VOOR DE VROUWEN
iiT1,;; tsfit"nM„n
d* Uf IÏSSS 7V" ze
Zonderlinge lotgevallen g
in het Dageüjksch leven
Op den zijgevel weer een voorstelling
van een driemastharingibuis.
Toen kwam ik in de welvarende Beem-
ster, waar, gezien de prachtige boeren
huizingen', neen, ware villa's, wel dikke
boeren moeten wonen.
r De Beemster, drooggelegd door Leegh
water, Is zeker wel de welvarendste.
Het ziet er alles veel rijker uit dan in
den Rijper en Scermer polder, waar ik
zooeven uitkwam.
Toen zijn daar fondsen gevormd, die
men nog heet de „vischbuul", zooals de
gemeenteveldwachter me vertelde.
Die vischbeurs zorgt voor de weeskin
deren, voor aanleg van wegen, voor elec
trisch licht en voor andere dingen van
weldadigheid.
En, zooals de veldwachter het een wei
nig ondeugend zelde: „voor een flink maal
ieder jaar aan de heeren bestuurderen,
die rekening en verantwoording moe
ten doen aan de gemeente".
Niu, wij gunnen ze dat van harte, want
het kan blijkbaar lijden en voor wat,
hoort wat.
Doch ik leg zoo dadelijk mijn pen neer,
want het zonnetje en' de blauwe lucht
lokken weer naar bulten.
Aanstonds stop ik mijn pijp, ga langs
de sappige velden en hier of daar werp
lk me neer, den hoed over de oogen ge
schoven en ga ik genieten van de zalige
heerlijkheid van het niets-doen.
Doch eerst meende ik mijn ziel te (moe
ten ontlasten van iets onbehoorlijks ge
pleegd tegenover moeder natuur en van
daar mijn amende honorable.
Tot ziens in ons heerlijk Heldertje,
waar de zee mij nu reeds verlokkend
wenkt in mijn geest.
Dubbelzinnig.
Bim (na een partijtje): Ik gevoel me
zoo ellendig, alsof mijn hersens uit mijn
hoofd genomen en aan een ander gegeven
zijn. En Jij?
Baan: Ik gevoel mtJ nog ellendiger; "t
is net alsof lk jou hersens gekregen heb.
Al te erg.
Aan ^ien lag dat
Het menschelljk aanschijn.
In het Protestantsohe Dult&chland be
sloot in 1692 de Landdag te Dresden, na
lange discusslön, dat een pruik den ziele-
herder niet onteerde of misstond. En
B.
hek, zoodat ik wel moest afstappen. De
pachteres vroeg 2V» cent en daar ik
meende, dat een tolhek thans nog een
wnicunn is, vroeg ik haar het een. en an
der. Ze vertelde me, dat ze het tolhek had
gep aelit voor 10.per week en ik
deed uiting aan mijn conclusie, dat dan
het verkeer toch nog wel druk-moest zijn,
wilde ze daarme uit kunnen. Ze lachte
en gaf daarop geen antwoord, doch 't
was mij voldoende om daaruit te beslui
ten, dat het nog wel een behoorlijk be-
staantje gaf.
Even verder (ik was in Oraft aange
land) zag ik als weerhaan op den toren
een zeemeermin staan en ik vroeg aan
iemand, die daar in zijn boezeroentje zijn
pijpje stond te lurken of er ook iéts
merkwaardigs in de kerk was te zien.
„Behalve wat zerken" (die ik echter wel
had willen1 zien) „is er niets", was het
antwoord.
Iets verder bleef ik staan voor het raad
huis van Oraft, dat, in 1909 met rijkssteun
gerestaureerd, een prachtig staaltje te zien
geeft van oud-Hollandsche bouwkunst. In
den gevel het wapen van Oraft, een gou
den boom, waarvoor een' koe; een beeldje
van Prins Maurits; op de hoeken het
beeld der gerechtigheid en een beeld met
in de-handen1 den' spiegel der waarheid.
Terwijl ik daar naar kijk, komt de man
met het boezeroen naar me toe en vraagt
of ik het raadhuis wil zien,
„Oraag."
„Ja, zie je, ik ben de geimeente-veld-
wachtér." Uit zijn zak komt de sleutel en
iri een oogwenk staan we in eert oud-Hol
landsche omgeving; een tegelmuur, waar
op in hoofdzaak oude haringbuizen staan
afgebeeld. Zware eiken ibalken steunen
het geheel. Een eikenhouten trap leidt
naar boven, waar de raadzaal is.
