Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
VAN VRIJEN EN TROUWEN.
mm.
S
van ZATERDAG lO JANUAR11925
Nr. 167 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
UIT D E O U D E D O O S.
Antieke Zeden en Gewoonten uit onze elf Provinolèn.
't Juffertje
Door CAREL BRENSA.
„1 Brnidje-Ket".
In de bruidsdagen ging het vroolijk toe
in vroeger dagen. Vooral in de klasse van
den burgerstand. Aan deftigheden deed
men daar niet. Commissarismaaltijden
kwamen er niet voor. 'Men at en dronk
den ganschen bruidstijd door en was vroo
lijk op het aanstaande geluk van het
jonge paar.
Op het platteland in verschillende
streken kwamen gewoonten voor, die in
ver verwijderd verband op elkaar gele
ken. We zullen er óen paar aanhalen.
Een ervan was: De Bruidsstatie.
In de zeventiende eeuw moest de bruid
voor dit doel in de woonkamer zitten op
den eersten dag na de aanteekening en
vervolgens nog zoo vaak als er voldoende
bezoekers kwamen om er naar te kijken.
Er was een versierde stoel en achter haar
hing een wit laken, versierd met aller
lei loovertjes, bloemranken en groen en
linten. Op de stoel zat de bruid op haar
„paaschbest" en naast haar zaten de
speellmeisjee
Zoo werd dan het bezoek van de vrien
den en vriendinnen, de buren en verwan
ten afgewacht.. Er was een gefeliciteer
en een druk bezoek aan de tafels met
eten en drinken en lekkernijen, die te
wachten stonden.
In de buurt van Hoorn werd in de
bruidsdagen door middel van een bood
schapper aan de buren en hekenden de
boodschap rondgebracht: „wanneer de
bruid in de statie zou zitten!"
Alle buren en bekenden en vrienden
en verwanten onverschillig van wel
ken stand, kwamen dan. Ze werden toe
gelaten, voorzoover er plaats, was, de be
doeling van de bezoekers was om te feli-
citeeren. De bedoeling van de gastvrouw
was om niemand „zonder 'n zoeten mond
te laten weggaan!"
In Amsterdam was de opschik nog
grooter. Daar hing een groote papieren
kroon boven het hoofd van de bruid.
Soms zelfs was er een soort feest-hemei
gebouwd, net als vader en moeder diat
hadden hoven hun ledikant Daar zat
dan ook tegelijk de bruidegom mee on
der. En achter hen hing de groote spie-
géi, rijk beschreven met wenschen en
goede woorden, door middel van een vet
kaars.
Als t erg groot werd aangepakt, dan
kwam er het feest van „zitten om den
kroon". Vrouwen werden in de rondte op
stoelen geplaatst en de mannen stonden
in een kring daarachter.
Hoe gfcooter het getal van de bezoekers,
hoe liever en hoe meer pret
En eten en drinken van heb ik jou
daar.
Men zong 'wel het liedje:
Geen ring, geen feest geen kroon of
kruyt,
Maar reine Liefde maakt de Bruydt.
Maar men lustte er niet minder een
glaasje hypoeras om.1
En 'n zoete mond? Asjeblieft!
Zoo openhartig, mogelijk zongen de
gasten:
Voor 't bruidspaar is het huwelijksbed.
En voor de gasten 'n Bruidje-ket!
Ook wqj sprak men van "t Bruildjes-vet".
En men bedoelde dat het lekker eten en
drinken 't vetje van het feest het
deel was van de bezoek era
Daarom stonden in het midden van de
kamer ronde tafels, rijk versierd even
eens en beladen met een berg van opge-
stapel klein gebak en confituren en wat
er verder aan te pas kwam
Als je niet at, dan werd1 je leeüjk aan
gekeken.
En als je wegging, dan kreeg je van
moeder de vrouw nog *n zak vol met
bruidssuikers of confituren mee voor de
kinderen.
En ais iemand, die op grond' van buur-
of familierelatie had moeten komen, op
het Bruidje-ket was gemist, dan kreeg
deze aan het eind van de hruidsdagien
een groote zak met lekkers en desnoods
een gesloten flesch met Rijnsche wijn
thuis gebracht.
Maar meen nu niet, dat dit een beleefd
heid pf een vriendendienst was. O, neen! 1
Het was een stil verwijtl Het waa een
vorm om een grief uit te spreken.
