4 de sü'n kwam Overtuigend bewijs. W] dacht, dat de dreg was losgeraakt van het onderwatersche voorwerp, werd de lijn boven water al langer. Eindelijk kwam dat vurig verbeide voor werp boven en alleen een verachtelijk uitge blazen bruine sopstreep in het water was de uiting vfcn 'teleurstelling over ihet geringe succes. „Niks gedaan, tegenwoordig!" klonk het in' mijn richting. „Hoe zoo dan?" „Niks dan staaldraad. Geen cent waard. Neen, dan vroeger, toen je niks dan touw had. Hennep en manilla. Dat was tenminste nog wat waard. Maar dit goed1! Geen rooie duit krijg je d'r voor." „Is het touw dan' wel heel wat waard?" „Altijd wat, inaar d'r is te weinig. Vroe ger met de scheepvaart hier, hè, dat was een andere tijd!" „Ja, vroeger, vroeger, het is hier altijd vroeger." „Nou ja, toen was er ook nog wat poet te maken." „Waarom haal je dan toch dat staal draad op?" „Nogal wiedes, anders heb ik het straks weer aan mijn dreg." Woest werd het stuk staaldraad op den steiger gekwakt; de lijn werd in de hand weer opgeschoten en met forschen zwaai zwierde de dreg weer havenwaarts. Toen ik al een eind heen was en ik nog eens omkeek, zag ik hem weer omzichtig op halen. Zijn taaie volharding zal hem dus toch vermoedelijk nog wel een paar centen op brengen, want voor heelemaal „lauw" blijf je daar - niet uren aan uren, vaak dag en dagelijks, zooals me later is opgevallen, een dreg zwaaiend in de haven smijten en daar na weer ophalen. 'Zoo ziet ge, dat ook in deze dagen nog op zeer eigenaardige wijze getracht wordt een eerlijke boterham te verdienen. En om die boterham gaat het toch maar. We weten wel, dat die niet het geheele leven beheerscht, doch de meeste arbeid wordt toch wel verricht om aan de boterham te komen. Dat trof me ook op een morgen van deze week, toen ik, betrekkelijk vroeg, mijn bui tenkantje, rondslenterde en ik onder het havenkantoor in den opper tegen het noor delijk kille Septemberbriesje vele mannen bijeen zag. Ik (tocht eerst aan een stranding, doch toen ik aan boord der sleepbooten alles in de gewone, dagelijksche, kalme doening zag, begreep ik, dat er wat anders „loos" was. En ik vernam al spoedig, dat er een Engel- sche kolenboot werd verwacht en dat men meende, dat die des nachts reeds voorgaats zou zijn geweest. Het koffiekannetje en de geruite stikken- zak bewezen dat er gerekend was om dien morgen aan den slag te gaan. Met animo zou men dat doen, want het was weer lang geleden, dat rechtstreeks een kolenboot naar hier opvoer. Wel werd ook aan het vervoer der kolen per sleepkaan een cent verdiend, doch het lossen uit een kolenboot was toch weer wat anders. Dat was weer arbeid, die eigenlijk meer voldoening gaf, omdat het meer herinnerde aan de tijden van vroeger, toen de scheep vaart hier bloeide. Vroeger! Als de boot er was, dan zou je het hooge gevaarte weer aan den kant zien liggen, je zou de donkeylier weer hooren snorren, de kettingen hooren knerpen en de laadboomen gierend hooren rondzwaaien. Daar zat leven in; dat was de muziek, die hoorde bij het kolenlossen. Wel gaat het om de boterham, doch nie mand die zich los kan maken van dat eigen aardige, niet te omschrijven bijkomstige, dat de arbeid soms kan maken tot iets heerlijks en tot het bijbrengen van een groote genoeg doening. Zoo ook leek het- me met de mannen, die, omdat de boot waarschijnlijk Engeland nog moest verlaten, met loome schreden huis waarts gingen, omdat hun arbeidslust geen bevrediging kon vinden. Alles gaat om de boterham, ja, doch er is een oneindig verschil in de wijze, waarop men aan die boterham komt, afgescheiden dan- nog, zooals in het begin gezegd-, van de beroepen, die als niet eerlijk kunnen worden aangemerkt. Heerlijk voor den mensch, die iets gevoelt voor zijn arbeid. En die vreugde voor den arbeid kan worden versterkt zoo er meerdere waardeering groeit voor hetgeen de ander in arbeid presteert. Rohinsni in de voorgestelde vrouw 'n dame zien, (Lw.z. 