geen vergadering. OE HEID VAN „DE HOUTEN BRUG" Sfcwssra,s al,Es Evangelisatie PALMSTRAAT. Evang. Zangkoor, Ier. Kerk. Bestelt Uw drukwerk bil C. DE BOER Jr. Dansclub „H. R. C.". door E. P. BELL (Nadruk verboden). hem 'w., eenLBhoC"7 'H J.iet 200; in TELEGRAFISCH WEERBERICHT naar waarnemingen verricht In den mongen van 26 November. Medegedeeld door het Kon. Nederlandach Meteorologisch Instituut te De Bilt. Hoogste stand 766.0, Vestmanör. Laagste stand 740.4, Skagen. Mail voor Hr. Ms. onderzeeboot „K XP. Naar O o 1 o m b o80 November, laatste busllchting Hoofdkantoor 9.80 a., stads bussen lichting 1. De na de verzending op 80 November ter post bezorgde correspondentie wordt, voor zoover daarop geen plaats van be stemming ls aangegeven, naar Batavia gezonden. VERGADERINGEN, VERMAKELIJK HEDEN, ENZ. Zaterdag 28 November. Pinksterfilm A. J. O., Scala-biosooop 8 u. Maandag 80 November. Soirée Voetbalver. Helder, Casino 8 uur. Dinsdag 1 December. Uitvoering Onderafd. Zangver. .Morgen rood", Casino, 8 uur. MARINE (bevordering) Met 24 November 1925. Sergt. konst. W. A. Gohren Korp. konst. L. Popp Met 29 November 1925. Schipper J« J* Goeman Met 30 November 1925. tot konstabel maj. sergt. konst. opperscblpper. Matroos le klasse ld. Matr. schrijver ld. Matr. kok H. O. Wittekamp J. A. Verbeek L. O. Vermeijden J. A. Riksman J. G. Jansen F. P. Reinderts Met 1 December 1925. Korp. torpedom. J. J. J. Breebaart ld. W. Komijn Kwartiermeester J. J. M. A. Rombout kwartierm. ld. id. korp. schrijver, id. korp. kok. serg. torpedom. id. bootsman. HEDENAVOND DIENSTPLICHT. Inlevering van rijksgoederen. Schaftuur in het wachthuis. Hamers, ▼ijlen en draaibank waren in rust. Ver spreid door het reusachtige gebouw, dat ook als loods voor de locomotieven dienst deed, waarvan er enkele op de draaischij ven stonden als geweldige monsters, aten de arbeiders gretig hun boterhammen op. Alleen of in groepen zaten zij in sme rige werkpakken, blootshoofds, de elbogen op de knieën gesteund, zwijgzaam en nadenkend te eten. Onder hunne voeten was de smerige ▼loer, vet van de olie; boven hunne hoofden een ondoordringbare sluier van dikken rook, die er altijd bleef hangen. Zoo be smeurd waren de ramen, dat er maar heel weinig licht uit de zonnige wereld buiten naar binnen drong. Hier en daar stonden koperen oliekan nen, blikken wagensmeer, vettige banken. Op de oppervlakte van het water, dat in de putten onder de machines stond, dreef een dik vlies van groenige olie. De grond was bestrooid met vettig poetskatoen. Uit de verte kwam het gepuf, gebons en gefluit van rangeerende treinen. In het gedeelte waar de sneltreinloco motieven stonden was nog een raam groot, ruim en schoon, zonder v'ekken. Éen bundel licht kwam er doorheen, die op een geweldige locomotief met „No. 6" op de nummerplaat straalde. Lang, smal en vervaarlijk hoog was dit gevaarte, goed geschikt om den feilen wind te klieven. De lampen, de rookpijp, de stoomkap, de vei ligheidskleppen, de dubbele drijfwielen, iedere stang en staaf, ieder stukje koper, het was alles glimmend gepoetst en de ma chine was zoo goed verzorgd als een trot- sche koning door een ervaren kamerdienaar xou verzorgd worden. Op een kleinen afstand van deze locomo tief was een man alleen, zwijgzaam bezig; zijn haar was mooi blond, zijn oogen waren blauw; hij zag er frisch uit en had het ge zicht en de manieren van een jongen. Hij was flink gebouwd, lang, met breede borst en groote handen; hij was in harmonie