Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
UIT DE OUDE DOOS VAN HELDER.
NAAR DE TENTOONSTELLING.
van ZATERDAG 6 JUNI 1925
NO. 178 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
VAN DE JOURNALISTIEK EN DE KRANT.
Het is niet mijn bedoeling breedvoerig in
gaan op de zoo wijd verbreide revolution-
n*lre journalistiek zelfs niet op die van
°ns eigen landi.
HET HUWELIJKSAANZOEK.
Bram
'i Jutterte
redden, en op Texel aan -wal te brengen.
Het gejuich der genen, die de hunnen
behouden zagen, gaat alle beschrijving te
boven; doch even min kan inen den jam
mer schetsen dier ongelukkige vrouw, die,
de eenige van alle, de tijding ontving, dat
haar man, de vader harer zes kinderen*
niet onder de geredden gevonden werd.
Oud Verhaal van een zwaren storm en moeilijke redding
op de Reede van Texel in het Jaar 1815.
Oude Heldersche namen I
Heel ouden van dagen1 in Helder weten
nog wel van den tijd, dat de reede van
Texel nog in volle Deur was van oude
zeilschepen, van schoeners en barken en
klippers en galjasschepen.
Zelfs Ik, als kind van latere geslachten,
heb nog bij verschillende oude teekenin-
gen en afbeeldingen, met daarbij de noo-
dige oude verbalen van herinnering, ge
hoord en gezien.
De reede en de haven van Texel was
eenmaal over de wereld bekend.
En bij die bekendheid hoorde als van
zelf sprekend het hoofdstuk van zeeram
pen, van stormen en van strandingen
van moed en van wonderlijke reddingen.
Zoo beroemd als de reed© was voor de
schepen, zoo beroemd waren oudtijds de
Inwoners om hun moed en hun volharding
bij zeegevaren.
En niet alleen in de laatste jaren.
Hieronder druk ik af een verhaal, voor
komende in de oude „Amsterdamsche
Courant" van 16 Januari 1816, over een
zwaren storm en een moeilijke redding op
den 80en December daaraan voorafgaande
en hoe hetzelfde schip adht dagen later
opnieuw redding noodig had, waarbij toen
de kapitein van het schip omkwam.
Het is aardig deze dingen eens over te
lezen, al was het alleen maar om de oude
namen, die er bij te pas kooien en welke
namen vandaag den dag nog voorkomen
en een goede klank hebben bij alle
Texelaars on Heldersohen.
Men leze het stuk er maar eens op na
en zie of men geen ouden bekenden naam
tegenkomt
Brenaa.
TKiXiMi^ den 16den Januarij. Het is
sedert lang bekend hoe Neêrlands Strand
bewoners, en die van ons Eiland in het
bijzonder, manmoedig en volijverig toe
anellen waar Zeegevaren hunne hulp ver-
eischeni Onlangs heeft men hiervan weder
een tweevoudig voorbeeld gezien.
In den geweldigen storm van den BOsten
December 1L werden verscheidene op de
Reede liggende Schepen van de Ankers
geslagen en op den Zuidwal geworpen,
alwaar vele ongelukkige Schepelingen het
leven moesten laten. Dit zou ook onge
twijfeld het lot zjjn geweest der manschap,
aan boord van het Pruisische Galjassohlp
^Assistentie", zoo niet een aantal brave
Texelaren hun eigen Schip en leven ge
waagd hadden, om dat der Schipbreuke
lingen te redden. Jan Hassing namelijk,
Beurtschipper op Amsterdam, verzeld
door zijnen Behuwd-Broeder Klaas Hoek
stra, benevens Willem Buisen, A. Buisen,
Aldert Dijker, Lammert Baas, D. Kok,
Willem de Wijn, Lourens Pronk, Kornelis
Ehners en Kornelis Janssen Smit verlie
ten in des eerstgenoemden Beurtschip de
Haven van Texel, trotseerden het woeden
van Stormwind en Zee, en hadden het
onbeschrijvelijk genoegen, om den Pruls-
sischen Kapitein, deszelfs Vrouw en
Dochter en der verdere Equipagie te red
den op een tijdstip van zoo dringend doods
gevaar, dat reeds de Kapitein zelf bewus
teloos geworden was.
