't Juttertje Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, VAN 'S LEVENS WIJSGEERIGEN KANT WETENSWAARDIGHEDEN VAN „OUD-AMSTERDAM" van ZATERDAG 23 AUG. 1924. Nr. 136 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) DE DORST NAAR HET GELD. Valsche munters. Geld is het groote tooverwoord, dat van den beginne af zooveel menschen ge- electriseerd heeft. Ondernemende avontu riers zijn in groote massa's naar de goud velden van Californiö en Zuid-Afrika getrokken om het edele metaal uit te gravenalchimisten hebben in hun labo ratoria hun hersens gepijnigd om het goud langs kunstmatigen weg te vervaar digen. Deze allen hebben op hun manier aan het gouden kalf gewerkt, waarvoorde wereld, op zijn geldzakkep, in afèodische vereering nederknielt. Want „geld maken" is het voornaamste doel en arbeid voor wie niet hooger zien. Een bezoek in de „Munt" biedt ons een tooneel, dat men niet zoo spoedig vergeet. De verbeelding, zelfs van den nuchter- sten denker, wordt opgewekt als men het roodgloeiende goud in die groote .mas sieve smeltovens ziet vloeibaar maken en den glinsterenden afroom in de gereed gehouden vormen ziet gieten. Men kan nauwelijks den heimelijken wensch onder drukken ook maar een duizendste deel van het overal opgestapelde, tot staven gegoten goud en zilver te bezitten, dat nu door zware walsen in groote platen uitgerold, door vernuftige machine^ in schijven gesneden en tenslotte door automatisch werkende stempels tot af zonderlijke muntstukken geslagen wordt. Voordat het nieuwe geld in de kelders der bank geborgen Vordt, wordt elk stuk op een allernauwkeurigste weegschaal ge wogen, waarbij de te lichte of te zware munten worden terug gehouden. Indien men overweegt, wat al voor geld is te verkrijgen, kan men er zich niet over verwonderen, dat er ten allen tijde menschen geweest zijn, die het voordee- lig geacht hebben voor eigen rekening geld te fabriceeren. Slechts met dit ver schil, dat zij inplaats van goud of zilver lood of tin genomen hebben. Het „hoe" is weliswaar tot nu toe nog niet opgehelderd geworden, want het is één der zeldzaamste feiten in de misda- digerspsychologie, dat er van de gehei men der valsche munterij tot nu toe zoo weinig bekend is geworden. Geen enkele onthulling bij beruchte rechtsgedingen, geen enkele ontdekking van werktuigen en stempels door de ge heime politie, zelfs niet de sentationeele beschrijvingen van Parijs of Londen en andere wereldsteden door Dickens of Victor Hugo, hebben een helder licht kunnen ontsteken in dien duisteren dool hof. Zoo kon men in een heel jaar bij de Londensche politie slechts drie ge vallen opnoemen, waarin valsche munters gegrepen werden, en van die drie kon slechts in één enkel geval veroordeeling volgen. De reden is wel de volledige afsluiting van elk verkeer, waarin deze menschen leven. In Londen b.v. bestaat in de misdadi- gerswereld een scherpbegrensde arbeids- verdeeling, zoodat een inbreker net zoo min valsche munten kan maken als een schoenmaker confectiegeed. De valsche munters vormen een aparte afdeeling en zijn bij hun standgenooten bekend onder den naam „Schofulmen".1 Hun vak bestaat in valsch geld to munten, bankpapier na te maken en handteekenin- gen te vervalschen. Van hun werkzaam heid wordt nauwelijks wat openbaar; zij leven niet met elkander te zamen en maken geen vrienden deelgenoot van hunne geheimen en plannen. Hun werk plaatsen en laboratoria, die van distallatie- machines, smeltkroezen en stempelma- chines, voorzien zijn, bevinden zich in donkere kelders in het beruchte stads kwartier St. Giles. Daar denken ze na, smeden plannen en nemen proeven, maar spreken niet. Het geheele bedrag van