De grief n.L dat men niet gekomen was
op het „Bruidje-ket" van zoon of dochter!
In de omgeving van Zaandam werd er
druk aan Bruidje-ket gedaan.
Van dieze plaats was zelfs den naam
afkomstig.
De bruid en de bruidegom verwachtten
daar behalve de vorengenoemden ook
nog hun- oude school- en sp eeltoam eraad-
jea Eh ieder voor zich hield zióbl met
de eigen kornuiten bezig. Zij namen er
als t ware onder een bepaald ceremo
nieel voor goed afscheid van.
Benoorden het Y was het ook gewoon
te, dat de mannelijke gasten de kamer
van het feest verfieten en zich stoetsge
wijs naar een andere kamer verplaatsten.
Daarop was bh voorbaat gerekend, want
in die andere kamer, was minder zoetig
heid, maar des te meer hartigs. -
En geestelijks!.
Hier waren tabak en pijpen en die vrije
dronk.
Eh op depe plek zetten dé mannen dan
het felicitatiefeeSt op 'n beetje meer har
tige manier voort. Soms tot diep ln den
nacht als de vrouwen al lang naar huis
waren. Zoodat ze de thuiskomst van man
en zonen niet meer zagen.
Hetgeen in de meeste gevallen maar
goed was.
Want de mannen wilden het wel weten
als er *n bruidje in de oonterei was.
DE STREEK VAK DEN OUDEN MAN.
Een erfenis-kwestie.
Er was dien morgen bij den ouden heer
en rentenier Reinier Gladdekker een
mand met prachtig fruit gekomen. Dit
gebeurde heel vaak en ze kwam 'altijd
van een neef van den heer Reinier, die
in Den Haag woonde. En als altijd schold
de oude huishoudster Ursula er niet wei
nig op, want ze was al dertig jaren bij den
heer Reinier en ze was niet verlegen.
Hij weet wat hij doet, die lieve neef
Felix, zeide zij aan de ontbijttafel.
Je wilt toch niet weer beweren.
begon de oude heer.
Ik beweer niks meer riep Ursula
brutaal uit. Ik bevestig! Er is niemand zoo
baatzuchtig als Felix Meermans. Hij
geeft geen cent aan 'n bedelaar. Maar hij
verzorgt uw buik en tegelijk zijn eigqp
erfenis. Ziedaar!
Mijnheer Gladdekker streek zich eens
langs zijn baard en mompelde iets tus-
sohen» de tanden. Dien dag zei hij niet
veel. Hij liep te mijmeren in den tuin
alsof hij op een buitengewoon plan
broedde.
Een week daarna op een Zondag
middag was de geheele groep van na
bestaanden van den heer Reinier in zijn
woning aanwezig, bijeengeroepen door
een schrijven van hemzelf. Ieder was
sent. Want men begreep het: Het was een
soort familieraad en het zou wel over de
erfenis gaan.
Neef Felix Meermans was de eerste
Daarna kwamen Eugenia en Theresia
Smalhek, twee dochters van een oudere
JAAP Oo.
Water X water IJmuMen!
Om u nu maar eens dadelijk op de hoogte
te brengen van wat wij op deze plaats ver
staan onder een „Mop la Jaap Gó.", ver
tel ik u hieronder staande geschiedenis.
Ofschoon deze mop in werkelijkheid niet
van Jaap zelf is, maar van een ander. In
ieder geval is het een bewijs voor de vroeger
gedane mededeeïing, dat er behalve Jager
latijn ook vermoedelijk een prachtig Vis-
schermanslatjjn bestaat en dat men die taal
in IJmuiden bij tijd en wijle perfect spreekt.
Wat heelemaal geen bezwaar is, tegenover de
eindelooze rij van eentonige dagen, diie altijd
maar weer moeten worden doorleefd in een
zoo grijze visschersplaats als IJmuiden.
Het verhaal van den overtocht komt dan
hierop neer:
IJmuiden: dat is voor driekwart.
water! Misschien wel voor nog meer. En
dat beteekent niet alleen* dat aan de eene
zijde de groote en wijde zee ligt, maar
het beteekent, dat Ymuidien zelf rondom
in het water logt en dat overal het water
aan te pas komt. Dat verechilende van de
meest noodzakelijke verkeerswegen
waterwegen zjjh met een niet eens be
hoorlijke en regelmatige verbinding).