Behouden kwamen de redders en gered
den op Texel aan, maar hiermede was het
onheil dat dit zelfde Galjasschip veroor
zaken moest, nog niet ten einde: nogmaals
moesten op het zelve mensohen met doods
gevaar bedreigd worden, en nogmaals
moest het onzen Texelaren gelegenheid
geven om trouw en moed in de hoogste
mate aan den dag te leggen. Op gAède
mannen zeggen, was Schip on lading aan
genomen om gedost on afgewerkt te wor
den. Tot dat einde waren, in don naoht
tusschen den Tden en den 8sten Januarij*
negentien menschen aan 'boord gebleven
om, zoo mogelijk, hot water uit het Schip
te pompen. Dezo menschen werden in dien
nacht door een hevlgen storm overvallen;
er ging oen geweldig hooge Zee, waar
door het Schip, dat reeds gedeeltelijk op
zijde lag, nu over de eene dan over de
andere zijde geworpen werd. Elk zag een
genoegzaam wissen dood voor oogen. Men
klom het want, een laatste, maar hoogst
onveilige wijOrplaats. Een der ongelukki-
gen had reeds het leven verloren, en allen
dachten hem weldra te volgen Reeds deze
toestand gaf onder hen zeiven gelegenheid
tot een eerbiedwaardig blijk van edelmoe-
moedigheid. Zekere Jan Vlas, verliet de
reeds bereikte standplaats in het want,
om meer gevorderden in jaren, die zeiven
zich niet redden konden te helpen, en
voorts alles aan te wenden, wat nog tot
mogelijk Lijfsbehoud van allen beproefd
kon worden. Doch deze ijver zou vrucnl
loos geweest zijn, zoo niet de moed hunner
mede-dorpelingen, ondanks het gevaar, de
011 gelukkigen bij gesprongen was. Aan
gedaan op het geziigt der Vrouwen, Kin
deren en Ouders van de aan 'boord zijnde
manschap, die jammerend langs de Dijken
liepen, en aangespoord door den Heer
Burgemeester des Eilands en door don
Heer T. ('hristiaan, Consulair Agent van
onderscheidene idogendheden, waagde
Jan Buikema, vergezeld door Jan Snooij,
Hendrik Blom, L.S. Former, J. R. Huls
man, Gijs Bakker, Louwrensf Pronk, Jan
Kolder, Pieter de Graaf en Johannee
Brands, zich buiten de Haven, trotseeren-
de evenals Hassing wind en golven, be
reikte het Schip, lag hetzelve op zijde
(eene zeer gevaarlijke onderneming) en
had het geluk alle achttien menschen te
„Nou buur, hei je ook zoo'n boekie
kocht van zoo'n juffie uit die auto?"
„Boekie? Ik hew gien boekie zien, nog
veul minder een auto en een juffie heel-
kendal niet, hoor. Was 't maar zoo. Nou
wat was dat voor een boekie?"
„NÏou man, er mot zoo'n merakel groot
feist in Nuwediep komimen met Pinkster.
Van „de stad Helder" noemen ze het. Nou
jou, Nuwediep of Helder, da's 'bai main
krek gelaik, Nou, een tentoonstelling 6k
en van Alkmaar kommen ze met de boot
en as ik het goed begreipen hew, dan
komt er zoo veul as een heele vloot van
Langedaik, een Broeker vloot. En wil je
wel gelauven buur, dat ik verleigen en ver-
leigen veul senieighaid hew om deer naor
toe te gaan. Ik docht, as wai nou èaomen
op het wiel gongen?" „Nou, main best.
Wanneer is het, zeg je? Met Pinkster?"
„Jao met Pinkster drie. Dan voer je op
het land toch niks nul Want het is maar
iena in 't jaor Pinkster drie."
„Nou, buur (den volgenden dag). Heb
jai er al met Je waif over sproken?" „Man,
zwaig stlL Die lalt me nou an main kop
te zeuren, dat zal ook mei wil. Ik zeg,
mensch, zeg ik, hoe mot je er kommen?
Maar jawel. „Met z'n vieren huren we,
zal main waif, de auto van Slem van
Teun." „HG jal spie," zal ik, Je heit ten
minste lef genog." „Nou ja, welt ik veul,
de vroege eerappels stingen zoo best en
nag meer vieren en vaifjes en aflrs had
een mensch ook niks." „Nou man, wat
zeg jau er van?" „Main goed, hoor, as
moeder de vrouw zich er mei vereinigen
ken, dan gaon we as branie-hoeren uut."
