3
VAN VRIJEN EN TROUWEN.
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van ZATERDAG 8 NOV. 1924.
Nauwelijks hebben we een voorproefje
gekregen van het geen de najaarsstormen
aan kracht kunnen ontwikkelen of het
spel der jeugd met de golven is eveneens
aangebroken.
Dan kun je de jongens en niette ver
geten tegenwoordig, de meisjes aan het
wierhoofd en aan de steenglooiïng vinden
om hun behendigheid en lenigheid te
zetten tegenover de kracht en geweldig
heid der aanbolderende golven.
Zelfs durten ze het bestaan, als de zee
niet al te vurig is, om op de paalhoofd-
jes het behendigheidsspel uit te voeren.
Als de golven dan kletterend tegen de
paalstaketsels zich te pletter slaan, zoo
dat de waterspatters als voortijlende fon
teinen langs de palen rennen, halen de
jonge durfallen hoog de voeten op en
gaan zelfs boven op de paalkoppen staan.
Op de glooiing loopen ze de terugwij
kende golven zoover mogelijk achterna
en wachten tot een kromgerugde golf,
in haar doening er uitziend als een forsch
gewelfde stierenek, driest komt aand en
deren en dan, tegen den voet van den
dijk brekend, in een sneltreinsvaart
voortspoedt langs de glooiing.
Als een rukwind vliegen de overmoe-
digen den dijk op, achterhaald vaak door
het water, dat hen bespoelt tot aan de
kuiten, of nauwelijks ontkomend aan een
onderdompeling als, een moment, de
schoenhak wringt tussohen de steenen.
Als je dat ziet, komt er een brok jeugd
bij je boven. Want er mag veel in het
jeugdleven zijn veranderd bij vroeger,
toch geloof ik, dat het eeuwig der jeugd
eigen zal blijven, spelend om te gaan met
datgene, wat 'gevaar oplevert
•Hoofdschuddend mogen wij, ouderen,
dat staan gade te slaan, we mogen ze gaan
waarschuwen voor het gevaarlijke spel,
toch zullen er altijd overmoedigen gevon
den worden, die hun behendigheid wil
len zneten met de krachten der natuur of
met die dingen, welke, elf hun (behendige
heid faalt, hun niet veel goeds zullen be
zorgen.
Als een vlotje in de haven op de dei
ning der in do haven geperste golven,
heftig heen en weer dobbert en rukt
aan de kettingen, waarmee het aan den
steiger is vastgelegd', dan zijn er altijd
jongens te vinden, die de ongewisse
sprong wagen van den steiger naar het
vlot en omgekeerd.
Als de zee buldert rond het Wierhoofd
en als een fonteinreeks kletst door de
kieren in den steiger, zijn er jongens te
vinden, die pogen tusschen die fontein-
reeksen heen te boegseeren op gevaar af
van waterdoornat thuis te zullen komen.
Als het water plies-plas staat op den
steiger bij de trap, die yoert naar het
Wierhoofd en de golf zioh even terug
trekt, dan zijn er-altijd duivers, die den
sprong over het plankier ondernemen, we
derom met de groote kans, dat ze doornat
zullen worden door het aanspoedende wa
termassa, die met vernieuwde kracht
komt aangeschoven.
Het zit de jeugd hier in het bloed. Ze
moeten spelen met d© zee; ze leeren
lachen om het gevaar van de golfkracht;
ze leeren de nukken kennen der bran
ding en ze weten, door niet gewilde erva
ring, dat de golven niet altijd vnet zioh
laten spotten en' toonen, dat ze krachti
ger en behendiger zijn dan de meest be
hendige Nieuwedieper jongen»
Maar hoe ter wereld zou die Nieuwedie
per jongen zich anders kunnen voorbe
reiden op de taak, die menig Nieuwedie
per later wacht?
Zou hij geheel onvoorbereid staan
tegenover de grillen van die maohtige, die
eeuwen lang onze kust .bebeukt, dan zou
den de Nieuwediepers toch niet overal de
zee bevolken daar waar een Hollandsch
schip vaart? Want inderdaad, zou er wel
een Hollandsch schip rondzwalken, waar
geen Nieuwedieper aan 'boord: zit?
