VOOR DE VROUWEN. Een kleine, maar dappere roover. Zie, een koekoek! 0, neen! 't Is een vogel, die er ln hou ding en vederkleed op gelijkt, maar hij heeft heel vat onedeler eigenschappen, dan de nuttige koekoek, 't Is een sperwer, een drieste roover, die zijn prooi op ge weldige wijze vervolgt dikwijls. Ja, zoo'n sperwer gelijkt door zijn bree- den waaierstaart veel op den koekoek, vooral op eenlgen afstand en die gelijkenis heeft het praatje in de wereld gebracht, dat de koekoek ln den nazomer in een sperwer en in het voorjaar weer in een koekoek verandert De nuttige rupsenver delger van den zomer zou dus in het win- tergetijde een gevreesde roofvogel zijn, die geen vogeltje ontziet en zijn prooi zoo geweldig vervolgt als geen enkele andere vogel dat doet! Zoo'n metamorphose is onbestaanbaar. Doch er zijn nog tal van menschen, die haar voor waar houden, en des zomers den nuttigen koekoek dooden, om des winters geen last van den sperwer te hebben. t Treft wel toevallig, dat de koekoeken in het nagetij ons verlaten, ongeveer op denzelfden tijd, wanneer vele sperwers uit Noordelijker streken hier komen wonen. De koekoek ziet men niet gaan en de sper wer kondigt zijn komst aan, en daarom blijven het in het oog van den leek dezelf de vogels. En daarbij zouden dan de klim- voeten van den koekoek moeten verande ren in de grijpklauwen van den sperwer en de rechte koekoekssnavel zou een kromme roofvogelbek moeten worden! We mogen het niet gelooven, omdat het geheel onwaar is, en we zijn verplicht anderen dit bijgeloof te ontnemen, omdat een derge lijke leugen den koekoekenstand niet mag "benadeelen. Zie, daar schiet onze sperwer met kracht op een spreeuw aan! De positie van onze panlijster (veel voorkomende a>.m voor spreeuw) is niet te benijden. Zoc snel zijn wieken hem kunnen dragen, schiet hij vporuit in de richting van het bgsch, waar hij veiligheid hoopt te vinden, doch de ver volger dwingt hem tot een zwenking naar rechts. Ha, daar is een geopende bloem- bollenschuur! Daar zal de spreeuw veilig zijn! Maar ook daar volgt hem de op bloed en warm vleesch beluste Bperwer, die zich in zijn blinde vervolging niet eerst over tuigt, of zich ook menschen in de schuur bevinden. Na eenige rondgangen schieten de beide vogels weer naar boven. Is er dan geen uitkomst meer voor onzen spreeuw? Op slechts korten afstand schieten ze langs ons heen, en de meters tusschen vervolger en vervolgde krimpen in tot decimeters. Nog een poging wil de spreeuw aanwen den! Daar staat een kippenhok en in wilde vlucht gaat het door de kleine opening er van. Maar ook hier volgt hem de booze. We hooren een kort geschreeuw; het zijn de stervenskreten van een vogel, die ons heeft doen zien, dat de strijd om het bestaan in de lucht dikwijls op even hevige wijze ge streden wordt, als op en in de aarde en in de diepte der zee. Oroot is het aantal kleine vogels, dat des winters door sperwers omgebracht wordt, en alleen bij gebrek aan vogelvleesch stel len deze roofvogels zich met muizen te vreden. Wanneer men een menschenpaartje ont moet, waarvan de dame aanmerkelijk groo- ter is dan haar cavalier, spreekt men meermalen van „de kerk is grooter dan de toren"! Nu, bij de sperwers kan men dit altijd zeggen. Het mannetje bereikt een lengte van 8 dM., het wijfje wordt wel 6 cM. langer. Ook de kleuren verschillen, daar het oude mannetje op de bovendeelen vrij donker leiblauw, en het wijfje donker grijs is. Ook houden de beide seksen zich dikwijls op verschillende plaatsen op, daar de mannetjes liefst bij afgelegen bosch- randen en boomgroepen leven, en de wijf jes, die het in brutaliteit verre van de man netjes winnen, meer verblijf houden bij de door menschen bewoonde plaatsen, tot zelfs bij dorpen en steden. Al deze zaken hebben er toe bijgedragen, om elke der beide seksen voor afzonder lijke soorten te doen aanzien. De Mosket, zooals het mannetje eerder wel genoemd werd, stond bij de valkenieren niet in aan zien, maar het wijfje, dat dan de eigenlijke Bperwer zou zijn, werd gedurig afgericht tot het