met de atmosfeer van kracht om hem heen. Vóór den jongen man stonden, omgeven door een ruwe lijst twee schilderijen, tegen kleine trapjes gesteund. De eene was klaar- blijke'ijk juist klaar, het was een olieverf schilderij, die No. 6 voorstelde. Het an dere, waarin juist vorm en uitdrukking begonnen te leven onder de handen van den kunstenaar, werd eveneens een beeld van de groote locomotief; het eerste doek stelde de locomotief voor, zooals die in de loods stond, maar het andere beeldde de machine, zooals die door den donkeren nacht daver de door een heuvelachtig dicht-begroeid landschap, door een kleine bocht op een ouderwetsche houten brug aan Plotseling, op het geluid van een diepe zucht, keerde de blondharige artist, die verzonken was in zijn beschouwing van licht en schaduw, van kleur en lijn, zich om. Vlak bij hem stond een zware man met iangen baard en £ikke wenkbrauwen naar de twee doeken te kijken. Hij had zijn hoed in zijn hand, en veegde zijn forsch gezicht met een zijden zakdoek af. Zijn haar was dik gekruld, zijn oogen, blauw als die van een schilder, keken vroolijk en opgewekt onder de zwaarbehaarde wenkbrauwen uit. „Dat noem ik grootsch werkt" zei hij beslist. De artist was sprakeloos. In de eerste plaats was hij een beetje geschrokken en in de tweede plaats kende hij en als dui zenden van zijn makkers, vreesde hij dezen forschen man met het krullende haar en de blauwe oogen in het machtige gezicht. Korlow Crawford was de naam van dezen man; „Curly" Crawford, of „De oude Curly" noemde het leger ondergeschikten dezen man gewoonlijk als hij niet in het gezicht was. „De oude Surly" was niet al leen directeur-generaal van de spoorweg maatschappij, maar ook een krachtige, vast beraden persoonlijkheid. Van poetser was hij opgeklommen. Een echt genie, die nooit zijn oorspronkelijkehoedanigheden verlo ren had en die van al de leden van de maat schappij del alomtegenwoordige was, mees terlijk in al zijn werk en nooit vermoeid. Er was geen man bij de geheele maatschap pij, die hem niet van gezicht kende en dui zenden hadden de macht gevoeld, die zijn veelomvattende taak erl zijn persoonlijkheid hem hadden geschonkea „Hoe kom jij hier verzeild?" vroeg de Oude Curly. „Ik ben hier altijd bezig, als mijn ma chine in de loods is", antwoordde de jonge schilder. „Jouw machine? Ben je dan een employé van de maatschappij?" „Ja, mijnheer; ik ben de stoker op de No. 6". Oude Curly's rimpels en wenkbrauwen trokken zich samen tot er van zijn oogen niets meer te zien was. „Ben je dan alleen maar een amateur- schilder? „Ja, mijnheer". „Hoe heet je?" „Byers Dick Byers.' „Byers? Ik heb een man gekend, die Byers heette. Hij kwam bij de ontploffing om bij de Pijnboomen-bocht." „Dat was mijn vader, mijnheer." „Nee toch?" riep de Oude Curly uit, terwijl hij den jongen man aanstaarde, ern stig en nadenkend. „Ja", gaf hij tenslotte toe; jij lijkt op Byers, den besten machinist, dien wij ooit in onzen dienst hadden, Als ik je beter aangekeken had, zou ik je her kend hebben. Ik zal nooit je vaders ster- ken, voorlijken mond vergeten. Arme kerel Hij had er van kunnen afspringen als hij gewild had, net als de stoker." „De Oude Curly" liet zijn oogen gaan naar de onafgewerkte schets van de loco- ®tief. „Dat zijn niat enkel lijnen' ging hij ▼•ort, „dat is lava*. Kijk naar dien rook, die in horizontale lijn uit de pijp opgestuwd wordt. Kijk naar die vliegende wielen en naar dien wilden gloed in de duisternis. Zie hoe hij