De heele groote en diep in het land
snijdende visschenshaven b.v. is water,
zonder vaste verbinding met den over
kant Wil men aan de zoogenaamde
„zuidzijde" komen, dan is het noodig heel
deze haven in de rondte te loopen. Alleen
aan het achterste einde onderhoudt een
particulier een kleine roai-vletdienst.
■De weg naar het strand, naar dien Sema-
pboor, naar den vuurtoren of de Pier of
de woningen van dé kustwacht en loods-
dienst-ambtenaren voert (lik zei dit al
vroeger) over het water. Altijd over
het water.
Wol' men bij nacht of bij stormweer, als
Jaap geen kans ziet met zijn vletje over
te komen, toch dien kant uit, dan is er
maar één middel: rondloopen! En rond-
loopen beteekent een weg maken rand
die havens, vanuit IJmuiden heelemaal
buitenom met links den voet van de dui
nen en rechts een eindelooze woestenij
van vervallen visehpakhuizen, oud
sdheepsroest en 'n paar roökerijen.
Echter: Men kan deze plekken althans
nog Loopende bereiken al lijkt het soms
veel op den tocht van Shackleton naar de
Zuidpool.
Maar één punt ia er, dat onder dé te
genwoordige omstandigheden heelemaal
niet meer ad Pedes te bereiken ia
'Dat is het Fort.
Het fort van Ymuidetn ligt recht tegen
over de Semaphoor-gabouwen aan de
overzij van het NoordzeekanaaL
Om het te bereiken moet men altijd.
varen. Minstens het Noordzeekanaal over.
Gewoonlijk gaat men dan vanuit den
mond van de visschenshaven in een vlet
schuin over in de richting van den aan
legsteiger. De afstand is misschien een
mjjL Juist weet ik het niet, want ik ben
er nimmer naar toe gestoken. In ieder ge
val hjkt het en.is het een heel eind
om te varen. Vooral wanneer het slecht
weer is en de wind en golfslag daar net
vanuit de zeemonding in het kanaal staan.
Dan is het een tamelijke trek met de vlet.
Dege$n, die dit het beste weten zijn de op
het fort gestationneerde manschappen
van de Vesting-artillerie, 's Morgens gaan
ze er per vaart heen en 's avonds wor
den ze per vaart teruggebracht. Deze ge
schiedt tegenwoordig met een eigen ipo-
torbootja Dit bootje haalt de soldaten en
brengt ze iin de „bewoonde" wereld terug.
En voor de manschappen, die na dienst
tijd met permissie gaan, komt het bootje
's avonds om elf uur of half twaalf voor
de laatste maal terug....
Wie dan niet aan den kop van de vis-
schenshaven present is, die
Daarover nu juist handelt bet verhaal
De overtocht
.Het was een vliegende stormnacht
uit het Noordwesten. En twaalf uur des
nachts. Vijf soldaten verschenen in buik
loop tegen den winddruk aan den kop
van de haven. Ze waren vroolijk. Eet
was een gezellige avond geweest. En ze
moesten naar bet fort Maar het motor
bootje was allang geleden vertrokken.
Ze zou-en dus op de „bon" kommen. Maar
dat was t minste. Het ergere was, dat
't zoo toch+te daar op den kop. En dat
met hun warme hoofden.
We motten zien, dat we an dé over
kant kommie! schreeuwde tegen den
wind in een korporaal.
We zullen 'n vlet van Jaap nemen
Ze struikelden ieder een richting uit,
maar vonden tenslotte de trap naar bene
den op het steigertje, waar de vletten
van Jaap aan 't slot lagen. Na 'n uur had
den ze een ketting los en waren in het
bezit van vier riemen.
Vier man op de riemen hik.
commandeerde de korporaal.D'r staat
nogal wind.
En de tocht begon. Het was kwart over
één.... De vier riemgasten zongen een
zeemansliedje.Hoog sloegen de gol
ven recht tegen den neus van de vlet. Het
bootje waggelde ouder de onregelmatige
slagen.
Met man en macht waren ze in drie
kwartier den kop rond. Nu kwam de
windslag pas goed.
Hup. ...tweehik!.... schreeuw
de die koiporaal in het nachtelijk donker.
Vooruit nou.Kun1 jullie niet 'n beetje
opschieten, zeg? Je spat me heelemaal
nat.
