwen, groot is eh groot blijft, nüschien zelfs nog toe neemt, komt men toch tot het stellen van de vraag, waarom ook hier men zich niet meer toelegt op het visschenen verhan delen van mosselen. Het moge dan misschien zijn, d'at de Zeeuwschemosselen een beteren naam hebben en misschien door de bodemge steldheid der Zeeuwsche stroomen ook wat vetter en smakelijker zijn, zoodat het gemakkelijker is de „Zeeuwsche" mosse len aan den man te brengen dan de niet Zeeuwsche, toch zal, naar het ons schijnt voor die niet 200 „gerenommeerde" mos selen wel een afzetgebied' zijn te vinden, omdat, naar men verzekert, de vraag het aanbod verre overtreft. En al mag het waar zijn, dat het niet gemakkelijk is, goede solide klanten te vinden, toch is door aanhouden meest al tijd wel iets beredkt. Zoo zien het ook d© Denen op het go- bied van den palinghandeL Toen Engeland niet voldoend© prijs gaf voor de Deensche paling, hebben d© De nen een uitweg gezocht naar ons land. En ze hebben suoces gehad, want reeds twee maal van dit jaar is hier een motorschip met een (ading van duizenden ponden paling geweest, die gretig van de hand gingen. Dezelfde motor maakte ook een reis naar IJmuiden, waar het schip in een minimum van tijd leeg was. Zoo ook, kan het misschien met „onze" mosselen gaan, als er een schip met mos selen wordt gezonden naar een Fransche haven, want vooral in Frankrijk is veel vraag naar die schelpdieren. Het is slechts een idee. Misschien wordt er iets voor gevoeld en misschien heeft men er wat risico voor over. Zooals ik in het blad' ,;De Olympiade" las, hebben de stugge Hollandsche Kaas koppen altijd nog iets bereikt als ze hun stoer© schouders onder een zaak zetten. Moge dat ook zoo met de mosselen zijn, Misschien is het dan mogelijk, dat onze haven niet meer gaat gelijken, zoo nu en dan op een Zeeuwsche, doch dat bij voort during op de boorden der schuiten, welke in de buitenhaven gemeërd liggen, te le zen zuilen zijn de letter „HD" en dat ze voor een deel „afgeladen" mogen zijn met de donkere lading van de schaaldieren: de mosselen» hij zijn medeminnaar niet zag. Maar kruisten zijn blikken die van Didier, dan las hij er een geweldigen haat in. Vastgebonden bij het roer, in dien vree selijken' nacht, in welken de storm gier de en een ondoordringbare duisternis het schip omhulde, dacht Pierre er aan, hoe den volgenden dag de „Josephine" te Paimpol zou binnenvallen, hoe hij Jean nie zou wederzien, en hoe deze wel den knappen Didier boven hem verkiezen zou dien .Didier die daar beneden was, on der zijn voeten, in het ruim, met de an deren zich vermijdend, terwijl hij waakte en streed, alleen, in dien zwarten nacht voor de -veiligheid van allen. Plotseling, op ©enige passen afstands, daar waar onophoudelijk de golven over het schip heensloegen, meende de jonge man iemand te zien, die zich vasthoudend aan de verschansing, op hem afkwam. Pierre herkende den man, die onge merkt uit het ruim was gekomen, ter stond: ^Didier." Het was inderdaad Didier, die hl be schonken toestand op hem afkwam, met hot mes tusschen zijn tanden, Toen hij vlak bij was, zei hij: „Morgen zullen we te Paimpol zijn. Een van ons beiden is dan te veeL Laat ons de zaalc daarom hier uitvechten. Neem j© mes ik heb het mijne. „Didier," ga weg, riep Pierre uit, „je weet niet wat je zegt." „Trek je mes, zeg ik je, als je geen' laf aard ben „Didter, hinder me niet. Ik heb al zoo'n moeite om koers te houden. „Wat hindert dat! Laten we naar den kelder gaan, zooveel te beter. Je begrijpt me toch? Jij wil Jeannie en ik wil haar1 ook! Trek je mes, kerel..a „Ga weg, Didier. „Wil. je niet? Goed! Dan maar an ders. En Didier wierp zich op den jongen man. Deze had al halverwege het touw los geknoopt, dlat hem vastgebonden hielA Met ©en satanisch en lach brulde zijn lagen AANTEEKENINGEN OVER KUNST, LITERATUUR, ENZ. HL In ons vorig stukje deelden wij een staaltje mee van overdreven Kloos- aanbidding door een der hedendaagsche jongere auteurs. Korten tijd daarna kwam ons een dergelijk staaltje van Henriette Mooy onder de oogen. Henriette Mooy debuteerde in de N. Gids met een wel aardig geschreven herhaal van een acht- daagschen fietstocht door ons land, doch haar verder werk zakte al sterk af, haar stijl is vermoeiend en druk. Ook zij schijnt door de Kloos-bacil te zijn aan gestoken. Wij zullen thans niet vermelden wat zij over den Meester schrijft; wij willen evenwel eens een andere sten; doen hooren, nl. die van M. O, yan de Roovaart, een bekend Amsterdamsch musicus, re- daoteur. van „de Muziekbode", een door de firma Kessels uitgegeven maandblaadje. In het November nummer van 1923 schrijft Van de Roovaart een artikeltje „Uiterlijk en innerlijk". Hij citeert daarin een meening van een criticus over den be kenden dirigent