Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, VAN VRIJEN EN TROUWEN. van ZATERDAG 7 FEBRUAR11925 Nr. 161 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) UITDEOUDEDOOS, Antieke Zeden en Gewoonten uit onze elf Provinciön. Door CAREL BRENSA. De huwelijksgeschenken. Wanneer ik moet schrijven over <le ge bruiken van de huwelijksgeschenken, dan bekruipt me sterk de lust voor een keer eens buiten de „Elf Provinciën" te gaan. Want over dit onderwerp zouden inte ressante dingen te vertellen zijn uit bui- teniandsche streken, zoowel van vroeger als later tijd en zoowel van beschaafde volken als van onbeschaafde. Mogelijk komt hiervoor bij tijd en wijle nog wel eens gelegenheid. Het zal zeer de moeite waard zijn, want in geen enkel ding komt zoozeer de idee van symbool des huwelijks op den voor grond bij de verschillende volken, als bij het geven van de presenten aan de toe komstige man en vrouw. Hierin spreekt zich heel de gedachte aan zede en gewoonte aan hoop en ver trouwen uit. Laat ik b.v. maar eens aanhalen, dat door mijzelf in Noorwegen voor jaren ge leden een voorwerp is gekocht, dat een vast en intregeerend deel uitmaakt van den „uitzet" van jonggehuwden aldaar. Het voorwerp, waarop ik doel, is een interessant stukje houtsnijwerk. Het zijn twee groote lepels, versierd met ingesneden figuren en aan elkaar be vestigd met een uit hout gesneden ket ting. Het geheel, en dat is er een merk waardigheid van is uit één enkel stuk zaoht wit hout gesneden. Lepels zoowel als schakels waren oorspronkelijk een stuk. Er is niet aan gelast. Deze door een ketting verbonden lepels nu is het eerste stuk, dat door de familie voor twee op trouwen Btaanden wordt aan geschaft. Men ziet ze dan ook in de ma gazijnen van de Noorsche dorpen veel vuldig. Zoodra het huwelijk gesloten is, gaan de jonggetrouwden naar huis. Hier kaken zfj een flinke pot met moutepap, doen deze op twee borden, zetten zich tegen over elkaar en eten deze pap op met de lanelkaar verbonden lepels. Het symbool is duidelijk en treffend. Het bedoelt, dat van nu aan de twee menschen verbonden z]jn en dat zij in verbondenheid zullen leven en eten. Maar lntusschen wil ik het verder over meerdere zulke gebruiken op het oogen- blik niet hebben. We zullen dichter bij honk blijven. mede was bedoeld, dat ze van nu af aan niet meer werden gerekend te behooren tot de jonge Heden van het dorp of de streek. Een aardig overblijfsel van deze „huis raadoptocht" kan men nog zien In het overoude en bekende tooneelstuk „De Bruilof» van Kloris en Roofje". Het geven van huwelijkspresenten is algemeen. Ook nu nog. Op de eene plek gaat men mét zichzelf te rade. Op de an dere plek wordt men geholpen door een lijst, die door de gegadigden is opgesteld. De bedoeling is en deze bedoeüng stamt van de oude gebruiken dat men zooveel mogelijk meehelpt om de jong getrouwden in hun huishouden te zetten. Men doet het in den vorm van cadeaux, maar men bedoelt om het jonge paar op gang te helpen. De een geeft mooie din gen en de ander zoekt practische stukken. In verschillende streken was het ge woonte om zooveel mogelijk van buiten af te zorgen, dat het jonge paar zelf niets meer hoefde te koopen om het huishouden direct te beginnen. Men hield onderling raad. Men noemde deze bezigheid: boelraad. En als de bruiloft dan eindelijk achter den rug was, kwamen op verzoek van jonggehuwden de verschillende gevers op een dag in de nieuwe woning bij el- jkaar om een tractatle voor hun goede gaven te ontvangen. Men noemde dit kleine feestje 't boel- raadbier! In andere streken van ons land was het niet de stilzwijgende maar de openlijke bedoeling, dat ieder, die aan de bruiloft als'genoodigde wilde