vangen van patrijzen, lijsters en andere kleine vogels, en ze werd geprezen om haar moed en haar volharding. De driestheid van het hongerige sper werwijfje grenst soms aan het ongeloof lijke. Noumann verhaalt, dat hij een sper wer onverhoeds een reiger zag aanvallen, die kalm over een bosch vloog. De kleine roover greep den grooten steltlooper in den nek en de beiae vogels kwamen nu „unter grfisslichem Geschrei" uit de lucht vallen. Mr. R. Baron Snouckaert van Schauburg deelde mij mede, dat hij eens op zijn balkon een sperwer en een koperwiek beide dood vond liggen. De lijster had blijkbaar, om aan de vervolging te ontkomen, veiligheid binnenshuis willen zoeken, doch vervolgde en vervolger hadden zich te pletter ge vlogen tegen de dikke ruit. Meer brutale stukjes zouden uit het le ven van den Astur nisus (L.), zooals de sperwer wetenschappelijk heet, genoemd kunnen worden, doch 't is genoeg. We willen het als een geluk beschouwen, dat dit roovertje slechts in klein aantal bij ons broedt J. Daalder Dz. DIE VENVOLK. Dief- en roode boschmieren. In het drukkend warme zonlicht droo- men rustige, slanke dennenstammen van den zwoelen avond. De duizenden naalden werpen hun schaduwen op het blinkend zand en steken als strakke krasjes af tegen den bleekblauwen hemel, lea intens leven gaat daar zijn gang: Staag stroomen de bodemsappen door de tallooze kanalen in het geurend, harsriik hout en den ganschen dag groeit een rijk dom van voedsel uit het leger van stille naalden tezamen naar alle deelen van den forschen stam, die in zijn lichaam het zon licht opspaart van vele zomers.... Onder de stille boomen, met hun levens processen, bewegen zich in krioelende drommen de dwergen van het woud, de wonderlijke mieren, die in hun millioenen- volken de macht van het kleine illus- treeren. Heel den langen dag werken de sterke dieren in hun maatschappij, sleepen de takjes en de naalden naar het heuvelvor- mig nest, bouwen de kamers, voeden de larven, verzorgen het broedsel, of spoeden zich langs de tallooze paden in de groote wereld van het bosch, om voedsel te zoe ken of eieren en larven en bewoners van andere nesten te rooven. Vrees is iets, dat een mier niet kent. Moed en volharding maken het mogelijk, dat die groote volken van kleine werkers zulk een belangrijke plaats innemen onder de ontelbare dieren van de geheimzinnige boschwereld. Nooit hebben de mierenvolken rust, steeds loeren de gevaren van alle kanten. De mensch, de vogels en de sterke mieren leeuw, ze zijn slechts enkele voorbeelden van het leger van vijanden, dat de kleine, wonderlijke dieren bedacht doet zijn op meedoogenloozen strijd. Slechts zelden treffen we de mierenvol ken aan in eikaars onmiddellijke nabijheid. Bijna altijd heeft elk nest zijn eigen jacht- sfeer, soms wel een honderd meter in het rond. Vreeselijk kunnen de oorlogen zijn, aie moeten beslissen over de suprematie. Da gen, ja weken lang kan de strijd woeden, zonder mededoogen, totdat eindelijk öf de eene partij de andere heeft verdrongen, of er een evenwichtstoestand optreedt, een soort van gewapende vrede. Talrijke nesten in onze bosschen worden bewoond door gemengde koloniën: de oor spronkelijke bouwers zijn meestal verdre ven of treden op als gastheeren. De nieu we leden van de maatschappij worden ge heel als gelijken van hun gastheeren be schouwd. Ze werken evenals dezen aan de instandhouding van het gemeenschappe lijk huis. In de mierennesten leven echter ook duistere individuen, die er op uit zijn te stelen en te rooven, zonder ook maar ln het geringste mede te werken. Vlak bij den fel beschenen boschrand ligt, in de schemering onder de stille stam men, een machtig nest van roode bosch mieren. Honderden, ja duizenden werkers loopen af en aan. Tallooze tafereelen boeien het oog en getuigen van de machtige samen werking en den bewonderenswaardigen werklust van de bewoners. Zie, ginds zijn een drietal kameraden bezig een doode kever naar een der ingan gen te brengen, terwijl bij een andere stadspoort een mier in zijn eentje zijn krachten