't Regent verontschuldigde een
roeier,En hij trok weer.
Ineens hield' een andere roeier in, zoo-
dat het vletje scheef op den wind kwam
en deinde of het zou omslaan.
D'r staat nog 'n man op den kop.
signaleerde hij.... Waarachtig.... En
hij tqurde in het vage duister naar het
luid, dat ze daarstraks verlaten hadden.
Dan gaan we terug! besloot de
korporaal kloek.Jongens, keeren.
Het vletje keerde kwiek en deinde voor
dén wind en golf naar de bazaltwering
terug.... Dat ging lekker! Het duurde
geen vijf minuten of het stootte hard.
Maar er was geen mensch! „Ik heb me
zeker verkeken!" verontschuldigde de
soldaat en hij begon luidkeels te zingen.
Er wcus eenige verwarring, daar ln don
LiLiS.,; ...IJ.l.LUL. -1II'J1 l-i.l!L1.111
zustor van Reinier. Het wazen twee oude
meisjes met uitgedroogde gezichten' en
langzame bewegingen. Ze scholen weg
achter de mooiste bloemen, die ze voor
dezen keer in hun tuin hadden kunnen
vinden. Maar het haalde niet bij de
fruit, die Felix had meegebracht. Ze
keken eikaars presenten met natver.
Ten laatste kwam er nog een ander
nichtje, Martha Content Ze was de doch
ter van een andere zuster. Ze had maar
'n klein bouquet meegebracht want ze
was "n arme onderwijzeres. Met haar ime>e
kwam een soort achterneef ln den persoon
van Jan van Duin. Reinier kende hem
nauwelijks evenmin als de aardige
Martha, die hfl ln jaren niet gezien had.
Want «00 vaak als Felix gewend was te
kotmen, zoo weinig was *t Martha geweest
Jan had hij bJJ rijn weten zelf nooit ge
zien. De gezusters Smalhek kwamen
wel eens zoo bij tijd en wijle en vroegen
dan naar de gezondheid van den ouden
heer. Meer niet
Nu zaten ze allen met groote verwach
ting, hoewel op hun gezichten bedwongen,
in de kamer.
„Mijn beste vrienden" begon mijn
heer Reinier, nadat Ursula een kleine
versnapering had rondgediend, „ik héb
het noodig gevonden eens met u te praten.
Het zou mij makkelijker vallen dit niet te
doen en de zaken op haar beloop te laten.
Maar dan zou ik na mijn dood den schijn
wekken alsof ik tegenover u een misdaad
had begaan. U zoudt mij iets kunnen ver
wijten. Meer althans dan nu. De zaak
betreft.
Uw bezit? viel Felix belangstellend in.
Inderdaad! Ik moet dat eens niet u
rechtzetten. Want gij allen zijt tmijn na
tuurlijke erfgenamen.
Dus het is waar, dat.begon Felix
weer.
Het is niet waar! hernam de oude
rentenier met nadruk. Ik weet dat bij u
de veronderstelling leeft als zoude ik
ruim gefortuneerd' zijn. Dat is niet zoo.
Ik wil het u niet verhelen: Als ik wat
voorzichtiger was geweest, dan.Maar
dat heeft nooit in mijn aard gelegen. De
handel heeft mij niet zulke kapitalen op
gebracht als zij dat soms aan anderen
doen. Bovendien heb ik voor jaren gele
den de onvoorzichtigheid gehad 'n paar
maal te speouleeren. Gelukkig hield ik op
voor het te laat waa
Wat u maar te laat noemt! mompelde
Felix geërgerd.
Te laat antwoordde de rentenier,
die het goed verstaan had te laat zou
het zijn geweest, wanneer ik mijn eigen
onderhoud had verspeeld. Dat heb ik niet
gedaan. Maar ik heb geen kapitaal over
gehouden. Dat kan niemand mij verwij
ten. Het is geen anoreeie plicht van den
mensch om bezit voor zijn erfgenamen te
kweeken. Voor mij zelf heb ik tot dusver
genoeg gehad. En ik zal genoeg hebben
tot mijn dood.
En verder, Oo<m? informeerde Felix
belangstellend.
V erder niet veel. Als ik een bepaalde
soen aftrek voor Ursula, die mjj dertig
jaar gediend' heeft, dan zal ik niets verder
bezitten dan deze kleine buitenplaats,
waarop ik woon. En daarover nu jvict
wüde Ik u sproken.
