geen vergadering.
OE HEID VAN „DE HOUTEN BRUG"
Sfcwssra,s al,Es
Evangelisatie PALMSTRAAT.
Evang. Zangkoor, Ier. Kerk.
Bestelt Uw drukwerk
bil C. DE BOER Jr.
Dansclub „H. R. C.".
door
E. P. BELL
(Nadruk verboden).
hem 'w., eenLBhoC"7 'H J.iet 200; in
TELEGRAFISCH WEERBERICHT
naar waarnemingen verricht In den
mongen van 26 November.
Medegedeeld door het Kon. Nederlandach
Meteorologisch Instituut te De Bilt.
Hoogste stand 766.0, Vestmanör.
Laagste stand 740.4, Skagen.
Mail voor Hr. Ms. onderzeeboot „K XP.
Naar O o 1 o m b o80 November, laatste
busllchting Hoofdkantoor 9.80 a., stads
bussen lichting 1.
De na de verzending op 80 November
ter post bezorgde correspondentie wordt,
voor zoover daarop geen plaats van be
stemming ls aangegeven, naar Batavia
gezonden.
VERGADERINGEN, VERMAKELIJK
HEDEN, ENZ.
Zaterdag 28 November.
Pinksterfilm A. J. O., Scala-biosooop 8 u.
Maandag 80 November.
Soirée Voetbalver. Helder, Casino 8 uur.
Dinsdag 1 December.
Uitvoering Onderafd. Zangver. .Morgen
rood", Casino, 8 uur.
MARINE (bevordering)
Met 24 November 1925.
Sergt. konst. W. A. Gohren
Korp. konst. L. Popp
Met 29 November 1925.
Schipper J« J* Goeman
Met 30 November 1925.
tot konstabel maj.
sergt. konst.
opperscblpper.
Matroos le klasse
ld.
Matr. schrijver
ld.
Matr. kok
H. O. Wittekamp
J. A. Verbeek
L. O. Vermeijden
J. A. Riksman
J. G. Jansen
F. P. Reinderts
Met 1 December 1925.
Korp. torpedom. J. J. J. Breebaart
ld. W. Komijn
Kwartiermeester J. J. M. A. Rombout
kwartierm.
ld.
id.
korp. schrijver,
id.
korp. kok.
serg. torpedom.
id.
bootsman.
HEDENAVOND
DIENSTPLICHT.
Inlevering van rijksgoederen.
Schaftuur in het wachthuis. Hamers,
▼ijlen en draaibank waren in rust. Ver
spreid door het reusachtige gebouw, dat
ook als loods voor de locomotieven dienst
deed, waarvan er enkele op de draaischij
ven stonden als geweldige monsters, aten
de arbeiders gretig hun boterhammen op.
Alleen of in groepen zaten zij in sme
rige werkpakken, blootshoofds, de elbogen
op de knieën gesteund, zwijgzaam en
nadenkend te eten.
Onder hunne voeten was de smerige
▼loer, vet van de olie; boven hunne hoofden
een ondoordringbare sluier van dikken
rook, die er altijd bleef hangen. Zoo be
smeurd waren de ramen, dat er maar heel
weinig licht uit de zonnige wereld buiten
naar binnen drong.
Hier en daar stonden koperen oliekan
nen, blikken wagensmeer, vettige banken.
Op de oppervlakte van het water, dat in
de putten onder de machines stond, dreef
een dik vlies van groenige olie. De grond
was bestrooid met vettig poetskatoen. Uit
de verte kwam het gepuf, gebons en gefluit
van rangeerende treinen.
In het gedeelte waar de sneltreinloco
motieven stonden was nog een raam
groot, ruim en schoon, zonder v'ekken.
Éen bundel licht kwam er doorheen, die
op een geweldige locomotief met „No. 6"
op de nummerplaat straalde. Lang, smal en
vervaarlijk hoog was dit gevaarte, goed
geschikt om den feilen wind te klieven. De
lampen, de rookpijp, de stoomkap, de vei
ligheidskleppen, de dubbele drijfwielen,
iedere stang en staaf, ieder stukje koper,
het was alles glimmend gepoetst en de ma
chine was zoo goed verzorgd als een trot-
sche koning door een ervaren kamerdienaar
xou verzorgd worden.
Op een kleinen afstand van deze locomo
tief was een man alleen, zwijgzaam bezig;
zijn haar was mooi blond, zijn oogen waren
blauw; hij zag er frisch uit en had het ge
zicht en de manieren van een jongen. Hij
was flink gebouwd, lang, met breede borst
en groote handen; hij was in harmonie met
de atmosfeer van kracht om hem heen.
Vóór den jongen man stonden, omgeven
door een ruwe lijst twee schilderijen, tegen
kleine trapjes gesteund. De eene was klaar-
blijke'ijk juist klaar, het was een olieverf
schilderij, die No. 6 voorstelde. Het an
dere, waarin juist vorm en uitdrukking
begonnen te leven onder de handen van den
kunstenaar, werd eveneens een beeld van
de groote locomotief; het eerste doek stelde
de locomotief voor, zooals die in de loods
stond, maar het andere beeldde de machine,
zooals die door den donkeren nacht daver
de door een heuvelachtig dicht-begroeid
landschap, door een kleine bocht op een
ouderwetsche houten brug aan
Plotseling, op het geluid van een diepe
zucht, keerde de blondharige artist, die
verzonken was in zijn beschouwing van
licht en schaduw, van kleur en lijn, zich
om. Vlak bij hem stond een zware man met
iangen baard en £ikke wenkbrauwen naar
de twee doeken te kijken. Hij had zijn hoed
in zijn hand, en veegde zijn forsch gezicht
met een zijden zakdoek af. Zijn haar was
dik gekruld, zijn oogen, blauw als die van
een schilder, keken vroolijk en opgewekt
onder de zwaarbehaarde wenkbrauwen uit.
