Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, VAN VRIJEN EN TROUWEN. mm. S van ZATERDAG lO JANUAR11925 Nr. 167 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) UIT D E O U D E D O O S. Antieke Zeden en Gewoonten uit onze elf Provinolèn. 't Juffertje Door CAREL BRENSA. „1 Brnidje-Ket". In de bruidsdagen ging het vroolijk toe in vroeger dagen. Vooral in de klasse van den burgerstand. Aan deftigheden deed men daar niet. Commissarismaaltijden kwamen er niet voor. 'Men at en dronk den ganschen bruidstijd door en was vroo lijk op het aanstaande geluk van het jonge paar. Op het platteland in verschillende streken kwamen gewoonten voor, die in ver verwijderd verband op elkaar gele ken. We zullen er óen paar aanhalen. Een ervan was: De Bruidsstatie. In de zeventiende eeuw moest de bruid voor dit doel in de woonkamer zitten op den eersten dag na de aanteekening en vervolgens nog zoo vaak als er voldoende bezoekers kwamen om er naar te kijken. Er was een versierde stoel en achter haar hing een wit laken, versierd met aller lei loovertjes, bloemranken en groen en linten. Op de stoel zat de bruid op haar „paaschbest" en naast haar zaten de speellmeisjee Zoo werd dan het bezoek van de vrien den en vriendinnen, de buren en verwan ten afgewacht.. Er was een gefeliciteer en een druk bezoek aan de tafels met eten en drinken en lekkernijen, die te wachten stonden. In de buurt van Hoorn werd in de bruidsdagen door middel van een bood schapper aan de buren en hekenden de boodschap rondgebracht: „wanneer de bruid in de statie zou zitten!" Alle buren en bekenden en vrienden en verwanten onverschillig van wel ken stand, kwamen dan. Ze werden toe gelaten, voorzoover er plaats, was, de be doeling van de bezoekers was om te feli- citeeren. De bedoeling van de gastvrouw was om niemand „zonder 'n zoeten mond te laten weggaan!" In Amsterdam was de opschik nog grooter. Daar hing een groote papieren kroon boven het hoofd van de bruid. Soms zelfs was er een soort feest-hemei gebouwd, net als vader en moeder diat hadden hoven hun ledikant Daar zat dan ook tegelijk de bruidegom mee on der. En achter hen hing de groote spie- géi, rijk beschreven met wenschen en goede woorden, door middel van een vet kaars. Als t erg groot werd aangepakt, dan kwam er het feest van „zitten om den kroon". Vrouwen werden in de rondte op stoelen geplaatst en de mannen stonden in een kring daarachter. Hoe gfcooter het getal van de bezoekers, hoe liever en hoe meer pret En eten en drinken van heb ik jou daar. Men zong 'wel het liedje: Geen ring, geen feest geen kroon of kruyt, Maar reine Liefde maakt de Bruydt. Maar men lustte er niet minder een glaasje hypoeras om.1 En 'n zoete mond? Asjeblieft! Zoo openhartig, mogelijk zongen de gasten: Voor 't bruidspaar is het huwelijksbed. En voor de gasten 'n Bruidje-ket! Ook wqj sprak men van "t Bruildjes-vet". En men bedoelde dat het lekker eten en drinken 't vetje van het feest het deel was van de bezoek era Daarom stonden in het midden van de kamer ronde tafels, rijk versierd even eens en beladen met een berg van opge- stapel klein gebak en confituren en wat er verder aan te pas kwam Als je niet at, dan werd1 je leeüjk aan gekeken. En als je wegging, dan kreeg je van moeder de vrouw nog *n zak vol met bruidssuikers of confituren mee voor de kinderen. En ais iemand, die op grond' van buur- of familierelatie had moeten komen, op het Bruidje-ket was gemist, dan kreeg deze aan het eind van de hruidsdagien een groote zak met lekkers en desnoods een gesloten flesch met Rijnsche wijn thuis gebracht. Maar meen nu