Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
VAN VRIJEN EN TROUWEN.
van ZATERDAG 7 FEBRUAR11925
Nr. 161 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
UITDEOUDEDOOS,
Antieke Zeden en Gewoonten uit onze elf Provinciön.
Door CAREL BRENSA.
De huwelijksgeschenken.
Wanneer ik moet schrijven over <le ge
bruiken van de huwelijksgeschenken, dan
bekruipt me sterk de lust voor een keer
eens buiten de „Elf Provinciën" te gaan.
Want over dit onderwerp zouden inte
ressante dingen te vertellen zijn uit bui-
teniandsche streken, zoowel van vroeger
als later tijd en zoowel van beschaafde
volken als van onbeschaafde.
Mogelijk komt hiervoor bij tijd en wijle
nog wel eens gelegenheid.
Het zal zeer de moeite waard zijn, want
in geen enkel ding komt zoozeer de idee
van symbool des huwelijks op den voor
grond bij de verschillende volken, als bij
het geven van de presenten aan de toe
komstige man en vrouw.
Hierin spreekt zich heel de gedachte
aan zede en gewoonte aan hoop en ver
trouwen uit.
Laat ik b.v. maar eens aanhalen, dat
door mijzelf in Noorwegen voor jaren ge
leden een voorwerp is gekocht, dat een
vast en intregeerend deel uitmaakt van
den „uitzet" van jonggehuwden aldaar.
Het voorwerp, waarop ik doel, is een
interessant stukje houtsnijwerk.
Het zijn twee groote lepels, versierd
met ingesneden figuren en aan elkaar be
vestigd met een uit hout gesneden ket
ting. Het geheel, en dat is er een merk
waardigheid van is uit één enkel stuk
zaoht wit hout gesneden. Lepels zoowel
als schakels waren oorspronkelijk een
stuk. Er is niet aan gelast.
Deze door een ketting verbonden lepels
nu is het eerste stuk, dat door de familie
voor twee op trouwen Btaanden wordt aan
geschaft. Men ziet ze dan ook in de ma
gazijnen van de Noorsche dorpen veel
vuldig.
Zoodra het huwelijk gesloten is, gaan
de jonggetrouwden naar huis. Hier kaken
zfj een flinke pot met moutepap, doen
deze op twee borden, zetten zich tegen
over elkaar en eten deze pap op met de
lanelkaar verbonden lepels. Het symbool
is duidelijk en treffend. Het bedoelt, dat
van nu aan de twee menschen verbonden
z]jn en dat zij in verbondenheid zullen
leven en eten.
Maar lntusschen wil ik het verder over
meerdere zulke gebruiken op het oogen-
blik niet hebben.
We zullen dichter bij honk blijven.
mede was bedoeld, dat ze van nu af aan
niet meer werden gerekend te behooren
tot de jonge Heden van het dorp of de
streek.
Een aardig overblijfsel van deze „huis
raadoptocht" kan men nog zien In het
overoude en bekende tooneelstuk „De
Bruilof» van Kloris en Roofje".
Het geven van huwelijkspresenten is
algemeen. Ook nu nog. Op de eene plek
gaat men mét zichzelf te rade. Op de an
dere plek wordt men geholpen door een
lijst, die door de gegadigden is opgesteld.
De bedoeling is en deze bedoeüng
stamt van de oude gebruiken dat men
zooveel mogelijk meehelpt om de jong
getrouwden in hun huishouden te zetten.
Men doet het in den vorm van cadeaux,
maar men bedoelt om het jonge paar op
gang te helpen. De een geeft mooie din
gen en de ander zoekt practische stukken.
In verschillende streken was het ge
woonte om zooveel mogelijk van buiten af
te zorgen, dat het jonge paar zelf niets
meer hoefde te koopen om het huishouden
direct te beginnen. Men hield onderling
raad.
Men noemde deze bezigheid: boelraad.
En als de bruiloft dan eindelijk achter
den rug was, kwamen op verzoek van
jonggehuwden de verschillende gevers
op een dag in de nieuwe woning bij el-
jkaar om een tractatle voor hun goede
gaven te ontvangen.
Men noemde dit kleine feestje 't boel-
raadbier!
In andere streken van ons land was het
niet de stilzwijgende maar de openlijke
bedoeling, dat ieder, die aan de bruiloft
als'genoodigde wilde deelnemen, ook "Iets
moest geven.