hijgt, hoe hij slingert, hoor hoe de machinisten met donderende stem over de baan roepenl Weet je, jongen" ter wijl hij zich naar den schilder keerde „ik heb een zoon gehad en hij was ook ar tist. Verleden jaar is hij aan longontsteking gestorven. Het ging zoo gauw, dat, hóewei ik met een extra trein van den anderen kant van de lijn kwam, hij gestorven was, voor ik thuis kwam. Mijn jongen kon schit terend teekenen, maar ik geloof niet, dat hij zoo zou kunnen schilderen als jij. Waar kom je vandaan?" „Ik ben achter7 de heuvelen bij „de Hou ten Brug" geboren." „Zoo. En leeft je moeder nog?" „Ja, mijnheer." „Woon je bij haar?" „Ja als ik vrij ben.'" „Waar woont zer' „Natuurlijk kent U den grooten grijzen molen bij de Houten Brug?" „Dat spreekt vanzelf." „Misschien herinnert U zich dan ook een klein groen houten huis aan den over kant van de rivier?" „Zeker." „Daar wonen we." „Lieve Deugd!" mompelde de Oude Curly nadenkend. „Hoe dikwijls heb ik daar niet in de bosschen in die buurt ge jaagd, gevischt en geroeid en gezwommen. Ik moet verscheidene malen vlak bij jelui deur geweest zijn. Eens op een nacht heb ik in den grijzen molen geslapen. Zou er wel een mooier plekje op aarde zijn dan bij de Houten Brug? Vertel me eens, jongen, ben je op de teekenacademie geweest?" „O, nee, mijnheer." „Heb je wel eens plannën gehad?" „O, ja dikwijls maar De fluit gilde, het spektakel in het wacht huis begon weer en Dick Byers ging gauw zijn penseelen en andere dingen opbergen. Iemand kwam met een dringende bood schap bij den directeur en toen de kunste naar-stoker opkeek, zag hij, dat de Oude Curly zich wegspoedde tusschen de glim mende locomotieven en de vettig uitziende mannen. Het landschap bij de Houten Brug lag in de rust van den avond. Voor Jennie Byers, de moeder van Dick Beyers, kunstenaar-stokére was het de avond van een vreemden, gelukkigen dag; zij was van haar wekelijkschert gang naar de markt, waar zij haar boter en eieren ver kocht, teruggekomen met zooveel geld, dat zij de som, die zij eenmaal wenschte bij el kaar te zien, bijeen had. In zilvergeld had zij hem bij stukjes en beetjes bijeenge gaard, later gewisseld voor bankpapier en weggestopt in den stijven omslag van haar bijbel. Want juffrouw Byers, zoo modern ze er ook uitzag, was ouderwetsch van op vatting en ze vond haar Bijbel een bij uit stek geschikte plaats voor het opbergen van de vruchten van haar moeizamen arbeid. Met een veelbeteekenend en vriendelijk glimlachje sloot juffrouw Byers het groote boek, zette het weer op de plank in een hoek van de kamer, en ging weer naar de tafel terug, waarboven de lamp gezellig brandde. „Nu", overpeinsde zij, „komt de groote verrassing. Ik zal het Dick vertellen, als hij morgen thuiskomt." Ze zag er beter uit dan ooit te voren. In haar eenvoudige kleeding kwam haa,r figuur zeer slank uit, en haar fijn gezicht had toch een flinke uitdrukking, haar oogen waren van een dieper blauw dan die van haar jongen. Individualiteit, denken, geloof, werk, zelfopoffering, een critisch en ver standig oordeel, een natuur, innerlijk trotsch en gevoelig voor wat eerlijk, mooi en rechtvaardig is dit alles scheen dui delijk te spreken uit het voorkomen van deze eenvoudige weduwe, moeder van een begaafden zoon. Spaarpenningen van tien lange jarenl Nu zou haar jongen-toch zijn werk aan het spoor kunnen opgeven. Wat een ver driet, wat een angst had zij uitgestaan sedert hij die betrekking had! „Vroeger of later, Dick", had ze