Een eigenaardige bekoring komt over
me, want ik waan me jn een tijd, toen
het in de vroedschap heel anders ging
dan tegenwoordig.
Op de zwaar eikenhouten tafel staat
het rek met de gouwenaars met den dop
er op en: ze zien1 er zwaarberookt uit.
„Wordt Van die pijpen nog steeds
gebruik gemaakt?"'
„Nu niet meer, want sinds de even
redige vertegenwoordiging rookt men si
garen en cigaretten, doch de pijpen van
de rijke boerenraadsleden, zooals ze die
gebruikten, zijn in het rék blijven staan."
Een schouw waaronder den vuurhaard
met vuurscherm tegen den muur. Op een
documentenkist een zware offerkist van
1623, waarop geschilderd: die den arme
geeft, leent den Heer. Tusschen de zolder
balken een vakje, haast niet in het oog
loopend, waarin, in angstige dagen, de
gewichtige documenten werden geborgen.
De veldwachter-bode vond het alleen
jammer, dat hij de koperen kroon niet
meer uit elkaar kon nemen en kon poet
sen, omdat er nu electrisch licht in brand
de. Doch hij dacht nog met genoegen
aan den' tijd, dat hij de kaarsen in den
kroon mocht ontsteken'. Ook hier
overal tegels met voorstellingen van ha
ringschepen evenais in de secretarie en
in de burgemeesterskamer. Een prachtig
knus oud-Hollandsch raadhuisje, dat mijn
omrit al reeds geheel waard was.
Daarna peddelde ik naar de Rijp met
haar eveneens oud-Hollandsch raadhuis
van 1630, waarop ook de visschende ha
ringbuis vborkomt en dat als wapen
heeft: twee gekroonde haringen op een
blauw veld. Een gedenksteen aangebracht
in den zijgevel zegt, dat Leagbwater in
1575 dat gebouw had gesticht.
Leeghwater, de groote waterbouwkun
dige. die langen tijd zelf onder water kon
zijn, daar peren kon eten, kon schrijven
on een trompet 'bespelen.
En het vele goede wat in de Rijp en
de Schenner aan liefdadigheid en instel
lingen van nut wordt gedaan, is te dan
ken aan de rijke opbrengsten der haring
buizen.
Roblnson.
Een boer, die in het ziekenhuis ge
opereerd was, riep, toen hij uit de narcose
ontwaakte en zich weer bij z'n lotgenoten
op de ziekenzaal zag, gelukkig uit: «Dat
is best afgeloopenl"
„Nou," liep de man in het bed rechts
van het zijne, „dat is zoo zeker nog niet.
Ik moest weer opengesneden worden, om
dat de dokter een spons in m'n body had
laten liggen."
„En bij mij was er een instrument in
blijven zitten, dat er weer uitgehaald moest
worden," sprak z'n linker buurman!
Op hetzelfde oogenblik werd de deur
geopend en de dokter riep naar binnen:
„Heeft iemand mijn paraplu gezien!"
„Lieve menschen," riep ons boertje bleek
van schrik, .die heb ik dan nu zeker bij
me, en hij viel in zwijm.
Een jonge man ging voor het eerst als
reiziger voor zijn firma naar Friesland.
In Leeuwarden ontmoette hij een ouden
handelsreiziger, die hem vroeg, hoe het
hem gegaah was.
„Beroerd", antwoordde hij. „Ik ben over
al, waar ik kwam, fieleedigd."
„Dat is zonderling," zei de ander. „Ik
reis nu al veertig jaar hier in deze pro
vincie; het is me gebeurd, dat ze m'n
monsters op qtraat smetenze hebben me
bij m'n kraag gepakt en de trap afgegooid
ik kan niet ontkennen, dat ik nu en dan
wel eens in de goot terécht gekomen ben,
maar beleedigd neen, dót hebben ze
me nooit! B.
UIT DEN PRUIKENTIJD.
Het gebruik van valsoh haar was in
de grijze oudheid niet onbekend. Reeds
Astyajges zou, volgens Xenophon, een dik
ke pruik gedragen hebben, evenals, vol
gens Latijnsche schrijvers, keizer Otto.
