VOOR DE VROUWEN. Zonderlinge lotgevallen in het Dagelijksch leven n. dan hangt ze altijd schuin. Schuin van het vlak ai, waarop ze rust Dus schuin tegen den zolder ol schuin tegen het^laa. Be steekmug staat en hangt zoo goed als recht. Als de malaria-mug hangt, dan hangt ze ook doorgaans aanéén poot. Een laatste kenmerk Is dan tevens, dat de beide kaaktasters bij de gewone mug zeer kort zijn en bij de malaria-mug juist heel lang. Na 'n beetje studie kan men ze heel goed uit elkaar onderscheiden. Dus nu maar op jacht De tijd is daar! b. LIEDJE VAN DE WEEK. OBIÏT. (HU is gestorven). Gij Doodl Onzichtbaar naderbij Tot wie G' u hebt ten prooi gewezen! Wie zijt gij Vreemd en Al-bekend! Wie kan er in uw wezen lezen? Wie z$jt gij? Nergens Overal. Die laat uw hand op Aarde rusten En zwijgen tot in eeuwigheid, Hen, die uw lippen eenmaal kusten? Wie zijt gij? Zonder stemgeluid En voor ons bidden zonder ooren, Die weigert goud of liefdebuit En wilt geen koningen verhooren? Wie zijt gij? Die in 't wrange uur Aan ons ontrukte eenen hoeder, Die in een bloeiend leven sneed En'weg stiet onzen dier sten broeder? Gij Dood! Onovarwinbaar God, Die nimmer rust of schijnt te slapen! Wie zijt gij? Die met alles spot! Wat is uw kracht? Wat is uw wapen? Wie heeft terwijl gij doodend zijt Uw leven voor altijd gegeven? Wie zijt gij die ons allen doodt, En zelfs in eeuwigheid kan leven? Wie zijt gij? Die 't verbond bezit, Dat al wat leeft u zal behooren Dat al wat eenmaal aanschijn ziet Slechts wordt voor uwen Oogst geboren? 01 Doodl O, Ongenaakbaar Leedi Aan u schijnt alle macht gegeven 1 Ik die een prooi ben van uw aem Ik voel u sterker dan het Leven. Carel Brensa. BEETHOVEN IN HET RESTAURANT. De bezoeker, die verzadigd was. In „Zum Römischen Kaiser" in Wee- nen was de tafel gedekt en de kellners stonden af te wachten in de eetzaal dat de gasten zouden binnen treden. Een heer, met grijs borstelig haar en gekleed in grijze jas, trad binnen en ging zonder 'n woord te spréken aan een der gedekte tafels zitten. Hij haalde papier en inkt koker uit zijn eigen zak te voorschijn en begon te schrijven. Door de bedienden werd met stille ver bazing de zonderlinge bezoeker gade ge slagen. En toen eindelijk een het waagde om beleefd te vragen: „Wat is er van uw verlangen, mijnheer"? keek de onbeken de den kellner als uit 'n droom ontwaken de aan, staarde hem met afwezigen blik aan en zei kortaf: Niets! Laat me met rust. Ijverig schreef hij voort en de kellners zagen, dat hij niets dan muzieknoten op het papier bracht, waarbij de voet de maat sloeg en zacht gebromde melodién uit zijn mond klonken, De eetzaal vulde zich inmiddels met de noodige bezoekers, die eveneens eerst met verbazing, dan met 'n lach naar den zon derlingen schrijver tuurden, die niet op hield met maat slaan en neuriën en overi gens zich door niets en niemand liet storen. De groote bel het sein voor het tafe len, hoorde hij niet, evenmin het geram mel der vaten en nog minder bemerkte hij iets van den heerlijken geur der spij zen, welke „Zum Römischen Kaiser" naam nad gegeven onder de vele gasten. Reeds werd door d? bedienden het plan gemaakt den zonderlingen man, die aan leiding gaf tot spot op minder beleefde wijze uit de eetzaal te verwijderen, toen een der binnen komende gasten den vreemden bezoeker herkende en zei: Het is Beethoven! Laat hem rustig werken. Hij is bezig te componeeren. Weldra was dit in de zaal nu algemeen bekend. Inderdaad was het den grooten meester, die, als hij door een of andere