Weingartner, waaruit blijkt, dat ook op het gebied der muziek dezelfde overdreven persoonsaanbidding bestaat. Jammer genoeg vermeldt v. d. R. niet de bron, waaruit hij zijn beschouwing heeft geput, zoodat wij niet weten wie dit geschreven heeft. Het doet er trou wens ook niet toe. De onbekende journalist dan schrijft over Felix WeingSrtner: „Men heeft niet het gevoel, als zou een ijdel, een vaniteus persoontje zichzelven. op den voorgrond willen stellen, neen, men krijgt den indruk, dat een uitver korene, een, die den stempel van het goddelijke op het voorhoofd draagt, een priester van het ideaal, uit zijn verheven eenzaamheid daalt, om te verkondigen, wat de geest hem beveelt te getuigen, om daarna weder te verdwijnen. „Zelfs in de uitdrukking van het gelaat vindt men iets van het boven omschrevene. Trouwens, bij alle werkelijk groote kunstenaars vindt men een soortgelijken karaktertrek, die zich ook in hun uiterlijk weerspie gelt. Men herinnere zich Rubinstein, J oachim enz." (Spatiëeringen van mij J. Br.) Van do Roovaart, Uit citeerende, merkt nuchter op, nadat#hij gezegd heeft aan de verdiensten van* Weingartner en dus de appreciatie van de woorden van dezen criticus niet te willen tornen, dat het laatste gedeelte van. dit citaat, namelijk, waarin" gezegd wordt, dat alle groote kunstenaars in hun uiterlijk blijk zouden geven van hooger ontwikkeld zieleleven, onjuist is. De kunstgeschiedenis leert ons juist het tegendeel, zoo zegt hij. „Het uiterlijk van Chopin of Weber, om een paar beslist groote mannen te noemen, is dat geweest van een zwakken tering lijder en niemand had in dat gelaat een trek kunnen vinden, die hem hun groot heid bad verraden. Mirabeau, die door bezielend woord het volk medesleepte en leidde waarheen hij wilde, had een af- stootend, pokdalig boemansgezicht. Vol- taire, schitterende denker, Rousseau, hervormer en filosoof, zijn berucht ge weest om het leelyke, onedele en weer zinwekkende van hun gelaat... Rembrandt, die zich rijkelijk in het portretteeren van zichzelf geoefend heeft, ziet er op het conterfeitsel uit zijn besten tijd uit als een kranige branie; op ouderen leeftijd als een mopperige, domme boer. Ik geef toe, dat diep nadenken sporen op het gelaat aanbrengt en dat Beethoven's gelaat b.v. onmiskenbaar den denker verraadt. Maar het hierboven geciteerde gaat verdrt- en wil het edele van karakter in 't gelaat terugvindenhelaas, Beet hoven's tijdgenooten schijnen slechte gelaatskenners te zijn geweest, want de miskenning is Beethoven's lot op aarde geweest, en zelfs een denker en menschen- kenner als Goethe vermocht niet in Beethoven's uiterlijk, zoomin zelfs als stander: „Ben je vastgeknoopt? Zooveel te erger voor je.W© zijn alleen man netje - Didier, bega geen misdaad!"- De ander barstte in hoonlachen uit Dan brak een zware golf op het dek, een snijdende kreet weerklonk: Didier lag in zee. „Man overboord". Nog geen armlengte kon men voor zich uitzien. De hemel en d© zee wilden dood en verderf. Verschrikt zagen de matrozen elkaar aan, zich vastklemmend' aan de verschan sing of aan de touwen, om niet meege sleurd te worden. JDaar klonk weer een kreet: een ander aan het roer. En met de lijn, met welke hij; was vastgebonden, nu slechts eenmaal om zich heen, sprong Pierre in het water zijn vijand' achterna. Den volgenden dag, met een wolken- looze hemel en een vriendelijk lachende zou, over de tot kalmte gekomen zee, liep de „Josephine" met al haar zeilen bol van een lekker briesje, statig en fier, hoewei een weinig gehavend, de haven van Paim pol binnen. Een groote menigte, daar tegenwoordig, scheen met angst do terugkomst van het schip te hebben verbreid'. Toen het vaartuig vastgemeerd lag, sprongen twee mannen aan wal. De een groot, sterk, welgebouwd', een mooie knap pe jongen, trok zijn metgezel bijna met geweld mede, naar een groep, die zich op eenigen afstand' hield. Daar aangekomen bleven bpiden staan voor ean verrukkelijk schoon meisje "van achttien of negentien jaar, dat hen reedd gezien lfhd en verbaasd was, omdat ze zoo hand in hand liepen. Didier dluwd© Pierre vooruit en zeide: „Jeannie, ik ruim het veld voor heml Hij is je waard» Hij is een held, een echte man en ik.... ik ben een lafaard'.... Wees gelukkig Pierre, je verdient het. I 't Juttertje Overgeschreven door CAREL BRENSA. (Nieuwe Serie Luifelschrift. Luifelschrift. Laathet kostelijkst van al U mht roekeloos ontslippen; Op een bordje. BIJ een kleermaker. In een stads-herberg. Op een weeshuis. Luifelschrift. t Glasschrift. Bij een advocaat. J Ölasschrift. Grafschrift. Grafschrift. Glasschrift. Op een uithangbord onder een roemer. Grafschrift op een predikant. Voor een gaarkeuken. Robinson.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1924 | | pagina 7