'n vrouw van rijperen leeftijd. Vol strekt niet! Het is ook nog degelijk 'n jonge dochter, althans 'n vrouw in de jong-vrouwelijke periode-. En merk nu op hoe geheel anders deze jonge vrouw er uit ziet, dan haar groot mama. Hoeveel is er in de kleeding ver anderd' in die twee leeftijden. Hoewel uiterst fijn dn zeer smaakvol, onderscheidt zich dit kleed onmiddellijk door een in het oog vallende soberheid: Niets meer van de tuigage, niets meer van de wijde en ruimi geplooide rokken, niets meer van dassen of jabots, niets meer van haarkrullen. Dank ztj het in de wereld bo men van de heerschappij van Napoleon (eö wat daaraan kort voor af ging) is versobering, zonder verarming te beteekenen, aan de orde van den dag. Al het wijdlooplge en overtollige is in den ban gedaan en voorloopig van het tooneel verdwennen. En dit sobere, maar niettemin beeldige gewaad, bestond uit citroen-gele crepe Georgette cLw.z. uit een soortgelijke Gaze, van dezelfde samenstelling, al heette de substantie toen anders. Over het gewaad heen hing een tunlque van oranje-kleurige mouseline-de-Boie. Een guirlande van kleine, zilveren roos jes slingerden zich over de borst, langs de rok naar beneden en langs den zoom- kant van den rok en verder onder de poet- moutjes heen. Om het ooifure werd een smalle zilveren band gedragen. De struisveer was nog niet In ongenade (Zou ze dat ooit ko men?) want onze jonge dochter droeg et boven het rechteroor maar eventjes. De Geluksvogel. Willem was een Hollandsche jongen, die ten spijt van de Emigratie-centrale, op eigen gelegenheid naar Londen was ge gaan om w erk te zoeken. Hi,i was reiziger n boordenknoopjes van zijn ambacht, maar aangezien daarvan in Londen meer dan genoeg exemplaren' zijn, moest hij het met wat anders probeeren En hij kwam terecht in een hotel alsglazenspoeler Hij was er al een halve week, en zorg de inderdaad dat de glazen en roemers goed helder werden, maar op een vroegen morgen ontdekte hem de zaalchef, toen hij op zijn gemak even bezig was het Juttertje te lezen, dat zijn vader hpm over gestuurd had Zeg ereis begon de chef in klinkklaar Engelsch wat beteekent dat Zijn jullie dat gewend in den Helder Nou wijhier niet! Pak je boeltje en ver dwijn I En onze Willem volgens de rege len van de Emigratie-centrale dus niet geslaagd in den vreemde en onge schikt om te emigreeren, ging naar de kas sa om het geld te halen, dat hij verdiend had en begaf zich naar het zolderkamertje om zich weer in de beste bullen te steken. Hij zei de verschillende kameraden goeien dag en stond nog juist even in de hal van het hotel te praten met den portier, toen de zaalchef daar verscheen en hem niet herkende in zijn zondagsche pak Zoek je werk vriend... vroeg de chef. Ja,mijnheer... antwoordde Willem. Kun je glazen spoelen Jawel, mijnheer... Nou je ziet er nog al knap uit. De vorige man is zoo juist weggestuurd Hij verdiende negen gulden. We zullen jou er tien geven Asjeblieft mijnheer. Ga maar naar de bijkeuken en meld je bij den voorman. Hij zal je wel je kamertje wijzen. Daarna kun je direct beginnen. En na een half uur stond Willem weer in de bijkeuken en spoelde de glazen voor een gulden meer dan den vorigen dag 1 Het Juttertje las hij nu 's avonds I B. HUI VER-PROCESSEN. De vrijerij van een Anobium. jongeling. Als het laatste licht in huis gedoofd is, als alle huisgenooten het droomenland zijn binnengetrokken, dan begint het in de stille donkere kamers te leven, als togen de kaboutertjes uit het sprookjes- verhaal aan den arbeid, om de taak der menschen te verlichten Maar helaas! kaboutertjes zijn er niet meer in onzen tijd, alleen maar