omstandig heid geïnspireerd werd, zijn gedachten in noten moest weer geven, onverschillig waar hij zich ook bevond. Die zich dan door niets van zijn bezigheid liet aflei den. Op zijn wandeling was nu op eens een schoone muzikale gedachte in zijn brein gekomen en in het eerste het beste restaurant had hij 'n geschikte plaats ge vonden, zonder zich te laten storen. Nooh door gepraat noch door etensgeuren. Ofschoon hierbij moet worden gevoegd, dat zijn bekende hardhoorigheld hier ook een kleine rol speelde. Het diner duurde lang, maar eindelijk verlieten de gasten de zaal. De tafels wer den ontruimd, doch Beethoven zette den arbeid voort. Eindelijk trad een der kell ners op den musicus toe met de beleefde inlichting, dat de tijd voor het diner was sfgeloopen, maar als mijnheer nog iets wilde gebruiken.... Woedend riep Beethoven: Loop naar den duivel en laat mij met rust Kan ik dan nergens rustig zit ten? Niemand durfde den gast nu meer sto ren en eindelijk toen het al geheel donker geworden was rolde de groote componist zijn muziekbladen op, sloot den inktkoker en borg alles in de grijze jas. Hij lachte tevreden en wenkte een van de kellners. Ik wil betalen;- hoeveel ben ik schul dig? vroeg hij. De kellner antwoordde! Mijnheer u hebt niemendal ge geten. Wilt u dat ik u nog wat zal bren gen? Beethoven keek hem hoofdschuddend aan en antwoordde: Dat is vreemd. En ik ben volkomen verzadigd. En hij groette en vertrok! B. MET DIEVEN VANG JE DIEVEN! De weinig kieskeurige patrones. „Met dieven vang je dieven!" zegt een min of meer griezelig spreekwoord. Het Is best mogelijk, dat het waarheid bevat, imaar als men het dan in toepassing brengt dan is het een bewijs van wei nig kleschheld, wanneer men al te duide lijk laat blijken het met de strekking eens te zijn. Toch gebeurde dit eens op de hieronder volgende manier: Tientallen jaren geleden was er in de hoofdstad een jeugdig'» slagersknecht, die! in de zaak waar hij werkte, volgens de slechte gewoonte van die dagen, een veel j te laag loon genoot. Wel had hij het volle vertrouwen van zijn patroon. En deze twee dingen bij elkaar braohten hem juist ten val. Want hij bezweek op zekeren dag voor de verzoeking.Hij nam wat van zijn baas was. Eenmaal daarmee voortgegaan eindigde het natuurlijk op betrapping. De man werd gestraft niet zwaar, omdat hij overigens een voorbeeldig werkman was en de tevredenheid van zijn patroon genoot. Maar men wilde een voorbeeld stellen. Ten slotte weder ontslagen, vertrok de jonge slager naar een andere stad en vond daar opnieuw een betrekking. Maar het lot achterhaalde hem en spoe dig wist de nieuwe baas, wat hij van zijn knecht denken kon. Hij keek hem dan ook 'n beetje schuin aan. Toen daar na korten tijd nog bijkwam, dat hij nu en dan van zijn vleesch miste, werd de zaak er niet beter op. De Jonge knecht werd duchtig in 't oog gehouden. Zijn baas verdacht hem zonder reserve. Maar uit verschillende waarnemin gen bleek, dat de knecht het in werkelijk heid niet kon hebben gedaan. De dief stallen bleven voortduren en de knecht kon het onmogelijk doen. Toen besloot de baas de zaak om te keeren en van den knecht te profiteeren. „Met dieven vang je dieven", zeide hij tot zijn vrouw en deze beaamde dit ten volle. Daarom nam de baas zijn knecht in ver trouwen en deze beloofde zeil te houden. De bedoelde zaak was al echts klein. Be halve de knecht was er nog een loop jongen en een schoonmaakster, die twee maal per week kwam voor de vuile boel. De baas ging den jongen na. Hij ont