Soms kwam het voor, dat alle presenten
in een gezamenlijken optocht naar de nieu
we woning werden gebracht.
Men maakte daar opnieuw een lolletje
van. Men formeerde een langen trein van
dragers met de stukken. Maar voor den
trein uit Hepen twee jeugdige personen,
die tusschen hen in een grooten schotel
droegen, overdekt met een witten doek.
Wanneer men dezen doek eraf nam, dan
vertoonde zich een allerlekkerst uitziende
koek van eierstruif, rijkelijk met krenten
en rozijnen en sucade bespikkeld en met
dik suiker bestooid.
Maar hoe lekker het er ook uit zag. De
bruid en de bruigom Heten zich meestal
niet overhalen, noch in een stoeiend hand
gemeen dwingen om ervan te eten. Want
ze was onbruikbaar vanwege de overmaat
van,zout!
De koek was brem-zout.
En dit noemde men dan en passant het
„ontzouten van de aangeteekenden." Hier
Schetsen uit IJmuiden,
CAREL J. BRENSA.
IffffFFflIFfl1 ffïïf ff ÏV -a-V
DOOR DEN KIJKER.
„Te zijn of niet te zijn!" dat is de
vraag zegt de koningszoon Hamlet.
Voor IJmuiden geldt dit in dezen zin:
isch of geen visch 1 Als er visch is,
dan leven we, dan bestaan we, dan is er
vertier, winst en geluk en tevredenheid
dan is IJmuiden een plaats, die zijn oor
spronkelijke noodzaak heeft.
Is er daarentegen geen visch of zou
er geen visoh meer wezen, dan gaat voor
het tegenwoordige IJmuiden zoo het
reilt en zeilt, de meest directe noodzaak
van het bestaan verloren. En dan kwijnt
onmiddellijk het uiterlijk en het innerlijk
leven, het vertier is weg de verdiensten
voor tachtig van de honderd menschen
houden op het geld raakt op' en IJmui
den Ugt dood!
En al het andere ls bijzaak!
IJmuiden leeft van de zeevischvangst.
Dat is de alleeoverheerschenfle indruk,
dien men krijgt, wanneer men als onbe
vooroordeeld bezoeker langer of korter
tijd in deze havenplaats verblijft
Hetspreekt uit alles, wat men ziet en
wat men waarneemt, met de meest moge
lijke overtuiging.
Daar is in de eerste plaats het machtige
overtulgingsstuk: de viachhal.
Deze kilometer lange overdekte hal
al eenige malen uitgebreid en met vol
doende ruimte in petto om eventueel nog
meer uit te breiden bestaat maar voor
één ding: Voor het ontvangen en verkoo-
pen van hoeveelheden aangevoerde zee-
visch!
Daarbij sluit zich aan de parallel loo-
pende trawlerhaven ook naar evenre
digheid van soortgelijke havens: ruim,
breed en geheel voor het doel ingericht
En deze taal spreekt ook de tegenover
liggende oever van de trawlerhaven, de
z.g. Zuidzijde. Hier is alles reederijkan-
toor, reederij-pakhuis, ijsfabriek, provland-
stures, scheepssmederij.
Geen eenvoudige burgermanswoning
bevindt zich daar, behalve twee of drie in
gebouwde woongelegenheden voor een
magazijnmeester van een reederij, een
portier of een wachtman der terreinen,
plus de woningen van een paar visch-
rookerijen.
Wat er is is er vanwege en omrede
de zeevisch en deszelfs vangst.
Dezelfde taal in de vorm van toe
komstmuziek spreekt ook d« visscherij-
sohool aan het achtereinde van de haven.
Daarbij sluit zich aan het droogdok voor
visschersvaartuigen.
Daarbij sluit zich weer aan het
goederenverkeer van de spoorwegen, voor
negen en negentig procent ingesteld op
het visohvervoer.
En zijn het aan de Zuidzijde vooral de
reederijkantoren, die het aandeel van de
visohvangst vertegenwoordigen aan
dezen kant van de haven en de hal In
z.g. oud-IJmuiden ls hét t oompleteerende
deel van de zeevischvangst, dat zich open
baart Hier niet veel anders dan kantoren
WAT 18 VERSCHRIKKELIJKER DAN
DE DOOD?
De.... schijndood.