schich tige, ritselende muisjes achter het be hang, krakende rieten stoelen in de serre, krimpende eikenhouten tafelbladen, die het liefst krom zouden willen trekken en zich tegen den dwang van den schrijn werker, die hun dat belette, met zuchten en sfeunen verzetten. En verder zijn er nog vele bij niet nader aan te duiden geluiden: van af koelende kachels, rammelende ramen, piepende blinden, barstende plafonds en zoo al meer, die in stillen Dacht het huis vervullen van een geheimzinnig leven. Geen wonder dat de mensch, die in eenzaamheid waakt, of van slaap blijft verstoken, in de steeds min of meer op de zenuwen werkende stilte van den nacht al bovengenoemde geluiden be luisterend, tenslotte aan zijn verbeelding den vrijen teugel laat en behept met een erfelijk angstgevoel, nog stammend uit den oertijd der menschheid, zich allerlei schrikbeelden voor oogen haalt, van-om het huis sluipende dieven, van rond- darie! In afloopende nuances van blauw. U merkt dius wel: De kleeding was niet simpel enkel sober. Kleindochter had- de druk-doenerigie en breeduit staande kleeren van Grootmoe der afgedankt, maar ze had heel goed kans gezien om er wat anders voor in de plaats te krijgen De Jonge dame van de tweede plaat is weer de kleindochter van de kleindochter. Want we zijn weer twee leeftijden verder en in het jaar 1866. Het zou heelemaal niet verwonderlijk snuffelend gedierte, van spoken en geesten zelfs Dan krijgt ieder geluid in den nacht een lugubere beteekenis, dan jaagt het krassen van een uil, het huilen van een hond, het geheimzinnige getik en geklop in de meubels koude rillingen over den rug. Vooral dat vreemde, onverklaarbare, regelmatige getik in zulke nachten, dat korte, klare tik, tik, tik, tik, tientallen malen achtereen, dat nu eens uit de kast, dan uit het plafond schijnt te komen, heeft van ouds sterk gewerkt op de verbeelding. Zelfs toen men althans de oorzaak van dit getik ontdekt had en men wist, dat een nietig, donkerbruin kevertje van niet meer dan vier, vijf mM. het voortbracht, is het bijgeloof, dat aan dat geklop ver bonden was, niet verdwenen. Integendeel, men schreef aan het diertje een soort bovenaardsohe helderziendheid toe en noemde het doodskloppertjede doodsklok. Werd tijdens een zware ziekte het heldere klop, klop van dit kevertje gehoord, dan zou de dood spoedig den zieke opeischen, aldus het volksgeloof, dat zelfs nu nog vele aanhangers heeft. Daarnaast echter is voor velen in pnzen verlichten tijd dit bijgeloof verloren ge gaan. We hebben echter meermalen op gemerkt, dat weinigen meer van het doodskloppertje, Anobium striatum, af weten. Daarom zullen we hier nog het een en ander van den kleinen blinden passagier vertellen. Ofschoon de meesten het kevertje zelf zeieen of ooit onder de oogen zullen gehad hebben, kennen we toch allen het werk er van, n.1. de fraaie ronde gaatjes in onze meubelen, waar de huisvrouw iederen morgen tot haar ergernis een klein hoopje houtmeel bij vindt. Die akelige houtworm, moppert ze dan, en met petroleum of benzine tracht zij den onbekenden vernieler van haar meubels te bestrijden, gewoonlijk zonder het minste resultaat, want in haar boor- gangen in het hout leeft de larve van Anobium tamelijk veilig tegen iederen aanval. Zoo kent men gewoonlijk wel den arbeid van dit insect, doch niet het dier zelf. Wel zal de meid misschien in zekeren tijd van het jaar bij het „kamer-doen" tot haar verbazing een aantal kleine kevertjes onder traplooper en matjes Vinden, doch zoo doorkneed in natuurlijke historie is onze gedienstige gewoonlijk niet, dat zij die „vuile beesten" in ver band brengt met den houtworm der meubelen. Toch is dat bruine kevertje niets dan de volwassen vorm van de larve in de kleine boorgangetjes. Het heeft daar zijn buikje zat