deelnemen, ook "Iets moest geven. Soms kwam het voor, dat alle presenten in een gezamenlijken optocht naar de nieu we woning werden gebracht. Men maakte daar opnieuw een lolletje van. Men formeerde een langen trein van dragers met de stukken. Maar voor den trein uit Hepen twee jeugdige personen, die tusschen hen in een grooten schotel droegen, overdekt met een witten doek. Wanneer men dezen doek eraf nam, dan vertoonde zich een allerlekkerst uitziende koek van eierstruif, rijkelijk met krenten en rozijnen en sucade bespikkeld en met dik suiker bestooid. Maar hoe lekker het er ook uit zag. De bruid en de bruigom Heten zich meestal niet overhalen, noch in een stoeiend hand gemeen dwingen om ervan te eten. Want ze was onbruikbaar vanwege de overmaat van,zout! De koek was brem-zout. En dit noemde men dan en passant het „ontzouten van de aangeteekenden." Hier Schetsen uit IJmuiden, CAREL J. BRENSA. IffffFFflIFfl1 ffïïf ff ÏV -a-V DOOR DEN KIJKER. „Te zijn of niet te zijn!" dat is de vraag zegt de koningszoon Hamlet. Voor IJmuiden geldt dit in dezen zin: isch of geen visch 1 Als er visch is, dan leven we, dan bestaan we, dan is er vertier, winst en geluk en tevredenheid dan is IJmuiden een plaats, die zijn oor spronkelijke noodzaak heeft. Is er daarentegen geen visch of zou er geen visoh meer wezen, dan gaat voor het tegenwoordige IJmuiden zoo het reilt en zeilt, de meest directe noodzaak van het bestaan verloren. En dan kwijnt onmiddellijk het uiterlijk en het innerlijk leven, het vertier is weg de verdiensten voor tachtig van de honderd menschen houden op het geld raakt op' en IJmui den Ugt dood! En al het andere ls bijzaak! IJmuiden leeft van de zeevischvangst. Dat is de alleeoverheerschenfle indruk, dien men krijgt, wanneer men als onbe vooroordeeld bezoeker langer of korter tijd in deze havenplaats verblijft Hetspreekt uit alles, wat men ziet en wat men waarneemt, met de meest moge lijke overtuiging. Daar is in de eerste plaats het machtige overtulgingsstuk: de viachhal. Deze kilometer lange overdekte hal al eenige malen uitgebreid en met vol doende ruimte in petto om eventueel nog meer uit te breiden bestaat maar voor één ding: Voor het ontvangen en verkoo- pen van hoeveelheden aangevoerde zee- visch! Daarbij sluit zich aan de parallel loo- pende trawlerhaven ook naar evenre digheid van soortgelijke havens: ruim, breed en geheel voor het doel ingericht En deze taal spreekt ook de tegenover liggende oever van de trawlerhaven, de z.g. Zuidzijde. Hier is alles reederijkan- toor, reederij-pakhuis, ijsfabriek, provland- stures, scheepssmederij. Geen eenvoudige burgermanswoning bevindt zich daar, behalve twee of drie in gebouwde woongelegenheden voor een magazijnmeester van een reederij, een portier of een wachtman der terreinen, plus de woningen van een paar visch- rookerijen. Wat er is is er vanwege en omrede de zeevisch en deszelfs vangst. Dezelfde taal in de vorm van toe komstmuziek spreekt ook d« visscherij- sohool aan het achtereinde van de haven. Daarbij sluit zich aan het droogdok voor visschersvaartuigen. Daarbij sluit zich weer aan het goederenverkeer van de spoorwegen, voor negen en negentig procent ingesteld op het visohvervoer. En zijn het aan de Zuidzijde vooral de reederijkantoren, die het aandeel van de visohvangst vertegenwoordigen aan dezen kant van de haven en de hal In z.g. oud-IJmuiden ls hét t oompleteerende deel van de zeevischvangst, dat zich open baart Hier niet veel anders dan kantoren WAT 18 VERSCHRIKKELIJKER DAN DE DOOD? De.... schijndood. We denken er wat maar heel geluk kig is niet al te vaak aan. Maar de schijndood bestaat zoo goed als de dood zelf bestaat We weten dat hij bestaat, maar