niet, dat dit een beleefd heid pf een vriendendienst was. O, neen! 1 Het was een stil verwijtl Het waa een vorm om een grief uit te spreken. De grief n.L dat men niet gekomen was op het „Bruidje-ket" van zoon of dochter! In de omgeving van Zaandam werd er druk aan Bruidje-ket gedaan. Van dieze plaats was zelfs den naam afkomstig. De bruid en de bruidegom verwachtten daar behalve de vorengenoemden ook nog hun- oude school- en sp eeltoam eraad- jea Eh ieder voor zich hield zióbl met de eigen kornuiten bezig. Zij namen er als t ware onder een bepaald ceremo nieel voor goed afscheid van. Benoorden het Y was het ook gewoon te, dat de mannelijke gasten de kamer van het feest verfieten en zich stoetsge wijs naar een andere kamer verplaatsten. Daarop was bh voorbaat gerekend, want in die andere kamer, was minder zoetig heid, maar des te meer hartigs. - En geestelijks!. Hier waren tabak en pijpen en die vrije dronk. Eh op depe plek zetten dé mannen dan het felicitatiefeeSt op 'n beetje meer har tige manier voort. Soms tot diep ln den nacht als de vrouwen al lang naar huis waren. Zoodat ze de thuiskomst van man en zonen niet meer zagen. Hetgeen in de meeste gevallen maar goed was. Want de mannen wilden het wel weten als er *n bruidje in de oonterei was. DE STREEK VAK DEN OUDEN MAN. Een erfenis-kwestie. Er was dien morgen bij den ouden heer en rentenier Reinier Gladdekker een mand met prachtig fruit gekomen. Dit gebeurde heel vaak en ze kwam 'altijd van een neef van den heer Reinier, die in Den Haag woonde. En als altijd schold de oude huishoudster Ursula er niet wei nig op, want ze was al dertig jaren bij den heer Reinier en ze was niet verlegen. Hij weet wat hij doet, die lieve neef Felix, zeide zij aan de ontbijttafel. Je wilt toch niet weer beweren. begon de oude heer. Ik beweer niks meer riep Ursula brutaal uit. Ik bevestig! Er is niemand zoo baatzuchtig als Felix Meermans. Hij geeft geen cent aan 'n bedelaar. Maar hij verzorgt uw buik en tegelijk zijn eigqp erfenis. Ziedaar! Mijnheer Gladdekker streek zich eens langs zijn baard en mompelde iets tus- sohen» de tanden. Dien dag zei hij niet veel. Hij liep te mijmeren in den tuin alsof hij op een buitengewoon plan broedde. Een week daarna op een Zondag middag was de geheele groep van na bestaanden van den heer Reinier in zijn woning aanwezig, bijeengeroepen door een schrijven van hemzelf. Ieder was sent. Want men begreep het: Het was een soort familieraad en het zou wel over de erfenis gaan. Neef Felix Meermans was de eerste Daarna kwamen Eugenia en Theresia Smalhek, twee dochters van een oudere JAAP Oo. Water X water IJmuMen! Om u nu maar eens dadelijk op de hoogte te brengen van wat wij op deze plaats ver staan onder een „Mop la Jaap Gó.", ver tel ik u hieronder staande geschiedenis. Ofschoon deze mop in werkelijkheid niet van Jaap zelf is, maar van een ander. In ieder geval is het een bewijs voor de vroeger gedane mededeeïing, dat er behalve Jager latijn ook vermoedelijk een prachtig Vis- schermanslatjjn bestaat en dat men die taal in IJmuiden bij tijd en wijle perfect spreekt. Wat heelemaal geen bezwaar is, tegenover de eindelooze rij van eentonige dagen, diie altijd maar weer moeten worden doorleefd in een zoo grijze visschersplaats als IJmuiden. Het verhaal van den overtocht komt dan hierop neer: IJmuiden: dat is voor driekwart. water! Misschien wel voor nog meer. En dat beteekent niet alleen* dat aan de eene zijde de groote en wijde zee ligt, maar het beteekent, dat Ymuidien zelf rondom in het water logt en dat overal het water aan te pas komt. Dat