VOOR DE VROUWEN iiT1,;; tsfit"nM„n d* Uf IÏSSS 7V" ze Zonderlinge lotgevallen g in het Dageüjksch leven Op den zijgevel weer een voorstelling van een driemastharingibuis. Toen kwam ik in de welvarende Beem- ster, waar, gezien de prachtige boeren huizingen', neen, ware villa's, wel dikke boeren moeten wonen. r De Beemster, drooggelegd door Leegh water, Is zeker wel de welvarendste. Het ziet er alles veel rijker uit dan in den Rijper en Scermer polder, waar ik zooeven uitkwam. Toen zijn daar fondsen gevormd, die men nog heet de „vischbuul", zooals de gemeenteveldwachter me vertelde. Die vischbeurs zorgt voor de weeskin deren, voor aanleg van wegen, voor elec trisch licht en voor andere dingen van weldadigheid. En, zooals de veldwachter het een wei nig ondeugend zelde: „voor een flink maal ieder jaar aan de heeren bestuurderen, die rekening en verantwoording moe ten doen aan de gemeente". Niu, wij gunnen ze dat van harte, want het kan blijkbaar lijden en voor wat, hoort wat. Doch ik leg zoo dadelijk mijn pen neer, want het zonnetje en' de blauwe lucht lokken weer naar bulten. Aanstonds stop ik mijn pijp, ga langs de sappige velden en hier of daar werp lk me neer, den hoed over de oogen ge schoven en ga ik genieten van de zalige heerlijkheid van het niets-doen. Doch eerst meende ik mijn ziel te (moe ten ontlasten van iets onbehoorlijks ge pleegd tegenover moeder natuur en van daar mijn amende honorable. Tot ziens in ons heerlijk Heldertje, waar de zee mij nu reeds verlokkend wenkt in mijn geest. Dubbelzinnig. Bim (na een partijtje): Ik gevoel me zoo ellendig, alsof mijn hersens uit mijn hoofd genomen en aan een ander gegeven zijn. En Jij? Baan: Ik gevoel mtJ nog ellendiger; "t is net alsof lk jou hersens gekregen heb. Al te erg. Aan ^ien lag dat Het menschelljk aanschijn. In het Protestantsohe Dult&chland be sloot in 1692 de Landdag te Dresden, na lange discusslön, dat een pruik den ziele- herder niet onteerde of misstond. En B. hek, zoodat ik wel moest afstappen. De pachteres vroeg 2V» cent en daar ik meende, dat een tolhek thans nog een wnicunn is, vroeg ik haar het een. en an der. Ze vertelde me, dat ze het tolhek had gep aelit voor 10.per week en ik deed uiting aan mijn conclusie, dat dan het verkeer toch nog wel druk-moest zijn, wilde ze daarme uit kunnen. Ze lachte en gaf daarop geen antwoord, doch 't was mij voldoende om daaruit te beslui ten, dat het nog wel een behoorlijk be- staantje gaf. Even verder (ik was in Oraft aange land) zag ik als weerhaan op den toren een zeemeermin staan en ik vroeg aan iemand, die daar in zijn boezeroentje zijn pijpje stond te lurken of er ook iéts merkwaardigs in de kerk was te zien. „Behalve wat zerken" (die ik echter wel had willen1 zien) „is er niets", was het antwoord. Iets verder bleef ik staan voor het raad huis van Oraft, dat, in 1909 met rijkssteun gerestaureerd, een prachtig staaltje te zien geeft van oud-Hollandsche bouwkunst. In den gevel het wapen van Oraft, een gou den boom, waarvoor een' koe; een beeldje van Prins Maurits; op de hoeken het beeld der gerechtigheid en een beeld met in de-handen1 den' spiegel der waarheid. Terwijl ik daar naar kijk, komt de man met het boezeroen naar me toe en vraagt of ik het raadhuis wil zien, „Oraag." „Ja, zie je, ik ben de geimeente-veld- wachtér." Uit zijn zak komt de sleutel en iri een oogwenk staan we in eert oud-Hol landsche omgeving; een tegelmuur, waar op in hoofdzaak oude haringbuizen staan afgebeeld. Zware eiken ibalken steunen het geheel. Een eikenhouten