Ka Pinksterdrie kwasn.
I „Nou buur, dat ken een beste dag weer
wofren, vandaag. Jai bint ook al vroeg
op." „O jao Plet, as een 'boer op rais zei,
Is er eerst nag zooveul te doen. Da's wat
aors met die stosluL Die kleide zioh van
bed of in 't beste pak en ze goan weg.
Maar bai ons, hè?" „Om tien uur stappen
we op, niet? Slem van Teun nilende, dat
hal met z'n auto „voorkommen most". „Bin
je gek," zal ik, „wai kammen wel bai
jou, hoor!"
's Jonge, 's jonge, dat was me een tocht.
Siem van Teun, je raide niet te hard, hoor.
We moeten op ons gemak kennen zien,
*hoe het gewas overal staot. Nou, dat wou
Siem vanzelf ook graag. „Nou, vrouw, hoe
hew je het nou bai ime?" t Waif zai niet
veul. Aars gaat de waffel altaid en nou
was ze zoo stil. Bin je bangig?" vroeg ik
nag. „Kerel, verrek," zai ze. Nou toen
begreep Ik genog.
„Deer hed je ze, deer hel je .ze," hoor
ik in iena „Wat, weer?" Deer in kanaol
en vliegmesiens in de lucht." Nou wera-
ohies, mensch, dat was eerst mooi. Dat
ken wat warren buur. Sauffeur, stoom
nou een bitje gelaik met die booten. Den
kommen we gelaik An." „Bestig."
We waren zoo in de vroolijkheid. Want
op de booten was volop meztek en jool.
Main waif was de bangighaid glad ver-
gaiten en begon al mei te galmen, „Hou,
hou, wat hoor, zai ik, houw je fesoen; we
kammen aans in de stad en da's wat aars
as bai ons in 't 'boerenland." Maar Griet
Revolutionaire en Socialis
tische kranten.
Over het algemeen begrijpt leder, die er
over nadenkt, dat alles zij 11 eigen tijd heeft.
Eerst komt het zaad en daaruit het plantje.
Ala de jonge boom zioh .ontwikkelt, dan
komt telkens stuk voor stuk 'n beetje hoo-
ger een nieuwe tak eruit, die zich op haar
beurt weer ontwikkelt en tot iets zelfstan
digs wordt.
Als we nu die journalistiek of mis
schien juister gezegd: het bestaan van de
„Krant" nemen als een afzonderlijk en
op een bepaalden tijd ontstane en zich ont
wikkelenden jongen boom, dan staat het
ook vast, dat aan dezen boom suocessieve-
Sk takken gegroeid zijn, welke weer tot
elne boomen op zichzelf ontwlkk M zijn. 1
Ais de Krant een boom is, die tegenwoor
dig in de beschaafde wereld groeit, dan is
de Revolutionnaire en Socialistische krant
'n tak van latere Jaren, maar die op heden
al 'n heel aardig boompje op zichzelf is.
Met revolutionnaire en socialistische be
doel ik persoonlijk hier dit: de eerste tak,
die schoorvoetend uit den stam van het
ding krant te voorschijn kwam, was een
revolutionnaire pers. Het was nog niet dade
lijk 'n socialistische pers, zooals socialisti
sche mensohen het zouden noemen.
Het was meer algemeen revolutiomnair.
En iéder, die wel eens kennis gemaakt
heeft met het machtige standaardwerk van
wijlen Prof. Quack: „De Socialisten", heeft
kunnen opletten hoe ontzaggelijk veei bron
nen deze schrijver reeds aanhaalt en hoe
ontzaggelijk veel revolutionnaire blaadjes*
geschriftje», boekjes, brochures, eto. deze
reeds noemt vanuit de tachtiger jaren en
nog daarvoor.
Uit heel deze revolutionnaire beweging is
langzaam de socialistische beweging ge
groeid.
En uit de journalistiek van de revolutie is
voortgekomen de gezamenlijke socialistische
Pers. Zooais wij die nu kennen.
Ook in ons land alleen bestaat er een
takjo van.
Allsen wilde ik slechts even de aandacht
vestigen op dat kleine takje socialistische
pers, dat ook in ons land groeit.
En laten zien hoe groot dat takje eigen
lijk al geworden is en uit hoeveel elementen
het inderdaad Is samengegroeid.
Ik doe dit aan de hand! van een goed
kenner.