Die van keizer Commodus mqet met
welriekende stoffen bestreken zijn ge
weest en imet goudstof bestrooid. Martia-
les noemt de pruiken zeer eigenaardig
„personae capitis": hoofdmaskers.
Ook in den loop der middeleeuwen be
diende men zich er van hij gebrek aan
haar. Doch eerst in de 16e eeuW begon de
noodzakelijkheid ze meer eni meer in de
mode te brengen, vooral in Frankrijk,
waar destijds de verfijning der zeden en
de kale hoofden hand over hand toe
namen.
Toen werd de pruik uit haar vroegeren,
zeer primitieven toestand tot grqoter vol
komenheid gebracht. De artistieke prui
kenmakers klommen tot den rang van
zeer gewichtige kunstenaars op.
Zekere Gervais, te Parijs, vond het
vlechten van haar tusschen zijden draden
uit, en gaf tegelijk aan de pruik dien wijd-
schen omvang, waarmede zij in het jaar
1620 voor het eerst op het hoofd van den
abt de la Rivière prijkte.
Anderen schrijven de invoering dezer
groote pruiken toe aan zekeren Cavalier
Philippine de Varan, een bekend mode
gek van die dagen, die door het Parijsehe
volk in menig opzicht belachelijk gemaakt
werd.
BIJ de pruik behoord© een stijve deftig
heid. Zelfs het dansen moest er den In
vloed van gevoelen. Men vond de Menuet
uit, omdat elke vluggere dans de kleeding
van dien tijd oogenblikkelijk in de war
gebracht zou hebben.
Hoe zeer zich aan de pruik een begijip
van waardigheid hechtte, blijkt duidelijk
hieruit, dat zij nog lang na haar eigen
lijken bloeitijd een onafscheidelijk attri
buut bleef van den geleerde, den geeste
lijke en den geneesheer, die door het afzet
ten van hun sneeuwwit gepoederde, drie
dubbele allongepruik zeker veel van hun
prestige zouden hebben verloren;
Schopenihauer noeftit <je pruik het wel
gekozen zinnebeeld van een zéker soort
geleerden, „wier hoofd zij met een rijk
dom van vaisch haar voorziet, evenals hun
wetenschap, slechts (bestaat ln het aan-
leeren van anderer gedachten."
Voor den geneesheer bovenal was nog
in het begin der 19e eeuw de pruik op het
hoofd even onmisbaar als de kleine zwart
zijden ohapeau-bas onder den arm, de gou
den snuifdoos in den zak en de dikke
wandelstok met zwanen knop als steun
punt onder de kin van het denkende
hoofd. -
Hoeveel opgang de pruik bij de rechts
geleerde faculteit maakte, daarvan getuigt
haar onsterfelijkheid in het Engelsche
parlement.
Ook de geestelijkheid kon langen tijd
niet van haar scheiden, hoe vinnig zij
haar in den beginne ook bestreden had.
Verschillende Italiaansche synoden hadr
den er tegen geijverd; er bestaan pause
lijke besluiten van 1693, 1708 en 1729?
waarbij den Roomsch-Katholleken pries
ters het dragen van prulken verboden
werd.
In weerwil daarvan kan men zich den
abbé aan het Fransche hof uit dienzelf
den tijd niet indenken, zonder zijn net
gepoederd pruikje.
kort daarna werd zelfs te Leipzig besloten
dat het gebruik van vaisch haar evenmin
zonde was als dat van wol of veeren.
Een weinig later was de pruik voor
denpredikant hetzelfde wat zij voor den
dokter was.
Zoo gaat het meestal tusschen de gees
telijkheid en de mode; zij leven in een
eeiiwigdurenden strijd, waarin echter de
laatste steeds, langzaam maar zeker,
triomfeert.
In den beginne verzet de kerk zich met
kracht tegen het indringen van nieuwig
heden. Maar zoodra die nieuwigheden
algemeen zijn geworden of om zoo te
zeggen hun reuk van haute nouveauté
verloren hebben, neemt zij' ze evenzeer
aan als de rest van het mensohdom.
Alleen de Puriteinen in Engeland en
de Piëtisten in Dultschland hebben de
pruik nooit willen aann©m©n-
Kernachtige gezegden.
Een grenadier van het leger van den
graaf van Saxe, die op stropen was, werd
veroordeeld om gehangen te worden. Het
geen hij gestolen had was ter waarde van
ongeveer zes livres.