trap leidt naar boven, waar de raadzaal is. Een eigenaardige bekoring komt over me, want ik waan me jn een tijd, toen het in de vroedschap heel anders ging dan tegenwoordig. Op de zwaar eikenhouten tafel staat het rek met de gouwenaars met den dop er op en: ze zien1 er zwaarberookt uit. „Wordt Van die pijpen nog steeds gebruik gemaakt?"' „Nu niet meer, want sinds de even redige vertegenwoordiging rookt men si garen en cigaretten, doch de pijpen van de rijke boerenraadsleden, zooals ze die gebruikten, zijn in het rék blijven staan." Een schouw waaronder den vuurhaard met vuurscherm tegen den muur. Op een documentenkist een zware offerkist van 1623, waarop geschilderd: die den arme geeft, leent den Heer. Tusschen de zolder balken een vakje, haast niet in het oog loopend, waarin, in angstige dagen, de gewichtige documenten werden geborgen. De veldwachter-bode vond het alleen jammer, dat hij de koperen kroon niet meer uit elkaar kon nemen en kon poet sen, omdat er nu electrisch licht in brand de. Doch hij dacht nog met genoegen aan den' tijd, dat hij de kaarsen in den kroon mocht ontsteken'. Ook hier overal tegels met voorstellingen van ha ringschepen evenais in de secretarie en in de burgemeesterskamer. Een prachtig knus oud-Hollandsch raadhuisje, dat mijn omrit al reeds geheel waard was. Daarna peddelde ik naar de Rijp met haar eveneens oud-Hollandsch raadhuis van 1630, waarop ook de visschende ha ringbuis vborkomt en dat als wapen heeft: twee gekroonde haringen op een blauw veld. Een gedenksteen aangebracht in den zijgevel zegt, dat Leagbwater in 1575 dat gebouw had gesticht. Leeghwater, de groote waterbouwkun dige. die langen tijd zelf onder water kon zijn, daar peren kon eten, kon schrijven on een trompet 'bespelen. En het vele goede wat in de Rijp en de Schenner aan liefdadigheid en instel lingen van nut wordt gedaan, is te dan ken aan de rijke opbrengsten der haring buizen. Roblnson. Een boer, die in het ziekenhuis ge opereerd was, riep, toen hij uit de narcose ontwaakte en zich weer bij z'n lotgenoten op de ziekenzaal zag, gelukkig uit: «Dat is best afgeloopenl" „Nou," liep de man in het bed rechts van het zijne, „dat is zoo zeker nog niet. Ik moest weer opengesneden worden, om dat de dokter een spons in m'n body had laten liggen." „En bij mij was er een instrument in blijven zitten, dat er weer uitgehaald moest worden," sprak z'n linker buurman! Op hetzelfde oogenblik werd de deur geopend en de dokter riep naar binnen: „Heeft iemand mijn paraplu gezien!" „Lieve menschen," riep ons boertje bleek van schrik, .die heb ik dan nu zeker bij me, en hij viel in zwijm. Een jonge man ging voor het eerst als reiziger voor zijn firma naar Friesland. In Leeuwarden ontmoette hij een ouden handelsreiziger, die hem vroeg, hoe het hem gegaah was. „Beroerd", antwoordde hij. „Ik ben over al, waar ik kwam, fieleedigd." „Dat is zonderling," zei de ander. „Ik reis nu al veertig jaar hier in deze pro vincie; het is me gebeurd, dat ze m'n monsters op qtraat smetenze hebben me bij m'n kraag gepakt en de trap afgegooid ik kan niet ontkennen, dat ik nu en dan wel eens in de goot terécht gekomen ben, maar beleedigd neen, dót hebben ze me nooit! B. UIT DEN PRUIKENTIJD. Het gebruik van valsoh haar was in de grijze oudheid niet onbekend. Reeds Astyajges zou, volgens Xenophon, een dik ke pruik gedragen hebben, evenals, vol gens Latijnsche schrijvers, keizer Otto. Die van keizer Commodus mqet met welriekende stoffen bestreken zijn ge weest en imet goudstof bestrooid. Martia- les