Kort geleden heeft het socialistische dag
blad „Het Volk" zijn vijf-en-twintig-jarig
bestaan herdacht.
Ter gelegenheid daarvan is een feest
nummer uitgekomen.
En in dit feestnummer komt o. in. voor
een artikel van de hand van den heer Vlie
gen en deze geeft hierin een overzicht van
zoo goed als alle blaadjes en kranten, welke
van de beginperiode van het socialisme in
ons land af zijn ontstaan, hebben bestaan
en weer zjjn onder gegaan.
Het lijkt mij een aardig overzicht voor
met-socialistische belangstellenden in de
ontwikkeling van het krantenwezen. En ons
vooor hen, die om een of andere reden het
feestnummer van „Het Volk" niet onder
de oogen hebben gehad.
De heer Vliegen vertelt het volgende:
Evenmin als men zioh mo©t voorstallon,
dat de socialistische beweging op den een
of anderen dag begonnen is, omdat op zoo n
bepaalden dag een of andere socialistische
organisatie is gesticht, moet men zioh voor
stellen. dat de socialistische pers haar ge-
booortedatum kan aanwijzen.
In ons land zijn in 1848 of daaromtrent
al heel wat geschriften verschenen met een
revolutionnaire strekking. En niet zelden
klonk daarin een toon, dien we ook heden
nog socialistisch zouden noemen.
Bymholt deelt In zijn boek over de ge
schiedenis der arbeidersbeweging mede een
blad te hebben gezien, dat in 1849 te Nij
megen verscheen, „De star der hoop" ge
titeld, waarin zekere E. Meetor socialistisch
revolutionnaire gedachten uitte.
Tusschen 1860 en 1860 gaf zekere E. A.
Hartman in Amsterdam herhaaldelijk min
'of meer periodieke blaadjes uit, meestal
„Ter bestrijding van de armoede". In 1868
verscheen als periodiek blaadje „De Werk
mand. De uitgever was N. Wollring, de
vader van onzen Amsterdamschen vriend.
tn den tijd van de Eerste Internationale
verscheen te Gent „De Toekomst", die in
Nederland werd gecolporteerd en gelezen
zal: „ik bin uut en dan ken 't me niks
niemendal schelen."
Wat een menschen, je kon over de
hoofden loupen. „Ik wist niet, zai Train,
dat er zooveul menschen in Nuwediep
weunden." „Och, Trainbuur, 1 binnen alle
maal vreemden. Begraip je dat niet?"
De sauffeur stopte. „Vrind," vroeg ie,
..gaon we zoo goed naar de tentoonstel
ling?" „Ken je leizen," zei de vrind (bai
was zeker met z'n verkeerde bien het bed
uutstapt). „Den mot Je naar de pailen kal
ken". „Och, jao, Siem van Teun, je kon
niet mis." Maar toen, wetachtig, wees in
ies een pail aarsexm. Wat non, weerom?
nog eres vragen. „Recht uut, recht An."
„Bedankt!"
Jawel, mensohen, vlaggen* boni, we
waoren er. „Stem, bring jai je peerd op
stal en den kom je bai ons terug. Je (bont
zooveul as onze gast vandaag."
Odlj, menschen, wat was deer veul te
fcaik. Griet sloeg de handen in mekaar. En
wat was die kemiasie of hoe ze bieten, ge
willig. Alles wier ons verteld. Nou van
zelf, zooveul begreipen wai er niet van,
want wai hebben meer verstand van een
nloeg en een eg, maar prachtig was het.
En Piet zai, en dat was waar ók, Kees zal
die, „dat hewwe die heeren mooi in me-
kaor draait. Deer imot je gien 'boer voor
wezen, want alles is zoo prachtig gerei-
geld. M'n petje 6f hoor voor de heeren-
c emissie." En Train en Griet wassen het
er mee lens.
„Gaon jollle ök met de boottocht mei?"
100 ren we een stem achter ons. „Boot
tocht, boottocht, ik welt van gien boot
tocht. We kommen van buutea" „O, van
half drie tot half 6 is er boottocht op het
Marsdiep." Nou, deer voelden ik en Plet
en Train en Griet den 'balster veul voor
Dat was erels wat aArs as achter de peer-
den. Maar jao, je most er een kaart voor
hewwen en hoe kwammen we deer an?