De maarschalk, die hem naar de straf
plaats zag yoeren, riep hem toe:
„Welk een ellendige kerel zijt gij, om uw
leven voor zes livres in de waagschaal
to stellen
„Wat duivel, generaal," antwoordde
de grenadier, „ik waag het wel alle dagen
voor vijf stuivers."
Dit gevatte antwoord redde hem het
leven.
Men vroeg eens aan Agésilas, welke
deugd de grootste was, de rechtvaardig
heid of de dapperheid.
„Als alle menschen rechtvaardig waren."
antwoordde hij', „behoefde niemand dap
per te zijn."
De bekende gestrenge rechter Jeffries
wees eenB met zijn stok een man van zeer
ongunstig uiterlijk aan, die op de bank
der beschuldigden zat.
„Daar is een groote schurk aan het
einde van mijn stok," zijde bij.
„Aan welk einde, mijnheer?'' vroeg de
beschuldigde, met het onnoozelste gezicht
ter wereld.
Een mijnheer keerde op zekeren avond
knorrig huiswaarts.
„Een centje, mijn goede mijnheer, een
centje als je blieft!" riep een kleine be
delaar naast hem.
„Ik heb geen klein geld bij me," was
het snauwend gegeven antwoord.
De kleine' liet zich echter niet afschrik
ken, maar volgde den heer op de hielen,
onophoudelijk zijn bede herhalende.
„Jongen," zei de heer zich omkeerende,"
ik geef nooit aan armen."
„He," zei de knaap direct daarop, „aan
wie geeft u dan?"
De heer glimlachte ep haalde een kwartje
uit den zak.
„Daar, jongen," zeide hij ik geef aan
pientere lui. B.
Nog „Iets warms" voor de
kille uren....!
De vorige week hebben we ons kunnen
vergasten aan het keus maken voor een
gezellig „dingske" voor de kille oogen-
blikken dan hoofdzakelijk avonduren
welke we noodgedwongen gedurende den
zomertijd moeten doormaken.
Want niettegenstaande we ons de laatste
dagen nog al mogen verheugen in de
goedgunstigheid van moeder Natuur, die
ons rijkelijk overstroomt met gouden zon
nestralen, zoodat w^ ons eens als 'n ge
noeglijke ptfes kunnen koesteren..; We
weten 't heel goed: Niets verandelijker
dan 't weer ia Holland 1
Zoo ben je gezond en zoo giert er een
koude wind over ons heen ook al is 't
dan hartje zomer 1
En als we de allerlaatste berichten
mogen gelooven, dan staat er ons zelfs
nog heel wat anders van dien aard te
wachten. Want er is uitgemaakt, dat de
door de wateroppervlakte van onze pla
neet geabsorbeerde zonnewarmte bedui
dend laag is tegenwoordig.
En aangenomen dat het wiaar is, dat deze
meerdere of mindere zonnewarmte onze
temperatuur over langeren termijn regelt
dan moet het even waar zijn, dat de
aanstaande zomers verre van warm zul
len zijn.'Ja: zelfs moet het niet uitge
sloten wezen, dat we zooiets kunnen ver
wachten als 'n Jaar zonder zomer II...
We zullen afwachten, maar ik vind aan
leiding het hier toch even te memoreeren,
omdat de mode hier wel degelijk mee te
maken heeft 1 Als deze voorspelling meer
definitief vast stond, dan zoudt u eens
zien hoe de mode zich hiernaar zou pogen
te richten 1 Dan kregen we heel andere
kleeding en stoffen en vormen I
Maar voorloopig zullen we er wel niets
van merken, omdat de 2omerlooze jaren
voor 't moment niet meer zijn dan een
meteorologische voorspelling
De Modecréateurs zullen er zich dus
nog niet aan stoken. Hoogstens afwach
ten
Dat doen wij dus ook maar. Afwachten I
En in „afwachting van dat afwachten"
houden we ons bezig met dat wat we
„weten" I
We weten, dat weongeacht het feit,
dat we vacantie hebben zoo nu en dan
een killen middag of een heel killen dag
kunnen beleven. En dat we het meer dan
zonde vinden om thuis te blijven zitten.
Zonde, omdat we 't vervelend vinden,
terwijl je je dit of dat had voorgesteld
of zelfs al afgesproken!