dekte niets. Toen ging hjj de schoonmaakster na. Ook nu ontdekte hij niets. Dies liet hij het maar aan zijn knecht, den voormaligen dief, over. Maar op zekeren avond de schoon maakster was juist vertrokken hoorde men buiten den winkel 'n vervaarlijk ge gil. De baas. en de jongen (de knecht was naar men meende in den kelder bezig) stormden naar bulten en vonden de schoonmaakster in bukkende houding, met haar arm door het tralievenster on der het winkelraam. Ze scheen erg in de knel te zitten, maar zoodra de baas naar bulten kwam, raakte ze als door 'n won der bevrijd. En ze liep zonder een woord te zeggen weg. Even later kwam de knecht naar boven en vertelde wat er gaande was. Hij had eens nagedacht of het vleesch ook bui tenshuis kon worden gebracht zonder den winkel te passeeren. En z'n oog viel op het vensterhoekje onder het •raam. Tegen den avond vond hjj nu een ossenhaas In papier voor de tralies liggen en nu be sloot hij wacht te houden. Met het gevolg, dat hij de hand van de schoonmaakster te pakken kreeg, toen deze voor ze naar huls ging het lekkere 'boutje wilde meenemen. Het tumult verkreeg de knecht door haar mee te deelen, dat hij haar arm zou afsnijden! een oog in 't Het spijt me werkelijk zei de sla ger dien avond tot zijn vrouw dat ik dien goeien jongen een oogenblik ver dacht heb. Hij heeft me nu integendeel goed geholpen bij het opsporen van de werkelijke dievegge. Waarop de patrones blijkbaar niet al te kiesoh en ook niet erg dankbaar uit gevallen sprak: Ja man. Met dieven vang Je dieven! Zonder hierbij ook maar in 't minst te vermoeden, dat ze de eigenlijke beteeke- nls van het spree niet begrepen had. Big'-nU rd in het geheel BABBELUURTJE OVER MODE. Als liefelijke onderbreking van onze „Mode show" krijgen we nu de afdeeling „kleine peuters". Nog meer ingespannen kijken de jonge mama's nu haast dan bij het passeeren der groote-menschen-toiletten. Wat een doddig gezellig span n'est-ce pas? Er is bijna geen verschil tusschen de jongens- of meisjeskleeding. Ze zien er allen even kleurig, fleurig en keurig uit, en alles is kort, zeer kort. De jeugdige menschen hebben dan ook (evenals de groote menschen) keurig verzorgde voeten en beenen. Wel zie dat aardige kleine ding a«n de rechterhand van 't grootere meisje (of is 't soms een jongen Wat een smakelijk jasjeVan een „oanari"-kleurig kasha gemaakt, is het met banden van dezelfd stof gegarneerd, welke gebor duurd zijn met blokjes om en om met witte en zwarte wol. Ook het bijpassend mutsje is versierd nfet die gebord'iurde bandjes. En wat heerlijk grappig staat dat als bont aandoende grijs teddy-bear-stof-stelletje, wat het kindje zoo fijn mollig schijnen doet. Die groote jongedame is n gespikkelde Éngelsche stof, banden. De roode knoopen ei Ah zoo, daar komt dan toch een echte jongen aangestapt. Ik zie tenminste de zwart fluweelen broekspijpen even onder z'n biljart groen laken jasje uitgluren. Wat een fijne jongensjas nietwaar? Wat een fijne zakken om er je tol en je knikkers en je krijt en je tolletouw in te bergen. Wel, hiervoor komt de correcte hand van den kleermaker te pas, want die zakken met kleppen en kraag en revers etc. moeten wel van een keurig breed stiksel voorzien, wil het pittige effect bewaard blijven. Kleine zus doet aan de laatste mode mee hoor. Zij koos de ruitEn niet alleen de ruit, zij moest ook kasha hebben. Wel, die jonge dame ziet er nu al naar uit, of ze later geen snufje zal overslaan. Bij haar blonden krullebol staat't dan ook snoezig, de mosgroen