VOOR DE WIEREN navolging het meest 'begeerlijk voor? Ach, deze vraag is moeilijk te beantwoorden; want, al zouden wij voor het eerste beslui ten, zou het ons met den besten wil mo gelijk zijn, daartoe terug te keeren? Im mers neem We kunnen die toeken ach tige figuur, die zich juist door contrastwerking zoo inprentte, niet meer mabooten. Maar onze taak, al is zij nu een andere, is wel licht een hoogera We kunnen er nu voor zorgen dat niet onze uitwendige verschij ning alleen, maar ook ons geheele leven zich inprent en in vriendelijke gedachte nis worde gehouden. Kinderen geven er zich geen rekenschap van, maar zij door zien het wezen der ouderen meer dan deze laatsten denken en nemen het in zich op. Het kindergemoed is een gevoelige plaat, waaraan eerst van lieverlede, door algen levenservaring, het negatief wordt ontwikkeld. Naarmate zij zeiven ondervin den, zal de gedachte fofl hen opkomen: dat moet grootmoeder ook eenmaal hebben doorgemaakt. Hoe heeft zij het verwerkt? Hoe heeft zij het godragen? Welk stempel hadden, toen wij haar als kinderen ken den, vreugde en smart op haar wezen gedrukt? Dan moet herinnering voor ons getui gen; zoo getuigen, dat er ook dan nog iets van ons uit gaat, dat hun ten zegen kan zijn. B. Vader: Marietje, ga jij nou 'skijken waar de wind vandaan komt vandaag. Ga maar buiten (kijken waar de rook uit onze schoorsten heen gaat. 'Marietje (terugkomend): ....De wind komt geloof ik vandaag van onderen va der want de rook gaat recht naar boven. BABBELUURTJE OVER MODE. Haardrachten van voorheen. Wijl er tegenwoordig zooveel doende is omtrent ,,'t Bobbedhair" oftewel de pagekopjes-haardracht waarvan on noemelijk veel voorstandster en dus ook veel tegenstandsters zijn is het wel aardig om naast de vroegere kleeding, waarvan ik de vorige maal eenige voor beelden gaf, ook eens wat aandacht aan de vroegere haardrachten te geven. Het verschil is niet gering 1 Zoo zelfs, dat men gevoeglijk van een tegenstelling kan spreken 1 Een tegenstelling in dezen zin, dat zoo vrij en zoo gemakkelijk als de tegen woordige Bobbed-hair-dames de vroe gere vrouwen het zich niet gemaakt hebben. O neen lang niet! Integendeel! Er zijn perioden in de haarmoden geweest, dat de arme en eigenlijk be klagenswaardige vrouwen heele kunst gewrochten op hun hoofden moesten mee torsen. Kunstgewrochten in den vorm van bergen, van tempels, van haar- symphonien, van fantastisch opgezette sprookjes zoowel als van duivelachtige tragediën. Kunstgewrochten met veeren, met takken, met heele planten ja zelfs met heele vogels erin geplant als sieraad. De legende gaat zelfs dat eens in die dagen een kapper juister gezegdeen haarkunstenaar een weddenschap aanging om in het kapsel van zekere dame een compleet en ongeschonden beddenlaken weg te werken zonder dat iemand het terug vinden zou. De weddenschap werd aangegaan en door den kapper gewonnen! Dat een zoodanig opgetuigde vrouw in die dagen met eenige moeite zich moest bewegen, ligt voor de hand, Nog meer voor de hand ligt, dat de vrouwen van toen zich niet zoo konden bezighouden met lichte athletiek, met roeien, loopen, turnen en wat dies meer zij! Want men heeft niet veel verbeeldings kracht noodig om in lachen uit te breken, wanneer men zich zoo'n dame voorstelt deelnemende b.v. aan een Zwemwedstrijd of wedloop of gymnastiek-uitvoering, Maar daartegenover dient erkend, dat er ook tijden zijn geweest, waarop de hoofdjes er inderdaad simpel genoeg uitzagen. En toch niet minder smaakvol den gloed turen en zich dan haastig in de richting van dien gloed voort spoeden. Bui ten de Raampoort brandt 'n molen! De weerschijn der vlammen, die den hemel eerst karmozijn kleurde, wordt feller. Nu en dan schieten reeds massa's vonken, krachtig opgeschoten uit het vuur naar 'hoven toe. De omtrek wordt verlicht, de lucht lichter geel en vurig en tegen dien schijn steken de sil houetten van gevels, schoorsteenen en da ken scherp zwart en spookachtig af. 