gezegd, wordt ieder, die bij het spoor werkt, ge dood of verminkt." „Och, nee, moeder; soms eens een en kele man. Wat wij overgehouden hebben is niet voldoende voor ons. U hebt genoeg voor mij gedaan. Ik moet aan 't werk. Ik zal met schilderen doorgaan; mogelijk kan ik later mijn schilderijen verkoopen. Dan kom ik terug en zal verder gelukkige jaren samen met U hebben met U, aan wie ik alles dank, U, die meer voor mij bent geweest dan wie ook. Dus, moeder, mijn besluit is genomen, dat/U en ik, zoolang als wij leven, onzen gouden band van ka meraadschap bij de Houten Brug in eere zullen houden." Nu kon haar jongen dat baantje opge ven! Nu zou haar jongen tenminste de kans krijgen, want de totale som van haar verdiensten was niet zoo héél groot. Toen juffrouw Byers naar den schoor steen keek, zag ze, dat de kleine wijzer van haar rozenhouten klok al bij de tien stond. Om tien uur, of iets er voor schoot Dick's trein iederen avond als een meteoor over de Houten Brug heen. Dick groette zijn moeder altijd als hij voorbijkwam, net als vroeger zijn vader deed. Toen keek niet alleen een slanke, bezorgde vrouw, maar ook een kleine jongen, voor wien die groote locomotief een wonder was, naar den pas- seerenden trein. Als de locomotief bij de Houten Brug kwam, werd de deür van de oven geopend en de roode gloed beseheen een besmeurd, maar glimlachend gezicht en een gespierde hand wuifde in de duis-, ternis. Nu was het gerimpelde gezicht ach ter het vuur verdwenen en had plaats ge maakt voor een blozend jong gelaat onder 'een massa krullend haar. Maar juffrouw Byers zag niet alleen het jonge gezicht; maar daarachter zag zij duidelijker dan vroeger ook het grijze gezicht. Toen ze de lamp omlaag gedraaid had, ging juffrouw Byers de kamer door naar de open deur, ze ging naar buiten en stond blootshoofd» en zonder iets omgeslagen te hebben in de lieflijke koelte van den zomer nacht. Boven op den kleinen heuvel, vlak bij, stond een heele dikke beuk. De vrouw ging er onder staan. Het gras, waarop ze stónd, was droog en hard. De bladeren van de dikke beuk en van alle boomen in den omtrek waren bruin en omgekruld door de zon. Beneden haar lag de rivier, die bij de molen dieper en breeder werd en die de majestueuze sterrenhemmel weerspiegelde. Als een groote schaduw lag daarover, som ber, duister en romantisch, de Houten Brug uitgestrekt, een stevig en schilder achtig overblijfsel van vóór het stalen tijd perk. Aan de andere zijde ervan stond vaag en groot de grijze molen; het geweldige waterrad was in rust, de waterval ruischte sonore muziek in de stilte van den wijden zomernacht. Onzegbaar lieflijk was dit alles voor Jennie Byers. Het gras, de bladeren, de rimpeltjes en sterrelichten in de rivier, het melodieuze gemurmel van den waterval. De gelukkigste jaren van haar leven kwamen haar voor den geest. Hier had ze een moe dig man liefgehad. Hier had ze den kun stenaar in haar jongen ontdekt. Weer zag zij haar wakkeren jongen naast zich zitten, die de lucht en het water gadesloeg, het vliegen van de vogels en haar telkens op merkzaam maakte op schoonheid, die zij tevoren nooit ontdekt had. - Wat een vreemde, wilde jongen was hij toch! Als hij vermoeid was van kijken en pra ten, kon hij in het bosch vliegen en voort hollen als een verschrikte ree, en tenslotte weer te voorschijn komen, warm en lachend, met gebroken takken in zijn handen en groote krabben over zijn gezicht. Dan gooide hij zijn kleeren uit en dook in het