We denken er wat maar heel geluk
kig is niet al te vaak aan. Maar de
schijndood bestaat zoo goed als de
dood zelf bestaat
We weten dat hij bestaat, maar weten
zelfs niet bij benadering hoe vaak *hij ons
gepasseerd kan zijn, zonder dat we het
wisten.
De schijndood afschuwelijke erva
ring.
Het ontzettend geheim van den schijn
dood, zal vooral in vroeger tijden wel
meerdere malen door den lijder zijn mede
genomen in het graf. En nooit vernam
men er iets van. Want in vroegere dagen,
toen men nog niet zoover gevorderd was
in het consulteeren, diagnotiseeren en on
derzoeken van ziekten, toen was men ook
nog niet zoo ver gevorderd in het onom-
stootelijk vaststellen van den doodstoe
stand bij een menschelijk wezen.
Als in het algemeen de verschijnselen
aenwezig waren, die we allen kennen:
bleeke, koude huid, soms blauwachtig ge
vlekt, spierverstijving, volkomen hart
stilstand en volkomen onmerkbare ade
ming, dan nam de geneesheer gevoegelijk
aan, dat het slachtoffer dood was.
En daarom zou het bést kunnen zijn, dat
er vreeselijke geheimen van schijndood
begraven liggen in de vroegere grafspe
lonken en lijkkisten.
Want het behoort wel tot de buiten
gewone zeldzaamheden, dat een sctoijn-
doode op het laatste oogenblik nog weer
tot het leven wordt terug gebracht. Maar
niemand zal en kan zeggen in welke ver
houding de werkelijk bekende gevallen
van (herstelden) schijndooden staat tot de
in waarheid plaats gehad hebbende hoe
veelheid.
Van wat niet tot het leven terug ge
keerd is, weten we niets.
Dat intusschen het ondergaan van den
schijndood wel verschrikkelijk moet we
zen, dat weten we van de enkele, die er
aan heeft weten te ontkomen en die zijn
ervaringen heeft meegedeeld.
Zoo b.v. is het geval bekend van een
jong officier, die voor jaren geleden
na eerst in het hospitaal te Bergen op
Zoom te zijn verpleegd, in een algeheele
uitnutting te Leiden werd opgenomen. De
vader zelf was op teen oogenbHk de mee
ning toegedaan, dat zijn zoon overleden
was. De dokter onderschreef deze mee
ning
Maar met het lijk alleen gebleven
kwam er" twijfel bij den vader op en hij
wilde beproeven of hij zich mogelijk ver
giste. En onderwijl de toebereidselen tot
de begrafenis werden gemaakt, beproefde
hij om het leven terug te doen keeren.
Dus Het de oude heer den mond van
het verstijfde lichaam openbreken. Hier
in goot hij nu druppelsgewijs oude rijn
wijn, wreef en verwarmde, kietelde en
spiegelde....
En het leven keerde in het verstijfde1
lichaam na ruim zes en dertig uren van
behandeling terug.
En wel zoo erg was toch de schijndood
en de verstijving geweest, dat de sporen
van het geweldadig openbreken van den
mond nog jaren lang aan de kaken ach
terbleven.
De tot het leven terug gebrachte heeft
daarna uitvoerig verteld van zijn ervarin
gen en gevoelens en gewaarwordingen
tijdens den schijndood.
Het moet verschrikkelijk geweest zijn.
Hij voelde zich aanvankelijk door een
duizeling als overvallen, en merkte nu op,
dat zijn ledematen begonnen te verstijven,
zonder dat hij er iets aan kon doen. Alle
macht werd hem ontnomen, terwijl hij
toch meer levend en bij z'n positieven
was en bleef, dan ooit te voren. Zijn zin
tuigen werden zeer scherp. Hij zag alles,
hoorde alles en voelde alles. Hij maakte
met zijn volle verstand mee, dat er over
zijn begrafenis werd gesproken en zijn
kist werd besteld. Hij wist dat men hem
dood waande. En hij wist ook, dat zijn
geest en ziel volkomen levend waren in
zijn verstijfde lichaam.
Hij vermocht evenwel geen teeken van
beweging te geven. Hij was machteloos.
Zijn oogen stonden stijf en stil. Hij kon
ze niet sluiten en moest kijken....