't Wordt rumoerig in de straten en op de rachtende geheele Jordaan komt op de een. Mannen met 'n enkelen jekker over hun borstrok of hemd, vrouwen in nachtjak en rok en op sloffen, sommigen met haar zuigeling aan d© borst, spoeden zich voort naar den brand Hier en daar komt licht in de huizen. De bewoners staan weer op ze voegen zich hij de aangroeiende menschenmen'igte. Daar ratelt reeds 'n brandspuit, aan tou wen voortgetrokken, door 'n troep schroom wende en vloekende mannen langs de Ro zengracht. Flambouwen, haastig ontstoken, gevaarlijk afdruipend, verlichten rose-echtig en gril de witte bretels en saaie borstrokken van sommige stoere spuitgasten, die zich geen tjjd gegund hebben een jas of jekker aan te achieten. De wagen met de perspomp en de slangen volgt, voortgeduwd en ge sjord door jongens en mannen, die hun ar men en kelen niet sparen. Van de Baangracht nadert een andere spuit, in razende vaart voortgesleurd door een troep menschen, die met luide kreten en verwenschingen elkander tot spoedi aan zetten. Ziet u maar eens de hieronder gere produceerde teekeningetjes aan. De haren glad achteruit gekamd, worden de lange achterharen in twee of drie wrongen of vlechten eenvoudig achter tegen het hoofd gelegd. Boven op dat eenvoudige hoofd werd dan het klejne, zeer eenvoudige hoedje, met keelbanden onder de kin of linten, achter om het haar vast gemaakt. Aanlig is ook de kleeding, die in dienzelfden tijd (Het tweede Keizerrijk pl.m. 1852.) gedragen werd bij de bier- bedoelde kapsels. Dit toont ons plaatje twee. Want hierop zien we een coquet vrouwtje, dat een rood fluweelen manteltje draagt gegarneerd meteilver-soutach en geboord met wit konijnenbont. Van ditzelfde bont is ook het kleine mofje. En men ziet, dat bij deze kleeding het allereenvoudigste kapsel zoo wel en zoo harmonisch past en ons zoo begrijpend aandoet, als of we de afbeelding voor ons zien van een allermodernste jonge vrouw, die pas in den afgeloopen winter naar het theater ging. Het eenige is dat de hierbij gedragen hoofdtooisels niet van onzen tijd zijn. En of het nu de onbewuste Inwerking van mijn persoonlijke smaak ën voorkeur is of wat anders. Maar ik merk, dat ik eigenlijk meer naar de eenvoudige kapsels bezig ben over te hellen, dan naar die buitengewoon uitmiddelpuntige, waarvan Vooruit! Vooruit dan....! schreeu wen ze. Trek dan toch, we moeten 't eerst over de brug, want anders dan haalt de spuit van de Keizersgracht de premie!.... Voor uit!.... En zij razeh voort, met woest geweld! alles omver werpend wat hen in den weg komt, als 'n hoop baarlijke duivels, beschenen door de fakkels, bespat en geschroeid door de vonken der pekkransen, die zij meevoeren» De mensch enmassa groeit voortdurend aan; uit allerlei stadsgedeelten loopen zij bij een, meerdere spuiten komen en het volk holt bij voorkeur de spuiten na. Op de brug voor de Raampoort komt een opstopping, gedrang eindelijk gaat het weer goed. Men volgt elkander bedaarder nu. 