"'ij *i)n vrouw komt het er zoo net
niet op aan.Ik geloof dat htf mij reedia
moe geworden la.En het valt mij toch
«oo moeilijk daaraan te gelooven.I
En met 'n
arbeid.
«waar hart ging-«IJ aan den
I>e Aprllaon scheen buitengewoon
vriendelijk door de open vensters. De vo
geltjes zongen den ganschen dag. De
bloemetjes lachten de mensehen toe....
Maar voor den man en de vrouw wm
het vandaag allemaal tevergeefs....
Went ln den morgenstond was van bel
de zijden d# afscheidskus vergeten..1
Da huldiging.
Mevrouw: En was f druk ln de stad
bfj de huldiging van de Hollend-Indië-
vli'V Llxe?
Lixe: Druk, mevrouw? Dat ging nog
al.Toen Ik heen ging had lk veertien
haarspelden ln m'n haar en nu nog m*sr
een. .1
DE PINGUÏN.
In „De Aarde en haar Volken" schrijft
de heer Willem van der Does over deze
merkwaardige dieren, die men uitsluitend
ln de Poolstreken vindt Diegenen onzer
lezers, welke indertijd de Zuidpoolfilm
van Shftckleton hebben gezien, hebben
«ich geamuseerd met den gi'appigen, wag
gelenden gang dezer dieren. Wat wU op
die film te zien kregen, waren evenwel
de gewone pingulnen, de Adeliö Pinguïn;
de keizerspinguin, een zeldzaam voorko
mende vogel, is veel interessanter en hier
van vertelt de heer van der Does.
De plnguinen, in het Hollandsoh vet
ganzen, (ofschoon ze in 't geheel niet aan
ganzen doen denken) komen voornamelijk
in het zuidpoolgebied voor, meer dan
aan de Noordpool. De Zuidpool is veel
woester en onherbergzamer dan de Noord
pool, en de dieren hebben er dan ook een
bitteren strijd om het bestaan. De keizer-
pinguin broedt in het hartje van den pool-
winter, als het maanden achtereen nacht
is, de sombere poolnacht waarin de
vreeselijkste sneeuwstormen woeden, ter
wijl de temperatuur daalt tot tachtig a
honderd graden beneden het vriespunt
Het dier legt één et en daar dit in min
der dan geen tijd bevroren zou zijn, als
het op het ijs gedeponeerd werd, kan het
dit niet op de gewone wijze uitbroeden
door er op te gaan zitten, maar blijft dit
ei in een donzige buikplooi bewaard,
waar het wordt uitgebroed. Een zware
sneeuwbuh zegt de schr., is voor deze
broedende dieren een ware uitkomst, om
dat zij, geheel ondergesneeuwd, beschut
zijn voor den snijdenden wind. Want die
is het die de koude ln die barre streken
ondragelijk begint te maken; tegen den
wind helpen de dikste wollen kleeren en
pelzen niet als ze niet winddicht zijn.
Het zijn deze onmogelijke omstandig
heden, naar de schr. meent, die de oor
saak zijn der zeldzaamheid van deze kei-
zersplngulnen; het kan niet anders of
vele Jonge dieren moeten door de onbarm
hartige koude omkomen en vele eieren
bevriezen vóór ze uit kunnen komen. Toch
doen de dieren alles wat in hun vermogen
Is om de soort voor te planten; een der
suidpooireizigers, dr. Wilson van Soott's
expeditie, vertelt dat de begeerte der vol
wassen vogels om een Jong te bezitten en
op te voeden, zoo groot was, dat wanneer
er een uit de donzige buikplooi van een
moederdler viel, alle klnderlooze vogels,
die getuige waren van het geval, er op af
stormden. In het algemeen verlangen om
het hulpelooae Jong te veroveren en te
beschermen, werd het ongelukkige diertje
vaak door verscheiden grooten tegelijk
beetgepakt en letterlijk in stukken ge
scheurd. Deze zelfde geleerde veronder
stelt dat de keizerspinguin in den koud-
sten tijd van het jaar broedt opdat de jon
gen aan het einde van den korten pool-
somer oud en groot genoeg zullen zijn
om voor zichzelf te kunnen zorgen. Dat
dj niet noordelijker trekken en een min
der barre streek opzoeken, moet worden
toegeschreven aan een oeroud instinct,
waardoor de vogels telkens terugkeeren
naar de plaatsen, waar de voorouders ook
broeden in lang vervlogen eeuwen, toen
Antarctls nog niet geheel vergletsoherd
was wx da dieren konden leven op het
land.