En zou dat inderdaad het geval zijin als
zij in hun jeugd zich niet hadden getraind
aan den dijk en bij het Wierhoofd?
De haak.
Kleine jongen (broertje van de bruid,
na de huwelijksvoltrekking). Nou zeg,
deed 't nou erge pijn?
Bruigom: Pqn, Tom..,, wat?
Tom: Nou die haak....
Bruigom: Welke haak?
Tom: Nou moeder zei daar straks, dat
Lize nou tevreden mocht zijn, omdat ze je
nou eindelijk an de haak geslagen had..!
UIT DE OUDE DOOS.
Antieke Zeden en Gewoonten uit onze elf Provinciën.
De Vrijstersmarkt van Behagen.
Sohagen' en Sohermerhorn dat is nu
juist niet zoo ver van huis en dus te aar
diger om te vernemen, dat daar in vroe
ger tijden heel eigenaardige gewoonten
hebben geheerscht.
Want nietwaarwe weten zoo alle
maal, dat er op de verschillende plekken
van den aardbol zeer verschillende ge
bruiken heerschen, ook ten opzichte van
vrijen en trouwen en het onder elkaar
omgaan van man en vrouw. Maar het is
een groot verschil of ik hier eenige bij
zonderheden zou mededeelen van de da-
gelijksche gebruiken bij de Eskimo's of
van de jongens en de meisjes van.
Koegras.
Ik verbeeld me zoo, dat de aandachtige
lezer van den „Jutter" veel meer geïnte
resseerd zal wezen bij de manier van doen
van zijn landgenooteni, van zijn naaste
landgenooten in den omtrek nog wel, dan
van die van een neger- of Indianenstam.
Hoe daar de jongens en de meisjes naar
elkaar vrijen^ zal hoogstens een weten
schappelijk of Lqnd- en Volken-kundig
imensch interesseeren. De pleizierige alle-
dags-mensch zal terecht zeggen: Dat is
me toch te ver weg
Daarom is het ook mijlzelf een genoe
gen te kunnen meedeelen, dat van alle
oudheamsohe vrij1- en trouw-gebruiken,
welke door onze geschiedschrijvers te
boek gesteld en daardoor bewaard geble
ven zijh, die van' Schagen en Sohermer
horn en daaromtrent zeer bij de overigen
afsteken. Als 't niet zoo was, zou ik het
ook moeten zeggen, want ik heb die ge
bruiken niet ingesteld. Zo waren er en
ons rest niet anders, dan het bestaan er
van te constateeren.
Inmiddels was het buitengewoon aardigi
Wanneer we zoo in gedachten de ge
schiedenis eens langs loopen en een kort
oogenblik stil1 staan bij gebruiken in an
dere landen en bij andere rasgroepen, dan
herinneren we ons, dat het nogal eens
voorkomt, dat de vrouwen zich op z'n
mooist tooien om zich onder de aandacht
van den man te brengen.Het is in dit
geval juist andersom als In de vogel- en
dierenwereld. Want in deze wereld is het
t mannetje, dat zich in den regel mooi
maakt, om uit te blinken. Door de natuur
■wordt hij hierbij oen handje geholpen,
maar het is toch zijn aard en uitgespro
ken wensoh om zich „op te knappen". Een
mannetjeadier in de natuur is trotooh en
pronkerig. Hij wascht zich en hij schuiert
zich met geen andere bedoeling, dan om
een wijfje te behagen en om de concur
rentie der andere mannetjes het hoofd te
bieden 1
Maar al kennen we nu tientallen gebrui
ken, waaruit blijkt dat de jonge vrouw
zich opknapt en als 't ware door middel
van haar mooie persoonlijkheidje ieder
op haar wijze zioh aanbiedt en verlokke
lijk maakt voor den jongen man. Al jen
nen we in dit verband in Zuid-Duitschland
en Rusland' en de Balkanstaten volken,
die nationale feesten en opwindende dan
sen houden om uit te dagen.