'n Brandmees ter met zijn nummerplaat om den hals en zijn staf in de hand, dringt haastig met beide ellebogen duwend door de menigte. Hem volgen een paar schutters, die loopend nog een of ander équipementstuk in orde bren gen. Hun geweer hindert hen in de volte en hun chaoot balanceert op hun hoofd. Zij heb ben brandpiket en konden niet gauw genoeg hun loopplaats bereiken. Nu willen ze nog probeeren om bij den brand te komen, ten einde de boete te ontloopen. Overal op de Baangracht worden deuren en vensters gespend; de menschen kijken in nachtgewaad uit hun ramen naar den brand, die al heviger schijnt te worden; zij wisselen van gedachten met de ellebogen op de raamkozijnen of stoepleuning rustend. Alweer 'n brandje op Nieuwjaar! roept 'n oude juffrouw, uit haar venster liggend, tot haar (buurman, die met In witte slaapmuts op en in zijn overjas op de stoep staat. ik in den aanhef van het artikel sprak En toch kom ik erop terug. Want dat historisch-overzichtelyke is van te meer nut om de geweldige voor uitgang en ook de geweldige wisselingen van de latere moden naar behooren te beseffen. Dus kom ik stellig de eerste gele genheid de beste op de groote antieke kapsels terug. Als voorproefje geef ik alvast een voorbeeld in het laatste plaatje. Hoewel het nog vrij eenvoudig is. Het stelt voor een scboone jonkvrouw uit den tijd van Koning Lodewijk XVI van Frankrijk met een prachtig gefriseer de witte pruik met als voor den tijd „sombere versiering erin van groote om gekrulde veeren in verschillende kleuren. DE ZEESLANG. In „De Zee", zeevaartkundig tijdschrift, komt het volgende artikel voor: 30 Ootober 1923, a. b. s.s. „India", des middags pl.m. 12 uur, werden wij verrast door het opduiken van een dier, dat ik niet anders kan onderbrengen als te zijn de be roemde zeeslang. Onmiddellijk heb ik het voorwerp mijner waarneming uitgeteekend. De 8e officier Jansen heeft het beest een paar minuten of een minuut na mij nog bo ven zien kouien, en ik heb hem gevraagd zijn waarneming onafhankelijk van mij te tee- keneil. Beide komen vrijwel overeen.' Allen <met ons vijven) hebben we een tijd lang de beroering in het water eenige minu ten kunnen waarnemen. Mijn waarneming is echter van zoo dichtbij geschied, dat elke twijfel opgeheven is. Ziehier ih 't kort wat wij zagen of wat ik zag. 30 Obt. 1923, 9°27' N., 86°3tr W..Ln N. Pacific, even na den middag, Betrokken^ buiig, ZZW.; deining en kalme zee. Opeens vertoonde zich aan b.b., jifist pijn. dwars op minder dan 300 meter afstand een reusachtige paal schuin uit het water, zeker 8 10 meter lang, en van zeer forsche dikte, dus naar schatting meer dan 1 M. en mis schien wel bijna M. diameter. Het ding viel met een geweldige plas, waarbij de beroering door een walvisch ver oorzaakt niet vergeleken kan worden, weer neer. Daarna moet het nog even weer bovenge komen zijn, terwijl we minuten lang het ge weldige plassen konden waarnemen (5 per sonen). De eerste indruk, dien Ik er van had, was die van een reusachtige geep, maar stomper van kop. Het achtereind was niet te zien, maar de diameter was groöter dan van een mast van ons. De kleur was veel lichter dan van een walvisch. Ofschoon 4 der waarnemers geen „blazen" hebben, kunnen zien, beweert de le stuur man, dat 't ding wel blies. Ik daarentegen, die er goed op gelet heb, heb geen blazen kunnen zien. Het was geen. staart van een walvisch of iets dergelijks, maar 't vóftreind van een dier met pi. m. cirkelvormige doorsnee, waaraan geen groote uitwassen bij wijze van vinnen waren. De lengteschatting is gedaan met de hoogte van de onderbrug als basis en zal niet veel fout zijn. M. i. was 't eerder pi. m. 10 M. dan 8, terwijl 300 Meter afstand op zee zeer weinig is. Misschien be.schifct men over beschrijvin gen van het dier, en zou ik daarom gaarne vernemen of een observatie van een vroege- ren waarnemer met de .mijne overeenkomt. F. v. d. Biesen. De redactie van „De Zee" teekent hierbij