weten zelfs niet bij benadering hoe vaak *hij ons gepasseerd kan zijn, zonder dat we het wisten. De schijndood afschuwelijke erva ring. Het ontzettend geheim van den schijn dood, zal vooral in vroeger tijden wel meerdere malen door den lijder zijn mede genomen in het graf. En nooit vernam men er iets van. Want in vroegere dagen, toen men nog niet zoover gevorderd was in het consulteeren, diagnotiseeren en on derzoeken van ziekten, toen was men ook nog niet zoo ver gevorderd in het onom- stootelijk vaststellen van den doodstoe stand bij een menschelijk wezen. Als in het algemeen de verschijnselen aenwezig waren, die we allen kennen: bleeke, koude huid, soms blauwachtig ge vlekt, spierverstijving, volkomen hart stilstand en volkomen onmerkbare ade ming, dan nam de geneesheer gevoegelijk aan, dat het slachtoffer dood was. En daarom zou het bést kunnen zijn, dat er vreeselijke geheimen van schijndood begraven liggen in de vroegere grafspe lonken en lijkkisten. Want het behoort wel tot de buiten gewone zeldzaamheden, dat een sctoijn- doode op het laatste oogenblik nog weer tot het leven wordt terug gebracht. Maar niemand zal en kan zeggen in welke ver houding de werkelijk bekende gevallen van (herstelden) schijndooden staat tot de in waarheid plaats gehad hebbende hoe veelheid. Van wat niet tot het leven terug ge keerd is, weten we niets. Dat intusschen het ondergaan van den schijndood wel verschrikkelijk moet we zen, dat weten we van de enkele, die er aan heeft weten te ontkomen en die zijn ervaringen heeft meegedeeld. Zoo b.v. is het geval bekend van een jong officier, die voor jaren geleden na eerst in het hospitaal te Bergen op Zoom te zijn verpleegd, in een algeheele uitnutting te Leiden werd opgenomen. De vader zelf was op teen oogenbHk de mee ning toegedaan, dat zijn zoon overleden was. De dokter onderschreef deze mee ning Maar met het lijk alleen gebleven kwam er" twijfel bij den vader op en hij wilde beproeven of hij zich mogelijk ver giste. En onderwijl de toebereidselen tot de begrafenis werden gemaakt, beproefde hij om het leven terug te doen keeren. Dus Het de oude heer den mond van het verstijfde lichaam openbreken. Hier in goot hij nu druppelsgewijs oude rijn wijn, wreef en verwarmde, kietelde en spiegelde.... En het leven keerde in het verstijfde1 lichaam na ruim zes en dertig uren van behandeling terug. En wel zoo erg was toch de schijndood en de verstijving geweest, dat de sporen van het geweldadig openbreken van den mond nog jaren lang aan de kaken ach terbleven. De tot het leven terug gebrachte heeft daarna uitvoerig verteld van zijn ervarin gen en gevoelens en gewaarwordingen tijdens den schijndood. Het moet verschrikkelijk geweest zijn. Hij voelde zich aanvankelijk door een duizeling als overvallen, en merkte nu op, dat zijn ledematen begonnen te verstijven, zonder dat hij er iets aan kon doen. Alle macht werd hem ontnomen, terwijl hij toch meer levend en bij z'n positieven was en bleef, dan ooit te voren. Zijn zin tuigen werden zeer scherp. Hij zag alles, hoorde alles en voelde alles. Hij maakte met zijn volle verstand mee, dat er over zijn begrafenis werd gesproken en zijn kist werd besteld. Hij wist dat men hem dood waande. En hij wist ook, dat zijn geest en ziel volkomen levend waren in zijn verstijfde lichaam. Hij vermocht evenwel geen teeken van beweging te geven. Hij was machteloos. Zijn oogen stonden stijf en stil. Hij kon ze niet sluiten en moest kijken.... Stel het u voorl Stel u ook voor het geval in het jaar 1831 van zekere mevrouw Piekema in Deventer. Deze dame stierf ook. De dok ter gaf een verklaring van haar overlij den. Het was een jonge, pas getrouwde vrouw. De echtgenoot