Al kennen we omgekeerd uit de
dagen der gedegenereerde oudheid' wel
voorbeelden van vrouwen, die zich op z'n
mooist uitdoschten en zich als oourtisa-
nen openlijk verkochten en te koop aan
boden
Het gebruik, dat precies daar tussohen
in ligt: De aangenomen manier om zich
op sommige oogenblikken op te knappen
en dan.naar de markt te gaan en zioh
te laten verkoopen. Dat herinnert enkel
aan den slavenhandel, zij het dan in een
heel ander verband!
En toch was juist dit gebruik jaren,
neen, leeftijden lang in zwang in de on
middellijke nabijheid van Helder: In
Schagen en Schermerhorh. Ook'soms wel
in Oosthuizen, tussohen Hoorn en Pur-
merend.
Er is tegenwoordig geen zweem van die
gebruiken ter plaatse meer over. Een
Schager, meisje zou 'n 'kleur krijgen als 'n
rooie kool en niet weten wat ze liever
deed, dan met zichzelf naar de Schager
markt gaan.
Maar de schrijver Mr. Jaoobus Sohel-
tema, die zich ln zijn tijd zeer bezig hield
met het onderzoek en de nasporing van
deze gebruiken, vertelt, dat hij een be
jaard man had gesproken^ die van zijn
grootmoeder de bevestiging der legende
had vernomen.t 's Mans grootmoeder
moest zelf nog een: van die meisjes zijn
geweest, die ter Vrijstermaikt gingen. In
ieder geval wist zij er nog alles van en
vertelde heele verhalen aan haar klein
zoon. Dit zou nog 'gebeurd zijn in het laat
ste gedeelte van de achttiende eeuw.
Na dien tijd zou er zoo nu en dan nog
wel eens een poging zijn gewaagd en zou
den door den omroeper nog wel eens op
de oude wijze uitnoodigingen zijn gedaan.
Maar de meisjes kwamen niét meer op
dagen. Het gebruik raakte in onbruik.
ENGELSCHEN EN NEDERLANDERS.
In de zeventiende eeuw, toen de Repu
bliek der Vereenigde Nederlanden haar
hoogsten bloei had bereikt en de Hollan
ders ontzien werden als de machtigste
natie der toenmalige wereld, was de onder
linge verstandhouding tusschen de beide
naburige volken, de Hollanders en de En-
gelschen, reeds allesbehalve getuigend van
wederzijdsche waardeering. Wij vinden in
de Engelsche taal nog heden ten dage al
lerlei uitdrukkingen, die, samengesteld
met het Engelsche woord voor „Neder-
landsch" (Dutch) alle een ongunstige be-
teekenis hebben. Zoo is het Engelsche
„Dutch courage" ons Nederlandsche begrip
„jenevermoed", een „Dutch bargain" be-
teekent een ln dronkenschap afgesloten
koop; „a Dutch feast" een maaltijd, waarbij
de gastheer eerder dronken is dan zijn
gasten. „A Dutch concert" is een concert,
waarbij allen tegelijk verschillende wijsjes
spelen, ook een kikkerconcert; „a Dutch
widow" (Hollandsche weduwe) is een slet.
Een Engelsch gezegde is „If it is not true,
I'm a Dutchman" (Ik laat me hangen, let
terlijk, ik mag Hollander zijn, als 't niet
waar is). „A Dutch defence" is een verra
derlijke overgave, enz.
In „De Gids" van Mei 1924 wijdt prof.
Huizinga eene beschouwing aan dit onder
werp, waarbij hij merkwaardige staaltjes
mededeelt van de minachting, waaraan de
Hollanders blootstonden van de zijde der
Engelschen. En die minachting dateert
niet uit den tijd van onze zeeoorlogen met
Engeland, maar de bovenstaande uitdruk
kingen zijn reeds ouder, uit de dagen, toen
Engeland de helper en bondgenoot der
Nederlanden was. Een Engelsch dichter,
George Gascoigne, bezocht in 1572 ons
land; hij kwam in den Briel aan, toen deze
stad juist door de Geuzen was bemachtigd,
en hij heeft zijn wedervaren beschreven in
een gedicht „Gascoignes voyage into Hol
land. An. 1572". Nu had Gascoigne door
de schuld van een dronken Nederlandschen
loods schipbreuk geleden, en hij laat het
geheele Nederlandsche volk daarvoor
boeten.