aan: Door omstandigheden moest de plaatsing van deze mededeeling wachten tot na Augus tus, toevallig de zeeslangmaand bij uitne mendheid'. Echter is hier, dit zullen de lezers stellig wel begrepen hebben, hoegenaamd geen sprake van een grap, maar van een degelijke waarneming van dit zeldzaam aan de oppervlakte van het water verschijnende, merkwaardige dier. Bij het bericht waren de teekeningen van de waarnemers gevoegd, die genoeg overeen komst toonen met de voorstellingen, vroeger in „De Zee" opgenomen, om geen twijfel te laten of het betreft hier een soortgelijk dier als gezien werd aan boord sa „Vondel" ten pi. m. 10 uur vjn. van 8 September 1907 op S'W N.Br. en 67°15' OX. in den Inddschen 't Komt tegenwoordig in de mode, juf frouw eeuwig en altijd; Is er brand van 't Oude In- 't Nieuwel Nou hum.... Ik zeg niks, hoorl Mensch je mag van je evennaaste geen kwaad denken da's onchristelijk! Ik zeg immers niks, maar suspicie mag je toch hebben, hè? Da's uw zaak. wou dat m'n Hannes al weerom was. Hij is pjjpvoerder, weet-u. 'n Lekker baantje! Mijn broer is schutter. Die loopt bij 'n brandi altijd een verkoudheid op Ze hebben driemaal de premie gehad verleden jaar. Zijn spuit is4er altijd als de kippen bij. Ze hebben de laatste maal ieder twee vijf en zeventig gedeeld! Hum.En 'n nat pak op den koop toet Nou ja. Maar 't is toch voor je even naaste. hè! Kijk me dat nou!En ze wijst op een troepje zingende en hossende jongens en meiden, die gearmd Tm«r den brand' gaan. Hè! Wat 'n vee van Labanl En die maken d'r rieel 'n pretje van! 't Is zondig om de Heere te verzoeken dat zeg ik! Dat 's altijd zoo geweest hier in Am. sterdam afijn. Ik heb er 't mijne al weer van; 't kan wel tot morgenochtend branden. Wel te rusten, juffrouw! Genacht, burman. Ik kruip ook maar weer onder de wol. Juist als zij haar venster sluiten wil' ziet zij een Mtenant van de schutterij, die met 'n sigaar in den mond, zijn witte kastoren handschoenen dichtknoopend, vrij kalmpjes voorbij marcheert, en schamper roept zij TVa Zee" 1911, blz. 285. Sea-serpent". Een goede naam! Waard: Weet gij niet een goeden naam voor mijn herberg, mijnheer? Gast: Zeker. Noem 't „He* vat van Dio* EfWaaid: Wat ls dat meneer.^ ^»"- om moet' ik mijn beitoeng zoo Gast: Wel - Diogenes, dat w e® Griesohe filosoof, die zelf in een woonde en die de menschen, ^oh«k men 'bezoeken altijd water te drinken gai. Een uitkomst. .En hier heb ik nou eindelijk eens iets.geachte toehoorders, - zoo be gon de marktverkooper een spiksplrnu r nieuwe speech:Hier heb ik nou van daag den dag ereis wat meegebracht oan onder de liefhebbers van de hand te doen, daar heb ik geen twee woorden aan te veriaioeien daar heb ik igeen urenlange spietse voor af te steken.daar heb ik geen referensies voor op te geven an de bank voor handel en nijverheid. .'Hier heb ik vandaag den dag n ar tikel, dat zal voor zichzelf spreken. Goed zoo! riep een verveeld toe hoorder.hou dan 's t «ogenblik je eigen mond en geef dat mirakel van n artikel 'n kansje woord te doen.I Maar tien Dokter: Ziezoo. En nu neem Je van dit drankje alle dagen drie theelepeltjes tn en dan kom je over acht dagen terug. Patiënt: Dan zal ik niet toekoanmen met de theelepeltjes, dokter, want als we een Stuk of tien van die dingen in 't geheel hebben, zal 't mooi wezen. Dokter: Welke dingen? Patiënt: Nou theelepeltjes. Het dreigement Hoor 's, kwajongen aan alles komt 'n end.Dus ook aan mijn geduld, toe grijp je? Schaam je je niet, luie niksnut- ter? Je broers komen 's avonds allemaal thuis met minstens *n gulden of "n daalder aan bedelgeld. En jij durft me lederen avond af te schepen