het door hen in omloop gebrachte geld is zeer aan zienlijk en zelden zal men aan 't loket van stations of winkels een geldstuk in betaling geven, of eerst wordt het door den beambte of bediende ter beproeving op de toonbank geworpen. B. BETER EEN VOGEL IN DE HAND DAN TIEN IN DE LUCHT. Iets over spreekwoorden. Ik ben een groote liefhebber van spreek woorden, hoewel ik gaarne erken dat er vele zijn, die op onverbeterlijke en kern achtige wijze een waarheid hebben vast gelegd en gangbaar gemaakt. Maar om dat feit van waarde te doen zijn moet datgene, wat is vastgelegd, dan ook een waarheid zijn, die geldig is voor alle tijden, en. daar valt wel eens wat op af te dingen. Er zijn in de geschiedenis van een volk natuurlijk perioden van allerlei aard: perioden van gedruktheid en van jubelende levensvreugd, perioden van verheffing maar ook van laag materialisme. En wanneer nu een toon uit een periode als de laatstgenoemde de eeuwen blijft door klinken, dan gaat er een omlaag trek kende invloed van uit. Een gebouw, dat in een tijdperk van smakeloosheid en minachting voor kunst zin is opgetrokken, kan men moeilijk wegkijken, maar de mogelijkheid bestaat toch het door een ander te vervangen. Een spreekwoord dat eenmaal in den volksmond heeft post gevat krijgt men niet weg. Het bovenstaande„Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht" is een van diegene, welke ik met groote voldoening vernietigen zou, indien het mogelijk warel Het moet zijn oorsprong ontleenen aan een tijd, waarin men buitengewoon veel waarde hechtte aan den practischen kant der dingen. Bovendien is het beeld bij uitstek slecht gekozen I Wat is een vogel in de hand? Een geplaagd, machteloos diertje, dat sidderend -eijn lot moet verbeiden. Ten allen tijde is de vogel het beeld geweest van wat zich verheft boven de aarde, wat hart en verbeelding met zich opvoert naar hooger, schooner sferen. Hetzij dat de leeuwerik jubelend om hoog stijgt boven de bedauwde velden, hetzij dat de wegtrekkende zwaluw in ons het heimwee wekt naar mildere streken en lauwere luchten, hetzij dat de nachte gaal ons het hart doet trillen van het zoetste, het reinste verlangen, steeds schijnen ze tot de ziel te fluisteren van een hooger ideaal van klankenschoonheid, van ontroering en van vreugde dan we in werkelijkheid op aarde vermogen te bereiken. Dat dan de practicus een ander beeld trachte te vinden om een denkbeeld te belichamen, dat hem wellicht na aan het harte ligt; maar hij late ons de kleine, dierlijke wezens om aan hen een andere gedachte te ontleenen, de gedachte aan idealen, die ons verheffen boven de stof. Ja,- wanneer we tot hetzelfde spreekwoord terug wilden keeren, dan zouden we het gebruiken in omgekeerden zin: „Beter tien vogels in de lucht dan één in de hund". Beter tien idealen die, hoewel voorals nog onbereikbaar, onze gedachten en ons streven opwaarts dragen, dan één zoo'n smetloos ideaal door ruwe hand omklemd, bemachtigd, ja, maar met verlies van zijn hooge waarde, neergehaald tot het peil van onze eigen onvolkomenheid. Een gevangen vogel is voor mij een hinderlijk, een tegennatuurlijk gezicht; tenzij men hem van zijn vrijheid heeft beroofd opdat hij aan een kranke troost en verkwikking zou brengen in zijn lijden. Meer nog dan dat kan hij hemgeven. Voor allen, die blijven gelooven en hopen dat ze voor iets beters bestemd zijn dan ze hier op aarde kunnen bereiken, is de vogel het beeld van der ziele onsterfe lijkheid. Brensa. FEUILLETON. door Een ouderwetsche Boeren begrafenis Boerenbegrafenis in Twente. „Fatsoenlijke lieden stellen geen be lang in veen boere-begrafenis!". (Zoo schreef in het laatst van de zeven tiende