Plet wist raad. Hij stepte (Train hield er
hart vast) met z'n nuwe strooien hoedje
in de hand naar een kemissielid1 met een
hoog© hoed op en zai dat wai met z'n
vaiven, zoo as we deer bai mekaar aton-
den, met de bootrals meewouwea We
kwammen van buiten en of die imeheir
nou raod' wist om nag an een kaort te
kommen voor ons. Jao, deer kon die me-
heir niet veul An doen, maor Hai zou ereis
kaiken. Hai weg. Nou, het duurde wel een
goed kwartier eer hal weerom was, maor,
jawel, hai had kaorten en wai gongen
vaoren. Train kneep me werachtig van
hlaidsohip ln de armen, da'k er nog
blauwe plekken van heb. Nou veruut met
de gait. Op de Eylers de Haan. „Dat
treft," riep Griet ai, „der is 6k een fan
farekorps op." Jewel, hoor. Ook een bof.
„Dag, dag," hoorden we in iena „Zou dat
teugen ons wezen," zai Griet. „Nou, ook
gi ndag. Deer hè je main neef Gert uut
de Zijp ook. Kom bij ons zitten, zeg. Bin
jollie er ök? „Met peerd en kar." „Wai
met de auto, wat zeg je deer van." De
muziek begon al een deuntje te spelen en
Griet zong al weer mee en werachtig, ik
kon m'n mond ook niet houwen. „Vent,
je zingt valsoh," zai Train. „Ken me niks,
niemendal schelen. Ik ben uut en dan mag
alles." Griet begon een pooske laoter
stil te worren en ze wier zoo bleik om d'r
neua „Stil blaiven zitten. Zeeriekte."
„Was ik maar thuua" zai ze. Niks An te
doen. Nou er woei gien wind en Griet er
zeeziekte zette niet deur. Halfzes kwam
men we an wal. „Ik vergao van den hon
ger." „Nou en wai ók, hoor. Maar waar
kraigen we wat te bikken." Het eerste,
het beste restrant gaon we binnen. Oofa,
och, wat deftig. Griet, die Aars een bek
as een hooischuur het, praatte nü ,over
Te Antwerpen gaf Philip Coenen „De Wer
ker" uit die in Nederland overal abonnees
had. In Rotterdam verscheen „DeRotter
damsehe1 Lantaarn" 'n vrijdenkers-
blaadje met socialistische tendenz.
In 1870 werd ook in Nederland 'n biaadj»
opgericht, dat als naam „De Toekomst"
droeg. In 1871 'n ander, „De Vrijheid" ge-
heeten.
Al deze bladen, die, behalve „De Werk
man", die eenige jaren bestond, meestal na
korten tijd weer te niet gingen, konden
socialistisch genoemd worden, althans so-
ciaal-revolutionmair. Zoo verscheen de
„Vrijheid" b.v. in rouwrand, toen de Oom'
mune van Parijs was neer geslagen.
'n Blad, dat zich wel democratisch, doch
niet socialistisch noemde, was „Het vrije
Volk", dat te Amsterdam uitkwam.
Ook te Utrecht verscheen korten tijd 'n
blaadje „De Lantaarn", dat de Internationale
verdedigde.
„De Werkman" werd later opgevolgd
feitelijk vervangen door de „Werkmans
bode", het orgaan van het Algemeen Neder-
landsch Werklieden-Verbond, dat beslist
anti-socialistisch was.
In 1879 verscheen op 1 Maart het eerste
nummer van „Recht voor Allen" uitge
geven bij Liebers en onder redactie van F.
Domela Nieuwenhuis, waarmede het zoo'n
beetje uit was met die telkens weer ver
schijnende en spoedig weer te niet gaande
arbeidersblaadjes.
Het laatste was geweest de „Amstélbode",
die in 1878 'n korten tijd bestond. „Recht
voor Alen" had spoedig lezers genoeg om
zijn bestadn verzekerd te zieni en dit werd
nog beter, toen bet langzamerhand1 de orga
nisatie van den Sociaal-Democratischen
Bond achter zich kreeg, die nu begon te
komen.
In Leeuwarden verscheen In 1882 bij
Rommers 'n nieuiw blad: „De.Vrije Pers",
dat wel voor algemeen kiesrecht zich ver
klaarde, doch niet bepaald socialistisch was.
Het bestond niet lang.