Een oogenblik rustte hij en vervolgde
toen: Ik ben u geen nalatenschap schul
dig, maar als ik u toch nog een present
kan nalaten zal mij dat aangenaam zijn.
Nu 'ben ik, wegens de dure tijden waarin
wij leven, genoodzaakt een hypotheek of
een lijfrente op mijn huis te nemen. Daar
in-geef ik u voorkeur. Is er iemand onder
u, die mij gedurende de rest van mijn
leven een jaarrento wil verzekeren, dan
komt het huis ln zijn bezit. Zooniet, dan
zal ik mij verstaan met een bankier, die
mij reeds een bepaalde aam geboden heeft
Gttkunt u dus het huis verzekeren l
De beide zusters Smalhek stonden op.
Wij zijn niet in staat verder aan de
besprekingen deel te nemen zelden zij.
En ze lieten merkbaar blijken, dat verdere
aanwezigheid ook geen aantrekkelijkheid
voor hen had. Ze namen1 afscheid.
Martha vroeg of ze heen moést gaan
of dat ze blijven mocht In aanmerking
voor de lijfrente kwaim ze niet, maar ze
vroeg of ze haar oom nu en dan mocht
bezoeken. Hetzelfde vroeg Jan.
Zooveel jullie tmaar wilt mjjn lieve
'kinderen zei oom Reinier.
Toen gingen ze wat in den tuin kijken,
nadat dé heer des huizes ze voor het mid
dagmaal genoodigd had.
Met neef Felix bleef de rentenier in de
kamer achter.
Wel neef? zoo vroeg hij. Wat denk je
er van? Je bent in staat om je het huis
te verzekeren, want je het godddank in za
ken nogal voorspoed gehad.
Ik heb niet te klagen gaf Felix
met een toon van dédain toe maar laat
ons tot de zaken overgaan. Hoeveel lijf
rente vraagt u?
Gom Reinier noemde een bedrag. Felix
sprong overeind.
Neem mij niet kwalijk riep hij uit
Voor zoo'n oud huis met 'n brok tuin.
Er moet 'n beetje genegenheid bij
komen, neef zei oom Reinier.
Prachtig.Maar hier gaat het over
zaken. Ik geef u de helft.
Neen zei Oom.Dat is te weinig.
Dan geef ik tien gulden1 meer.
En zoo kibbelden ze wel twee uur lang.
Felix kon het niet winnen en op het eind
van den middag liep hij kwaad heen.
Maar hij had wel trek in het oude land
huis. „Voor het me soms ontsnapt zei
hij tot zichzelf zal ik het mara pro-
beeren in te pikken. En hij ging den vol
genden dag terug. Om 'n nieuw bod te
doen. Hij bracht ditmaal geen vruchten
mee.
Maar hij moest tot zijn grooten spijt ver
nemen, dat oom Reinier al reeds een lijf
rente tegen overdracht van zijn bezitting
had afgesloten met een Bankinstel
ling. Zijn woede kende geen grenzen. Hij
•kon niet nalaten zijn Oom een reeks
grove verwijten naar het hoofd te slinge
ren en hjj verliet de woning van zijn
oom zonder plichtplegingen. Zjjn laatste
woorden waren, dat bij nooit meer een
voet in het huis-van zijn Oom zetten zou!
ker met den stormwind en het hoog op
gaande water. Het vletje moest worden
afgehouden van de steeneni
Men vatte nieuwe moed. „Met z*n al
len!" vuurde de korporaal aan.
Met doffe slagen dreunden de rolgol-
ven tegen dien neus van het bootje. De
jongens met warme hoofden en ietwat
duistere zinnen vanwege den vroolijfcen
avond trokken aan de riemen.Men
vorderde traag. Het was ruim drie uur.
Het vletje was vijf en twintig meter uit
den .wal, zwenkte eens naar den kant van
den Semaphoor en dan weer dreef het
wat af naar de roode lichten van de
sluis.Vast houwen, jongens", riep in
den wind steeds de korporaal
Loop naar de heil vloekte zacht
een van de soldaten. Ik heb geen armen
meerl" En hij keek om in de duisternis
van den nacht of hij nog geen omtrek
ken van land zag vooruitEr was niets
te zien!