eeuw de bekende Amsterdammer Arent Fokke, toen hij een verhandeling hield over het „Fatsoen". De slachtoffers van het begrip ,rFatsoen" zoo schreef hij onderscheiden zich daardoor, dat ze noch hun eigen verstand noch de nei gingen der natuur volgen, maar alleen de Mode voor hun wet houden.En daar om mogen dezulke meende Fokke hetgeen ik zeggen zal over de boeren begrafenissen gerust en vrijelijk over slaan I Maar voor u en mij, die oog hebben voor het schilderachtige in het oorspron kelijke volksleven, voor ons is een boere- begrafenis daarom juist wel het belang wekkendst. Dit was de meening van Arent Fokke en wij in het jaar 1924 kunnen deze meening gerustelijk onderschrijven I Daarom niettegenstaande het feit, dat deze feuilletons in het bijzonder we tenswaardigheden van „oud-Amsterdam" in herinnering willen brengen lijkt hét ook schrijver dezes alleszins gewettigd eens een bofckesprong buiten- de oude veste te maken en eens voor 'n keer te zien hoe het daarbuiten in vroeger dagen gesteld was! Want waarom zullen we niet eens wiL ALS DE KOEK OP I& Toen we den koek aansneden, was het, alsof hij niet op zou kunnen. We sneden dikke plakken, ibekeken hein dan af en toe en we dachten, dat we zoo nog wel een poesje zouden kunnen doorgaan. Maar toen we een tijdlang hadden doorgegeten, bemerkten we, tot onzen schrik, dat er toch al meer dan de helft op was en dat we zuinig moesten doen om nog zoo lang mogelijk van den koek te profiteeren. Zoo ook ging het met onze vacantie. Het leek een branieachtig lange tijd, een week lang je dagelijksche zorgen aan je laars te kunnen lappen, doch toen de helft der week om was, kwam er aan de horizon, die zoo glad en effen er uit zag, reeds een vage wolkbank, die zoo nu en dan -als je er haar keek, vage gevoelens van tredmolenzorgen in je wakker riepen. (En je proefde gestadig aan je vacantie- koek, doch het ging nu mondjesmaat, tot je op het laatst, net als de kinderen aan hun snoepkoekje, er aan begon te knab belen, korreltje voor korreltje. Toen dat laatste korreltje ook was verorberd, snakte je nog een beetje na en van den koek, die eerst zoo groot scheen, was niets over gebleven, dan de herinnering er aan. Zoo ongeveer ging het mij toen ik dé breede lichtbundels van den ïangpn Jan weer zwenkend langs het gewelf en over de velden zag scheren. x Het was alsof hij' zwenkend mij riep en mij toefluisterde, dat het onder zijn (bree- den -Wiekslag toch niet zóó slecht was, om, met sehnsucht in het hart naar de voor bije dagen, zich troosteloos te gevoelen, nu hij weer, als de trouwe watfilter, in het gezicht was gekomen. Maar daaraan had lange Jan ook geen schuld, dat ik me iet-\fcat gemelijk ge voelde. Het was meer het stille verlangen naar een verlengstukje van heerlijk ronddolen en rondzwerven zonder be paald doel, zorgeloos en vrij en niet ge bonden te zijn aan tijd. Want onder de hoede van langen Jan is het nog niet zoo kwaad en menigeen, die met een zee van tijd hier zijn anker tijdelijk heeft laten vallen, zal bij het gaan maar eigen omgeving, waar hem- de beperking van tijd wacht, hetzelfde heb ben gevoeld. Ik toch geloof, dat we in den vacantio- tijd meer van „home* wegtrekken, niet om andere streken en andere toestanden te zien, doch om door niets er aan her innerd te worden, dat er ook voor ons ook zoo iets als een tredmolen bestaat. Bovendien geeft al het nieuwe, het eigenaardige, ons bekoring en daardoor worden we verfrischt. Er komt een andere richting voor een poos in ons denken en daardoor komen we later weer helderder en flinker te staan éoor onze dagtaak. Zoo heb ik me op reis herhaaldelijk af gevraagd of het nu wel gerechtvaardigd is, dat