Stel het u voorl
Stel u ook voor het geval in het jaar
1831 van zekere mevrouw Piekema in
Deventer. Deze dame stierf ook. De dok
ter gaf een verklaring van haar overlij
den. Het was een jonge, pas getrouwde
vrouw. De echtgenoot was wanhopig....
fiy stond fc.gen leven en Opperwezen op,
dat zijn jonge, lieve vrouw hem zoo mee-
doogenloos was ontnomen.. En hij kwam
tot twijfel. Als er een Heer in den Hemel
was, dan kon dit wreede spel niet plaats
hebben....
En de jonge man gedreven door een
vurige liefde, trachtte het bovennatuur
lijke en het wonderbaarlijke te volbren
gen: Hij wilde zijn vrouw terug hebben.
Hij geloofde eenvoudig niet als bij in
geving aan haar dood.
Veertig uren bleef hij bij haar waken
in een met zorg verwarmde kamer, haar
wrijvend en haar warmend.
En zij ontwaakte.
Ze kwam tot hoogen ouderdom en leef
de nog in het jaar 1880.
Zoo is de schijndood.
Wie zal zeggen hoeveel stiHe slacht
offers hij in den loop der eeuwen al heeft
gemaakt op de slachtvelden, in de zie
kenkamers der armen en op veraf gele
gen plekken, waar de middelen ter her
kenning niet zoo dadelijk aanwezig wa
ren?
Niemand zal het ooit weten.
We zullen aUeen blijven weten dat deze
wreede vorm van dooid werkelijk bestaat
en zal blijven bestaan.
En als vergoeding hebben we alleen
deze zekerheid, dat althans de tegenwoor
dige wetenschap ver heel ver gevor
derd is.
en kantoortjes van de visohverhandelaars,
visclfverkoopersfirma's en alwat daarmede
annex is. Alles weer geflankeerd en ge
lardeerd van kleine stores, winkels van
scheepsbenoodigdheden en visschereuit-
rustingen.
En bij dit alles heb ik dan nog niet eens
genoemd het voor den leek meest op
vallende bewijs van het leven en streven
en bedrijf van de IJmuidenaren: de be
duidende vloot van trawlers en visschers
vaartuigen, die de haven bevolken.
IJmuiden leeft van en voor de zeevisoh-
v angst!
Als er niet anders was dan de „dooie"
elementen, welke ik daareven opsomde,
om het eigenlijke bestaan van IJmuiden
te demonstreeren, dan was het overtui
gend genoeg.
Maar er is meer.
Behalve deze tastbare bewijzen van de
zeevischvangst, zijn er de inwoners van
IJmuiden zelf, die verkondigen aan welk
bedrijf zij hun maatschappelijk bestaan
ontleenen.
Vraag prompt honderd menschen door
welk middel zij in hun onderhoud voor
zien in IJmuiden en vijfennegentig zullen
u antwoorden: Door de visch!
En dat is volstrekt niet overdreven.
Want in de eerste plaats zijn er weer
al die 'trawlers, die de zee bevaren om
visch te vangen, en die moeten worden be
mand. Er zijn zelfs ln IJmuiden zelf geen
manschappen voor de vloot genoeg, want
er komen er van Egmond en van Vlaar-
dingen van Katwijk en van 8chevenln-
gen van Urk en van Zwartewaal en
van overal dders.
Deze bemanning onderhoudt zich zelf
en hun gezinnen van de zeevischvangst.
Om dit goed te kunnen ondernemen
zijn er de scheepsbouwers, die de vaar
tuigen maken. Dan zijn er de duizend en
een werklieden, die ze onderhouden en er
leder op zijn beurt en ln zijn soort aan en
voor werken.
Om de vischvangst dan naar behooren
te kunnen uitoefenen door middel van die
bemanningen en trawlers zijn de reede-
rijen daar, met hun kantoorpersoneel, hun
pakkerljen en kuiperijen met hun werk
volk.
En wanneer dit leger van menschen
dan gezorgd heeft dat de visch gevangen
ls, komt een ander om de behandeling
voort te zetten.
Ga maar eens 'n. ochtend naar de hal.
In de kilometerlange visohverkoop-
plaats wemelt het van duizende menschen.
REI8-IMDRUKKEN.