Daar de pingulnen, hoewel zij tot de
vogels behoorden, in het geheel niet vlie-
kunnen vinden, steeds ln de nabijheid
van open water blijven en zoo zullen zij
in zeer strenge winters wel eens last heb
ben met hun voedselvoorziening.
De dieren, die natuurlijk nooit ln aan
raking kwamen met menschen, zijn ln het
gfiht-el niet sohuw, en de schr. vertelt
daarvan aardige staaltjes. De expeditie
leg op Kerstdag 1928 met haar schip voor
whals Bay. vanwaar Roald Amundsen
«tja beroemde» tocht aanving waarop hij
de auldpool outdatnfea, en de aetui wee den
geheejen nacht met een ploeg matrozen
bezig geweest een depot van levensmid
delen en brandstoffen uit te zetten op het
zee-Ijs voor een van de booten der ex
peditie, die al eenige dagen zoek was
met elf man aan boord. De mannen zagen
op zeker oogenblik op een paar honderd
meter afstand, twee pingudnen.
Aan hun grootte zag men direct, dat
het Keizerspinguins waren en zoodra wij
met de leêge stede terugkwamen, ging ik
er met eenige mannen op uit om de die
ren te vangen. De professor had mij ge
vraagd om goed uit te kijken naar deze
zeldzame vogels en er zoo mogelijk een
paar levend mede naar boord te brengen,
voor wetenschappelijk onderzoek.
Bij onze nadering toonden de dieren
geen spoor van vrees. Doodbedaard, zon
der een vin te verroeren, bleven zij in de
sneeuw zitten «statig recht overeind als
een paar Oostersche vorsten, die wel ge
nadiglijk de hun geboden hulde willen
aanvaarden. Prachtige dieren waren het.
zooals zij daar in de smetteloos witte
sneeuw zaten, de veeren glanzend in het
rustige, zachte licht van de middernacht
zon, die recht in het Zuiden stond, een
eind boven den Grooten IJsmuur, die
flikkerde aan den verren horizon. Kop,
rug en pooten gitzwart; de voorzijde licht;
aan den hals oranje, naar beneden toe
overgaand ln geel; borst en buik glan
zend wit
Zij toonden niet onze nadering opge
merkt te hebben vóór wij tot op eenige
meters genaderd waren. Toen wendden
zij zich rustig en voornaam naar ons om
en bogen statig en afgemeten ten welkom,
eenige welwillende woorden mompelend;
tenminste zoo vatte ik het zachte gemur
mel op, dat in hun keel klonk.
Toen ze geen verstaanbaar antwoord
kregen, bogen ze nogmaals, daarbij de
zelfde vriendelijk kinikehde geluiden
makend, om zich echter met* een hautain
air af te wenden, toen ze niets begrepen
van het gelach en de ruwe aardigheden
waarmede de matrozen hun wellevende
welkomstgroet beantwoordden. Hun ge-
heele houding zeide allerduidelijkst: „met
zulke onopgevoede vlegels kan ik me
heusoh niet verder inlaten. Ge kunt
de audiëntie als geëindigd beschouwen!"
Ik ben er zeker van, dat zij ons aan
zagen voor een nieuw soort pinguins; wel
bijzonder flink uit de kluiten gewassen,
doch pinguïns en wel héél onbeschaafde
pinguïns.
Zij vergisten zich echter als zij meen
den, dat wij volgens hun wensch zonder
meer zouden heengaan. Hoewel het mij
aan het hart ging de ergelooze dieren
leed te doen, besloot ik ze mede naar boord
te nemen. Arme slachtoffers der weten
schap; hun eerste kennismaking met de
heeren der - schepping zou voor de laat-
sten weinig vleiend uitvallen en voor hen
zelf een heel onaangename herinnering
achterlaten.