verechilende van de meest noodzakelijke verkeerswegen waterwegen zjjh met een niet eens be hoorlijke en regelmatige verbinding). De heele groote en diep in het land snijdende visschenshaven b.v. is water, zonder vaste verbinding met den over kant Wil men aan de zoogenaamde „zuidzijde" komen, dan is het noodig heel deze haven in de rondte te loopen. Alleen aan het achterste einde onderhoudt een particulier een kleine roai-vletdienst. ■De weg naar het strand, naar dien Sema- pboor, naar den vuurtoren of de Pier of de woningen van dé kustwacht en loods- dienst-ambtenaren voert (lik zei dit al vroeger) over het water. Altijd over het water. Wol' men bij nacht of bij stormweer, als Jaap geen kans ziet met zijn vletje over te komen, toch dien kant uit, dan is er maar één middel: rondloopen! En rond- loopen beteekent een weg maken rand die havens, vanuit IJmuiden heelemaal buitenom met links den voet van de dui nen en rechts een eindelooze woestenij van vervallen visehpakhuizen, oud sdheepsroest en 'n paar roökerijen. Echter: Men kan deze plekken althans nog Loopende bereiken al lijkt het soms veel op den tocht van Shackleton naar de Zuidpool. Maar één punt ia er, dat onder dé te genwoordige omstandigheden heelemaal niet meer ad Pedes te bereiken ia 'Dat is het Fort. Het fort van Ymuidetn ligt recht tegen over de Semaphoor-gabouwen aan de overzij van het NoordzeekanaaL Om het te bereiken moet men altijd. varen. Minstens het Noordzeekanaal over. Gewoonlijk gaat men dan vanuit den mond van de visschenshaven in een vlet schuin over in de richting van den aan legsteiger. De afstand is misschien een mjjL Juist weet ik het niet, want ik ben er nimmer naar toe gestoken. In ieder ge val hjkt het en.is het een heel eind om te varen. Vooral wanneer het slecht weer is en de wind en golfslag daar net vanuit de zeemonding in het kanaal staan. Dan is het een tamelijke trek met de vlet. Dege$n, die dit het beste weten zijn de op het fort gestationneerde manschappen van de Vesting-artillerie, 's Morgens gaan ze er per vaart heen en 's avonds wor den ze per vaart teruggebracht. Deze ge schiedt tegenwoordig met een eigen ipo- torbootja Dit bootje haalt de soldaten en brengt ze iin de „bewoonde" wereld terug. En voor de manschappen, die na dienst tijd met permissie gaan, komt het bootje 's avonds om elf uur of half twaalf voor de laatste maal terug.... Wie dan niet aan den kop van de vis- schenshaven present is, die Daarover nu juist handelt bet verhaal De overtocht .Het was een vliegende stormnacht uit het Noordwesten. En twaalf uur des nachts. Vijf soldaten verschenen in buik loop tegen den winddruk aan den kop van de haven. Ze waren vroolijk. Eet was een gezellige avond geweest. En ze moesten naar bet fort Maar het motor bootje was allang geleden vertrokken. Ze zou-en dus op de „bon" kommen. Maar dat was t minste. Het ergere was, dat 't zoo toch+te daar op den kop. En dat met hun warme hoofden. We motten zien, dat we an dé over kant kommie! schreeuwde tegen den wind in een korporaal. We zullen 'n vlet van Jaap nemen Ze struikelden ieder een richting uit, maar vonden tenslotte de trap naar bene den op het steigertje, waar de vletten van Jaap aan 't slot lagen. Na 'n uur had den ze een ketting los en waren in het bezit van vier riemen. Vier man op de riemen hik. commandeerde de korporaal.D'r staat nogal wind. En de tocht begon. Het was kwart over één.... De vier riemgasten zongen een zeemansliedje.Hoog sloegen de gol ven recht tegen den neus van de vlet. Het bootje waggelde ouder de onregelmatige slagen. Met man en macht waren ze in drie kwartier den kop rond. Nu kwam de windslag pas goed. Hup. ...tweehik!.... schreeuw de die koiporaal in het nachtelijk donker. Vooruit nou.Kun1 jullie niet 'n beetje opschieten, zeg? Je spat me heelemaal nat. 