met dertig of veertig pente? Dat mot uit wezen! D'r zit geen spier aanleg in jou.Maar ik verzeker je en ik waarschuw Je voor 't laatst: Als dat zóo doorgaat, dan schel ik d'r mee uit, hoor en dan laat Ik Je 'n aimbacht leeren. Verstaan? Natuur en techniek! Dame: Zeg eens koopman, die vogel, die u verleden jaar voor me hebt opgezet, verliest al z*n veeren.Dat ls 'bijzonder slecht werk geweest, hoorl Integendeel, mevrouw. Dat is de triumf der techniek! Wij zetten de vogels zoo natuurlijk op, dat ze in den ruitijd gewoon hun veeren kwijt raken. EEN MOTOR-RITJE. Jaap klapte verheugd in zijn handen toen hij zag, wat er in de doos zat, die vader hem voor zijn verjaardag had ge geven. „Net wat ik het liefete had," riep hij opgetogen. „Nu kan ik zelf een fiets in elkaar zetten van alle onderdeelen uit deze doos. Er is zelfs een ketting bij, zoo dat de trappers heusch kunnen draaien! Wat een schattig zadeltje en die bandjes. Eenig hoor. Dank u wel Vadertje!" „Probeer maar eens of Je het alleen gedaan kunf krijgen!" ael Vader.. „En als het klaar is hreng dian het fietsje maar hier, dat ik zien kan, of alles goed ls." Jaap ging met zijn doos naar de speel kamer. Hij 'bekeek het glimmende stuur, de zwarte wieltjes, de echte rubber band- Kei heel kleine belletje, de schroefje* tmnW veel oneer. Zou hUvanal kleine^dingetjes zelf een fietsje kunnen "tap Sï&'STKte ochtend en toen het tijd was om koffie te drinken, ÏÏÏtet w»*oU» «eluit. J* ken dat er net uitzag als een echte flets. Alleen had hij nog een inassa kleine dte- oen over. Jaap begreep er niets van. Hij ging naar Vader en samen vonden ze ult, dat de flets eigenlijk een motorftete moet* zijn. Dat was voor Jaap alleen te maken. Maar met adert» hulp was het gauw klaar. Jaap liep vlug naai de kinderkamer, om het prachtige stuk speelgoed aan zijn zusje te laten zien. „O, Jaap," riep Zus, „laat mijnheer en me- vrouw Meerhoek uit het poppenhuis een ritje maken!" en zus liep al naar het pop penhuis toe, om de vader- en mooderpop te halen. Nee zus, nu niet, zei Jaap. „V e moe- ten koffiedrinken en straks gaan we im mers naar de -poppenkast, omdat ik jarig ben. Vanavond zullen we ze laten rijden!" Dat vond zus best en na een heerlijken middag kwamen Jaap en rus ln de kinder kamer terug. Gauw werden mijnheer en mevrouw Meerhoek uit het poppenhuis gehaald en op Jaap's motorfiets gezet: mijnheer voor- en mevrouw achterop, Het „'mg prachtig. De motorfiets liep vanzelf in het rond en de poppen bleven er prach tig op zitten. Zus danste van pret en Jaap vond het heerlijk, dat de motor zoo leuk snorde net als bij een echte motorfiets. Eindelijk was het bedtijd. De motorfiets werd ln de speelgoedkast geborgen en mijnheer en mevrouw Meerhoek ln het poppenhuis. Zus vergat echter het poppenhuis te sluiten en toen de kinderen verdwenen waren ael mijnheer Meerhoek tot mevrouw: „Zullen we nu samen nog een ritje maken." Mevrouw vond het best en de poppen sprongen op den grond, lie pen op de speelgoedkast toe, reden de motorfiets er uit en stapten op. Mijnheer drukte op een knopje en daar reden de poppen al heen. Even ging het goed, maar o wee! daar reed de fiets over een plooi in het kleed en duikelde onderst boven. Den volgenden ochtend vonden Jaap en Zus de arme poppen nog op den grond liggen, half onder de motorfiets. Zus zei, dat het ongeluk hun eigen sahuld was, want poppen moeten ook gaan slapen, als kinderen naar bed gaan. En ze mochten heelemaal niet zoo maar op hun eigen houtje met Jaaps nieuwe speelgoed gaan spelen. De poppênvader deed net of hij niets hoorde, maar de moeder wreef met een pijnlijk gezichtje een 'bezeerde