gegeten aan het fijne houtstof, dat het met zijn miniatuurkaken kauwde, het heeft er zich verpopt, en tenslotte is het te voor schijn gekomen als een heel gewoon weinig in het ook loopend kevertje. Maar hoe maakt ie het spookachtig geroffel, waarop dit torretje ons somwijlen onthaalt Dit gebeurt met den kop. Weliswaar bevindt er zich een soort hamer Voor dien kop, maar een feit is het, dat, als Anobium zijn tamboerkunsten gaat vertoonen, hij de twee fijne sprietjes voor aan den kop, deze zelf, benevens de twee voorste pooten uitrekt, zich op devvier achterste pooten zoo hoog mogelijk opricht, om daarna met het voorhoofd en den rand van het halsschild krachtig op den grond te slaan. In de boeken leest men dat hij dat doet in zijn boor- gangen, doch in alle gevallen, waarin wij het genoegen hadden met het klop- kevertje kennis te maken, zat het er buiten. Trouwens het wil ons voorkomen, dat het in zijn gang wel wat al te nauw behuisd is, om zooveel lawaai te maken. Ons rest nog te vertellen, waarom Anobium er vermaak in schept angstige zielen te plagen. Welnu hier is de sleutel van het geheim: Het getik dient om verbinding te zoeken met een schoone, chocolade-kleurige Anobium-maagd. U kunt dit zelf gemakkelijk waarnemen. Wanneer u ooit zoo'n kevertje aan den arbeid hoort, moet u eens met een sleutel op tafel tikken in hetzelfde tempo en met zijn wanneer de hier afgebeeld® vrouw dè bloed-eigen grootmoeder was van een van onze lezeressen. Of sterker nog! de eigen moeder in haar jonge-meisjes-tijd. Waarom, zou dat niet kunnen? Er zul len er onder de lezeressen meer dan ge noeg zijn, die zich de vrouweïi in deze kleedij nog buitengewoon goed kunnen voorstellen. Want zoo lang is het niet geleden, al heeft ook deze periode maar weer -kort geduurd. De hoepelrok u kunt het zien was weer voor het moment in eere hersteld. Wat je tenminste „in eere" noemt, want het zou meer dan vermakelijk wezen om hier op deze plaats een overzicht te geven van een lange reeks van spotprenten en allerdolste carricaturen, -die er in dezen tijd op den hoepelrok verschenen zijn. OBe- halve misschien met de welbekende „qeu de Paris" is de vrouw nooit imeer niet een kleed-ingstuk in het ootje g-enoomon, dan met de „hoepelrok". Bepaald in eere was ze dus niet. Maar niettemin werd ze dapper gedra g-en. En de toiletten waren er nieit minder om'. Het hier gereproduceerde b.v. was ver vaardigd van rose-metrtzilveren-weerschljn taftzjjde. Over de rok en rond den hals waren bouilonnes van rose tule aangebracht waarop weer hier en daar een toefje rozen en nog wat geranium-kleurig lint van bahdfluweel gehecht waren. Ook de coiffure was met deze zelfde roosjes en bandfluweel versierd. Zoo -hebben we dan drie verschillende ongeveer dezelfde kracht als Anobium. Het duurt dan niet lang of er vórmt zich een soort draadlooze seindienst: tikt u met den sleutel, dan tikt ook het klopkevertje, staakt u met tikken, dan wacht het ook, ofschoon niet lang. Men heeft hier dus niet te doen met geestenkloppery, of een spookachtige doodsaankondiging: slechts een idyllisch herdersch avontuurtje van een Anobium-jongeling treft uw gevoelig Het nuchtere wetenschappelijk onder zoek ontneemt wel vaak het romantische aan de verschijnselen, maar in uit geval geeft het er zeker romantiek voor m de plaats. o. Ba, wat een ellendig weer, bromde de ter döod veroordeelde, die naar de plaats van terechtstelling werd- geleid. Nu, jij hebt niet te klagen; zei de beul nijdig. Je hoeft den weg maar één maal af te leggen, maar ik moet nog terug ook!! Het is een feit, sprak metneer met een geleerd gezicht, dat je dikwijls kunt op merken, dat verstandige vaders juist geen verstandige zonen hebben Gelukkig dat onze jongen in dat op zicht geen gevaar loopt, merkte mevrouw