was wanhopig.... fiy stond fc.gen leven en Opperwezen op, dat zijn jonge, lieve vrouw hem zoo mee- doogenloos was ontnomen.. En hij kwam tot twijfel. Als er een Heer in den Hemel was, dan kon dit wreede spel niet plaats hebben.... En de jonge man gedreven door een vurige liefde, trachtte het bovennatuur lijke en het wonderbaarlijke te volbren gen: Hij wilde zijn vrouw terug hebben. Hij geloofde eenvoudig niet als bij in geving aan haar dood. Veertig uren bleef hij bij haar waken in een met zorg verwarmde kamer, haar wrijvend en haar warmend. En zij ontwaakte. Ze kwam tot hoogen ouderdom en leef de nog in het jaar 1880. Zoo is de schijndood. Wie zal zeggen hoeveel stiHe slacht offers hij in den loop der eeuwen al heeft gemaakt op de slachtvelden, in de zie kenkamers der armen en op veraf gele gen plekken, waar de middelen ter her kenning niet zoo dadelijk aanwezig wa ren? Niemand zal het ooit weten. We zullen aUeen blijven weten dat deze wreede vorm van dooid werkelijk bestaat en zal blijven bestaan. En als vergoeding hebben we alleen deze zekerheid, dat althans de tegenwoor dige wetenschap ver heel ver gevor derd is. en kantoortjes van de visohverhandelaars, visclfverkoopersfirma's en alwat daarmede annex is. Alles weer geflankeerd en ge lardeerd van kleine stores, winkels van scheepsbenoodigdheden en visschereuit- rustingen. En bij dit alles heb ik dan nog niet eens genoemd het voor den leek meest op vallende bewijs van het leven en streven en bedrijf van de IJmuidenaren: de be duidende vloot van trawlers en visschers vaartuigen, die de haven bevolken. IJmuiden leeft van en voor de zeevisoh- v angst! Als er niet anders was dan de „dooie" elementen, welke ik daareven opsomde, om het eigenlijke bestaan van IJmuiden te demonstreeren, dan was het overtui gend genoeg. Maar er is meer. Behalve deze tastbare bewijzen van de zeevischvangst, zijn er de inwoners van IJmuiden zelf, die verkondigen aan welk bedrijf zij hun maatschappelijk bestaan ontleenen. Vraag prompt honderd menschen door welk middel zij in hun onderhoud voor zien in IJmuiden en vijfennegentig zullen u antwoorden: Door de visch! En dat is volstrekt niet overdreven. Want in de eerste plaats zijn er weer al die 'trawlers, die de zee bevaren om visch te vangen, en die moeten worden be mand. Er zijn zelfs ln IJmuiden zelf geen manschappen voor de vloot genoeg, want er komen er van Egmond en van Vlaar- dingen van Katwijk en van 8chevenln- gen van Urk en van Zwartewaal en van overal dders. Deze bemanning onderhoudt zich zelf en hun gezinnen van de zeevischvangst. Om dit goed te kunnen ondernemen zijn er de scheepsbouwers, die de vaar tuigen maken. Dan zijn er de duizend en een werklieden, die ze onderhouden en er leder op zijn beurt en ln zijn soort aan en voor werken. Om de vischvangst dan naar behooren te kunnen uitoefenen door middel van die bemanningen en trawlers zijn de reede- rijen daar, met hun kantoorpersoneel, hun pakkerljen en kuiperijen met hun werk volk. En wanneer dit leger van menschen dan gezorgd heeft dat de visch gevangen ls, komt een ander om de behandeling voort te zetten. Ga maar eens 'n. ochtend naar de hal. In de kilometerlange visohverkoop- plaats wemelt het van duizende menschen. REI8-IMDRUKKEN. „de wachter op het doln" Als vroeg-avond de Bohemer reeds z'n valen sluier rondspreldt over het duinlge eiland dan wordt daar in dien enorm hoogen vuurtoren ln het dorp West-Ter schelling het „vuur" ontstoken het felle slagllcht van den Branderig. Wan neer je daar dan aan den voet van dien „wachter op 't duin" staat, ls het, of vier reusachtige witte molenwieken van ver blindende schijn over het eiland gaan druaien. Vreen d gezicht Van uit den top, dien hellen lichtbal, daar hoog in den toren gaan die slag schijnsels uit en interressant is 't, hoe zoo'n helle stralenbundel daar aan komt glijden, hél kleurend den top der duinen aan den weg de huizen, weer de dui nen en dan verdwijnt. Na ongeveer tien tellen ziet ge den tweeden stralenarm haderen. 