In het algemeen was juist bet tot stant
komen van de organisatie een beletsel tot
het oprichten van telkens weer nieuwe
blaadjes, wijl daardoor schade werd' gedaan
aan „Recht voor AUenr.
Maar buiten de Partij staande poogden
sommigen toch nog wel eens iets van (Hen
aard.
Zoo verscheen te Groningen het .Gro
ninger Weekblad1" en te Amsterdam „V oor-
stil. Maar het eten, mensch, wat was dat
lekker, „Waif," zai ik, „maar as Jai zoo
lekker koken kon, hieuw ik nog veul
meer van Je." „Dan at Jai me te veul,"
zai Griet
Toen de stad ia De vrouwlui wouwen
een nuw bloesie hewwen. Koopziek zain
die wai ven altaid. „Mensch, je 'bint zoo ók
lief," zai ik nog, maar ze moeten in den
winkel en wai mosten mei, om te schok
ken, begreip ik weL „Bloeates droegen ze
niet meer," zai het winkéljuffia. „Het va
ren nou kozakkea" Allemaohtes, ik docht
met main domme verstand, dat dat sol-
daofcen waren uit Rusland, met zoo'n rare
muts op. Maor nee, hoor. De waiftes krei-
gen elk zoo'n kozakkie An en het ouwe
bloesie most in een pakkie met
een touwjte er om. „Mensch," zai ik nag,
je loopt zoo metien van groosighaid het
kanaaltje ia" „Nou nag wat meenetenen
voor de jongens. Dat hewwen we beloofd.*
Jao, vanzelf, dat tuug mocht er niet bij
te kort. kammen. Train nam suikearbeesies,
maor main waif most Juist noga met een
aopie. JHei Je nou genog kocht, den maor
weer naor de tentoonstelling." Wat kwajn
er nou nog?
Toen het donker was, wier het in iena
zoo raar licht JDe vuurtoren," riep het
waif. „Jai bint gek. Da's zoeklicht O,,
kaik die vliegmesiens er deur. Ooh, och,
wat mooi." De Broekervloot ging nou
metten weg. Die hadden er genog vaa
En ik zai, „Teun," zai Ik, „we mosten
ook zachte» an Inspannen. Het zei toch
al haost melkerstaid wezen, voor we thuis
zain." En zoo gebeurde het „Nou, aai
Piet, buur ik hew gien spait had, dat ik
met je meegaon bin en wal ók niet, rie
pen de vrouwtjes met herur kozakkiea An
en de sulkere-beesdes en noga met t epie
in heur tassoliie.
H. N. T.—B.
waarts", beide niet-uitgesproken socialis
tisch, maar toch wei socialistisch van strek
king. Beide haddeni een staf van socialisti
sche en burgerlijk democratische medewer
kers. Het „Groninger Weekhlad" werd later
jn 'n radicaal weekblad herdoopt
In 1888 verscheen in Den Haag „De
Anarchist", orgaan van goddeloozen, haven-
loozen en regeeringsloozen. Verder „Mut-
tatuli", ook 'n blaadje van anarchistische
strekking. En iets later JDe Vrije Pers"
ook anarchistisch.
'Al deze bladen werden opgericht en ge
schreven door menschen, die lid waren van
den Sociaal-Democratischen Bond en wer
den door Domela Nieuwenhuis fel bestre
den.
In Zeeland' verscheen in hetzelfde jaar
„De Volksstem" onder redactie van Oor-
nellssen. We vermoeden, dat Wibaut aan
de verschijning niet geheel onschuldig was,
maar zijn naam stond er niet op.
'In Schoterlandi verscheen „De Kok"
onder redaotie van Van der Zwaag. In 1890
richtte ik zelf de „Volkstribuun" te Maas
tricht op. De aanleiding was, dat wij bij de
colportage van het Zaterdagsche nummer
van Hecht voor Allen", waarin dan steeds
artikelen van Pieters en van mij stonden,
zulk 'n succes hadden, dat ik had berekend,
wanneer we het blad zelf konden drukken,
dat we dan over de geheele ruimte konden
beschikken en denkelijk nog meer zouden
verkoopea
We kregen een dorukkerijtje van den
„Sociaal Democratischer]. Bond", waarvan
de totaal rekening 614 bedroeg. Van het
kapitaal had Van Kol 200 gefourneerd;
waarvan hij vermoedelijk de rente niet ge
regeld ontvangen heeft.