knie en elleboog. Ze nam zloh vast voor niet meer 's avonds met haar man uit te gaan en de poppenkinderen ln de steek te laten. RAADSELS. I. Hooge boomen vangen veel wind. IL Groenteboer groen te boer. Goede oplossingen van beide raadsels ontvangen van: C. A.; F. B.; M. B.; G. en J. B.; N. B.; A. B.; T. en G. B.; O. B.; H. J. O. en G. O.; G. D. A. H. D.; M. A. en O. A. D.; J. en G. D.; G. en T. J. D.; N. D.; S. E.; A. F.; N. G.; R de G.; J. G.; J. H.; A. EL; A. en A K.; O. en G. K.; W. K.; J. K.; L. K.; H. J. v. <L K; E. de L.; P. X; M. v. d. X; A. en N. M.; A. N.; R en M. O.; A. H. P.; F. G. v. P.; A. R; A. R; J. en O. J. R.; J. en J. v. R.; P. J. R; W. en J. S.; K. S.; M. 8.; M. 6.; 8. en A. 8.; K. 8.; J. A. 8.; X en a V.; O. en X V.; A. W.; A. en C. de W.; A. IJ.; M. Z.; Nieuwe raadsels. Men vindt mij somtijds op 't gelaat En ook wei op de handen, Maar meestal vindt men mi) morsdood (lp kusten en op stranden. En omgekeerd ben ik een schuit. Hiermee is 't raadseltje uit. IL Ik ben nat en omgekeerd zwart. Wat ben ik. Beide raadsels ingezonden W. en J. Smit. zaam zich openend, nu en daA een val; figuur laat zien.vage Tot zoover Van Maurik Men ziet: geen spoor van orde en van zeven was6 en 8PuKvoerder bij spuit Eïaa1 nieuwerwetsche brandweer is de heel uitgespoten voordat 't goed' en wel be- ïïuranti«3,gerikt heeft---- En de Mme. Coriy. Oplossingen der vorige raadsels. hem toe: n»8* Jö, maar niet, Jongeheer. Ais Je komt zal t wel temet gedaan wezen. En pas op je mooie pakkie, dat er geen vonkie od valt. e Feller wordt de gloed de vlammen gaan hooger op en als van een reusachtig vuur werk, dat in de verte afgestoken wordt, spat ten eensklaps milüoenen vuurstralen en vonken omhoog. De wieken van den molen beginnen brandend te draaien. De lucht wordt een vuurzee gelijk. Witte stoomwol ken, geelzwarte rookkolommen, vliegen od lucht* rood^> feher zich kleurende Men hoort het loeien der vlammen, het knetteren van het vuur, 't knappen en vallen van binten en balken het sissen der blus- schende waterstralen en het hijgend' piepen en knarsen der spuiten De luide stemmen der door elkaar loeiend* menschen, de schorre kreten der SuZ bakerde ptfpvoerders, die van hun stanch schreeu sI)Ultoominandeur8 angstig toe- Water.... Nummer vier! Water! ui: Nummer negen geef watert dreunend zuchten der perspompen klinkt er soms flauwer van in de ooren. Eindelijk wordt het ceheele duideüjker, het geheel verdwijnt in een rwart-grijze rook massa, druk doereen wT lend in zware rollende kringen, die. I#m organisatie -- geen bewijs van doelbewust en uoeitreffend bekampen van het vijandige vuur.... Alleen maar hard' loopen voor de premie en zich dan bovenmatig inspannen !®7?r °P z'n eigen houtje, zonder dat er vaak *a^,r 1° de slangen of in de door hon- handen reeds weer leeg geechuddelde emmers was. lnifltl*1^ wil* weten hoe het er om ging, ?.n ^aar den ouden knecht van Van rr"~ hoor hem, dunkt me zoo vertelt >*1" Maur* - weer met komische ernst aardiJhAid tegenwoordig geen aardigheid meer aan 'n brandje, meneert brandlA V royaal Aan een i?e«n la Jegenwoordig voor 'n burgerman ShE Sip aken ?eer- Ik ben zelf te dik- WAtpn ^«.f0616 handjes geweest om niet te ïe A^'i« 6r', R>^r dat 3® helpen kon, raaXn? f andOT bruikbaar stukkie huis- .:naan 3® vingers bleef klevenDe As- n°s genoeg, hè? En Hum 1 - vi/1 V,U de rnnwiene Nou moven Haai len 'I alle dagen samen Onim daaruit door brave lui dat behvfY ia ?evoi}den wier. Afijn wat nou 'n revUm T goed> dat d'ie brandweer assurantie wrijft in d'r handen, dat snap je!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1924 | | pagina 12