diepe water. Haar hart klopte dan in haar keel, maar later veranderde haar angst in verrukking als de jongen dreef en zwom, op zijn rug of op zijn buik, zich omdraaide, dook of sprong en zij zijn vlugheid en kracht bewonderde. Plotseling werd juffrouw Byers uit haar droomen opgeschrikt door de gedachte, dat het al lang over tienen moest zijn. Wat was er met Dick's trein gebeurd? „Niets", zei ze tot zichzelf. „Hij is wel eens eerder laat geweest." Terwijl ze rustig naar de vage omtrek ken van den molen keek en naar het spat tende water van den waterval, werd haar aandacht getrokken door een grappig flik kerend lichtje. Eerst zag ze het te'kens ver dwijnen; ze dacht dat het een vuurvlieg was. Maar, toen kwam het weer, telkens weer en was het niet meer zoo onzeker. Ze dacht aan illuminatie. Waren daar arbei ders, die met lantaarns werkten? De don kere vorm van den molen werd verlicht door heldere strooken. Aan den anderen kant van het water scheen recht in Jennie's oogen een reeks vlammen. Door de ramen was duidelijk het ruwe getimmerte in den molen waar te nemen. Het gesprankel van het water van den waterval, dat opspatte en zich verspreidde, leek wel een gewaad van juweelen. Twee verschillende geluiden nu dat van het vallp~.de water, en dat van een nieuwe geweldige kracht, die zich baan brak als een opkomenden storm. Wild, verbijsterd, staarde juffrouw Byers in het rond. Alles had een spookachtige en. schitte rende aanblik. Boomtfn, heuvelen, water, zelfs de lucht was rood! Een oogenblik was het op dien eenzamen heuveltop doodstil. Toen, een onderdrukten snik, een hart- verscheurenden schreeuw, en aan den voet van de dikke beuk lag een beweginglooze gestalte. Dick Byers had het geweldige vuur van „No. 6" gevoed, smeet de dikke stalen deur dicht, en stond in het midden voor den oven, de schop in de hand. Omdat de nacht-express door een goe derentrein opgehouden was, vloog deze nu met een dolle vaart op zijn maximum sneU heid. Een gloed, een gesis, een gehijg. „No. 6" schoot door de tunnels heen en door zwarte ravijn als een verschietende ster. „Dick!" schreeuwde plotseling de ma chinist, terwijl hij over de baan staarde. „Zie je daar geen vreemd dicht, daarginds boven de boomen uit, voorbij de krom ming?" Terwijl Dick een oogenblik zoekend keek, draaide Dick zich om, gooide de schop van zich af en sprong boven op de hoog opgeladen kolen in den kolenwagen. Boven het dak van de locomotief uit, de handen boven zijn oogen, terwijl hij stevig stond in den huilenden wind, dien over de locomotief heen streek. ,,Ik ben een boon als ik weet wat dat is", zei hij, terwijl hij weer omlaag sprong naast de machine. „Het ziet er uit als de lichten boven een stad", meende, de machinist. „Ja, maar dat kan niet. We zijn de Hou ten Brug nog niet gepasseerd." Een minuut later reed de No. 6 de bocht door en had het lange rechte eind naar de rivier voor zich. Op hetzelfde oogenblik, met een soort zenuwschok vielen de handen van den machinist zwaar op de hefboomen. De locomotief donderde 'vooruit. De trein scheen zijn vaart te verdubbelen. Oorver- doovend spektakel rees op uit de krakende wielen.en de knarsende kop uit den kolen wagen als een moorddadige fusillade. Het stof, dat van alle kanten opgezweept werd, drong door tot in de cabine. De lucht werd zoo dik dik van stof van de kolen en stof van de aarde dat de twee mannen er ternauwernood doorheen konden zien en als rampspoedige reizigers met pijnlijke oogen als door een