4 de sü'n
kwam Overtuigend bewijs.
W]
dacht, dat de dreg was losgeraakt van het
onderwatersche voorwerp, werd de lijn boven
water al langer.
Eindelijk kwam dat vurig verbeide voor
werp boven en alleen een verachtelijk uitge
blazen bruine sopstreep in het water was de
uiting vfcn 'teleurstelling over ihet geringe
succes.
„Niks gedaan, tegenwoordig!" klonk
het in' mijn richting.
„Hoe zoo dan?"
„Niks dan staaldraad. Geen cent waard.
Neen, dan vroeger, toen je niks dan touw
had. Hennep en manilla. Dat was tenminste
nog wat waard. Maar dit goed1! Geen rooie
duit krijg je d'r voor."
„Is het touw dan' wel heel wat waard?"
„Altijd wat, inaar d'r is te weinig. Vroe
ger met de scheepvaart hier, hè, dat was een
andere tijd!"
„Ja, vroeger, vroeger, het is hier altijd
vroeger."
„Nou ja, toen was er ook nog wat poet
te maken."
„Waarom haal je dan toch dat staal
draad op?"
„Nogal wiedes, anders heb ik het straks
weer aan mijn dreg."
Woest werd het stuk staaldraad op den
steiger gekwakt; de lijn werd in de hand weer
opgeschoten en met forschen zwaai zwierde
de dreg weer havenwaarts.
Toen ik al een eind heen was en ik nog
eens omkeek, zag ik hem weer omzichtig op
halen.
Zijn taaie volharding zal hem dus toch
vermoedelijk nog wel een paar centen op
brengen, want voor heelemaal „lauw" blijf
je daar - niet uren aan uren, vaak dag en
dagelijks, zooals me later is opgevallen, een
dreg zwaaiend in de haven smijten en daar
na weer ophalen.
'Zoo ziet ge, dat ook in deze dagen nog op
zeer eigenaardige wijze getracht wordt een
eerlijke boterham te verdienen.
En om die boterham gaat het toch maar.
We weten wel, dat die niet het geheele leven
beheerscht, doch de meeste arbeid wordt toch
wel verricht om aan de boterham te komen.
Dat trof me ook op een morgen van deze
week, toen ik, betrekkelijk vroeg, mijn bui
tenkantje, rondslenterde en ik onder het
havenkantoor in den opper tegen het noor
delijk kille Septemberbriesje vele mannen
bijeen zag. Ik (tocht eerst aan een stranding,
doch toen ik aan boord der sleepbooten alles
in de gewone, dagelijksche, kalme doening
zag, begreep ik, dat er wat anders „loos" was.
En ik vernam al spoedig, dat er een Engel-
sche kolenboot werd verwacht en dat men
meende, dat die des nachts reeds voorgaats
zou zijn geweest.
Het koffiekannetje en de geruite stikken-
zak bewezen dat er gerekend was om dien
morgen aan den slag te gaan.
Met animo zou men dat doen, want het
was weer lang geleden, dat rechtstreeks een
kolenboot naar hier opvoer.
Wel werd ook aan het vervoer der kolen
per sleepkaan een cent verdiend, doch het
lossen uit een kolenboot was toch weer wat
anders.
Dat was weer arbeid, die eigenlijk meer
voldoening gaf, omdat het meer herinnerde
aan de tijden van vroeger, toen de scheep
vaart hier bloeide.
Vroeger!
Als de boot er was, dan zou je het hooge
gevaarte weer aan den kant zien liggen, je
zou de donkeylier weer hooren snorren, de
kettingen hooren knerpen en de laadboomen
gierend hooren rondzwaaien.
Daar zat leven in; dat was de muziek, die
hoorde bij het kolenlossen.
Wel gaat het om de boterham, doch nie
mand die zich los kan maken van dat eigen
aardige, niet te omschrijven bijkomstige, dat
de arbeid soms kan maken tot iets heerlijks
en tot het bijbrengen van een groote genoeg
doening.