vriendelijk op. En waar is nu de prachtige zons ondergang dien wij zouden zien? vroeg de bergbeklimmer, toen het gezelschap den top had1 bereikt. Daar is het nu te laat voor, zei de gids, maar als U wilt wachten tot morgen ochtend kunt u een mooien zonsopgang zien O, daar is het hondje! riep de gast, die mevrouw al een uur lang had zitten vervelen met zijn praatjes, die niets om het lijf hadden.Hebt u hem nog nieuwe kunstjes geleerd mevrouw? O ja, sprak mevrouw. Als ik maar erven fluit, brengt hij uw hoed binnen. Wilt u uw buurman even wakker ma ken? vroeg de professor, die tot zijn ver ontwaardiging zag dat een van zijn toe hoorders op de eerste rij in slaap was ge vallen, terwijl het hem bovendien zeer hin derde, omdat de maai vreeselljk snorkte. Dank u wel, antwoordde de aange sproken student. U hebt hem In slaap ge praat, dus maakt u hem nu ook maar zelf wakker. Wanneer gaat de laatste trein naar Leiden? vroeg de student, die in eenigs- zins benevelden toestand op hert perron kwam. Die is al weg, antwoordde de chef. Maak mij nu wat wijs, zei de and-er. En waarom laten ze die rails dan liggen? En als Je aan tafel bedient, sprak mevrouw tot de nieuwe dienstbode, doe dat dan met een beetje.een beetje hoe zal ik het zeggeneen beetje gra tie; begrijp je wat ik bedoel? J awel mevrouw, knikte de gedien stige. En wanneer moet die.graasie opgediend worden? Na de soep? Kan mjjn zaak niet een week worden uitgesteld? vroeg de beklaagde. Mijn ver dediger is ziek. Maar man, je wordt beschuldigd van openbare geweldpleging in bijzijn van tal rijke getuigen, merkte de rechter op. Wat zou je Verdediger daartegen in kunnen brengen? Daar ben ik juist zelf zoo benieuwd naar, zei de ander Wie is die man daarginds, die onop houdelijk met de Turksche vlag staat te zwaaien? vroeg de bezoeker in het krank zinnigengesticht. O die? antwoordde de bewaarder. Dat is een uitgever van landkaarten, die juist een nieuwe kaart van Europa klaar had, mode-perioden heel vluchtig overzien. Vergelijk daar nu eens mee wat de te genwoordige kleindochter van de laatste kleindochter bezig is te dragen?. Dan hebt ge de aardigheid vier mode kleeding-specimen op 'n rijtje te kennen. En wilt ge daarbij nog de aardigheid voegen van te weten wat er eigenlijk in die dagen aan het maken van een klee dingstu-k vast zat en hoeveel er kwam kijken voordat een jonge dame in de da gen van Lodewijk XVI fatsoenlijk aange kleed was? Dan zal ik u een imiddel aan de hand doen! Ga naar een desbetreffende winkel en koop daar heel goedkoop© stofjes, die overeenkomt -met de -hier genoemde vooral in de kleur en ga dan met eigen handen voor het eerst aanstaande bal- masqué eens zoo'n jurk uit de periode „Louis Seize" maken. Met de hoed er na tuurlijk-bij En als u dat te omslachtig is of te duur, ga dan naar een andere winkel en koop' daar zoo een bekend ijzerdraad geraamte voor een z.g. antieke Tea-oosy, met de porseleinen -kop en- armpjes eraan en fa briceer zoo'n hoepelrok oostuum na en vul het op met kapok of watten en geef het aan iemand present. Vodlèl.Mime. Oorry. toen die nieuwe herrie met de Turken „Fersche fiach, mèfrouw," vroeg de blo- zende, welgedane vischvrouw, m^ haar dikke knuistjes de volle mand waaruit een bedenkelijke geur opsteeg stewg op haar buik ln balans houdende. „Is ze wel versch?" vroeg het jonge pas getrouwde mevrouwtje dat zich mot veel ijver maar weinig ervaring op de huis houding toelegde. „Fersch mefrouw," antwoordde de dik ke, haar cliente direct juist taxeerende, „ze swom gistere nog efe fris ln de see als u door uwes huis loopt. De visch werd verkocht. De weelde. Jonge vrouw: Ik geef toe, dat je in komen voldoende is en dat wij daarop zouden kunnen trouwen.... Als je je maar niet in je hoofd gehaald had er alle mogelijke weeldedingen