't Is echter gezichtsbedrog. In werkelijkheid wordt het slaglicht mijlen en ir»ijien vct weggeworpen tegen den horizon, *oodat die lichtflitsen aan den hemel zichtbaar zijn tot vér in Hol- land's Noorden. 't Zijn de waarschuwingsseinen vooralen zeeman, die daar straks in stikdonkeren nacht den weg moet zoeken over de bul derende brekers en witgekuifde rollers naar veilige haven. |Vér moet hij blijven van de zoogenaamde „gronden", de uitgestrekte zandbanken en platen", welke daar aan den Noord kant het eiland omringen. Wee het schip, dat uit den koers raakt en teruggeslagen wordt naar de kust.'t Is reddeloos verloren, en slaat te pletter op het keiharde, zuigen de zand. Heel wat schepen zijn er in den loop der eeuwen dikwijls met man en muis vergaan. En nu nog zien we in de. gronden zitten de masten van de enorme wijnboot de „Aletha", welke daar nog niet lang geleden met stormweer is vergaan. Toch is de wachter op het duin, de groot- 3che, majestueuse Brandaris, het baken in zee, om te voorkomen, dat zooveel mogelijk strandingen worden voorkomen, welke thans gelukkig bij lange na niet zooveel voorkomen als in den tijd, toen er nog een eenvoudig zwak „vuur" op Schelling brandde Eigenaardig toch, dat geroep en gefluit in den donkeren, stillen mistnacht. Dat zijn de vogels op trek, die aange trokken door dien verblindenden schijn van de draaiende lichtwieken komen aan vliegen, bij honderden neen bij duizendtallen. Vogels, met recht, van diverse pluimage: Eenden, talingen,dui kers, ganzen, pluvieren, lijsters en tien tallen andere soorten. En steeds meer naderen ze „het vuur", dat ze trekt en waaraan ze niet schijnen te kunnen ontkomen. Toen 't moderne draailicht pas in wer king was gesteld, hebben daar duizenden en duizenden vogels den dood gevonden, te pletter gevlogen tegen de enorme dikke glaswanden van den lichtbron. Dan was 't ,in den vroeg-morgen een gejacht van de Schellingers om den buit te rapenzakken bij zakken vol van „ge vederde geluiden". Van bijna alle daar gevonden soorten zijn exemplaren sierlijk opgezet, zoodat een kamer in den grooten toren een prachtcollectie vogels bevat, waaronder zeer vreemde variëteiten. Toch heeft deze moord op groote schaal, vooral ofv initiatief van de Ver- eeniging voor Dierenbescherming, spoe- Daar zijn in de eerste plaats de koop ere in groote verscheidenheid van soort en groepeering. Daar zijn de honderdtal len u&. vischkneclften, mannen, die op alle mogelijke manieren aandeel nemen m het lossen van de gevangen visch, in het ter plaatse uitstallen en het na verkoop behandelen en distribueeren van de mas sa's visch. Daar zijn de groote en de kleine kooplieden methun ,staf van helpers en knechten en trawanten. Daar zijn de men schen, die de manden en het zout en het ijs en het papier en de drukwerken en de wagens en de voor het doel benoodigde kleeding leveren. Daar zijn de mannen, die ondergeschikt of voor eigen rekening weer de eenmaal verkochte visch in an dere vaartuigen en vervoermiddelen tot op de plaatsen van bestemming brengen. Daar is het rijkspersoneel van de hallen en het personeel van de spoorwegen. Daar zijn de vele vletterlui, die hun broodwinning hebben aan het binnen brengen en vastmaken van de trawlers. Daar zijn de vele groote en kleine win kels, die het benoodigde aan de schepen en aan de visch era leveren. Daar zijn de vele herbergen en café's, die