De schipbreukelingen vonden niet dade
lijk gehoor bij Lumey, en Gascoigne
schimpt nu op hem. Eindelijk deden ze
den mond open, en het klonk alsof ze den
mond vol boter hadden, zoo zegt hij, want
het was een Hollander, die sprak op den
toon van een duivel,' een pummel, een zot,
een dronkaard of een verrader, en die ant
woordde: Ghij sijt te vroeg hier gekomen,
het is nog geen tijd.... Gascoigne nam
later dienst onder den Prins, en hij heeft
ook wel vriendelijke dingen over ons land
gezegd.
Meerdere Engelsche schrijvers voerden
in hun tooneelstukken Nederlanders ten
tooneele, en steeds zijn zij daarin de perso
nificatie van al wat slecht, leelijk, dom,
hebzuchtig, gemeen, enz. is. Vermakelijk
is het brabbeltaaltje, dat de bekende en
onbekende Engelsche auteurs hun Neder
landsche personen in den mond geven. Het
zou ons te ver voeren daarvan iets uit het
artikel van prof. Huizing# aan te halen,
er blijkt wel uit, dat het toenmalige Engel-
En zoo sleet do zaak vanzelve uit.
En hoe was nu dat veel besproken ge
bruik op de vrijsberamarkt te Sohagen?
Laten we het eens nader bezien.
In de eerste plaats moet dan worden
gezegd, dat het eigenlijke doel en de ver
moedelijke eerste beteekenia van deze
vrijstersmarkt was: het koopen van 'n
meisje voor den duur van de 'kermis! Of
tewel de jaarmarkt!
Het was nog niet dadelijk de bedoeling
zich op de markt een vrouw voor de
lange reis door het leven te koopen. Al
kwam dit er vaak van. Neen» Het was
aanvankelijk niet anders, dan zioh door
middel van eenige aangename en' cor
rect uitgevoerde ceremoniën een gezellin
te verschaffen voor het houden van het
gebruikelijke jaarfeest, de markt en de
kermis.
En vertelden we de vorige week, dat de
markt te Schermerhorn meestentijds
werd gehouden in een bepaalde herberg
en door bemiddeling van een zoo goed als
echten makelaar, in Schagen was het
weer anders. Daar had de markt in die
eerste plaats het karakter van een open
lucht-markt in tegenstelling met
Sohermerhorn, waar het meer het karak
ter droeg van een publieke verkoop ing of
binnenhuis-veiling!
En het ging nu zoo:
Tegen den tijd, dat de kermissen zou
den beginnen in den omtrek en de fees
ten, waarbij ©en jongen een meisje en
een meisje een jongen wilde hebben, be
gonnen de dochters zioh des middags be-
hageljjk en met zorg te kleeden. En op
gaven ze zich dan op straat in de richting
van hetkerkhof!
Want het kerkhof was vlak naast de
markt en de eigenlijke middenstraat en
het kerkhof nu was de hoek waar de
vrijstersmarkt gehouden werd.
Het kerkhof was door een laag muurtje
van de straat en de markt gescheiden en
de meisjes moesten dus door eén hek.
Bij dit hek of poortje nu stond een
man. Deze man was een functionaris, die
overeen kwam (met den maak koop of ma
kelaar van de herberg De Valok. Hij had
eeniig gezag en heette: De werverdraaier
van het hek!
Zijn bezigheid bestond eerstens hierin,
dat hij de poort of het hek voor de meis
jes, die binnen wilden, opendeed. Zij be
taalden hem daarvoor een dubbeltje als
manktgeld. Zoogenaamd voor de armen.
Maar meestentijd was er maar één arone,
die aanspraak maakte en dat was hit
zelf.
Behalve dat hjj het hok opende, had hij
daarbij1 eenige maoht. 'n Soort recht van
veto! Hij' kon n.1. eventueel meisjes, die
hem om de een of andere reden niet aan
stonden die ib.v. aanleiding gaven tot
misbruiken of die bij vorige gelegen
heden zich niet goedl hadden gedragen
sche publiek heel wat Hollandsch kende.