Een tijdje bleven wij nog in de sneeuw
zitten, gezellig om de vogels heeit Wij
trachten hen nog aan het praten te krij
gen, doch ze achtten het ons blijkbaar
niet waard en op al onze vriendelijke
woorden, gezang en gefluit, kregen wij
slechts enkele kort afgebeten, ongeduldige
uitroepen ten antwoord.
Véél tijd hadden wij niet te verspillen
en groqt was de verbouwereerdheid der
statige dieren, toen wij ze trachtten te
vangen; handtastelijkheden hadden ze al
lerminst verwacht Waardigheid en kalm
te waren plotseling verdwenen en heftig
verweerden zij zich tegen onze schenden
de handen. Het is nog niet zoo gemakke
lijk, een paar volwassen Keizerspinguins,
zeker een en een kwart meter hoog,
te overmeester, zonder de dieren te be
schadigen; en wij wilden ze ongeschon
den aan den professor afleveren. Jammer
genoeg hadden wij geen van allen touw
bidons, anders had het eenvoudig met
een lasso kunnen gebeuren.
De vogels hebben lange snavels met
een haak aan de punt waar zJJ flinke
houwen ateê kunnen uitdeelen en zij
slaan wild met de harde roeivlnnen om
zich heen, zoodiat enkelen heel wat blauwe
plekken op de beenen opliepen. Ten einde
raad wierp een der mannen zijn jas over
een der belde vogels heen. Daar scheen
het dier niets op tegen te hebban en dood
bedaard liet het zich tusschen twee man
nen in de jas wegdragen. De tweede, die
ook heftig tegen zijn gevangenneming
protesteerde, nam ik zelf voor mijn reke
ning. Ik gevoelde er niet veel voor om
het dier zoo ver door de dikke sneeuw te
dragen; het woog een 70 pond en
bovendien had ik niet eendeen jas aan,
waar lk het in had kunnen aragen. Doch
ik vond er iets anders op en dreef hem
met welgemikte sneeuwballen voor injj uil
D&t was een strijdwijze ,die hij blijkbaar
nog niet kende en waar hij respect voor
had. Telkens als hij heftig gebarend en
scheldend op mij afkwam mikte ik hem
een sneeuwbal tegen dien kop; dan liet hij
zich, alle waardigheid vergetend, voorover
in de sneeuw vallen om er, met vleugels
pn pooten roeiend, ijlings vandoor fee
gaan.
Bij de jachtboot giekomen, werden de
vogels aan een touw vastgelegd om te
voorkomen dat ze te water zouden gaan en
voor goed ontsnappen. Ik had ook de
grootste mbeite gehad om mijn pinguïn
te beletten naar het open water te vluch
ten; hij wilde wel vooruil maar protesteer
de er heftig tegen, dat ik hem niet toe
stond aan den waterkant te gaan wan
delen.
Lezer, Ik begrijp wel, dat ge te doen
hebt met die arme pinguïns, die ik zoo
snoodelijk wilde offeren aan de weten
schap; daarom zal ik U maar meteen zeg
gen, dat ik ze toch weer losgelaten heb;
en dat ze, inplaats van opgezet in een
museum te pronk te staan, nog vrij rond
zwerven over de sneeuwvlakten van den
Grooten Usmuur en lustig dartelen ln het
Ijzige water van de Roes Zee.-
Dit buitenkansje hadden de dieren te
male, die «oovsag ooi-
stond tusschen de manschappen, die te
gen de kou een paar flesschen hadden
meegesmokkeld en daardoor lastig waren
geworden. Om verdere onaangenaamhe
den te voorkomen, heeft men ze laten
loopen. De dieren waren evenwel niet in
1 minst bang geworden en bleven den
geheelen tijd in de buurt der expeditie.
De Adedië-pinguins (Adeliëland is een
gedeelte van het Zuidpoolgebied) zijn veel
meer bekend, een enkele poolreiziger ver
telt ervan: Ze zijn verschrikkelijk nieuws
gierig en wilden dan ook overal bij zijn.