iedereen maar spreekt van malaise- tijd. Als ik b.v. door Amsterdam's stra ten1 wandelde, was het of ik me in Babyion bevond. Ik hoorde daar, -behalve de drie modern? talen, velerlei andere talen spre ken en' ik vroeg me verbaasd af, hoe het mogelijk was, dat uit de 1-anden, die meest alle door den oorlog hadden geleden er zóó vele menschen waren in staat om, een toch lang niet goedkoop, uitstapje te maken. Jammer fa het alleen, dat Helder niet wat dichter bij Amsterdam is gelegen, want vermoedelijk zouden wij dan ook wel een deel van den menschenstroom hier heen zien vloeien. Als een golfbeweging toch gaat vooruit het centrum „Amster dam", eiken dag de menschenmenigte alle kanten, heen, die 's avonds tegen den eten weer terugvloeit, om Amsterdam zelf het grootste voordeel te bezorgen. Een handig muzikant heeft van den uittocht dier veeltalllge menigte voordeel weten te trekken door telkens, -als een -boot met vreemdelingen door de sluizen te Schellingwoude wordt geschut, eenige volksliederen te -blazen op een cornet h piston, dat hij met zekere virtuositeit doet. Dat pakt altijd als de muzikant het volkslied blaast. Dadelijk staan dan en kele der toeristen op en vooral de Yan kees, fie wel het grootste kwantum der reizend-en uitmaken, zijn dan zeer luid ruchtig en in haar uitbundigheid fa Ihet net alsof de dames een Indianenkreet aan heffen. Overal zie je de stars and stripes en soms meen je dat je,- niet in Holland, doch in het land der Yankees vertoeft Zij voeren absoluut den boventoon en zoo doende komt er iets terug van het goud, dat „Old Europa" in een zeer onbekookt oogenblik gedwongen was af te staan aan Uncle Sam. -Zeer opvallend fa het groot aantal ge hoornde brillen en' dan nog wel zwarte, hetwelk wordt 'gedragen. Er is een symp toom, dat het mode zal worden, want ook Hollanders zag ik er mee roiidloopen, doch het moge misschien minder knel lend zijn op den neus, toch moet men er eerst een weinig aan -gewennen, want nu hebben de dragers er van iets van een zeker iemand, die men op eenzame paden het liefst maar een weinig uit den weg, gaat. Lange Jan wenkte me dus al van verre en hoe meer lk Helder naderde, hoe ver trouwelijker hij werd, want -met zijn dikke lichtbundels nam hij héél den trein in zich op en omarmde on allen, alsof hij daarmede wilde te kennen geven, dat wij hier ln het Noorden allen als broeders ons moesten gaan gevoelen en dat het in een dergelijke gemeenschap al liggen we dan Iets te ver van het centrum, toch ook wel uit te houden la De koek is op. De kruimeltjes rijn alle maal opgepeuzeld Niets is er van over gebleven. Alleen ffe herinnering, dat hij lekker smaakte. En; daar ons leven voor een groot deel gebaseerd is op begeerte en op herinne ring, zoo kan ik met genoegen op het voorbije terugzien, omdat ik heb genoten en nog geniet van de herinnering. Lange Jan bleef op zijn post en hij wenkte vertrouwelijk en'verdienstelijk en bij fluisterde, dat het -goed was onder zijn hoede. En dat fa ook zoo! gens in een gezelschap, waar gespeeld wordt, van daar naar de opera, en sluit eindelijk den dag en den hal ven nacht op een vermakelijk hal, waar hij den vorm van zijn beenen laat bewonderen. Daarbij is hij- altijd vriendelijk, gezéllig, minzaam, en mijdt alle overdaad', die zijn ge zondheid en bevalligheid zou kunnen scha den. HJj verzuimt zelden den openbaren gods dienst en vereert zichzelve, zoo niet met een nieuw, dan tenminste toch met een verwis seld kleedt *Het H. Avondmaal viert hij viermaal in het jaar. Eens stelde hij- het acht dagen, uit, omdat een snijder vergeten had, de mouwen aan het zwarte onderkleed naar de mode te veranderen. Tot zoover