Toen 'n socialistisch weekblad bleek te
kunnen bestaan in Maastricht, 'begon men
allerwege ons na te doen.
„Recht voor Allen" was in dien tijd een
dagblad en hoewel de abonnementsprijs
slechts ƒ1.20 per kwartaal was, heette dat
toch een bezwaar. Men wilde overigens bla
den hebben met 'n locale kleur. En Hecht
voor Allen" werd trouwens heel slecht ge
redigeerd.
Luitjes richtte in Groningen „De Arbei
der" op, in Twenthe verscheen .Hecht door
Zee" in Middelburg „Licht, en Waar
heid", later vervangen door „De Toekomst",
onder redactie van Van der Veer.
Te Zaandijk verscheen „Het Volksblad",
te Zwolle irtvain „De Volksvriend" tot stand.
De vrouw met de twee namen.
Anny Karsen was alleen tn het salon
van haar moeders huls toen haar vriend
Ru Derksen kwam. Het was vier uur in
den middag.
Anny deed zeer verbaasd.
Ik heb zooeven je moeder gaspro
ken begon Ru.
Zoo? vroeg Anny waar?
In 'n lunchroom. We hebben er sa
men thee gedronken.
Ja? Zoo vroeg al.Wie was er bij
haar?
Ik alleea We hebben over een ern
stige aangelegenheid gepraat
Ach. Hebben jullie 't heelemaal niet
over mij gehad?
Ja, dat is te zeggen.Nou, zie je.
een van de voornaamste redenen, waarom
ik hier ben, is eigenlijk.
Wat eigenlijk?
Dat ik met jou wilde praten.na
dat gesprek met je moeder.
Och, wat interessant En verder?
Niet alles tegelijk.Ik wilde wer
kelijk eens ernstig met je spreken.
Dat zal moeilijk gaaa Je weet wel,
dat ik twee namen heb.Twee voorn
meif: Anny Oomelia.
Ja, en wat zou dat?
Nou.Anny, dat is een speelsch
Toen Luitjes met zijn „Arbeider" naar
Hoogezand-Sappeméer verhuisde, verscheen
te Groningen „De Wachter", onder redactie
van Schaper.
In Rotterdam werd „De Vrijheid" opge
richt redactie Beladingen, terwijl in Arn
hem van Emmenes JDe Voorwaarts" uit
kwam.
In 1892 werd „De Sneeker Courant" door
het redacteurschap van Troelstra bij de so
cialistische pers ingelijfd. Kort daarop ver
huisde dit blad naar Amsterdam, waar het
verder verscheen onder den naam van „De
Nieuwe Tijd". Toen Troelstra naar Utrecht
verhuisde om daar de „Baanbreker" te
stichten, werden Van der Goes en H. Polak
de redacteuren van JDe Nieuwe Tijd".
,J)e Volksvriend".
Nu zijn we tot den tijd van de stichting
der 8.D.AP. genaderd, welke stichting, of
liever de scheuring waaruit ze voortkwam,
heel wat te weeg bracht op het terrein van
de pers.
De „Vrijheid", „De Wachter", „De
Volkstribuun" kozen de partij der S.D.A.P.
Mhar de drie eersten gingen spoedig, de
laatste drie jaar later ten gronde.
„De Baanbreker", die natuurlijk ook de
zijde der SJD.A.P. koos, werd in 1896 om
gedoopt in „De Sociaal-Democraat" en ver
scheen nufin Rotterdam^waar hij dn 1897
twee- en in 1898 driemaal per week ging
verschijnea Om op 1 April 1900 op de
meest eervolle wijze te verdwflnea
Namelijk doordien hjj vervangen werd
door ,H»t Volk".
Tot zoover de héér Vliegen ln het feest
nummer van ,Het Volk".
Diegene onder de lezers van de „Jutter",
die wat meer op dé hoogte zijn, zullen we
ten, dat voor de latere jaren hierbij verder
niet meer wordt gesproken van de verder
als zuiver anarchistisch bedoelde pers. Dit
werd van nu af aan tot op dit oogenblik
toe weer een afzonderlijk takje aan den
hierboven bedoelden boom....
En dit takje groeit nu naast de zuiver
socialistische tak....
En wordt misschien op den duur ook
weer even groot om op haar beurt weer
nieuwe takken uit te bottea
Zoo groeit de machtige boom van de pers
in onze dagea