Zoo ook leek het- me met de mannen, die,
omdat de boot waarschijnlijk Engeland nog
moest verlaten, met loome schreden huis
waarts gingen, omdat hun arbeidslust geen
bevrediging kon vinden.
Alles gaat om de boterham, ja, doch er is
een oneindig verschil in de wijze, waarop
men aan die boterham komt, afgescheiden
dan- nog, zooals in het begin gezegd-, van de
beroepen, die als niet eerlijk kunnen worden
aangemerkt.
Heerlijk voor den mensch, die iets gevoelt
voor zijn arbeid. En die vreugde voor den
arbeid kan worden versterkt zoo er meerdere
waardeering groeit voor hetgeen de ander in
arbeid presteert. Rohinsni
in de voorgestelde vrouw 'n dame zien,
(Lw.z. 'n vrouw van rijperen leeftijd. Vol
strekt niet! Het is ook nog degelijk 'n
jonge dochter, althans 'n vrouw in de
jong-vrouwelijke periode-.
En merk nu op hoe geheel anders deze
jonge vrouw er uit ziet, dan haar groot
mama. Hoeveel is er in de kleeding ver
anderd' in die twee leeftijden.
Hoewel uiterst fijn dn zeer smaakvol,
onderscheidt zich dit kleed onmiddellijk
door een in het oog vallende soberheid:
Niets meer van de tuigage, niets meer van
de wijde en ruimi geplooide rokken, niets
meer van dassen of jabots, niets meer van
haarkrullen.
Dank ztj het in de wereld bo
men van de heerschappij van
Napoleon (eö wat daaraan kort voor
af ging) is versobering, zonder verarming
te beteekenen, aan de orde van den dag.
Al het wijdlooplge en overtollige is in den
ban gedaan en voorloopig van het tooneel
verdwennen.
En dit sobere, maar niettemin beeldige
gewaad, bestond uit citroen-gele crepe
Georgette cLw.z. uit een soortgelijke
Gaze, van dezelfde samenstelling, al heette
de substantie toen anders.
Over het gewaad heen hing een tunlque
van oranje-kleurige mouseline-de-Boie.
Een guirlande van kleine, zilveren roos
jes slingerden zich over de borst, langs
de rok naar beneden en langs den zoom-
kant van den rok en verder onder de poet-
moutjes heen.
Om het ooifure werd een smalle zilveren
band gedragen. De struisveer was nog
niet In ongenade (Zou ze dat ooit ko
men?) want onze jonge dochter droeg et
boven het rechteroor maar eventjes.
De Geluksvogel.
Willem was een Hollandsche jongen,
die ten spijt van de Emigratie-centrale, op
eigen gelegenheid naar Londen was ge
gaan om w erk te zoeken. Hi,i was reiziger
n boordenknoopjes van zijn ambacht,
maar aangezien daarvan in Londen meer
dan genoeg exemplaren' zijn, moest hij het
met wat anders probeeren En hij kwam
terecht in een hotel alsglazenspoeler
Hij was er al een halve week, en zorg
de inderdaad dat de glazen en roemers
goed helder werden, maar op een vroegen
morgen ontdekte hem de zaalchef, toen
hij op zijn gemak even bezig was het
Juttertje te lezen, dat zijn vader hpm over
gestuurd had
Zeg ereis begon de chef in
klinkklaar Engelsch wat beteekent
dat Zijn jullie dat gewend in den Helder
Nou wijhier niet! Pak je boeltje en ver
dwijn I
En onze Willem volgens de rege
len van de Emigratie-centrale dus
niet geslaagd in den vreemde en onge
schikt om te emigreeren, ging naar de kas
sa om het geld te halen, dat hij verdiend
had en begaf zich naar het zolderkamertje
om zich weer in de beste bullen te steken.
Hij zei de verschillende kameraden goeien
dag en stond nog juist even in de hal
van het hotel te praten met den portier,
toen de zaalchef daar verscheen en hem
niet herkende in zijn zondagsche pak
Zoek je werk vriend... vroeg
de chef.