De heer van der Does vertelt ervan:
Met hun grappige manieren en volko
men argeloosheid hadden de gezellige
'diertjes op slag aller liefde, veroverd. Wij
gingen in 4® sneeuw zitten en zonder
eenige vrees ktvamen de vogels nmlerbij;
een beetje onzeker eerst door de onge
wone verschijningen, doch zij stapten op
ons af, wel wat weifelend echter, omdat
ze niet wisten, welke houding tegenover
ons aan te nemen. Op een pas afstand
bleven ze rechtop in de sneeuw staan,
een paar welwillende geluidjes prevèlend;
dan keken zij, het kopje een beetje schuin
omhoog, naar ons bp, in afwachting wat
wij zouden antwoorden en zij zagen ons
half meewarig, half verbaasd aan, toen
ze niets verstonden van de hartelijke
woorden waarmede wij hen begroetten.
Dan probeerden zij het nog eens opnieuw;
een heele redevoering ditmaal; soms heel
dringend bijwijlen prevelden zij allerlei
vragende geluiden, waarbij hun witomran
de kraaloogjes ons vragend aanzagen. Wij
probeerden hen te begrijpen en antwoord
den zoo goed wij konden met zachte,
vriendelijke woorden en gefluit; doch wij
begrepen elkander niet en ten laatste
trokken de pinguïns schroomvallig en
treuzelend af, ln elkander gedoken en met
de kopjes schuddend, waggelden zij lang
zaam weg, af en toe even stilstaand als
oude mannetjes, die nog na loopen te
denken over iets, waarvan ze absoluut
niets snappen.
BABBELUUBTJE OVER MODE.
Zwart en wit!
In vorige „sprookjes" verhaalde ik
reeds dat zwart-en-wltoorabinatie zeer „en
voque" is en bij vete dantea zeer geliefd.
Nu vind ik deze combinatie door z*n
groote contrasten altijd een zeer gevaar
lijke. Want, is ze n i e t aan kundige han
den en smaakvolle opvatting toever
trouwd, dan wordt ze zeer dikwijls iets
heel banaals, terwijl ze in het tegenover
gestelde geval Juist gedistingeerd kan
zijn. 'k Zag er reeds vele buitengewone
specimen van, waarvan ik gaarne mijne
trouwe lezeressen er eenige wil toonen en
beschrijven.
Ziedaar! Is dat niet Iets schoons en ge
distingeerds? En toch wat simpel ten
slotte nietwaar? *t Moet veraardigd van
een zware kwaliteit zwarte crêpe de ohine
en ge garneerd met witte crêpe georgetfe.
Het model is zeer eenvoudig, Een totaal
rechte Jurk wordt iets te lang van heup
geknipt (b.v. 2 cAL); deze 2 cAL. worden
op heuphoogte door wat ruimte weggeno
men, zooals het teekenlngetje duidelijk
laat zien. vanaf deze inhaling wordt in de
middenvoornaad nog een extra diepe plooi
thsschengezet en nu geven deze 2 simpele
effecten al een zeer bijzonder c&qM .aan
het kleedje.
Maar wanneer u nu bovendien die aar
dige witte crêpe georgette doekjes aan hals
en mouwen aanbrengt, dan is er inder
daad iets zeer fijns ontstaan. Heel fijn
staat wanneer h$t wit langs de randen met
jade-groen geajourd wordt
En riet u dan eens die prachtige sharwl
daarbij. Deze is van wit crêpe de chine,
waarop - dicht bij elkander groote
swerte hlnamam gedrukt atjn. Esq TnWïa.
effen witte
rondte at
zoom sluit de doek ln de
Ook dit oamplèt vond ik een schitterend
zwartwit sprookje en wel de moeite van
t beschrijven waard. De chice rechte
mantel was gemaakt van zwarte Atlanta-
zjjde (een zijde bijzonder geschikt voor
mantels of robe-monteau door z*n zware
kwaliteit).