noemt de pruiken zeer eigenaardig „personae capitis": hoofdmaskers. Ook in den loop der middeleeuwen be diende men zich er van hij gebrek aan haar. Doch eerst in de 16e eeuW begon de noodzakelijkheid ze meer eni meer in de mode te brengen, vooral in Frankrijk, waar destijds de verfijning der zeden en de kale hoofden hand over hand toe namen. Toen werd de pruik uit haar vroegeren, zeer primitieven toestand tot grqoter vol komenheid gebracht. De artistieke prui kenmakers klommen tot den rang van zeer gewichtige kunstenaars op. Zekere Gervais, te Parijs, vond het vlechten van haar tusschen zijden draden uit, en gaf tegelijk aan de pruik dien wijd- schen omvang, waarmede zij in het jaar 1620 voor het eerst op het hoofd van den abt de la Rivière prijkte. Anderen schrijven de invoering dezer groote pruiken toe aan zekeren Cavalier Philippine de Varan, een bekend mode gek van die dagen, die door het Parijsehe volk in menig opzicht belachelijk gemaakt werd. BIJ de pruik behoord© een stijve deftig heid. Zelfs het dansen moest er den In vloed van gevoelen. Men vond de Menuet uit, omdat elke vluggere dans de kleeding van dien tijd oogenblikkelijk in de war gebracht zou hebben. Hoe zeer zich aan de pruik een begijip van waardigheid hechtte, blijkt duidelijk hieruit, dat zij nog lang na haar eigen lijken bloeitijd een onafscheidelijk attri buut bleef van den geleerde, den geeste lijke en den geneesheer, die door het afzet ten van hun sneeuwwit gepoederde, drie dubbele allongepruik zeker veel van hun prestige zouden hebben verloren; Schopenihauer noeftit <je pruik het wel gekozen zinnebeeld van een zéker soort geleerden, „wier hoofd zij met een rijk dom van vaisch haar voorziet, evenals hun wetenschap, slechts (bestaat ln het aan- leeren van anderer gedachten." Voor den geneesheer bovenal was nog in het begin der 19e eeuw de pruik op het hoofd even onmisbaar als de kleine zwart zijden ohapeau-bas onder den arm, de gou den snuifdoos in den zak en de dikke wandelstok met zwanen knop als steun punt onder de kin van het denkende hoofd. - Hoeveel opgang de pruik bij de rechts geleerde faculteit maakte, daarvan getuigt haar onsterfelijkheid in het Engelsche parlement. Ook de geestelijkheid kon langen tijd niet van haar scheiden, hoe vinnig zij haar in den beginne ook bestreden had. Verschillende Italiaansche synoden hadr den er tegen geijverd; er bestaan pause lijke besluiten van 1693, 1708 en 1729? waarbij den Roomsch-Katholleken pries ters het dragen van prulken verboden werd. In weerwil daarvan kan men zich den abbé aan het Fransche hof uit dienzelf den tijd niet indenken, zonder zijn net gepoederd pruikje. kort daarna werd zelfs te Leipzig besloten dat het gebruik van vaisch haar evenmin zonde was als dat van wol of veeren. Een weinig later was de pruik voor denpredikant hetzelfde wat zij voor den dokter was. Zoo gaat het meestal tusschen de gees telijkheid en de mode; zij leven in een eeiiwigdurenden strijd, waarin echter de laatste steeds, langzaam maar zeker, triomfeert. In den beginne verzet de kerk zich met kracht tegen het indringen van nieuwig heden. Maar zoodra die nieuwigheden algemeen zijn geworden of om zoo te zeggen hun reuk van haute nouveauté verloren hebben, neemt zij' ze evenzeer aan als de rest van het mensohdom. Alleen de Puriteinen in Engeland en de Piëtisten in Dultschland hebben de pruik nooit willen aann©m©n- Kernachtige gezegden. Een grenadier van het leger van den graaf van Saxe, die op stropen was, werd veroordeeld om gehangen te worden. Het