't Regent verontschuldigde een roeier,En hij trok weer. Ineens hield' een andere roeier in, zoo- dat het vletje scheef op den wind kwam en deinde of het zou omslaan. D'r staat nog 'n man op den kop. signaleerde hij.... Waarachtig.... En hij tqurde in het vage duister naar het luid, dat ze daarstraks verlaten hadden. Dan gaan we terug! besloot de korporaal kloek.Jongens, keeren. Het vletje keerde kwiek en deinde voor dén wind en golf naar de bazaltwering terug.... Dat ging lekker! Het duurde geen vijf minuten of het stootte hard. Maar er was geen mensch! „Ik heb me zeker verkeken!" verontschuldigde de soldaat en hij begon luidkeels te zingen. Er wcus eenige verwarring, daar ln don LiLiS.,; ...IJ.l.LUL. -1II'J1 l-i.l!L1.111 zustor van Reinier. Het wazen twee oude meisjes met uitgedroogde gezichten' en langzame bewegingen. Ze scholen weg achter de mooiste bloemen, die ze voor dezen keer in hun tuin hadden kunnen vinden. Maar het haalde niet bij de fruit, die Felix had meegebracht. Ze keken eikaars presenten met natver. Ten laatste kwam er nog een ander nichtje, Martha Content Ze was de doch ter van een andere zuster. Ze had maar 'n klein bouquet meegebracht want ze was "n arme onderwijzeres. Met haar ime>e kwam een soort achterneef ln den persoon van Jan van Duin. Reinier kende hem nauwelijks evenmin als de aardige Martha, die hfl ln jaren niet gezien had. Want «00 vaak als Felix gewend was te kotmen, zoo weinig was *t Martha geweest Jan had hij bJJ rijn weten zelf nooit ge zien. De gezusters Smalhek kwamen wel eens zoo bij tijd en wijle en vroegen dan naar de gezondheid van den ouden heer. Meer niet Nu zaten ze allen met groote verwach ting, hoewel op hun gezichten bedwongen, in de kamer. „Mijn beste vrienden" begon mijn heer Reinier, nadat Ursula een kleine versnapering had rondgediend, „ik héb het noodig gevonden eens met u te praten. Het zou mij makkelijker vallen dit niet te doen en de zaken op haar beloop te laten. Maar dan zou ik na mijn dood den schijn wekken alsof ik tegenover u een misdaad had begaan. U zoudt mij iets kunnen ver wijten. Meer althans dan nu. De zaak betreft. Uw bezit? viel Felix belangstellend in. Inderdaad! Ik moet dat eens niet u rechtzetten. Want gij allen zijt tmijn na tuurlijke erfgenamen. Dus het is waar, dat.begon Felix weer. Het is niet waar! hernam de oude rentenier met nadruk. Ik weet dat bij u de veronderstelling leeft als zoude ik ruim gefortuneerd' zijn. Dat is niet zoo. Ik wil het u niet verhelen: Als ik wat voorzichtiger was geweest, dan.Maar dat heeft nooit in mijn aard gelegen. De handel heeft mij niet zulke kapitalen op gebracht als zij dat soms aan anderen doen. Bovendien heb ik voor jaren gele den de onvoorzichtigheid gehad 'n paar maal te speouleeren. Gelukkig hield ik op voor het te laat waa Wat u maar te laat noemt! mompelde Felix geërgerd. Te laat antwoordde de rentenier, die het goed verstaan had te laat zou het zijn geweest, wanneer ik mijn eigen onderhoud had verspeeld. Dat heb ik niet gedaan. Maar ik heb geen kapitaal over gehouden. Dat kan niemand mij verwij ten. Het is geen anoreeie plicht van den mensch om bezit voor zijn erfgenamen te kweeken. Voor mij zelf heb ik tot dusver genoeg gehad. En ik zal genoeg hebben tot mijn dood. En verder, Oo<m? informeerde Felix belangstellend. V erder niet veel. Als ik een bepaalde soen aftrek voor Ursula, die