„de wachter op het doln"
Als vroeg-avond de Bohemer reeds z'n
valen sluier rondspreldt over het duinlge
eiland dan wordt daar in dien enorm
hoogen vuurtoren ln het dorp West-Ter
schelling het „vuur" ontstoken het
felle slagllcht van den Branderig. Wan
neer je daar dan aan den voet van dien
„wachter op 't duin" staat, ls het, of vier
reusachtige witte molenwieken van ver
blindende schijn over het eiland gaan
druaien. Vreen d gezicht
Van uit den top, dien hellen lichtbal,
daar hoog in den toren gaan die slag
schijnsels uit en interressant is 't, hoe
zoo'n helle stralenbundel daar aan komt
glijden, hél kleurend den top der duinen
aan den weg de huizen, weer de dui
nen en dan verdwijnt. Na ongeveer
tien tellen ziet ge den tweeden stralenarm
haderen. 't Is echter gezichtsbedrog.
In werkelijkheid wordt het slaglicht
mijlen en ir»ijien vct weggeworpen tegen
den horizon, *oodat die lichtflitsen aan
den hemel zichtbaar zijn tot vér in Hol-
land's Noorden.
't Zijn de waarschuwingsseinen vooralen
zeeman, die daar straks in stikdonkeren
nacht den weg moet zoeken over de bul
derende brekers en witgekuifde rollers
naar veilige haven.
|Vér moet hij blijven van de zoogenaamde
„gronden", de uitgestrekte zandbanken
en platen", welke daar aan den Noord
kant het eiland omringen. Wee het schip,
dat uit den koers raakt en teruggeslagen
wordt naar de kust.'t Is reddeloos verloren,
en slaat te pletter op het keiharde, zuigen
de zand. Heel wat schepen zijn er in den
loop der eeuwen dikwijls met man en
muis vergaan. En nu nog zien we in de.
gronden zitten de masten van de enorme
wijnboot de „Aletha", welke daar nog niet
lang geleden met stormweer is vergaan.
Toch is de wachter op het duin, de groot-
3che, majestueuse Brandaris, het baken
in zee, om te voorkomen, dat zooveel
mogelijk strandingen worden voorkomen,
welke thans gelukkig bij lange na niet
zooveel voorkomen als in den tijd, toen
er nog een eenvoudig zwak „vuur" op
Schelling brandde
Eigenaardig toch, dat geroep en gefluit
in den donkeren, stillen mistnacht.
Dat zijn de vogels op trek, die aange
trokken door dien verblindenden schijn
van de draaiende lichtwieken komen aan
vliegen, bij honderden neen bij
duizendtallen. Vogels, met recht, van
diverse pluimage: Eenden, talingen,dui
kers, ganzen, pluvieren, lijsters en tien
tallen andere soorten.
En steeds meer naderen ze „het vuur",
dat ze trekt en waaraan ze niet schijnen
te kunnen ontkomen.
Toen 't moderne draailicht pas in wer
king was gesteld, hebben daar duizenden
en duizenden vogels den dood gevonden,
te pletter gevlogen tegen de enorme dikke
glaswanden van den lichtbron.
Dan was 't ,in den vroeg-morgen een
gejacht van de Schellingers om den buit
te rapenzakken bij zakken vol van „ge
vederde geluiden". Van bijna alle daar
gevonden soorten zijn exemplaren sierlijk
opgezet, zoodat een kamer in den grooten
toren een prachtcollectie vogels bevat,
waaronder zeer vreemde variëteiten.
Toch heeft deze moord op groote
schaal, vooral ofv initiatief van de Ver-
eeniging voor Dierenbescherming, spoe-
Daar zijn in de eerste plaats de koop ere
in groote verscheidenheid van soort en
groepeering. Daar zijn de honderdtal
len u&. vischkneclften, mannen, die op
alle mogelijke manieren aandeel nemen m
het lossen van de gevangen visch, in het
ter plaatse uitstallen en het na verkoop
behandelen en distribueeren van de mas
sa's visch. Daar zijn de groote en de kleine
kooplieden methun ,staf van helpers en
knechten en trawanten. Daar zijn de men
schen, die de manden en het zout en het
ijs en het papier en de drukwerken en
de wagens en de voor het doel benoodigde
kleeding leveren. Daar zijn de mannen,
die ondergeschikt of voor eigen rekening
weer de eenmaal verkochte visch in an
dere vaartuigen en vervoermiddelen tot
op de plaatsen van bestemming brengen.
Daar is het rijkspersoneel van de hallen
en het personeel van de spoorwegen.
Daar zijn de vele vletterlui, die hun
broodwinning hebben aan het binnen
brengen en vastmaken van de trawlers.
Daar zijn de vele groote en kleine win
kels, die het benoodigde aan de schepen
en aan de visch era leveren.