sneeuwstorm in de ber gen voor zich uit staarden. Opgezweepte angstgeluiden drongen tot hun door. Was het een aardbeving, een tornado? Bliksemsnel ontdekten zij, wat ze nog nimmer voor mogelijk gehouden zouden hebben, dat de Houten Brug van begin tot eind één laaiende vlammenmassa was Dick Byers sprong naar het raampje. Toen hij zoover hij kon eruit leunde, zag hij niet alleen de brandende brug, maar rechts ervan het nog brandende geraamte van den molen en groote zwart gebrande grasvlakten ervoor uitgestrekt. Van stop pen was bij deze vaart geen sprake meer. Ze werden als door helsche machten het vuur ingedreven. „Spring er af!" schreeuwde de machi nist. Wat hij zag kwam den jongen man als een betoovering voor, waaruit hij zich niet kon losmaken. „Spring!" herhaalde de schorre angst- stemstem van den machinist. Geen spier bewoog hij. De oudere man keek naar zijn kameraad, verbaasd en mede lijdend. „Dick, spring je er niet af?" Geen woord, geen beweging. De machinist sprong naar voren, greep de stoker bij zijn schouders, en probeerdte hem van zijn plaats te trekken. De lange groote gestalte stond onbeweeglijk. „Dick" de stem van den machinist sidderde van geweldige angst „wij heb ben alles gedaan wat menschen mogelijk is. Spring!" Wellicht sprak tot en jongen man een stem uit een zeker moment van het verleden. Wellicht werden in dit noodlot zware oogenblik zijn verstand, zijn wil vastgehou den door een onbewuste herinnering aan den ramp -nacht bij de Pijnboomenbocht, toen een andere man van de Houten Brug niet had geweten wat het beteekent zijn post te verlaten. Door het raam recht vóór hem, zag hij alleen de vlammende lijnen. Hij week niet af van de richting die zijn plicht hem gebood te gaan omdat plichtsbesef en vertrouwen, diep vastgeklonken in zijn karakter, de uitingen waren van een vast eloof, van dé principes der eeuwigheid in te gebeurtenissen en bedreigingen van het aarasch bestaan. Springt" Het was de laatste, wanhopige roep. Een voorbijvliegende schaduw en hij was weg. Toen en toen eerst bewoog Dick Bijers zich. Met een diepe schok realiseerde hij zich dat hij alleen was dat alles van hem afhing. Het verantwoordelijkheidsgevoel maak te hem duizelig. De gedachte aan die*lange rij wagens, vol met menschelijk leven was als een verpletterend gewicht. Een seconde lang greep hij^ijn hoofd vast tusschen zijn handen. Toen schoot hij wit als een bezetene, als een die spoken afwendt. Die poging scheen hem opnieuw kracht te geven. Zijn oogen verloren hun pijnlijke uitdrukking werden groot-open door het vaste doel dat hij nu zag. De vuurpoel ontgaan konden zij niet meer; en door gaan was de eenige, minimale kans op redding. Een electrische vonk werkkte haast niet vlugger dan Dick Bijers toen hij het gevoel van zwakte en wanhoop ver'oren had. Eén sprong, en hij was aan het andere eind van de cabine en had de hefboomen van den machinist te pakken. De luchtremmen worden losge maakt, de stoomklep wijd open gezet en met een geweldig gedonder schoot de „No. 6" in den vurigen muil, die de Houten Brug nu geworden was. De kans van den dobbelaar een nedL,JI Prtloo™aamhcid, die eerst dan ruiten voor hem en »)rjj Het lokkende vuur',;' cabine, schoeide zijn ,'n -e haar, zijn handen en zijn fc eiT z!Jn buis gloeien. Mies scheien W' zwaafen. uzelen <n te De spanning, die hij voelde, hij het geknetter van al dat brandei.' oe" om zich heen hoorde, op zijn hoogt.K Door de spleten van zijn oogleden zhÜ?j.' telefoonpalen