Twee soldaten hielden op met zingen,
stonden ineens overeind! in het wiebelen
de vletje
D'r staat beslist nog 'n man daar.
wtees (bij the motten we niet laten
staan.... mannen! Gerrit, strijken
jullie aan één kant.We gaan die man
ophalen.
Keeren.mompelde de korporaal,
die bijna was ingeslapen achterin.
En het vletje schommelde en deinde en
kreeg wat water in. Maar het zakte snel
af naar den kop van de haven. En dat
ging weer lekker.Na tien minuten
stootte het. De mannen stonden recht
overeind om te zoeken.Er was nie
mand!
Och, man.was 'n stuk van die
aal! minachtte er een. Ik geloof,
at je bezopen bent.
Jij heb' 'm oml antwoordde de
eerste met nadruk. We gaan weer te
rug. Laat mij nou 'san die andere kant
ritte, waitt ik ben sliknat, t water hoost
maar studdie-an in me broekzak.En
ik doe 'tmeeste werk.Wat 'n ellende
laars!
In duizend schommelingen volbrachten
ze den toer van verwisselen. De korporaal
praatte nog wel maar dat was in zijn
slaap. Hij zei allerlei rare dingen. De sol
daten pakten weer moedig aan en lang
zaam schoof de vlet tegen storm en gol
ven in. Soms stond hjj een kwartier mid
den op het water stil, terwijl de mannen
roeiden. Maar dat was al veel met zoo'n
wind. Ze maakten den korporaal wakker
om te hoozen»
Terug gaat veel .beterl zuchtte
een soldaat Waarom lelt dat stinkfort
niet aan den anderen kant.
Naast de „Oycloop" of zoo.viel
een buurman b$.Vooruit nou man
nenNog ^n rukkie.
De klok in de Semaphoor wees kwart
voor vier, toen ze weer op de oude plek
terug waren. De storm duwde onvermin
derd op de kleine boeg. Maar de mannen
hielden vast. Ze waren over Sun moe
heid heen. Om vier uur waren ze twee
meter verder. Maar ze dreven drie meter
uit de keers bij het omzien naar den stei
ger van het fort. Hij was nog'niet te zien
in de duisternis. Moedig begonnen ze op
nieuw. Om half vjjf waren ze halverwege.
Zwaar loeide de wind en hoog golfde het
open kanaalwater. Het vletje was nat.
Maar de korporaal schepte met z*n
schoen.De mannen roeiden. Onregel
matig giingen de riemen.
Kjjk uit naar schepen, mannen.
soesde de leider.Het is hier gevaar
lijk water.
Plotseling ging een vah de roeiers bij
na over boord, omdat hjj rin riem in het
water liet juist tusschen twee booge gol
ven in. Hij schoot achteruit
Haal geen geintjes uit, zeg.waar
schuwde z'p voorman. Je moet straks op
wacht.
Niks geen last hoor, stelde de soldaat
gerust fit kan roeien! Dat zal je weten.
En moedig en onverstoord trokken
26»
Om tien minuten, over half zes werd
land voor den boeg gesignaleerd. Het
grootste deel was achter den rug.Met
een luisterde een van de roeiers scherp.
Ik hoor schreeuwen, jongens! riep
hij in den wind.D'r roept er een: Heb
jullie Jansen weg zien gaan?.Die staat
daar vast aan den kop.
Samen uit samen thuis.zei 'n
kameraad.... We moeten 'm halen....
Drie minuten later was het vletje op den
wind gekeerd' en om tien voor zes stootte
het met 'n vaart tegen den bazaltwal van
de visschershaven.Het ging reuze-
lekker. Het ging vanzelf. De mannen
hadden de riemen omhoog gestoken als
zeil.Ztt vlogen voor den wind.Tot
het vletje stootte.
Maar er was niemand. Ze hadden ver
keerd verstaan.
Da's jammer.zei een van de
roeiers. Maar een ander berispte hem:
Ging 't dan niet fijn?.O zoo. Nou
gaan we weer vroolijk op de riemen.
En de reis ving aan. Om zeven uur
kwam het motorbootje van de andere
zijde voorbij om de thuisslapers te gaan
halen. Op den terugweg nam het de vlet
op sleeptouw op 'n kwartmijl van den
stijger en bracht de avonturiers aan
land.Ze gingen meteen naar het bu
reau van den Kap'tein,