Ja,mijnheer... antwoordde Willem.
Kun je glazen spoelen
Jawel, mijnheer...
Nou je ziet er nog al knap uit.
De vorige man is zoo juist weggestuurd
Hij verdiende negen gulden. We zullen
jou er tien geven
Asjeblieft mijnheer.
Ga maar naar de bijkeuken en meld
je bij den voorman. Hij zal je wel je
kamertje wijzen. Daarna kun je direct
beginnen.
En na een half uur stond Willem weer
in de bijkeuken en spoelde de glazen voor
een gulden meer dan den vorigen dag 1
Het Juttertje las hij nu 's avonds I
B.
HUI VER-PROCESSEN.
De vrijerij van een Anobium.
jongeling.
Als het laatste licht in huis gedoofd
is, als alle huisgenooten het droomenland
zijn binnengetrokken, dan begint het in
de stille donkere kamers te leven, als
togen de kaboutertjes uit het sprookjes-
verhaal aan den arbeid, om de taak der
menschen te verlichten
Maar helaas! kaboutertjes zijn er niet
meer in onzen tijd, alleen maar schich
tige, ritselende muisjes achter het be
hang, krakende rieten stoelen in de serre,
krimpende eikenhouten tafelbladen, die
het liefst krom zouden willen trekken
en zich tegen den dwang van den schrijn
werker, die hun dat belette, met zuchten
en sfeunen verzetten.
En verder zijn er nog vele bij niet
nader aan te duiden geluiden: van af
koelende kachels, rammelende ramen,
piepende blinden, barstende plafonds en
zoo al meer, die in stillen Dacht het huis
vervullen van een geheimzinnig leven.
Geen wonder dat de mensch, die in
eenzaamheid waakt, of van slaap blijft
verstoken, in de steeds min of meer op
de zenuwen werkende stilte van den
nacht al bovengenoemde geluiden be
luisterend, tenslotte aan zijn verbeelding
den vrijen teugel laat en behept met een
erfelijk angstgevoel, nog stammend uit
den oertijd der menschheid, zich allerlei
schrikbeelden voor oogen haalt, van-om
het huis sluipende dieven, van rond-
darie! In afloopende nuances van blauw.
U merkt dius wel: De kleeding was niet
simpel enkel sober.
Kleindochter had- de druk-doenerigie en
breeduit staande kleeren van Grootmoe
der afgedankt, maar ze had heel goed kans
gezien om er wat anders voor in de plaats
te krijgen
De Jonge dame van de tweede plaat is
weer de kleindochter van de kleindochter.
Want we zijn weer twee leeftijden verder
en in het jaar 1866.
Het zou heelemaal niet verwonderlijk
snuffelend gedierte, van spoken en
geesten zelfs
Dan krijgt ieder geluid in den nacht
een lugubere beteekenis, dan jaagt het
krassen van een uil, het huilen van een
hond, het geheimzinnige getik en geklop
in de meubels koude rillingen over den
rug. Vooral dat vreemde, onverklaarbare,
regelmatige getik in zulke nachten, dat
korte, klare tik, tik, tik, tik, tientallen
malen achtereen, dat nu eens uit de kast,
dan uit het plafond schijnt te komen,
heeft van ouds sterk gewerkt op de
verbeelding.
Zelfs toen men althans de oorzaak van
dit getik ontdekt had en men wist, dat
een nietig, donkerbruin kevertje van niet
meer dan vier, vijf mM. het voortbracht,
is het bijgeloof, dat aan dat geklop ver
bonden was, niet verdwenen.
Integendeel, men schreef aan het diertje
een soort bovenaardsohe helderziendheid
toe en noemde het doodskloppertjede
doodsklok. Werd tijdens een zware ziekte
het heldere klop, klop van dit kevertje
gehoord, dan zou de dood spoedig den
zieke opeischen, aldus het volksgeloof,
dat zelfs nu nog vele aanhangers heeft.