inspant om een groote, blauw groene bromvlieg weg te sleepen. Wanneer we het nest der rooden voor zichtig openen, heerscht er in een oogwenk een ontstellende verwarring. De eene mier rent doelloos in het rond, de andere werpt zich met een razende woede op het stokje, waarmede wij het nest geopend hebben. Weer een andere tracht in snelle vaart met een larf in den bek, het nog niet verstoor de deel van het mierenhuis te bereiken. Tusschen de drommen angstige diertjes bewegen zich een aantal kleine, geelwitte wezentjes, met kleine, nauwelijks zichtbare puntvormige oogen. Met een verwonderlijke snelheid schie ten zij tusschen de mieren door en komen herhaaldelijk met deze in botsing, terwijl ze ook vaak takjes of andere voorwerpen, die zich op hun weg bevinden, niet tijdig genoeg kunnen ontwijken. Het zijn dief- mieren, wezens, die uit eigen bewging nooit aan de oppervlakte der arade komen en dan ook oogen bezitten, die zoo gedege nereerd zijn, dat ze misschien alleen licht van donker kunnen onderscheiden. Terwijl de oogen der roode boschmieren bestaan uit ongeveer zeshonderd kleine lensjes of facetten, bedraagt het aantal onderdeelen van de kijkers der diefmie- ren hoogstens tien, een verschijnsel, dat het slechte gezichtsvermogen van de diefjes genoegzaam verklaart Bfl nader onderzoek blijkt het huis van de diefmieren te bestaan uit een ontstel lende massa buitengewoon nauwe gange tjes, zoo nauw, dat alleen de rechtmatige bewoners er zich door heen kunnen bewe- n en dus, als zij achtervolgd worden door e bestolen boschmieren, een veilig heen komen kunnen zoeken. Naast de kleine gangetjes bevat het nest der dieven ook nog een aantal grootere straten, die chter niet ln het nest der roo den uitmonden. Deze wegen worden aangelegd, om later, tegen 't einde van den zomer, als de man netjes en wijfjes geboren worden, deze ln staat te stellen het nest te verlaten. De geslachtsdieren zijn namelijk bij de dieven veel grooter dan bij de werksters. Ze kunnen deze dertig maal in grootte overtreffen. De diefmieren kruinen den buurstaat den grootsten overlast aandoen, ja zelfs gevaarlijk worden. Het is waargenomen, dat de diefjes, die meestal in talrijke drom men voorkomen, zich, vertrouwend op hun groot aantal, aan een aanval op de buren wagen en menige mier, bij hen verge leken een kolos, heeft het onderspit' moe ten delven, onmachtig om zich te verdedi gen tegen de bende kleine duivels, die hem aan alle zijden beklommen en hem hun schenie giftstekels in romp en pooten- boorden. In de meeste gevallen echter stellen de diefmieren zich tevreden met het rooven van eieren, larven en poppen en het li| voor de hand, dat ook op die wijze schade, die zij aan het buurnest toebren gen, zeer groot kan zijn. BABBELUURTJE OVER MODE. Eenvoudige complets. Dat was toch wel een goede ingeving nietwaar, om een wending in het pro- gramma t© maken. Want stel u voor, inet deze atmosfeer te schrijven over mous seline de soie jurkjes, 't Zal wel een voor gevoel zijn geweest of misschien waren het de likdoorns van m'n buurdame, die door hun steken, regen voorspelden; in ieder geval: de volgorde is nu uitstekend. De vorige week voor de felle warmte de mousseline de soie jurkjes en n u voor de kille dagen de complets. Nu bedoel ik niet de compléts, die door hun elegant model en materiaal zoo bij uitstek geschikt zijn voor visite toilet Ik wilde het nu hebben over de eenvoudige tailleur-mantelcos- tuums, met op de rok vast een overhemd blouse. Het aardigst is wanneer deze blouse volkomen harmonieert met het costuum. Dus b.v. wanneer men een pak maakt van 0011 dunn© woll0n g©ruit© stof, dan gebruikt men voor de blouse precies dezelfde stof, maar dan z o n d e r ruit Men kan ook bij een gekleurd effen wollen costuum in dezelfde kleur een shantung Overhemd bijmaken. De bedoe ling is: dat zoo'n blouse niet méér „be smettelijk" is dan de stof van t costuum. Dergelijke costuums kunnen zeer handig zijn voor de reis of voor een werkkring waarin men zoowel „uit" of „thuisal tijd keurig moet zijn. Ons eerste