mjj dertig jaar gediend' heeft, dan zal ik niets verder bezitten dan deze kleine buitenplaats, waarop ik woon. En daarover nu jvict wüde Ik u sproken. Een oogenblik rustte hij en vervolgde toen: Ik ben u geen nalatenschap schul dig, maar als ik u toch nog een present kan nalaten zal mij dat aangenaam zijn. Nu 'ben ik, wegens de dure tijden waarin wij leven, genoodzaakt een hypotheek of een lijfrente op mijn huis te nemen. Daar in-geef ik u voorkeur. Is er iemand onder u, die mij gedurende de rest van mijn leven een jaarrento wil verzekeren, dan komt het huis ln zijn bezit. Zooniet, dan zal ik mij verstaan met een bankier, die mij reeds een bepaalde aam geboden heeft Gttkunt u dus het huis verzekeren l De beide zusters Smalhek stonden op. Wij zijn niet in staat verder aan de besprekingen deel te nemen zelden zij. En ze lieten merkbaar blijken, dat verdere aanwezigheid ook geen aantrekkelijkheid voor hen had. Ze namen1 afscheid. Martha vroeg of ze heen moést gaan of dat ze blijven mocht In aanmerking voor de lijfrente kwaim ze niet, maar ze vroeg of ze haar oom nu en dan mocht bezoeken. Hetzelfde vroeg Jan. Zooveel jullie tmaar wilt mjjn lieve 'kinderen zei oom Reinier. Toen gingen ze wat in den tuin kijken, nadat dé heer des huizes ze voor het mid dagmaal genoodigd had. Met neef Felix bleef de rentenier in de kamer achter. Wel neef? zoo vroeg hij. Wat denk je er van? Je bent in staat om je het huis te verzekeren, want je het godddank in za ken nogal voorspoed gehad. Ik heb niet te klagen gaf Felix met een toon van dédain toe maar laat ons tot de zaken overgaan. Hoeveel lijf rente vraagt u? Gom Reinier noemde een bedrag. Felix sprong overeind. Neem mij niet kwalijk riep hij uit Voor zoo'n oud huis met 'n brok tuin. Er moet 'n beetje genegenheid bij komen, neef zei oom Reinier. Prachtig.Maar hier gaat het over zaken. Ik geef u de helft. Neen zei Oom.Dat is te weinig. Dan geef ik tien gulden1 meer. En zoo kibbelden ze wel twee uur lang. Felix kon het niet winnen en op het eind van den middag liep hij kwaad heen. Maar hij had wel trek in het oude land huis. „Voor het me soms ontsnapt zei hij tot zichzelf zal ik het mara pro- beeren in te pikken. En hij ging den vol genden dag terug. Om 'n nieuw bod te doen. Hij bracht ditmaal geen vruchten mee. Maar hij moest tot zijn grooten spijt ver nemen, dat oom Reinier al reeds een lijf rente tegen overdracht van zijn bezitting had afgesloten met een Bankinstel ling. Zijn woede kende geen grenzen. Hij •kon niet nalaten zijn Oom een reeks grove verwijten naar het hoofd te slinge ren en hjj verliet de woning van zijn oom zonder plichtplegingen. Zjjn laatste woorden waren, dat bij nooit meer een voet in het huis-van zijn Oom zetten zou! ker met den stormwind en het hoog op gaande water. Het vletje moest worden afgehouden van de steeneni Men vatte nieuwe moed. „Met z*n al len!" vuurde de korporaal aan. Met doffe slagen dreunden de rolgol- ven tegen dien neus van het bootje. De jongens met warme hoofden en ietwat duistere zinnen vanwege den vroolijfcen avond trokken aan de riemen.Men vorderde traag. Het was ruim drie uur. Het vletje was vijf en twintig meter uit den .wal, zwenkte eens naar den kant van den Semaphoor en dan weer dreef het wat af naar de roode lichten van de sluis.Vast houwen, jongens", riep in den wind steeds de korporaal Loop naar de heil vloekte zacht een van de soldaten. Ik heb geen armen meerl" En hij keek om in de duisternis van den nacht of hij nog geen omtrek ken van land zag vooruitEr was niets te zien! Twee soldaten hielden op met zingen, stonden