Daarnaast echter is voor velen in pnzen
verlichten tijd dit bijgeloof verloren ge
gaan. We hebben echter meermalen op
gemerkt, dat weinigen meer van het
doodskloppertje, Anobium striatum, af
weten. Daarom zullen we hier nog het
een en ander van den kleinen blinden
passagier vertellen.
Ofschoon de meesten het kevertje zelf
zeieen of ooit onder de oogen zullen
gehad hebben, kennen we toch allen het
werk er van, n.1. de fraaie ronde gaatjes
in onze meubelen, waar de huisvrouw
iederen morgen tot haar ergernis een
klein hoopje houtmeel bij vindt. Die
akelige houtworm, moppert ze dan, en
met petroleum of benzine tracht zij den
onbekenden vernieler van haar meubels
te bestrijden, gewoonlijk zonder het
minste resultaat, want in haar boor-
gangen in het hout leeft de larve van
Anobium tamelijk veilig tegen iederen
aanval.
Zoo kent men gewoonlijk wel den arbeid
van dit insect, doch niet het dier zelf.
Wel zal de meid misschien in zekeren
tijd van het jaar bij het „kamer-doen"
tot haar verbazing een aantal kleine
kevertjes onder traplooper en matjes
Vinden, doch zoo doorkneed in natuurlijke
historie is onze gedienstige gewoonlijk
niet, dat zij die „vuile beesten" in ver
band brengt met den houtworm der
meubelen. Toch is dat bruine kevertje
niets dan de volwassen vorm van de
larve in de kleine boorgangetjes. Het
heeft daar zijn buikje zat gegeten aan
het fijne houtstof, dat het met zijn
miniatuurkaken kauwde, het heeft er
zich verpopt, en tenslotte is het te voor
schijn gekomen als een heel gewoon
weinig in het ook loopend kevertje.
Maar hoe maakt ie het spookachtig
geroffel, waarop dit torretje ons somwijlen
onthaalt Dit gebeurt met den kop.
Weliswaar bevindt er zich een soort
hamer Voor dien kop, maar een feit is
het, dat, als Anobium zijn tamboerkunsten
gaat vertoonen, hij de twee fijne sprietjes
voor aan den kop, deze zelf, benevens
de twee voorste pooten uitrekt, zich op
devvier achterste pooten zoo hoog mogelijk
opricht, om daarna met het voorhoofd
en den rand van het halsschild krachtig
op den grond te slaan. In de boeken
leest men dat hij dat doet in zijn boor-
gangen, doch in alle gevallen, waarin
wij het genoegen hadden met het klop-
kevertje kennis te maken, zat het er
buiten. Trouwens het wil ons voorkomen,
dat het in zijn gang wel wat al te nauw
behuisd is, om zooveel lawaai te maken.
Ons rest nog te vertellen, waarom
Anobium er vermaak in schept angstige
zielen te plagen. Welnu hier is de sleutel
van het geheim: Het getik dient om
verbinding te zoeken met een schoone,
chocolade-kleurige Anobium-maagd. U
kunt dit zelf gemakkelijk waarnemen.
Wanneer u ooit zoo'n kevertje aan den
arbeid hoort, moet u eens met een sleutel
op tafel tikken in hetzelfde tempo en met
zijn wanneer de hier afgebeeld® vrouw dè
bloed-eigen grootmoeder was van een van
onze lezeressen. Of sterker nog! de
eigen moeder in haar jonge-meisjes-tijd.
Waarom, zou dat niet kunnen? Er zul
len er onder de lezeressen meer dan ge
noeg zijn, die zich de vrouweïi in deze
kleedij nog buitengewoon goed kunnen
voorstellen.
Want zoo lang is het niet geleden, al
heeft ook deze periode maar weer -kort
geduurd.
De hoepelrok u kunt het zien was
weer voor het moment in eere hersteld.