plaatje vertoont u zoo'n complet mét en zónder mantel. Dit costuum is van een geruite popeline ge maakt en het overhemd is van effen po peline in de kleur van de fond der stof. Een keurig en gelijkertijd sterk costuum, dat tegen een weekje dragen kan. Het tweede modelletje is ook zeer fijn en eenvoudig. Het is gemaakt van de nu wel ingeburgerde en bij iedereen be kende kasha-natureL Iets zeer gedis tingeerds geeft de zwart glacé-lederen bies om revers, kraag, mouwen en zakjes. Naturel viergaats-knoopen vormen de sluiting. Onder dit rechte manteltje wordt een geheele kasha-japon gedragen met als eenige versiering een zwart lederen heup-ceintuurtje. Het model naast dit kasha-costuum is van kameel-kleurige mousseline. Het eigenaardige knipeffect geeft het cos tuum een eigen karakter, terwijl het toch hoogst-eenvoudig blijft. Aan de rok wordt een in de zelfde kleur shantung overhemd gemaakt. Het volgende geruite oompiet Is voor diegene, welke het staat wel een heerlijk pak. Het Is van naturel kasha met een groote bruine en een kleine dunne roode ruit een practische chique stof en zeer geschikt voor de reis Ook bij dit costuum wordt een effen kasha voor het overhemd gedeelte gebruikt, waarop dan als vroolijke toets een smal bruin of rood dasje gedragen kan worden. Naturel vier gaats-knoopen worden ook hierop voor sluiting en versiering aangebracht Corry Brena. In het vreemde land. De heer Van Bemmel bevindt zich voor het eerst van zijn leven in Parijs en het ergste wat hij daar ondervindt is, dat nou ook iedereen zonder uitzondering Fransch spreekt van den oudsten man tot het kleinste kind. En hij verstaat het niet! Het vergalt hem alle andere schoons dat er Ivoor den vreemdeling inderdaad te Parijs waar te nemen valt 1 Zoo verloopt de eerste dag. Van Bem mel is erg uit zijn humeur. Maar des morgens wordt hij wakker door het luidruchtig kraaien van een haan. Verheugd springt hij uit zijn bed en roept uit: De hemel zij gedankt! Daar is er dan tenminste één in dat af schuwelijke Parijs, die fatsoenlijk Hol- landsoh spreekt! „Toevallig" Winkelier: Op welken naam moet ik het gekochte schrijven, mijnheer? Heer: Mijn naam is Steen. Winkelier: O, dat ia toevallig we hebben hier nog 'n klant van dien naam, Dr. Steen. Is u misschien toevallig fa milie van dr. Steen? Heer: Toevallig niet Winkelier: Kijk, dat is toevallig.... Dus dan heet u maar toevallig „Steen" van uw achternaam en heelemaai niet omdat u familie zou zijn van Dr. Steen. In den Gemeenteraad. De gemeenteraad van Moeren was ver gaderd. Na afdoening van de punten der agenda, sprak de burgemeester: Mijne Heeren op het oogenblik is aan de orde punt E., het maken van een muur rondom de nieuwe gemeente-begraaf plaats. Wie wenscht hierover het woord? Ik, mijnheer de burgemeester, sprak een raadslid. Ik ben er finaal tegen om daar 'n muur te bouwen. Ik zou niet we ten waar het goed voor was. 't Is reine geld weggooierij! Iemand die buiten het kerkhof staat zal er zeker niet op wil len en die er op liggen zullen nooit pro- beeren om eraf te komen. Dus - waar om zullen we 'n muur bouwen?.... Hetzelfde lot De echtgenoot van een vrouw, die be kend was om haar buitensporige weelde aan bontwerk, had eens een akeligen droom. Hij ontmoette n.1. in een bosóh een zonderling gezelschop van dieren, die hem op alle mogelijke manieren trachtten te naderen. Het waren verschil lende vossen, een bever, marters enz. Eindelijk waren ze bij hem en het bleek dat de dieren allen zonder onderscheid gevild waren. Hij stond verbaasd stil en ne bever 8P_ Wij zijn allen gevild mijnheer voor het kostbare bontwerk van uw vrouw. Toen glimlachte de man weemoedig en Arme dieren bet Is mij precies zoo gegaan! Zinsbegoocheling. Oud vrouwtje (dat sinds den laatsten tijd erg doof geworden is): Het la toch al te gek.... In mijn vroegeren tijd, toen zongen alle vogeltjes dat 't n lieve lust was.... Tegenwoordig gapen ze al leen nog maar, Ten einde raad. De vader zag de oudste van zijn onge huwde dochters lang aan. Llze, zei hij ten slotte, de jonge