Daar zijn de vele herbergen en café's,
die leven van de oogenblikken van ver-
poozing en van het geld, dat de mannen
op de schepen en ln de hal door middel
van de visch hebben verdiend.
En daar zijn de winkels en de handels
zaken, die bestaan van de levering van
goederen hetzij dan brood of vleesch
of jurken of aardappelen en groenten of
'n biblotheekboek aan de vrouwen en
de gezinnen van de mannen, die hun
weekloonen maken door middel van het
werken in de visoh.
En het wordt je langzamerhand duide
lijk en zeker:
TJmuiden leeft van en voor de zeevisch
vangst!
Het schijnt op het oog een ietwat rare
vraag: Wat ls eigenlijk zeevischvangst?
Maar je komt er ongemerkt toe.
Wanneer Je als onbevooroordeelde bui
tenstaander IJmuiden bezoekt en er eeni-
gen tijd toeft, dan bemerk Je dat er heel
veel dingen zijn, waarover je eigenlijk in
den grond niet nadenkt, maar die je een
voudig aanvaardt.
Zoo ls het met het vangen van visch in
de zee.
Maar wanneer Je dan ervaart, dat heel
zoo'n plaats als IJmuiden leeft van de
vischvangst dan dring Je ongemerkt op
dat onderwerp wat dieper in. Natuurlijk
Je wist altijd dat er visch werd gevan-
I gen ln de zee. Het is een van de natuur
lijkste en meest oude bezigheden van den
mensch. Zelfs de Heilige Schrift spreekt
er al van.
Maar het bleef tot dusver ver van je
beseffing, als zooveel andere zaken.
IJmuiden maakt je dan wakker.
Je ziet schepen en haven en hal en de
velerlei mannen, die allemaal leven en
streven en bestaan voor en van die onbe
kende vischjes in de onbegrepen wijdte
en ongekende diepte van dat wonder, dat
we de zee noemen.
En je denkt bjj jezelf, wat is het toch
wonder, dat die onbekende, spraaklooze
en krachtlooze en gedachtelooze visschen
da®r in de zee zoo'n eigenaardige macht
ontwikkelen, dat ze duizende menschen
regeeren dat ze een plaats als IJmui
den groot maken en haar vertakkingen
langs duizende draden tot ver in het land
voeren.
Alleen die visch en het vangen daar
van.
En als je dan levend onder de IJmui-
der visschers mee hoort die angstkreet
van beseffing: De zee wordt leeg ge visch tl
Het vangstkwantum vermindert onrust
barend. Wat moeten we ertegen doen?
Dan*wordt wijsgeerlg de gedachte aan
de zee en aan de visch en al het andere
levend in je. Je moet er acuut aan denken.
Je staat op het hooge duin en je kijkt in
en over het mysterie: Zee, waarin zich dat
voordeel en die angst om verlies van het
voordeel verbergt.
En het laat je niet meer los. Je tracht
het te doorgronden!
Wat ls toch eigenlijk in den grond
dat zoo bekende vischvangen voor een
element in het menschelijk leven?
Wordt het goed gedaan? Is het aan het
einde van zijn ontwikkeling? Zal het altijd
blijven bestaan in den vorm waarin het
sedert eeuwen bestond of zullen er in
de methode en ln de technieken nog vor
deringen worden gemaakt?
Zal het op den duur verdwijnen als
menschelijke bezigheid om winst?
Of zal het onder den druk van den
angst voorachteruitgang worden ver
beterd, vervolmaakt?
En zoo ja op welke wijze dan en door
welke middelen?
Daarover lezer ga je dan onwille
keurig piekeren!
En aangezien we op deze plaats de ge
legenheid hebben geschapen om over
IJmuiden te praten, zyllen we de volgende
week eens wat dieper op dit levensvraag
stuk voor IJmuiden Ingaan!
Ts ityn of niet te ztynt
't Jutte rtje
door
„Te zijn of niet te ztjnl"
....Alt er geen visch was ge
weest, was er nooit het tegen
woordige LJmuiden gekomen.
Als er geen viech meer zou zijn
zou het tegenwoordige IJmuiden
verdwijnen! B.
IJmuiden leeft van de zeevischvangst.
Ze spreken allen sleohts één taal: aan
voer van zeevisch!
Maar vooral de menschen bewijzen het.
Wat ls eigenlijk zeevischvangst?