Wat je tenminste „in eere" noemt, want
het zou meer dan vermakelijk wezen om
hier op deze plaats een overzicht te geven
van een lange reeks van spotprenten en
allerdolste carricaturen, -die er in dezen
tijd op den hoepelrok verschenen zijn. OBe-
halve misschien met de welbekende „qeu
de Paris" is de vrouw nooit imeer niet een
kleed-ingstuk in het ootje g-enoomon, dan
met de „hoepelrok".
Bepaald in eere was ze dus niet.
Maar niettemin werd ze dapper gedra
g-en.
En de toiletten waren er nieit minder
om'.
Het hier gereproduceerde b.v. was ver
vaardigd van rose-metrtzilveren-weerschljn
taftzjjde.
Over de rok en rond den hals waren
bouilonnes van rose tule aangebracht
waarop weer hier en daar een toefje rozen
en nog wat geranium-kleurig lint van
bahdfluweel gehecht waren.
Ook de coiffure was met deze zelfde
roosjes en bandfluweel versierd.
Zoo -hebben we dan drie verschillende
ongeveer dezelfde kracht als Anobium. Het
duurt dan niet lang of er vórmt zich een
soort draadlooze seindienst: tikt u met
den sleutel, dan tikt ook het klopkevertje,
staakt u met tikken, dan wacht het ook,
ofschoon niet lang. Men heeft hier dus
niet te doen met geestenkloppery, of een
spookachtige doodsaankondiging: slechts
een idyllisch herdersch avontuurtje van
een Anobium-jongeling treft uw gevoelig
Het nuchtere wetenschappelijk onder
zoek ontneemt wel vaak het romantische
aan de verschijnselen, maar in uit geval
geeft het er zeker romantiek voor m de
plaats.
o.
Ba, wat een ellendig weer, bromde
de ter döod veroordeelde, die naar de
plaats van terechtstelling werd- geleid.
Nu, jij hebt niet te klagen; zei de
beul nijdig. Je hoeft den weg maar één
maal af te leggen, maar ik moet nog terug
ook!!
Het is een feit, sprak metneer met een
geleerd gezicht, dat je dikwijls kunt op
merken, dat verstandige vaders juist geen
verstandige zonen hebben
Gelukkig dat onze jongen in dat op
zicht geen gevaar loopt, merkte mevrouw
vriendelijk op.
En waar is nu de prachtige zons
ondergang dien wij zouden zien? vroeg de
bergbeklimmer, toen het gezelschap den
top had1 bereikt.
Daar is het nu te laat voor, zei de
gids, maar als U wilt wachten tot morgen
ochtend kunt u een mooien zonsopgang
zien
O, daar is het hondje! riep de gast,
die mevrouw al een uur lang had zitten
vervelen met zijn praatjes, die niets om het
lijf hadden.Hebt u hem nog nieuwe
kunstjes geleerd mevrouw?
O ja, sprak mevrouw. Als ik maar
erven fluit, brengt hij uw hoed binnen.
Wilt u uw buurman even wakker ma
ken? vroeg de professor, die tot zijn ver
ontwaardiging zag dat een van zijn toe
hoorders op de eerste rij in slaap was ge
vallen, terwijl het hem bovendien zeer hin
derde, omdat de maai vreeselljk snorkte.
Dank u wel, antwoordde de aange
sproken student. U hebt hem In slaap ge
praat, dus maakt u hem nu ook maar zelf
wakker.
Wanneer gaat de laatste trein naar
Leiden? vroeg de student, die in eenigs-
zins benevelden toestand op hert perron
kwam.
Die is al weg, antwoordde de chef.
Maak mij nu wat wijs, zei de and-er.
En waarom laten ze die rails dan liggen?
En als Je aan tafel bedient, sprak
mevrouw tot de nieuwe dienstbode, doe
dat dan met een beetje.een beetje
hoe zal ik het zeggeneen beetje gra
tie; begrijp je wat ik bedoel?