ineens overeind! in het wiebelen de vletje D'r staat beslist nog 'n man daar. wtees (bij the motten we niet laten staan.... mannen! Gerrit, strijken jullie aan één kant.We gaan die man ophalen. Keeren.mompelde de korporaal, die bijna was ingeslapen achterin. En het vletje schommelde en deinde en kreeg wat water in. Maar het zakte snel af naar den kop van de haven. En dat ging weer lekker.Na tien minuten stootte het. De mannen stonden recht overeind om te zoeken.Er was nie mand! Och, man.was 'n stuk van die aal! minachtte er een. Ik geloof, at je bezopen bent. Jij heb' 'm oml antwoordde de eerste met nadruk. We gaan weer te rug. Laat mij nou 'san die andere kant ritte, waitt ik ben sliknat, t water hoost maar studdie-an in me broekzak.En ik doe 'tmeeste werk.Wat 'n ellende laars! In duizend schommelingen volbrachten ze den toer van verwisselen. De korporaal praatte nog wel maar dat was in zijn slaap. Hij zei allerlei rare dingen. De sol daten pakten weer moedig aan en lang zaam schoof de vlet tegen storm en gol ven in. Soms stond hjj een kwartier mid den op het water stil, terwijl de mannen roeiden. Maar dat was al veel met zoo'n wind. Ze maakten den korporaal wakker om te hoozen» Terug gaat veel .beterl zuchtte een soldaat Waarom lelt dat stinkfort niet aan den anderen kant. Naast de „Oycloop" of zoo.viel een buurman b$.Vooruit nou man nenNog ^n rukkie. De klok in de Semaphoor wees kwart voor vier, toen ze weer op de oude plek terug waren. De storm duwde onvermin derd op de kleine boeg. Maar de mannen hielden vast. Ze waren over Sun moe heid heen. Om vier uur waren ze twee meter verder. Maar ze dreven drie meter uit de keers bij het omzien naar den stei ger van het fort. Hij was nog'niet te zien in de duisternis. Moedig begonnen ze op nieuw. Om half vjjf waren ze halverwege. Zwaar loeide de wind en hoog golfde het open kanaalwater. Het vletje was nat. Maar de korporaal schepte met z*n schoen.De mannen roeiden. Onregel matig giingen de riemen. Kjjk uit naar schepen, mannen. soesde de leider.Het is hier gevaar lijk water. Plotseling ging een vah de roeiers bij na over boord, omdat hjj rin riem in het water liet juist tusschen twee booge gol ven in. Hij schoot achteruit Haal geen geintjes uit, zeg.waar schuwde z'p voorman. Je moet straks op wacht. Niks geen last hoor, stelde de soldaat gerust fit kan roeien! Dat zal je weten. En moedig en onverstoord trokken 26» Om tien minuten, over half zes werd land voor den boeg gesignaleerd. Het grootste deel was achter den rug.Met een luisterde een van de roeiers scherp. Ik hoor schreeuwen, jongens! riep hij in den wind.D'r roept er een: Heb jullie Jansen weg zien gaan?.Die staat daar vast aan den kop. Samen uit samen thuis.zei 'n kameraad.... We moeten 'm halen.... Drie minuten later was het vletje op den wind gekeerd' en om tien voor zes stootte het met 'n vaart tegen den bazaltwal van de visschershaven.Het ging reuze- lekker. Het ging vanzelf. De mannen hadden de riemen omhoog gestoken als zeil.Ztt vlogen voor den wind.Tot het vletje stootte. Maar er was niemand. Ze hadden ver keerd verstaan. Da's jammer.zei een van de roeiers. Maar een ander berispte hem: Ging 't dan niet fijn?.O zoo. Nou gaan we weer vroolijk op de riemen. En de reis ving aan. Om zeven uur kwam het motorbootje van de andere zijde voorbij om de thuisslapers te gaan halen. Op den terugweg nam het de vlet op sleeptouw op 'n kwartmijl van den stijger en bracht de avonturiers aan land.Ze gingen meteen naar het bu reau van den Kap'tein,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1925 | | pagina 7