de geschiedschrijver. Wij von den -het "wel interessant hier eens te la-ten zien, hoe men in den goeden ouden tijd den dag doorkwam. Wel zijn wij- in onzen moder nen tijd ver af van zulk een leefwijze. Zeker hebben wij, mannen in de eerste plaats, wel niet meer den noodigen lust om ons zooveel zorg aan ons toilet te geven. Of wij daarom minder zijn? Bi len weten nu we het toch sinds kort over ouderwetsche begrafenissen hebben hoe het naast de gebruiken- ln de stad Amsterdam b.v. in de goede oude Beem- ster toeging? Of ergens in de buurt? Het zal Met minder aardig zijn! Want de boerenbegrafenissen rijn niet het allerminst- de spiegels van de vroegere zeden. Sinds de middeleeuwen zijn ze zichzelf vrijwel gelijk -gebleven om de eenvoudige reden, dat de -boer en de be woner van bet plattel-and heel moeilijk van twee dingen afstand doen: t.w. van z'n geld van 'n ouderwetsch gebruik! Om dit te gelooven hoef ik alleen maar te wijzen op een oude klacht in het begin van de achttiende eeuw, waar Iémand uit de Reemstér zuchtte 't Gaat hier altemet al haast als in de steden. De rijke boeren laten zich tegenwoordig al even- zoo -goed in een rouwwagen begraven als de Amsterdammers!" Waarmee bewezen fa, dat het ver van dagelij-ksoh -gebruik is geweest ln de vroegere dagen om te worden begraven in een- rouwwagen! Neen 't was er ver van af! Geen statiékoets kwam er aan te paa -Evenmin een aanspreker, t Ging zoo wat alles onder mekaar. De een moest den ander helpen en als die ander dan op z'n tijd dood ging, dan waren er weer ande ren, die de plichtplegingen volvoerden. Rouwvertoon was er zoo goed als niet - tenminste niet in den san van plechtig- HOE EEN PRONKJONKER IN DE 18e EEUW ZIJN DAG DOORBRACHT. Een nuttige bezigheid. Nauwelijks is hij uit zijn bed! opgestaan, of hij zet zich voor een grooten spiegel en zoekt onder een half dozijn japonnen, jak ken en mutsen den opschik -uit, die hem dien morgen het best kleedt. Als hij zijn -thee of chocolade aan een proper tafeltje genuttigd heeft, vermaakt hij zich een uur met het lezen van een roman of een ander vermakelijk boek, waarna hij naar zijn kleedkamer wandelt. Daar kiest hij in overleg met zijn lijfknecht van de kleeren, die in een dubbele rij hangen, dèt pak uit, waarin hij zich dien dag wil la-fen zien. Dan wandelt hij- weer paar den spiegel, laat zich het eene stuk na het andere met veel voorzichtigheid! en zorgvuldigheid aantrek ken, probeert nu een korte, dan weder een lange pruik, laat de knoopen nu voor, dan achterwaarts slaan, en legt, om zijn verwijfde schoonheid' beter te doen uitkomen, eenige zwarte moesjes op zijn aangezicht. Nadat zijn toilet voltooid' is, bekijkt hij zich met welgevallen nog een geruimen tijd in den spiegel, plooit zijn mond- tot vriendelijk heid en zijn oogen -tot beminnelijk lonken, en zet zich dan met groote voorzichtigheid ln een kostelijke koets, bezoekt -eenige dames voor haar kaptafel, en peinst daarna op een vermaaklijk gezelschap, waarmee hij' dien middag zou kunnen eten. Aan tafel neemt hij zich wel in acht iets te nuttigen, dat zijn schoonheid -zou kunnen be- nadeelen. Na geëindigd'en maaltijd houdt hij een- middagslaapje van een uur, en gaat vervol- ernstig verdrietig wezen. Zwarte kleeren was net alles. En voor de rest was het be graven eep bezigheid, die regelmatig terug kwam en die moest worden uitge voerd gelijk als alle andere bezigheden. Om u een duidelijker beeld te geven, zal ik u een zoodanige begrafenis in haar onderdeelen beschrijven. Hierbij den na druk leggende op het feit, dat- behoudens kleine plaatselijke verschillen, over ons geheele land de 'begrafenisplechtigheden ten plattelande nagenoeg aan elkaar ge lijk waren. Al van den Germaanschen tijd af! BABBELUURTJE OVER MODE. Borduurwerk voor onze meisjes. Al zijn we dan ten lange leste met va cantie buiten en al amuseeren we ons dan ten slotte „dol" en al hebben we alles bij elkaar genomen nog zooveel aflei ding. Er komefi van die momenten in' den vorm van verloren of onbruikbare uurtjes, diat we tegen elkaar de verzuch ting slaken:.