Zonde, omdat het genieten van de bui
tenlucht zoo uitstekend voor onze gezond
heid is eu we daarop als t ware den
geheelen winter gevlast hebben...
Dusbreekt er eens zoo n fataal mo
ment aan, dan zien we er tegenop om
thuis te blijven en we zien er eveneens
tegenop om wat je noemt n mantel aan
te doen. Want zeggen we: „Hel dat is
zoo saai... Dat voelt ineens aan of je al
direct weer midden in den herfst zit 1
Dus we zoeken watl
Die bekende wollen jasjes vinden we
toch eigenlijk voor den middag met ge
kleed genoeg... We gaan onszelf lastig
vinden
Maar Vrouwe Mode niet hoor I Zy vindt
ons als vrouwen altijd precies goed want
wij houden haar «fantasie en haar activi
teit gaande.
En dat is heel goed. Want de Mode is
in haar wezen actief en wil graag tot veel
werk aangezet worden. Haar brein loop t
over van allerhande fantasieën en als wij
vrouwen nu.niet zoo buitengewoon veel-
eischend waren, dan zou zij op een gegeven
oogenblik geen raad weten met haar ener
gie en haar vruchtbaar brein zou verdor
ren I
Derhalve: la Reine Mode zal onshelpenl
Zij zegt:...
Wanneer een zomerdag wat kil is of
dreigt te worden en u wilt toch graag
overeenkomstig uw plannen uitgaan, dan
is u zeer gebaat met 'n kleedingstuk, dat
in haar wezen eigenlijk niets anders is
dan 'n soort sierlijke, breede shawl
1)1 hoNu niet zoo dadelijk mopperen 1
Luister eerst yerder:
Een shawl jamaar nu komt 't
er maar vooral opaan de goede te nemen
en dan om deze goede goed om te doen 1
Want het is deze maal heel niet de be
doeling 't dingske om uw hals te draaien.
Maar
Enfin: Ziet u eerst de teekening maar
eens goed aanl
Zóó moet 'tl
Wanneer u deze shawl zelf maken wilt
en dat is geen heksentoer l dan
neemt u daarvoor een lap dammassee-
zijde in een fijne, niet te lichte tint.
Nu moet voor de mooie vallirig de shawl
.middenachter 'n weinig rond gesneden
zijn. Maakt u b.v. eerst 'n model van vloei
b.v. een rechte reep van 2 Mtr. lengte
en 50 o.M. breedte.
Nu worden in 't midden aan één van
de lange zijden een stuk of vijf plooitjes
gevouwen van 1 c.M. diep. (Er 4ordt dus
8 c.M. ingevouwen).
Op deze manier wordt de shawl van
boven aan den hals ongeveer 10 c.M.
nauwer dan van onderen. Dat is nu net
goed.
En nu knipt u dit model na van de
zijde. U boort dit af met 'n rand marabout
of molbont en voert 't uit met 'n bijpas
sende tint zijde.
Onder een daarvoor gemaakt ceintuurtje
van bont schuift u nu bij het dragen de
ruimte een weinig met smaak op de ge
wenschte manier en ik verzeker u, dat u
zich zoó gerust overal kunt vertoonen
En geen last van de kilte zult hebben
bovendien 1
En als het weer dan onderweg mas
opklaren, dan blijft nog altijd de aanee-
name taak over om het ding over den
arm mee te voerent
Het is natuurlijk vrij overbodig u te
zeggen, dat u betreffende het materiaal
een tamelijke vrijheid hebt. Al™ ma£
soepel is! En niet al te opvallend van kleur
Zwart, taupe of donkerbruin zijn wei
de meest aangewezen kleuren, omdat deze
in de eerste plaats het best harmonieeren
met verscheidene japonkleuren 1
Mme Corry.
-o—
Haar leven was haar dierbaar.
Oud© juffrouw (die in ©en apotheek te
woord wordt gestaan door ©en piepjongen
assistent): U bent toch wel gediplomeerd?
Assistent: Zeker, juffrouw 1
Oude jufrouw: Heb je al examens ge
daan en nooit iemand vergiftigd?
Asistent: Zoo ver ik weet, niet.
Oude juffrouw: Goddank. Geef me dan
maar een dubbeltje zoutedrop.
1
DE GOUDEN RAT.