leven van de oogenblikken van ver- poozing en van het geld, dat de mannen op de schepen en ln de hal door middel van de visch hebben verdiend. En daar zijn de winkels en de handels zaken, die bestaan van de levering van goederen hetzij dan brood of vleesch of jurken of aardappelen en groenten of 'n biblotheekboek aan de vrouwen en de gezinnen van de mannen, die hun weekloonen maken door middel van het werken in de visoh. En het wordt je langzamerhand duide lijk en zeker: TJmuiden leeft van en voor de zeevisch vangst! Het schijnt op het oog een ietwat rare vraag: Wat ls eigenlijk zeevischvangst? Maar je komt er ongemerkt toe. Wanneer Je als onbevooroordeelde bui tenstaander IJmuiden bezoekt en er eeni- gen tijd toeft, dan bemerk Je dat er heel veel dingen zijn, waarover je eigenlijk in den grond niet nadenkt, maar die je een voudig aanvaardt. Zoo ls het met het vangen van visch in de zee. Maar wanneer Je dan ervaart, dat heel zoo'n plaats als IJmuiden leeft van de vischvangst dan dring Je ongemerkt op dat onderwerp wat dieper in. Natuurlijk Je wist altijd dat er visch werd gevan- I gen ln de zee. Het is een van de natuur lijkste en meest oude bezigheden van den mensch. Zelfs de Heilige Schrift spreekt er al van. Maar het bleef tot dusver ver van je beseffing, als zooveel andere zaken. IJmuiden maakt je dan wakker. Je ziet schepen en haven en hal en de velerlei mannen, die allemaal leven en streven en bestaan voor en van die onbe kende vischjes in de onbegrepen wijdte en ongekende diepte van dat wonder, dat we de zee noemen. En je denkt bjj jezelf, wat is het toch wonder, dat die onbekende, spraaklooze en krachtlooze en gedachtelooze visschen da®r in de zee zoo'n eigenaardige macht ontwikkelen, dat ze duizende menschen regeeren dat ze een plaats als IJmui den groot maken en haar vertakkingen langs duizende draden tot ver in het land voeren. Alleen die visch en het vangen daar van. En als je dan levend onder de IJmui- der visschers mee hoort die angstkreet van beseffing: De zee wordt leeg ge visch tl Het vangstkwantum vermindert onrust barend. Wat moeten we ertegen doen? Dan*wordt wijsgeerlg de gedachte aan de zee en aan de visch en al het andere levend in je. Je moet er acuut aan denken. Je staat op het hooge duin en je kijkt in en over het mysterie: Zee, waarin zich dat voordeel en die angst om verlies van het voordeel verbergt. En het laat je niet meer los. Je tracht het te doorgronden! Wat ls toch eigenlijk in den grond dat zoo bekende vischvangen voor een element in het menschelijk leven? Wordt het goed gedaan? Is het aan het einde van zijn ontwikkeling? Zal het altijd blijven bestaan in den vorm waarin het sedert eeuwen bestond of zullen er in de methode en ln de technieken nog vor deringen worden gemaakt? Zal het op den duur verdwijnen als menschelijke bezigheid om winst? Of zal het onder den druk van den angst voorachteruitgang worden ver beterd, vervolmaakt? En zoo ja op welke wijze dan en door welke middelen? Daarover lezer ga je dan onwille keurig piekeren! En aangezien we op deze plaats de ge legenheid hebben geschapen om over IJmuiden te praten, zyllen we de volgende week eens wat dieper op dit levensvraag stuk voor IJmuiden Ingaan! Ts ityn of niet te ztynt 't Jutte rtje door „Te zijn of niet te ztjnl" ....Alt er geen visch was ge weest, was er nooit het tegen woordige LJmuiden gekomen. Als er geen viech meer zou zijn zou het tegenwoordige IJmuiden verdwijnen! B. IJmuiden leeft van de zeevischvangst. Ze spreken allen sleohts één taal: aan voer van zeevisch! Maar vooral de menschen bewijzen het. Wat ls eigenlijk zeevischvangst?

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1925 | | pagina 7