afbreken en vallert door V. rookkolommen heen. De beuketoppen op dè heuvelen leken ontoegankelijke torens. Blauwe en zwarte rook steeg op, verblindde zijn oogen, sak in zijn neusgaten en keel, drukte hem op de longen Er ging een uur, een eeuw voorrbij Waarom nóg niet de groote plons in het water? En toen kwam de groote plons niet in het water, maar in een wonderlijke we reld van stilte en koelte. Het vreeselijke gedaver was verdwenen met de snelheid, waarmede schawuwen voor de zon ver dwijnen. Het-vuur lekte niet langer om den wand van de cabine heen, stelde Dicks uithoudingsvermogen niet langer op de proef. De jonge man, die nu zijn hefboomen even verliet, keek vluchtig naast, zich, aan zijn linkerkant ruischte het sombere bosch, aan zijn rechterzijde sliep het door sterren beschenen dal. Dick Byers keek achter zich. Hij krtip- perde met zijn verschroeide oogleden en keek weer. Toen zette hij de remmen stevig aan. Alle wagens waren ongedeerd door het vuur gekomen. De trein was veilig 1 Zonneschijn op boomen en bloemen. I „Heerlijk om te zien dat het U zoi goed gaatl" riep de oude Curly uit, ter wijl zijn gezicht van vriendelijkheid straalde. Hij keek naar Jennie Byers, wier gezicht nog de pijnlijke sporen van den angstnacht droeg. „Ik blijf maar een oogenblikje, hoor. Ben alleen maar ge komen om u te zipn u en die blonde jongen van u, die de wereld verstomd deed staan bij de Houton Brug. En hebt u van het Dick Byersfonds gehoord? Het loopt in de duizenden; het lijkt wel of er geen eind aan komt. Maar hoe'groot het ook wordt, ik zal het verdubbelen, hoor. Mijn jongen, die kunstenaar was, juffrouw Byers, is gestorven. Geweldig groot zal miin vreugde zijn alé ik doen mag wat ik kan .om uw jongen, die ook kunstenaar is, op het toppunt van zijn roem te brengen. Nee! Geen bedankje». Geen woord hoor! En huil niet!" Verwachting: Matige, wellicht tijdelijk krachtige Westelijke tot Noordelijke wind, betrok ken1 met «pklarinigenl tot half bewolkt, waarschijnlijk nog eenige sneeuw- of hap gelbuien, iets 'kouder. Id. Heden overleed onze lieve Moeder Mejuffrouw 8. da Klerk, in den ouderdom van 89 jaar. J. P. KOOPEN—Smit. J. M. SMIT. Enkhuizen, 25 Nov. 1925. Eenige en algemeene ken nisgeving. Voor de vele blijken van deel neming, betoond by het over ïyden van myn besten Vader, C0RNELI3 OUDE, Weduwnaar van Geebtbdtda Camelia Blom, betuig ik mijnen hartelljken dank. Den Burg, Texel, November 1925. C. G. GUDE. By ons ▼ertrek uit Helder, Vrienden en Bekenden onze hartelijks groeten. Familie ROOKER, Koekoekstraat 19, Amsterdam. Zondagavond DANSEN in Thalla. ZONDAG, v.m. 10 uur Da. L. W. ERDMAN, van IJmniden. Gebouw Middenstraat DINSDAGAVOND 8 UUR LEESBIBLIOTHEEK. LUTHERSCHE KERK. Zondag 29 Nov., 'a morgens 10 uur: Pro». Dr. W. J. PONT, van Bussum. Zendlngs-Zondag. HET BESTUUR. In opdracht van den Minister van Oorlog roept de Burgemees ter van HELDER de gewone dienstplichtigen der landmacht van de lichting 1910 en van oudere lichtingen op, om da aan hen verstrekte rijksgoe deren met uitzondering van bet zakboekje en van bet veld- zakboekje In te leveren, ▼oor zoover de inlevering van deze goederen niet reeds heeft plaats gehad. Deze inlevering moQt geschieden te Helder, in de Bouwzaal op de Kerkgraoht, op Maandag 7 December 1925, voormiddags 10 nur. Zie verder de publicatie ten Raadhnize. Helder, 26 November 1925. De Burgemeester, W. HOUWING.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1925 | | pagina 19