J awel mevrouw, knikte de gedien
stige. En wanneer moet die.graasie
opgediend worden? Na de soep?
Kan mjjn zaak niet een week worden
uitgesteld? vroeg de beklaagde. Mijn ver
dediger is ziek.
Maar man, je wordt beschuldigd van
openbare geweldpleging in bijzijn van tal
rijke getuigen, merkte de rechter op. Wat
zou je Verdediger daartegen in kunnen
brengen?
Daar ben ik juist zelf zoo benieuwd
naar, zei de ander
Wie is die man daarginds, die onop
houdelijk met de Turksche vlag staat te
zwaaien? vroeg de bezoeker in het krank
zinnigengesticht.
O die? antwoordde de bewaarder. Dat
is een uitgever van landkaarten, die juist
een nieuwe kaart van Europa klaar had,
mode-perioden heel vluchtig overzien.
Vergelijk daar nu eens mee wat de te
genwoordige kleindochter van de laatste
kleindochter bezig is te dragen?.
Dan hebt ge de aardigheid vier mode
kleeding-specimen op 'n rijtje te kennen.
En wilt ge daarbij nog de aardigheid
voegen van te weten wat er eigenlijk in
die dagen aan het maken van een klee
dingstu-k vast zat en hoeveel er kwam
kijken voordat een jonge dame in de da
gen van Lodewijk XVI fatsoenlijk aange
kleed was?
Dan zal ik u een imiddel aan de hand
doen!
Ga naar een desbetreffende winkel en
koop daar heel goedkoop© stofjes, die
overeenkomt -met de -hier genoemde
vooral in de kleur en ga dan met eigen
handen voor het eerst aanstaande bal-
masqué eens zoo'n jurk uit de periode
„Louis Seize" maken. Met de hoed er na
tuurlijk-bij
En als u dat te omslachtig is of te duur,
ga dan naar een andere winkel en koop'
daar zoo een bekend ijzerdraad geraamte
voor een z.g. antieke Tea-oosy, met de
porseleinen -kop en- armpjes eraan en fa
briceer zoo'n hoepelrok oostuum na en
vul het op met kapok of watten en geef
het aan iemand present.
Vodlèl.Mime. Oorry.
toen die nieuwe herrie met de Turken
„Fersche fiach, mèfrouw," vroeg de blo-
zende, welgedane vischvrouw, m^ haar
dikke knuistjes de volle mand waaruit
een bedenkelijke geur opsteeg stewg
op haar buik ln balans houdende.
„Is ze wel versch?" vroeg het jonge pas
getrouwde mevrouwtje dat zich mot veel
ijver maar weinig ervaring op de huis
houding toelegde.
„Fersch mefrouw," antwoordde de dik
ke, haar cliente direct juist taxeerende,
„ze swom gistere nog efe fris ln de see
als u door uwes huis loopt.
De visch werd verkocht.
De weelde.
Jonge vrouw: Ik geef toe, dat je in
komen voldoende is en dat wij daarop
zouden kunnen trouwen.... Als je je
maar niet in je hoofd gehaald had er
alle mogelijke weeldedingen op na te hou
den"! Jonge man: Weeldedingen?
Xk weeldedingen Hoe kom je daar
bij Noem er dan eens een
Jonge vronw: Ik 111
DE ZEEPBELLEN.
IL
(Op zekeren dag was Jaap, een arme
kreupele jongen bezig met bellen blazen,
toen er plotseling uit een groote zeepbel
een fee te voorschijn kwam, die hem mee
nam naar dat deel van sprookjesland
waar de zeepbel-elfen? wonen. Ze komen
in het paleis van de zeepbel-koningin).
Jaap had nog nooit zoo iets moois ge
zien. Hij wilde wel naar de koningin toe
loopen, om te voelen, of ze wel echt was,
maar de fee hield zijn arm vast Ze maakte
een sierlijke nijging voor de koningin en
Jaap boog diep. De zeepbel-koningin
glimlachte en- zei met een zachte stem, die
als muziek klonk
„We hébben lang op je gelet Jaapje en
eindelijk hebben we besloten, je been be
ter te maken."