Slot
(De vorige week heb je gelezen, hoe Heo-
tor zijn forcuin ging zoeken en hoe hj een
gouden Rat ontmoette, die-hem hielp een
draak te dooden. Die draak bewaakte een
schoon© prinses. Lees nu maar, wat er
verder gebeurde.)
HL
Diep in het hol vond Hector de zakken
juet goud. Maar hij keek er slechts even
naar, want ineens zag hij op een divan
de prinses liggen slapen en ze was zóó
mooi, dat Hector sprakeloos van verba
zing was. Ze had heel lang, gouden haar,
lange zijdeachtige oogwimpers en rose,
zachte wangen. Hector ging naar den
divan toe en vroeg zich af of hij het prin
sesje zou durven aanraken. Zou ze niet
plotseling verdwijnen, als hij haar uan-
laakte? Of zou ze alleen maar wakker
worden? Ineens bukte Hector zich en
kuste heel voorzichtig het slapende meis
je. Ze sloeg de oogen op, glimlachte en
vroeg: „Wie ben je? Heb je den draak
gedood?"
•„Ja, klein, lief prinsesje," antwoordde
Hector.
„O, dan heb Je me van den dood ge-
red," fluisterde het prinsesje blozend.
„Ja," zei Hector. „Hoe heet je? En wil
je met me trouwen?''
„Met je trouwen?" vroeg ze. „Ja, dat
wil ik wel."
„En hoe heet je nu?" vroeg Hector nog
eens.
„Helena Cordella Gloriana," antwoord
de ze.
Hector keerde zich nu om naar de
Gouden Rat en vroeg: „Llerve vriend, zou
je me ook kunnen helpen aan een paard,
waarop ik mijn bruid weg kan brengen
en een rijtuig, om de schat in te vervoe
ren." Een oogenblik later stond er een
sneeuwwit paard met een met paarlen be-
stikt zadel en een mooi wit rijtuig voor
de schat. Hector tilde Helena voorzichtig
in het zadel. De Rat plaatste hij aohter
haar en tenslotte ging hij zelf achteraan
zitten. „Zonder de hulp van de Gouden
Rat zou ik je nooit gevonden hébben!"
zei Hector dankbaar.
„Hij is erg lief', antwoordde Helene en
ze streelde de Rat zachtjes over zijn
kopje.
Ze reden door tot het avond was. Toen
liet de Rat weer een avondmaaltijd ver
schijnen en nadat ze gegeten hadden, re
den ze weer verder. Helene viel al gauw
in 't zadel in slaap. Den volgenden och
tend bereikten ze een heel mooie land
streek. „O, wat een heerlijk land," riep
Helena uit.
„Zou je hier willen wonen?" vroeg de
Gouden Rat. „O ja," riepen Hector en
Helena opgetogen uit
Opeens, kwaim een marmeren kasteel
to voorschijn en twee stalknechts stonden
buigend naast het paard. Hector steeg af
en droeg Helena naar een praéntlge
slaapkamer, waar ze uitrusten kon.
Toen ze wakker werd kwamen de ka
meniers om hpar te kappen en te kleeden.
Hector ging Intusschen een kamer in
richten voor de Góuden Rat. Hij vroeg
een bediende hem twaalf fluweelen kus
sens te brengen met dons gevuld en een
divan en drie zachte armstoelen. Toen
alles gébracht was legde Hector de kus
sens op den divan en ging er op liggen.
De kussens waren zóó zacht, dat Hector
er diep, heel diep in weg zonk.
•-Mooi zoo'" riep Hector uit Toen liet
•l.no? ,een Tn0°' 'bedje komen met zachte
witte lakens en wollen dekens en een
donzen sprei. Nu liet hij nog kanten gor
dijntjes voor de ramen hangen en1 bloe
men op de tafel zetten, waarna hij de
Gouden Rat ging halen. Deze was ver
rukt, toen hy zijn mooie kamer zag. Heo-
r legde heon op de heerlijke kussens om
uit te rusten.
•A™0* ^oen a^6 drie uitgerust waren
hadden> namen ze
SlwZaWT «°lld en brachten die aan
do^S. ouders> de gouden Rat
Er werden nu trouwkleeren «remaakt
voor Helena en Hector. Felena's t?ouw-
japon v as van wit satijn met rose rozen
met goud gestikt. i ra nuweei
leefden ze nog heel1 dnarna
sainen. Ü6el lan* «n gelukkig