geen hij gestolen had was ter waarde van ongeveer zes livres. De maarschalk, die hem naar de straf plaats zag yoeren, riep hem toe: „Welk een ellendige kerel zijt gij, om uw leven voor zes livres in de waagschaal to stellen „Wat duivel, generaal," antwoordde de grenadier, „ik waag het wel alle dagen voor vijf stuivers." Dit gevatte antwoord redde hem het leven. Men vroeg eens aan Agésilas, welke deugd de grootste was, de rechtvaardig heid of de dapperheid. „Als alle menschen rechtvaardig waren." antwoordde hij', „behoefde niemand dap per te zijn." De bekende gestrenge rechter Jeffries wees eenB met zijn stok een man van zeer ongunstig uiterlijk aan, die op de bank der beschuldigden zat. „Daar is een groote schurk aan het einde van mijn stok," zijde bij. „Aan welk einde, mijnheer?'' vroeg de beschuldigde, met het onnoozelste gezicht ter wereld. Een mijnheer keerde op zekeren avond knorrig huiswaarts. „Een centje, mijn goede mijnheer, een centje als je blieft!" riep een kleine be delaar naast hem. „Ik heb geen klein geld bij me," was het snauwend gegeven antwoord. De kleine' liet zich echter niet afschrik ken, maar volgde den heer op de hielen, onophoudelijk zijn bede herhalende. „Jongen," zei de heer zich omkeerende," ik geef nooit aan armen." „He," zei de knaap direct daarop, „aan wie geeft u dan?" De heer glimlachte ep haalde een kwartje uit den zak. „Daar, jongen," zeide hij ik geef aan pientere lui. B. Nog „Iets warms" voor de kille uren....! De vorige week hebben we ons kunnen vergasten aan het keus maken voor een gezellig „dingske" voor de kille oogen- blikken dan hoofdzakelijk avonduren welke we noodgedwongen gedurende den zomertijd moeten doormaken. Want niettegenstaande we ons de laatste dagen nog al mogen verheugen in de goedgunstigheid van moeder Natuur, die ons rijkelijk overstroomt met gouden zon nestralen, zoodat w^ ons eens als 'n ge noeglijke ptfes kunnen koesteren..; We weten 't heel goed: Niets verandelijker dan 't weer ia Holland 1 Zoo ben je gezond en zoo giert er een koude wind over ons heen ook al is 't dan hartje zomer 1 En als we de allerlaatste berichten mogen gelooven, dan staat er ons zelfs nog heel wat anders van dien aard te wachten. Want er is uitgemaakt, dat de door de wateroppervlakte van onze pla neet geabsorbeerde zonnewarmte bedui dend laag is tegenwoordig. En aangenomen dat het wiaar is, dat deze meerdere of mindere zonnewarmte onze temperatuur over langeren termijn regelt dan moet het even waar zijn, dat de aanstaande zomers verre van warm zul len zijn.'Ja: zelfs moet het niet uitge sloten wezen, dat we zooiets kunnen ver wachten als 'n Jaar zonder zomer II... We zullen afwachten, maar ik vind aan leiding het hier toch even te memoreeren, omdat de mode hier wel degelijk mee te maken heeft 1 Als deze voorspelling meer definitief vast stond, dan zoudt u eens zien hoe de mode zich hiernaar zou pogen te richten 1 Dan kregen we heel andere kleeding en stoffen en vormen I Maar voorloopig zullen we er wel niets van merken, omdat de 2omerlooze jaren voor 't moment niet meer zijn dan een meteorologische voorspelling De Modecréateurs zullen er zich dus nog niet aan stoken. Hoogstens afwach ten Dat doen wij dus ook maar. Afwachten I En in „afwachting van dat afwachten" houden we ons bezig met dat wat we „weten" I We weten, dat weongeacht het feit, dat we vacantie hebben zoo nu en dan een killen middag of een heel killen dag kunnen beleven. En dat we het meer dan zonde vinden om thuis te blijven zitten. Zonde, omdat we 