Een zekere Glapthorne, die in 1685 een
blijspel schreef, getiteld „The Hollander",
maakt het ten opzichte van hoon en smaad
der Nederlanders al heel bar. Er komen
bijvoorbeeld in zijn stuk dialogen voor van
dezen aard:
Een van de handelende personen (Sconce)
zegt in een gesprek met zijn dokter: „Mijn
vader was Hollander." Waarop des dokters
knecht antwoordt: „Dat ls de oorzaak
waarom hij er uitziet als een gerookte
Westphaalsche ham of een droge Holland
sche worst". Sconce: Hij was betrokken in
de samenzwering tegen Barnevet (Olden-
barnevelt?) en vluchtte toen deze gehangen
werd. Urinall (de knecht): Als dat lieve
touwtje hem en een stuk of honderd van
zijn landslieden had opgeknoopt, zouden
we hier niet verpest worden met al die
botertonnetjes. En dit is nog niet het erg
ste citaat.
Wie nu evenwel denkt, dat de Hollanders
lieflijker gevoelens kweekten jegens de
Engelschen, vergist zich. Want een hon
derd jaar later, toen Hollands grootheid
verzonken was en de Engelschen ons een-
en andermaal hun supprematie ter zee had
den doen gevoelen, verschenen er in ons
land nationalistische pamphletjes en boek
jes van het soort, als waarvan thans een
voor ons ligt, en waaruit wij, tot slot, iets
zullen vermelden. Bedoeld boekje is geti
teld „de Engelsche Tieranny. In vier sa-
menspraken", en verscheen in 1781 te Am
sterdam. Tot recht begrip van den politie-
ken toestand moéten wij mededeelen, dat
dit het jaar was van den slag bij Doggers-
bank; de republiek had dat jaar 200 koop
vaardijschepen verloren, West-Indië was
door de Engelschen geplunderd, de handel
in Oost-Indië vernietigd. De Oost-Indische
Compagnie stalkte haar betalingen, Sche-
veningen werd door een Engelschen kotter
beschoten. De slag bij Doggersbank was
onbeslist gebleven, de republiek weigerde
evenwel den haar door Engeland aangebo
den vrede, werd later door haar bondge-
nooten verlaten en moest in 1784 tenslotte
vrede sluiten met Engeland en het de vrije
vaart in Oost-Indië vergunnen.
Dat de Hollanders in 1781 dus niet zeer
vriendschappelijke gevoelens koesterden
jegens Engeland, is begrijpelijk, en dat zij
met bovengenoemd werkje, (lat op de scho
len werd gebruikt als leesboek, die gevoe
lens in de hoofden en harten der toenma
lige spes patriae trachten in te prenten,
evenzeer. En al zegt nu de ongenoemde
schrijver ook in zijn voorbericht, dat het
niet zyne bedoeling was „eenen algemee-
nen volkshaat tegen de Engelschen in te-
boezemen, maar om in een klein bestek
hun gedrag tegen ons en andere Natiën
altoos gehouden, voor oogen te stellen",
wjj zijn toch zoo vrij even te meesmuilen.
Het werkje bevat, zooals de titel aan
geeft, een viertal samenspraken. De zoon
(de leerling) stelt altijd zulke vragen, dat
de vader (de meester) daarop zoodanig kan
antwoorden, dat zijn antwoord een samen
hangend geheel vormt. Misschien zijn er in
ouderwetsche leerboekjes nog wel derge
lijke methoden in gebruik.
Van welken aard de leerstof was, die
toentertijd aan de jongens en meisjes werd
of die volgens het publieke weten nog te
jong waren weigeren tot de markt toe
te laten.
(Hij was dus een soort keurmeester.
Geen te oude en geen te jonge meisjes -
geen slechte en ook geen.vreemde
meisjes kwamen er bij hem in!
'n Uur later kwamen de jongens. De
medsjse waren dan tesamen en dientelden
zoo'n 'beetje op en neer of ze daar toeval
lig alldmaal tegelijk 'n familiegraf moes
ten bezoeken.
'Dan kwamen de.koopers!
Ook hiervoor was de werveldraaier al
les behalve gemakkelijk.