met blanke ruitjes en de blanke effe kasha gafneerdeelen breed door het vlotte jasje heen. Mme. Corry. Schoften. Als er nu eens iemand op het maga zijn mocht komen, als wij zijn gaan eten? vroeg de nieuwe bediende aan een collega. O, da's niks zei de ander., dat doen we zoo. En op 'n stuk papier schreef hij: We komen over 'n half uurtje terug We zijn Schoften! En zoo hing hij het voor het magazijn- raam. De onverwachte diagnose. Een beroemd dokter bezoekt zijn ge huwde dochter, die veel aan literatuur en scheikunde doet, doch haar huishouden wat veronachtzaamt. Anna des dokters dochter: Wel, papa daar hebt u nu onzen kleinen Emile. Wat 'n flinke jongen, nietwaar? Dokter (Emile naar zich toetrekkend en hem zorgvuldig observeerend): Hij moet zoo spoedig mogelijk in 't bad. Anna: Waarom? Is hij naar uw mee ning zwak of ziekelijk? Dokter: Nee maar., erg vulL Het zakengeheim. Die Jansen moet er maar uit, zei de jongste vennoot van de firma nijdig. Die vertelt aan ieder die 't maar hoo- ren wil, dat ik geen snars verstand van de zaken heb. Doet hij dat? vroeg de oudste fir mant. Ja dan moet hij er maar uit Want het gaat niet aan dat een lid van onze firma de geheimen van de zaak aan de groote klok hangt. Dubbele winst. Kostschoolhouder: Zeg eens mannetje. Hoe kom jij aan dat dubbeltje? Leerling: Dat heb ik van Piet Kraak gekregen. Kostschoolhouder: Zoo En waarvoor? Leerling: Omdat ik zijn soep opgege ten heb. Kunstkenners. Mevrouw A. We hebben 'n nieuw meu bel gekocht 'n Speeltafeltje van Louwie Seist. Mevrouw B. Wie is Louwie Seist? Mevrouw A. Nou dat is toch die be roemde meubelmaker uit de zeventiende eeuw. Waar al die mooie dingen van zijn. Niet te oud. Geestelijke: Uw zoon is in werkelijk heid nog veel te jong om te trouwen, mijnheer. Laat hem nog 'n jaar of wat wachten. Vader: Wachten? Geen sprake van. Als hij 'n paar jaar ouder geworden ia, doet hfl het stellig niet meer. Gelijkenis. Jonge vader (Tot de verpleegster): En, zuster hoe is het met mijn zoon? Verpleegster: O, uitstekend, mijnheer. Hij aardt beslist naar U. Vader: Ja? Hoezoo dan? Verpleegster: Wel hij heeft uw oogen en hij is dol op de flesch. Landrot, die 'n pleziertochtje maakt In een jol buiten de pieren: Zeg eens, kameraad. Kan je niet 'n beetje beter in 't juiste spoor blijven. Je gaat maar al niet precies dwars tegen die hooge gol ven in. De reden. Dokter: Mijn waarde u hebt het on tegenzeggelijk voor negentiende te dan ken gehad aan uw flzersterk gestel, dat u van deze ziekte opgekomen bent. Patiënt: Dank u wel, dokterIk hoop dat u er om denken zult bij het schrijven van de rekening. niet minder keurig in haar „jas" van grijze met rood- f, met de met breede Btiksels en zakjes versierde knoopen en het lakceintuurtje geven wel een zeer vroolijka toets aan het overigens zeer correcte manteltje. Ook de bijpassende hoed van de mantel stof heeft smalle roode blesjes over de bol. En, o, wat een klein koket heertje of dametje houdt zij aan haar linkerhand 't Is of de „hij"-zlj" 't weet, dat ze in haar eenvoudig Jasje er zoo om te stelen uitziet. Alles werkt dan ook mee. Een ravenzwart pagekopje met frissche appel kleurtjes en daarbij dan zoo 'n licht-lever-kleurig jasje van een als suéde uitziende stof. Mouwtjes, ceintuurtje en pasje van den hoed zijn geborduurd met bleu en geel. Daarbij gedragen dan zeer licht-lever-kleurige slobkousen. Nou 't kleine ding mag er zijn hoor, zoo aangekleed I EPAMINONDAS EN DE TRAM. (Epaminondas en zijn moeder waren eens- op visite bij ziin