Deze mantel nu was geheel gevoerd met
dezelfde blance satin-stof, waarvan het
bovenstuk der Japon die er bij behoort
gemaakt was. Het onderstuk der japon
was weer van de zwarte zijde. In lieve tee-
kening was op de witte zijde met zwart
gesoutacheerd en op de zwarte zijde met
wit soutaoh gewerkt. Toch was dit tollet,
trots bet rijke materiaal en sterk con
trasteerde bewerking een gedistingeerd
eenvoudig geheel. Een daarbij gedragen
fijn zwart hoedje en zwarte kousen en
schoentjes ondersteunen dezen eenvoud
volkomen.
Mn». Corry.
VAN DE KRANT
EN DE JOURNALISTIEK.
Ik lees in de krant:
Wanneer gij lederen dag *n halve stui
ver op zij legt, dan zult gij over veertig
iaar verrast wezen over het bedrag, dat gij
ongemerkt bij elkaar hebt gespaard.
En ik denk:
Ik dank je vriendelijk! Als ik veer
tig Jaar lang moet wachten op 'n verras
sing dan is het voor mij allang geen
verrassing meer. Dus ik begin er niet
eens aan!
Ik lees ln de krant:
Een man kocht kort geleden bij oen wa
penhandelaar niet minder dan 'n dozijn
revolvers tegelijk.
En ik denk:
Zelfmoord kan dat niet wezen, want dan
is eentje meer dan genoeg. Dus ik houd
het er voor dat deze man voor zaken in
de buurt van Mexico moet wezen..1
Ik lees in de krant:
Zaak. Ter overname aangeboden
sinds 12 jaren bestaande vischwinkel in
een flinke plaats van West Noord-Bra
bant. Koopsom slechts f 400.—Ook Bel
gen komen ln aanmerking.
En ik denk:
tTopgeOok Belgen.Dat zal
gastvrijheid en geen zuivere vriendschap
pelijkheid wezen. Maar dat zal al 'n ge
volg rijn van het nieuwe pas gesloten
Handelstractaat tusschen Hy
mens en Minister Van Karnebeek..1
Ik lees ln de krant:
.Doch hoewel de dame volkomen
maatvast bleef, en haar gestalte in mijn
armen zweefde, zoo licht als *n vlinder
op 'n bloem.
En lk denk:
Dat kan niet juist wezen, al if het nog
zoo goed bedoeld. Want dan had die dame
met handen en voeten boven op die me
neer z'n hoofd moeten zitten of en
niet „ln jfn armen zwerven"..1
Ik lees in die krant:
Te koop gevraagd "n gebruikte doch in
g<'eden steur zijndea mangel voor huis
houdelijk gebruik.
En ik denk:
Waar zouden ze dan eigenlijk nog wel
eens anders 'n mangel voor vragen,
voor huishoudelijk gebruik?
DB VERLOREN TOO VERSTEEN.
DL
(De Feeënkoningin «n site oudere Fee-
en in bladen veranderd en elfen en ka
bouters aan het vechten, zoo vond de fee
„Zonneglans" den toestand ln Vingerhoe
dendal. De oorzaak van alles was, dat de
Tooversteen van hot Vingerhoedendal was
zoek geraakt De fee herstelde den vrede
onder de ruziemakers, die haar beloofden
te helpen zoeken. Juist toen *e begonnen,
hoorden allen een vreemd geluid.)
„Hl, hi, hi", klonk het, alsof er iemand
grinnikte. En even later riep een schel
stemmetje: „Je zult den Tooversteen nooit
meer vinden, Zonneglans. Bn Vingerhoe
dendal is in het vervolg in mijn macht
Hi,hJ,hir
„Dat is Brom, de booze kabouter," zeide
Zonneglans tot de kabouters en elfjes.
En toen riep ze luid en heel verontwaar
digd: „Slecht wezen. Wil Je dan altijd alles
in de war sturen en overal ruzie en ante-
vredenheid brengen. Dat ral je toch nooit
gelukken in Vingerhoedend al. Door mijn
toedoen is de vrede alweer benstrid, ook
al is de Tooversteen verdwenen De elfjes
en kabouters zullen, omdat ik het wil,
nooit moer ruzie maken!"
„Hoera voor Zonneglans 1" riepen alten
MA
Op dat oogenblik kwam de maan wees
achter een wolk vandaan gluren niet een
tevreden gericht, alsof ze te kennen wilde
geven, dat zij de elfjes en kabouters nu
weer heel lief vond. Brom, die geen bcht
kon uitstaan, gal een gil en verdween ln
den grond.