Vooral vreemde snoeshanen, die de
mogelijkheid' mochten willen probeeren
om op Sohagen goeiekoop aan 'n meiske
te komen, waren vaak aan het verkeerde
adres.
Heertje ge en hoort hier niet!
was dan zijn onverbiddelijk stopwoord. En
't was 'n knappe vent, die hem voorbij
kwaim als de werveldraaier 't niet wilde.
Wanneer dan zoo de jongens en de
meisjes elkaar en massa gevonden had
den, dan kwaim langzamerhand het per
soonlijke kennismaken» Elk zocht zoo
als dat heette z'n portuur of z'n gading.
Alles onder het oontroleerend en scherp
toeziend oog van den werveldraaier. Hij
praatte 'n woordje mee gaf raad' en
hielp hindernissen uit den weg te ruimen.
Hij bracht er twee bij elkaar, die nog
niet goed durfden. Hij was het alziend
oog!
Totdat dan als 't ware de voorioopige
afspraken waren tot stand gekomen. De
jongen had een meisje 'gekozen en het
meisje had! geen tegenwerpingen ge
maakt. De werveldraaier had met een
ernstig woord of met 'n kwinkslag zijn
goedkeuring eraan gehecht. Hij had zon
der veel te zeggen voor zichzelf uitge
maakt of die jongen bij dat meisje paste.
Of dit meisje bij dezen jongen geen ge
vaar Mep of dat deze jongen^ met z'n
eerlijke bedoelingen maar z'n vrij dunne
beurs, wel zou zijn opgewassen tegen de
zware eisdhen van dat meisje.En zoo
vervolgens.
Dan was de koop gesloteni
En de jongens en de meisjes die
daar straks in gelijke groepen en afzon
derlijk van elkaar gekomen waren ver
lieten nu in paren het'kerkhof. En men
zette koers naar den heiberg, waar op
de komst van de paren reeds gerekend
was. De videl begon te klinken, er werd
bier en brandewijn 'getapt en de eerste
dronk werd aan de nieuwe kennismaking
gewijd.
Plichten waren er inmiddels ook aan.
In de eerste plaats had de jongen, door
een meisje te kiezen, stilzwijgend1 de ver
plichting op zich (genomen om het meisje
gedurende den tijd van de overeenkomst
vrjj te houden. Niet alleen vrij van ver
voorgezet, moge blijken uit het volgende
citaat:
Zoon: Maar Vader, ik had nimmer kun
nen denken, dat de Engelschen over 't al
gemeen, bekwaam waren, om zoo snood
met hunne medemenschen te handelen.
Schoon gy 'er mv by de beschouwing van
hunne Wetten, Godsdienst en Zeden ge
noeg van overtuigd had.
Vader: Dat komt, om dat de voortreflyke
zeden van Nederland, die niets dan op
rechtheid, gevoeligheid en Godsvrucht
adenlbn, u door eene Ohristelyke opvoe
ding van uwe jeugd af aan, zyn ingedrukt.
Een Hollander ls niet bekwaam, zulke
gruwelen te bedenken, als een Engelsch-
man ln staat is uittevoeren.
Zoon: Hunne handelingen moeten dan
wel zeer slegt zyn, omtrent de menschen,
die zy gevangen krygen.
Vader: Zy gaan alle verbeelding te bo
ven, wy zouden niet bekwaam zijn, om de
dieren een verblyf toeteschikken, zo ellen
dig, als de Engelschen voor hunne gevan
genen medemenschen, bereid hebben....
(Waarvan de Vader dan staaltjes mede
deelt).
De vierde samenspraak begint aldus:
Zoon: Zullen dan de Engelschen nooit
ophouden, zo veele bloedvergietingen aan-
terichten, als gy my reeds verhaald hebt?
Vader: Neen myn Zoon, of het moest
Gode behaagen, die geessels van het
Menschdom, op eenmaal te beteugelen, hun
zyne genade te schenken, of door het Oor
logszwaard te doen omkomen. Het is
onbetwistbaar zeker dat zy in moord en
bloedvergieten een welgevallen vinden.