op na te hou den"! Jonge man: Weeldedingen? Xk weeldedingen Hoe kom je daar bij Noem er dan eens een Jonge vronw: Ik 111 DE ZEEPBELLEN. IL (Op zekeren dag was Jaap, een arme kreupele jongen bezig met bellen blazen, toen er plotseling uit een groote zeepbel een fee te voorschijn kwam, die hem mee nam naar dat deel van sprookjesland waar de zeepbel-elfen? wonen. Ze komen in het paleis van de zeepbel-koningin). Jaap had nog nooit zoo iets moois ge zien. Hij wilde wel naar de koningin toe loopen, om te voelen, of ze wel echt was, maar de fee hield zijn arm vast Ze maakte een sierlijke nijging voor de koningin en Jaap boog diep. De zeepbel-koningin glimlachte en- zei met een zachte stem, die als muziek klonk „We hébben lang op je gelet Jaapje en eindelijk hebben we besloten, je been be ter te maken." Jaap wist niet wat hij hoorde. Hij werd vuurrood en stamelde: „Meent U dat heusch? Is alles nu toch echt waar? O, wat bent U toch goed voor mei Wat zal het heerlijk zijn, als ik kan spelen en draven als andere kinderen!" „Ja, hè 'beste jongen," zei de koningin. Maar eerst moet ik je waarschuwen. Je mag, zoolang je in mijn land blijft, niets, heelemaal niets, dat niet van jou is, aan raken. Anders is alles voor goed bedor ven." Jaap beloofde de -koningin, dat bij niets zou aanraken en nadat hij de koningin nog heel vriendelijk bedankt had voor haar goedheid, werd hij door drie feeën meegeleid naar een mooi klein riviertje. „Trek nu je kousen en schoenen uit," gebood de zeepbel-fee, die hem gehaald had, en ga je voeten -baden in de rivier." Jaap deed, wat hem gezegd werd en toen de feeën riepen, dat hij eruit moest komen, merkte hij tot zijn groote vreug de, dat hij gewoon liep als elke andere jongen. t Schreeuwend van vreugd, sprong hij in het rond en gooide zijn boenen hoog in de lucht. „Kom mi," riep eindelijk de zeepbel fee. „We moeten naar buis. Je moeder zal niet weten, waar je blijft" Dol blij volgde Jaap de fee. Hij danste meer dan dat hij liep. Na een poosje za gen ze een groote zeepbel in de lucht zwe ven. Jaap, dacht dat het dezelfde zeepbel was, die hem gebracht had. „Die wacht zeker op -me, om me thuis te brengen? dacht hij. Hij holde er heen en greep hem met 'beide handen. De 'bel spatte uiteen en toen herinnerde Jaap zich plotseling wat de zeepbel-koningin hem gezegd bad. Arme Jaap. Hij voelde -hoe hij daalde en eer hij het wist zat hij op zijn eigen stoel in -het kleine -kamertje. -Hij keek naar zijn be-en-en en trachtte op te staan. Dadelijk merkte bij, dat pij weer kreupel was. De arme jongen- barstte in tranen uit. „Wel lieveling," vroeg een zachte stem. „Wat Is er? Heb je alkeüg gedroomd? Jaaps moeder kwam naar hem toe, nam hem in haar armen en kuste zijn betraan de gezichtje. Al snikkende vertelde Jaapje zijn droom aan moeder. Toen hij geëin- ïgd had zei moeder: „Kom mijn jongen, wees niet bedroefd ineer. Je droom zal toch waarheid worden, want ik heb zoo juist eenjbrief gekregen van oom Willem uit Amerika, dat hij terug komt om voor rpk ia" 7X>T^en en dat hij heel maanden later -kwam oom Willem en nam Jaapje en zijn moe der mee naar een mooi huis op het land. ril I?1*1 T1'aaT 0611 'knappen dokter ^bracht, <1 ie ritn kreupele been- bekeek ilvl lrl' ftt ln korten tijd beter te InïilTv JaapJe wat Htden, maar dat bad hij er graag voor over. üa Jaar kon Jaap dansen enspringen ln den grooten tuin en- den boomgaard' en- genieten van lucht en zon neschijn, net als ln zijn droom! RAADSELS, j Nieuw® raadsels. Welk spreekwoord staat hiêronder? eogho moebno 'gannev leve iwdn Van elk woord zijn de letters door el- TI. Het geheel bestaat uit 3 lettenn-eoen en- tw-xte i» «m bijS *„7, S; t een plattelandsbewoner. Wie is het?

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1924 | | pagina 14