Jaap wist niet wat hij hoorde. Hij werd
vuurrood en stamelde: „Meent U dat
heusch? Is alles nu toch echt waar? O, wat
bent U toch goed voor mei Wat zal het
heerlijk zijn, als ik kan spelen en draven
als andere kinderen!"
„Ja, hè 'beste jongen," zei de koningin.
Maar eerst moet ik je waarschuwen. Je
mag, zoolang je in mijn land blijft, niets,
heelemaal niets, dat niet van jou is, aan
raken. Anders is alles voor goed bedor
ven."
Jaap beloofde de -koningin, dat bij niets
zou aanraken en nadat hij de koningin
nog heel vriendelijk bedankt had voor
haar goedheid, werd hij door drie feeën
meegeleid naar een mooi klein riviertje.
„Trek nu je kousen en schoenen uit,"
gebood de zeepbel-fee, die hem gehaald
had, en ga je voeten -baden in de rivier."
Jaap deed, wat hem gezegd werd en
toen de feeën riepen, dat hij eruit moest
komen, merkte hij tot zijn groote vreug
de, dat hij gewoon liep als elke andere
jongen. t
Schreeuwend van vreugd, sprong hij in
het rond en gooide zijn boenen hoog in de
lucht.
„Kom mi," riep eindelijk de zeepbel
fee. „We moeten naar buis. Je moeder
zal niet weten, waar je blijft"
Dol blij volgde Jaap de fee. Hij danste
meer dan dat hij liep. Na een poosje za
gen ze een groote zeepbel in de lucht zwe
ven. Jaap, dacht dat het dezelfde zeepbel
was, die hem gebracht had. „Die wacht
zeker op -me, om me thuis te brengen?
dacht hij. Hij holde er heen en greep hem
met 'beide handen. De 'bel spatte uiteen
en toen herinnerde Jaap zich plotseling
wat de zeepbel-koningin hem gezegd bad.
Arme Jaap. Hij voelde -hoe hij daalde en
eer hij het wist zat hij op zijn eigen stoel
in -het kleine -kamertje. -Hij keek naar zijn
be-en-en en trachtte op te staan. Dadelijk
merkte bij, dat pij weer kreupel was. De
arme jongen- barstte in tranen uit.
„Wel lieveling," vroeg een zachte stem.
„Wat Is er? Heb je alkeüg gedroomd?
Jaaps moeder kwam naar hem toe, nam
hem in haar armen en kuste zijn betraan
de gezichtje. Al snikkende vertelde Jaapje
zijn droom aan moeder. Toen hij geëin-
ïgd had zei moeder: „Kom mijn jongen,
wees niet bedroefd ineer. Je droom zal
toch waarheid worden, want ik heb zoo
juist eenjbrief gekregen van oom Willem
uit Amerika, dat hij terug komt om voor
rpk ia" 7X>T^en en dat hij heel
maanden later -kwam
oom Willem en nam Jaapje en zijn moe
der mee naar een mooi huis op het land.
ril I?1*1 T1'aaT 0611 'knappen dokter
^bracht, <1 ie ritn kreupele been- bekeek
ilvl lrl' ftt ln korten tijd beter te
InïilTv JaapJe wat Htden,
maar dat bad hij er graag voor over.
üa Jaar kon Jaap dansen
enspringen ln den grooten tuin en- den
boomgaard' en- genieten van lucht en zon
neschijn, net als ln zijn droom!
RAADSELS,
j Nieuw® raadsels.
Welk spreekwoord staat hiêronder?
eogho moebno 'gannev leve iwdn
Van elk woord zijn de letters door el-
TI.
Het geheel bestaat uit 3 lettenn-eoen en-
tw-xte i» «m bijS *„7, S; t
een plattelandsbewoner. Wie is het?