Smit heeft je nu al ongeveer zeven maanden het hof gemaakt, nietwaar? Ja vader, zei Lize. Nu, zei de vader, als hij vanavond komt en om je hand vraagt, zegt hem dan dat hij met mij moet spreken, begre pen? Ja, glimlachte Lize maar als hij mij nu eens niet vraagt? Zeg hem dan, antwoordde de vader, dat ik hem spreken moet Naïef. Haar vriendin: Geloof JU wel eens aan sprookjes? Zij: Nee; maar mijn man denk van wel! De litteraire ouden. „Maar vader," zei de jonge poëet „dich ters worden geboren, niet gemaakt" „Dat kan wel wezen," vond z'n vader, „en schrijf zooveel nonsens neer als je wilt, maar beleedig je moeder en mj(j niet!" DE KABOUTER DIE ALTIJD ZONG. Er was ereis een kabouter, een heel erg vroolijke kabouter. Hij was zóó vroolijk, dat h^j altijd zong, als hij tenminste niet eten of slapen moest. Eiken dag liep hij in het Wilde Woud. Dan zong hij allerlei liedjes, zachte en luide, ernstige en vroo lijke. Zonder ophouden zong hij den heelen dag door en soms zelfs een deel van den nacht erbij! De vogels en de andere dieren, de elfen en kabouters, die ook in het Wilde Woud woonden, vonden het heelemaai niet pret tig, steeds maar de stem te hooren van dien al te zanglustigen kabouter. Op zekeren dag gingen allen naar het kleine holletje in een boom, waar de al te zanglustige kabouter woonde, en vroe gen hem heel beleefd of hij alsjeblieft een klein beetje zijn zanglustigheid wilde be dwingen. Maar de kleine plaaggeest lachte, dat hij schaterde en riep uit: „Ik zal net zooveel zingen, als ik zelf wil!" „O, heel goed," antwoordden de vogels en de andere dieren, de elfen en de kabou ters: „Heel goed. Dan zul je wel eens zien, wat er gebeurt." En ze gingen weg, om te beraadslagen hoe ze den zanglustigen ka bouter zouden straffen. Dien dag huppelde en sprong de zang lustige kabouter door het Wilde Woud. Hij zong luider dan ooit te voren. Hij zong en zong en gunde zich zelfs geen tijd, om te eten. Laat in den avond' stond hij stil onder den boom, waarin de Houtduiven woonden. Moeder Houtduif had juist met veel moeite de twee baby-duifjes ln slaap Eekoerd. En daar kwam die ondeugende abouter ze weer wakker zingen. „O, o," zuchtten alle vogels en andere dieren, alle elfen en kabouters: ,,'t Is toch wat te zeggen." Maar de al te zanglustige kabouter trippelde, vroolijk zingend, huis waarts. Hij was moe geworden van al het zingen en springen. Nadat hij zijn dennen naalden-soep had gegeten, begaf hfj zich ter ruste. Nauwelijks lag hij ln zijn mos bedje onder zijn blader-dekentje, of hij viel in een diepen slaap. Plotseling in het hartje van den nacht werd hij met schrik wakker. Hij vloog overeind. Wat was dat voor vreese lijk lawaai daar bulten? Alle soorten van geluiden, die nog ooit ken nu wild dooreen. Het was een ver in het Wilde Woud gehoord waren, klon- schrikkelijk concert! „Lieve help," zei de al te zanglustige kabouter. „Wie zou dat doen?" Hij liep naar het raam, trok het gordijn open en keek naar bulten. Daar Btonden in het maanlicht alle vogels en andere dieren, alle elfen en kabouters uit het Wilde Woud met wijd open monden zoo luid te zingen, als ae maar konden. De al te zanglustige kabouter stiet het raampje open en schreeuwde: „Hou jullie alsjeblieft op, lk kan niet slapeni" „Jij hield vanochtend ook niet op, toen wij het je gevraagd hebben," antwoordden de zangers. En meteen begonnen ze nog harder te zingen dan te voren. Dat duurde zoo een heel uur. De al te zanglustige ka bouter sloot het raam stijf dicht, stopte zijn vingers ln de ooren en probeerde weer te slapen, maar het lawaai was al te heftig. Het leek den kabouter toe alsof het ge zang al uren had geduurd. Eindelijk, ein delijk hield het op. Hé, wat heerlijk was nu de stilte van het Wilde Woud. De al te zanglustige kabouter grinnikte van tevredenheid. Nu kon hy tenminste weer slapen. Maar voor hij ln slaap riel, dacht hij nog even: „Ik zal toch ln het ver volg niet weer zoo de stilte verstoren met mijn Esngluattgheid." Z©1*

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1925 | | pagina 12