Nu bedenke men, dat dit werkje midden
fn oorlogstijd verscheen; dat verontschul
digt veel voor den Hollandschen schrijver,
men bedenke maar eens hoezeer tijdens
den werelaoorlog de wederzijdsche gemoe
deren geprikkeld waren, hoe in Duitsch-
land de leus „Gott strafe England!", in
Frankrijk het geroep van „A bas les Bo-
ches!" werd aangeheven. Maar wij geloo-
ven wel, dat een milder geest van verbroe
dering thans over de wereld gaat komen.
In ieder geval zijn wij thans te verstandig
geworden om dergeliike pamphletjes onder
de schooljeugd te verspreiden....
Of zou het toch?....
De rekenkunde van den boer.
Hoeveel melk geven je koeien bij
mekaar per dag?
Nou zoowat "n tachtig liter.
En hoeveel verkoop je daarvan In
de stad?
Nou nooit meer dan honderd li
ter....
Nog *n boeren uitspraak.
Huisvrouw: Hoor eens, melkboer de
melk smaakt ln den laatsten tijd erg naar
water, hoor.
Melkboer: t Is zoo, mevrouw u hebt
beslist gelijk.... Maar met al die regens
tegenwoordig. U kan niet gelooven hoe
verschrikkelijk nat dat weiland is waar
de koeien in loopen te grazen, t Is gewoon
een bonk water.
tering, maar hij moest ook zorgen, dat ze
na de kermis tehuis kwam. En dit betee-
bende, dat wanneer b.v. een Schager
meisje ergens anders diende al was 't
in Vlissingen of in Delfzijl, dan móest de
joügen haar na de kenmisviering daar
heen brengen» Op zijn kosten!
Dat waren de stilzwijgende voorwaar
den (bij den koop.
Wanneer nu het eerste gelag gedron
ken was, 'ging het nieuwe paar eerst
eens vrij statig langs de kermis, die al
stond in den regel. Of enkel langs de
markt En volgens de 'geruchten scheen
men dan niet weinig trots op de gemsakte
verovering. Men wou het wel weten» Van
weerskanten.
Want nu heette het: Dat de jongen een
„Kevertje" en het meisje een „geriever-
tje" bekomen had. Deze namen behielden
ze soms nog heel lang.
Enook de eenmaal aangegane ver
bintenis bleef soons nog heel lang. In ver
reweg de meeste gevallen zal niets anders
dan de dood er een einde aan hebben ge
maakt!
Ten slotte was er een treurige kant aan
deze marktvertooning.
Dat was deze:
Het is natuurlijk niet aan te neimen, dat
er altijd juist evenveel jongens als meis
jes ter markt kwamen. Zelfs al was dit zoo
geweest, dan nog ligt het voor de 'hand,
dat er door sommige jongens geen keus
kon worden gemaakt of dat hun „Kever
tje" door 'n ander werd' ingepikt.
Een en ander had dus ten gevolge dat
er „overblijvertjes" waren. Zooiets als de
muurbloempjes bij een baL
Deze meisjes nu waren er niet geluk
kig aan toe.
Niet alleen dat ze zich voor niemendal
moeite hadden (gegeven en geen vrijer
hadden. Maar ze waren van nu af ook nog
de speelbal en het voorwerp van spot
zucht der dorpsgenooten. Niet zelden
werden ze na afloop van de markt uitge
jouwd en ze waren (gehouden om na af
loop van de markt het kerkhof smadelijk
te verlaten.
Zelfs werd vaak om hen te grieven
bij het verlaten van het kerkhof hen het
gegeven dubbeltje voor de armen weer
aangeboden. Ze konden) het inarktgeld
terug krijgen. Ze namen het natuurlijk
niet aan.
Maar voor den duur van het heele Jaar
als er tenminste geen verandering
kwam in de onderhandsohe kennismaking
kregen deze meisjes een bijnaam. Ze
„moesten de klink van de kerkdeur schu
ren", heette het. Want iets anders hadden
ze toch voor 't loopende jaar niet te doen.
Ja. Die markt was misschien heel
aardig, maar als Je er als meisje geen
vrijer opdeed, dan was het nog lang niet
alles!
t Juffertje
||r. 148 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
Voorbereiding tot het zeebedrQf.
Robinson.
Door CAREL BRENSA.
i