„Hè wat aal lk nou 'a uitvoeren?.Of: H8 in pianospelen heb ik geen zin meer en dat kienen en tijdschriften kijken verveelt me.Had ik nou maar 'n aardig handwerkje bij We weten het allen uit ervaring: Zod- iets komt voor. En daarom zorg ik voor mijzelf er altijd voor iets van dien aard onder m'n bereik te hebben. Want het is geen toe val of geen berekening, dat wé zoo nu en dan -eens geplaagd! worden van een saaien regendag en' dan in huis gehouden wor den! Als men dan vooruit gerekend heeft als wijlen de wijze maagden uit het bij belboek. v Dan kan èr veel goed gemaakt worden. Veel stemming en veel andere dingen! Stel bijvoorbeeld: U hebt tehuis 'n paar kleine dochtertjes of wat eveneens mo gelijk is 'n paar 'kleine zusjes. Wat is het dan niet aardig om zoo in een verlo ren uurtje een bestaand eenvoudig jurkje of boezelaartje met een leuk en kinderlijk motief te be-borduren?. Voorbeelden en mogelijkheden genoeg. Meer dan genoegl De kleine puck heeft, om maar eens iets te noemen, zoo een bekend touw- kleurig linnen schortje indertijd zoo maar in de gauwigheid gekocht, van- Wanneer er in den ouden tijd' op he* platteland -een doode was, dan kwam verreweg het grootste deel van het werk, dat daaruit voortvloeide voor rekening van de.buren! Zoodra er in een huisgezin iemand stierf, werd hiervan onmiddellijk kennis gegeven aan de naaste buurlui. Deze hetzij dan de buurvrouw of de buur- man, al naar het geslacht van het lijk stond onmiddellijk op, Het werk of spel of eten in den steek en -ging naar buiten om op zijn beurt de overige in aanmer king komende buren kennis te geven. Gezamenlijk keerde men dan op staanden voet naar het sterfhuis terug om de doode maar meteen te „verben® ekl eeden". D.w.z. van z'n kleeren ontdoen en ln 'n laken hullen!. Dan was dat meteen maar achter den rug. Des anderendaags werd de doode over luid, d.1. door middel van de kerkklok over de buurtschap hekend gemaakt. Maar evengoed is het nu de plicht van de gezamenlijke „naburen" om de geheele familie van de doode al is 't ook vijf of zes uur uit den omtrek, het overlijden te gaan „boojen"! In- dien tijd blijft een ander deel van de nabuurschap in het. sterfhuis en doet daar alle^ wat er te doen valt voor de aanstaande begrafenis. De doode wordt aangekleed. Een van de buren laat de gestorvene „ofschrieven" en 'n ander be stelt en- passant de kist of, zooals 't heette: 't „vat"! De rest doet alle boodschappen. En alles uit liefde en buurschap! In den regel was het zoo, dat de naaste buurvrouwen "de doode man of vrouw uitkleeden en weer aankleeden ln het doodshemd, terwijl de manlui intusschen de beenen opnemen en alles buitenshuis afloopen wat er af te loopen valt! Hier over zullen de „fatsoenlijken", waar Arent Fokke over spreekt, wel gestruikeld rijn. Maar het was niettemin zoo. De vrouwen doen het werk binnenshuis en boeten „kleedsters". Want héhalve het lijk in orde brengen, beredderen ze alles voor de huisgenooten. Zwart verven en rouw goed. naaien gebeurt allemaal thuis. Want 't mag dan straks wat druk en rumoerig worden de doode mag op sommige oogenblikken voor "n keer worden ver goten in t algemeen tumult, dfa mag CAREL BRENSA. Robtnson. 1110.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1924 | | pagina 11