grootmoeder. Móéder zei, dat Epaminondas vast een trammetje moest pakken, omdat de naaister moeders japon thuis zou brengen. Moeder zou dan j wel een half uur later komen. Nu, Epami nondas pakte een tram bij de halte, hield haar stevig vast en zeide den conducteur, dat moeder over een half uur kwam De conducteur riep: „Pak de volgende tram maar". En Epaminondas wachtte tot de volgende tram bij de halte stilstond. En weer hield hjj stevig de tram vast, terwijl er menschen uit- en Instapten. En weer zei de condüo ieur: „Kom jongen, stap in!" En weer ant woordde Epaminondas: „Nee, ik wacht op moeder!" De conducteur vroeg: „Zie Je je moeder dan aankomen?" „Nee, oonducteur, ze komt over een half uur!" antwoordde Epaminondas. „Laat los dan, jongen!" riep de conduc teur boos uit; h]j trok hard aan de bal en weg reed de tram. Epaminondas trachtte telkens weer de trams vast te houden, die stopten bij de halte. Maar niet één oonducteur wilde wach ten en Epaminondas werd al weer verlegen en bedroefd. Eindelijk daar zag hij moeder aan komen. En nu had h]j nog niet eens een tram voor haar gepakt! „Een tram pakken, moeder!" antwoordde Epaminondas. „Een tram pakken?" herhaalde moeder verbaasd. vJa, moeder!" antwoordde de kleine Jon gen bedremmeld. „Je wilt toch niet zeggen, dat alle trams vol waren?" vroeg moeder weer. „O nee, moeder, de meeste waren haast leegt" „Maar jongen, waarom ben je dan niet ingestapt en naar huis gereden?» vroeg moeder een beetje boos. „U hebt toch niet gezegd, dat !k in moest stappen. Ik moest alleen een tram pakken. En ik heb er zooveel gepakt en gezegd, dat U over een half uur zou komen! „Lieve help, heb je dan aan de conduc teurs gevraagd, of ze een half uur op moe der wilden wachten?" „Ja, moeder." „O, Epaminondas, wat ben Je toch dom. Als ik zeg, je moet een tram pakken, dan bedoel ik, dat je in een tram moet gaan zitten. Nu Is de naaister er al lang geweest en nu moet ik straks zelf mijn nieuwe Japon nog gaan halen. Jongen, jongen!" „Het spijt me zoo, moeder", zei Epami nondas met tranen in zijn zwarte oogjes. „Nu stil maar, vent. Je zult wel moe rijn van het lange wachten. Laten we maar gauw naar huis gaan." „Ja, moeder", rel Epaminondas. „En dan zal ik straks wel uw Japon halen." RAADSELS. N.B. No. 84 horizontaal van het kruis woordenraadsel is fout opgegeven. Dat mo^t zijn een afkorting van laatstleden. Dan zal jullie het lichaamsdeel ook wel kunnen vin den. Je mag-hetzelfde raadsel dus nog een keer Insturen met de oplossingen van de n'euwe raadsels erbij. De deze week inge zonden oplossingen zal ik dus niet fout rekenen als ze 84 horizontaal en wat daar mee verband houdt fout hebben. Nieuwe raadsels. I. Ik ben mal; laat men mijn eerste ietter weg, dan ben ik half doorzicht'g; laat men dan weer de eerste letter weg, dan ben 'k een lokmiddel, dat met 8 letters geschre ven wordt. II. Tk ben een spreekwoord van 8 woor den of 88 letters. 18, 21, 7, 29, 2 is een muziekinstrument. 80, 8, 20, 27 is een lichaamsdeel. - 28, 11, 88, 18, 24 is een jongensnaam. 4, 81, 14, 6,12, 21 is een gymnastisch ge reedschap. 28, 10, 82 is een waterkeering. 26, 16, 26, 17 Is een voedsel. 19, 29, 8, 18 is een kleedingstuk. Een 84. 8, 24 heeft veel 26, 1, 22, 26, #4 (bij de vlsscherlj gebruikt). Ingac. door O. G. van Meurt. In Memoriam Ir. W. Polderman La Mode Enfantlne. „Lieve help, Epaminondas, wat doe Jfl nog hier?" riep moeder uit, toen ze hem bij de tramhalte zag staan.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1925 | | pagina 8