't vervelend vinden, terwijl je je dit of dat had voorgesteld of zelfs al afgesproken! Zonde, omdat het genieten van de bui tenlucht zoo uitstekend voor onze gezond heid is eu we daarop als t ware den geheelen winter gevlast hebben... Dusbreekt er eens zoo n fataal mo ment aan, dan zien we er tegenop om thuis te blijven en we zien er eveneens tegenop om wat je noemt n mantel aan te doen. Want zeggen we: „Hel dat is zoo saai... Dat voelt ineens aan of je al direct weer midden in den herfst zit 1 Dus we zoeken watl Die bekende wollen jasjes vinden we toch eigenlijk voor den middag met ge kleed genoeg... We gaan onszelf lastig vinden Maar Vrouwe Mode niet hoor I Zy vindt ons als vrouwen altijd precies goed want wij houden haar «fantasie en haar activi teit gaande. En dat is heel goed. Want de Mode is in haar wezen actief en wil graag tot veel werk aangezet worden. Haar brein loop t over van allerhande fantasieën en als wij vrouwen nu.niet zoo buitengewoon veel- eischend waren, dan zou zij op een gegeven oogenblik geen raad weten met haar ener gie en haar vruchtbaar brein zou verdor ren I Derhalve: la Reine Mode zal onshelpenl Zij zegt:... Wanneer een zomerdag wat kil is of dreigt te worden en u wilt toch graag overeenkomstig uw plannen uitgaan, dan is u zeer gebaat met 'n kleedingstuk, dat in haar wezen eigenlijk niets anders is dan 'n soort sierlijke, breede shawl 1)1 hoNu niet zoo dadelijk mopperen 1 Luister eerst yerder: Een shawl jamaar nu komt 't er maar vooral opaan de goede te nemen en dan om deze goede goed om te doen 1 Want het is deze maal heel niet de be doeling 't dingske om uw hals te draaien. Maar Enfin: Ziet u eerst de teekening maar eens goed aanl Zóó moet 'tl Wanneer u deze shawl zelf maken wilt en dat is geen heksentoer l dan neemt u daarvoor een lap dammassee- zijde in een fijne, niet te lichte tint. Nu moet voor de mooie vallirig de shawl .middenachter 'n weinig rond gesneden zijn. Maakt u b.v. eerst 'n model van vloei b.v. een rechte reep van 2 Mtr. lengte en 50 o.M. breedte. Nu worden in 't midden aan één van de lange zijden een stuk of vijf plooitjes gevouwen van 1 c.M. diep. (Er 4ordt dus 8 c.M. ingevouwen). Op deze manier wordt de shawl van boven aan den hals ongeveer 10 c.M. nauwer dan van onderen. Dat is nu net goed. En nu knipt u dit model na van de zijde. U boort dit af met 'n rand marabout of molbont en voert 't uit met 'n bijpas sende tint zijde. Onder een daarvoor gemaakt ceintuurtje van bont schuift u nu bij het dragen de ruimte een weinig met smaak op de ge wenschte manier en ik verzeker u, dat u zich zoó gerust overal kunt vertoonen En geen last van de kilte zult hebben bovendien 1 En als het weer dan onderweg mas opklaren, dan blijft nog altijd de aanee- name taak over om het ding over den arm mee te voerent Het is natuurlijk vrij overbodig u te zeggen, dat u betreffende het materiaal een tamelijke vrijheid hebt. Al™ ma£ soepel is! En niet al te opvallend van kleur Zwart, taupe of donkerbruin zijn wei de meest aangewezen kleuren, omdat deze in de eerste plaats het best harmonieeren met verscheidene japonkleuren 1 Mme Corry. -o— Haar leven was haar dierbaar. Oud© juffrouw (die in ©en apotheek te woord wordt gestaan door ©en piepjongen assistent): U bent toch wel gediplomeerd? Assistent: Zeker, juffrouw 1 Oude jufrouw: Heb je al examens ge daan en nooit iemand vergiftigd? Asistent: Zoo ver ik weet, niet. Oude juffrouw: Goddank. Geef me dan maar een dubbeltje zoutedrop. 