De elfjes en kabouters lachten den
booswicht uit Toen ypoeg er een: ^4aar
Zonneglans, wat moeten we nu doen?
Brom zal er altijd op uit zijn, om ruzie (e
stoken, als we dien Tooversteen niet terug
1i»
Krijgen r
.Ja, ik begrijp niet hoe Brom den Too
versteen beeft kunnen bemachtigen," «nt-
w<>ordde Zonneglans. „En ik weet ook niet
hoe we hem terug moeten krijgen!"
„Misschien droeg hi] den onzichtbaar
makenden mantel," zei een dwergje.
Zonneglans schudde haar hoofdje. „HU
bezit er geen, voor zoover ik weet want
hij heeft meermalen getracht er een van
ons te stelen. Maar waoht!" riep ze plotse
ling uit „Daar bedenk ik iets. Wacht
jullie hier tot ik terug kom!" Ben zacht
klappen van haar vleugeltjes en weg was
Zonneglans, de elfjes en kaboutertjes po
pelend van ongeduld achter latend.
Lang behoefden ze niet te wachten,
want al heel gauw daalde de kleine fee
lachend weer in hun midden neei'.
„Kijk eens!" riep ze daar zagen allen
den verloren Tooversteen in Zonneglans1
handje liggen. Ze vertelde: „lk docht eens
aan Pex, den ekster, die een paar da
gen geleden op een diefstal betrapte en
die ik toen een paar tikken gegeven heb
voor straf. Vanochtend zat hij op een tak
voor een paleisrasm. Hij keek me heel
ondeugend aan, maar ik dacht toen niet
dat hij zoo iets slechts ln den zin had. De
vond den steen in zijn nest En Pex be
kende, dat hij hem gestolen had voor
Brom. Ik héb gauw Pex* slechte gedach
ten weggetooverd, zoodat we nu goede
vrienden zijn."
Nu hield Zonneglans den Tooversteen
omhoog en riep: „Liefelijke koeltjes van
den lentenacht, breng ons de feeën en hun
Koningin terug!"
En daar vielen van alle boomen een
massa blaadjes omlaag. Zoodra ze den moe-
grond raakten, veranderden ze weer ln
feetjes en de mooiste en grootste werd
weer de Koningin. Kabouters en eitjes
maakten een grooten kring en dansten
luid zingend met stemmetjes als zilveren
klokjes om Zonneglans en de andere faeënl
RAADSELS.
Oplossingen der vorigs raadsel».
L Glas, klas, plas, vlas.
IÈ Waar het hart vol van 1% vloalt ds
mend van over.
Stoei hand hond Helder staart
water veld verver vos vier
los An rnlfl
Goede oplossingén van beide raadsels
ontvangen van:
K. en M. R; R v. B.j O. B.; 8. O.; D. en
V. D.; A. en H. D.; J. en H. D.; A E.;
O. v. d. E.; M. F.; A. v. G.; P. S. E. G.;
J- H.; O. de H.; O. K.; A. N.; F. G. v. P.;
R> E- J- R; M. 8.; S. en A. 8.; O. en
R T.; O. en L. V.j W. W.; T. Z.
Nieuwe raadsels.
L Met a ben lk lang, dun of dik en ga
van land tot land; met e ben lk dun of dik
en wordt uitgespreid over velden en wel
den; met 1 ben lk dun of dik en zweef over
mm en dalen, weiden en
zeeën.
Ka, ra wat ls dat.
(Ingez. door D. en V. Dortmundi).
IL Ik ben een spreekwoord van 6 woor
den of 22 letters.
1, 6, 7, 17 ls een hoofddeksel.
6, 10, 19, 8 ls een lionaamsdeeL
8, 22, 14 ls een boom.
2, 14, 4 is een lichaamsdeel.
12, 16, 11 is een jongensnaam.
20, 21, 17, 18, 16 ia een familielid
U. «L, 9 ls niet aaiden.
uuu snj gviwruui
Pi kunnen, moeten zi), om hun voedsel
Oamm. door Luk Beversluis)