1 DE GOUDEN RAT. Slot (De vorige week heb je gelezen, hoe Heo- tor zijn forcuin ging zoeken en hoe hj een gouden Rat ontmoette, die-hem hielp een draak te dooden. Die draak bewaakte een schoon© prinses. Lees nu maar, wat er verder gebeurde.) HL Diep in het hol vond Hector de zakken juet goud. Maar hij keek er slechts even naar, want ineens zag hij op een divan de prinses liggen slapen en ze was zóó mooi, dat Hector sprakeloos van verba zing was. Ze had heel lang, gouden haar, lange zijdeachtige oogwimpers en rose, zachte wangen. Hector ging naar den divan toe en vroeg zich af of hij het prin sesje zou durven aanraken. Zou ze niet plotseling verdwijnen, als hij haar uan- laakte? Of zou ze alleen maar wakker worden? Ineens bukte Hector zich en kuste heel voorzichtig het slapende meis je. Ze sloeg de oogen op, glimlachte en vroeg: „Wie ben je? Heb je den draak gedood?" •„Ja, klein, lief prinsesje," antwoordde Hector. „O, dan heb Je me van den dood ge- red," fluisterde het prinsesje blozend. „Ja," zei Hector. „Hoe heet je? En wil je met me trouwen?'' „Met je trouwen?" vroeg ze. „Ja, dat wil ik wel." „En hoe heet je nu?" vroeg Hector nog eens. „Helena Cordella Gloriana," antwoord de ze. Hector keerde zich nu om naar de Gouden Rat en vroeg: „Llerve vriend, zou je me ook kunnen helpen aan een paard, waarop ik mijn bruid weg kan brengen en een rijtuig, om de schat in te vervoe ren." Een oogenblik later stond er een sneeuwwit paard met een met paarlen be- stikt zadel en een mooi wit rijtuig voor de schat. Hector tilde Helena voorzichtig in het zadel. De Rat plaatste hij aohter haar en tenslotte ging hij zelf achteraan zitten. „Zonder de hulp van de Gouden Rat zou ik je nooit gevonden hébben!" zei Hector dankbaar. „Hij is erg lief', antwoordde Helene en ze streelde de Rat zachtjes over zijn kopje. Ze reden door tot het avond was. Toen liet de Rat weer een avondmaaltijd ver schijnen en nadat ze gegeten hadden, re den ze weer verder. Helene viel al gauw in 't zadel in slaap. Den volgenden och tend bereikten ze een heel mooie land streek. „O, wat een heerlijk land," riep Helena uit. „Zou je hier willen wonen?" vroeg de Gouden Rat. „O ja," riepen Hector en Helena opgetogen uit Opeens, kwaim een marmeren kasteel to voorschijn en twee stalknechts stonden buigend naast het paard. Hector steeg af en droeg Helena naar een praéntlge slaapkamer, waar ze uitrusten kon. Toen ze wakker werd kwamen de ka meniers om hpar te kappen en te kleeden. Hector ging Intusschen een kamer in richten voor de Góuden Rat. Hij vroeg een bediende hem twaalf fluweelen kus sens te brengen met dons gevuld en een divan en drie zachte armstoelen. Toen alles gébracht was legde Hector de kus sens op den divan en ging er op liggen. De kussens waren zóó zacht, dat Hector er diep, heel diep in weg zonk. •-Mooi zoo'" riep Hector uit Toen liet •l.no? ,een Tn0°' 'bedje komen met zachte witte lakens en wollen dekens en een donzen sprei. Nu liet hij nog kanten gor dijntjes voor de ramen hangen en1 bloe men op de tafel zetten, waarna hij de Gouden Rat ging halen. Deze was ver rukt, toen hy zijn mooie kamer zag. Heo- r legde heon op de heerlijke kussens om uit te rusten. •A™0* ^oen a^6 drie uitgerust waren hadden> namen ze SlwZaWT «°lld en brachten die aan do^S. ouders> de gouden Rat Er werden nu trouwkleeren «remaakt voor Helena en Hector. Felena's t?ouw- japon v as van wit satijn met rose rozen met goud gestikt. i ra nuweei leefden ze nog heel1 dnarna sainen. Ü6el lan* «n gelukkig

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1924 | | pagina 12