„Dat noem ik grootsch werkt" zei hij
beslist.
De artist was sprakeloos. In de eerste
plaats was hij een beetje geschrokken en
in de tweede plaats kende hij en als dui
zenden van zijn makkers, vreesde hij
dezen forschen man met het krullende haar
en de blauwe oogen in het machtige gezicht.
Korlow Crawford was de naam van dezen
man; „Curly" Crawford, of „De oude
Curly" noemde het leger ondergeschikten
dezen man gewoonlijk als hij niet in het
gezicht was. „De oude Surly" was niet al
leen directeur-generaal van de spoorweg
maatschappij, maar ook een krachtige, vast
beraden persoonlijkheid. Van poetser was
hij opgeklommen. Een echt genie, die nooit
zijn oorspronkelijkehoedanigheden verlo
ren had en die van al de leden van de maat
schappij del alomtegenwoordige was, mees
terlijk in al zijn werk en nooit vermoeid.
Er was geen man bij de geheele maatschap
pij, die hem niet van gezicht kende en dui
zenden hadden de macht gevoeld, die zijn
veelomvattende taak erl zijn persoonlijkheid
hem hadden geschonkea
„Hoe kom jij hier verzeild?" vroeg de
Oude Curly.
„Ik ben hier altijd bezig, als mijn ma
chine in de loods is", antwoordde de jonge
schilder.
„Jouw machine? Ben je dan een employé
van de maatschappij?"
„Ja, mijnheer; ik ben de stoker op de
No. 6".
Oude Curly's rimpels en wenkbrauwen
trokken zich samen tot er van zijn oogen
niets meer te zien was.
„Ben je dan alleen maar een amateur-
schilder?
„Ja, mijnheer".
„Hoe heet je?"
„Byers Dick Byers.'
„Byers? Ik heb een man gekend, die
Byers heette. Hij kwam bij de ontploffing
om bij de Pijnboomen-bocht."
„Dat was mijn vader, mijnheer."
„Nee toch?" riep de Oude Curly uit,
terwijl hij den jongen man aanstaarde, ern
stig en nadenkend. „Ja", gaf hij tenslotte
toe; jij lijkt op Byers, den besten machinist,
dien wij ooit in onzen dienst hadden, Als
ik je beter aangekeken had, zou ik je her
kend hebben. Ik zal nooit je vaders ster-
ken, voorlijken mond vergeten. Arme kerel
Hij had er van kunnen afspringen als hij
gewild had, net als de stoker."
„De Oude Curly" liet zijn oogen gaan
naar de onafgewerkte schets van de loco-
®tief. „Dat zijn niat enkel lijnen' ging hij
▼•ort, „dat is lava*. Kijk naar dien rook,
die in horizontale lijn uit de pijp opgestuwd
wordt. Kijk naar die vliegende wielen en
naar dien wilden gloed in de duisternis.
Zie hoe hij hijgt, hoe hij slingert, hoor hoe
de machinisten met donderende stem over
de baan roepenl Weet je, jongen" ter
wijl hij zich naar den schilder keerde
„ik heb een zoon gehad en hij was ook ar
tist. Verleden jaar is hij aan longontsteking
gestorven. Het ging zoo gauw, dat, hóewei
ik met een extra trein van den anderen
kant van de lijn kwam, hij gestorven was,
voor ik thuis kwam. Mijn jongen kon schit
terend teekenen, maar ik geloof niet, dat
hij zoo zou kunnen schilderen als jij. Waar
kom je vandaan?"
„Ik ben achter7 de heuvelen bij „de Hou
ten Brug" geboren."
„Zoo. En leeft je moeder nog?"
„Ja, mijnheer."
„Woon je bij haar?"
„Ja als ik vrij ben.'"
„Waar woont zer'
„Natuurlijk kent U den grooten grijzen
molen bij de Houten Brug?"
„Dat spreekt vanzelf."
„Misschien herinnert U zich dan ook
een klein groen houten huis aan den over
kant van de rivier?"
„Zeker."
„Daar wonen we."
„Lieve Deugd!" mompelde de Oude
Curly nadenkend. „Hoe dikwijls heb ik
daar niet in de bosschen in die buurt ge
jaagd, gevischt en geroeid en gezwommen.
Ik moet verscheidene malen vlak bij jelui
deur geweest zijn. Eens op een nacht heb
ik in den grijzen molen geslapen. Zou er
wel een mooier plekje op aarde zijn dan bij
de Houten Brug? Vertel me eens, jongen,
ben je op de teekenacademie geweest?"
„O, nee, mijnheer."
„Heb je wel eens plannën gehad?"
„O, ja dikwijls maar
De fluit gilde, het spektakel in het wacht
huis begon weer en Dick Byers ging gauw
zijn penseelen en andere dingen opbergen.
Iemand kwam met een dringende bood
schap bij den directeur en toen de kunste
naar-stoker opkeek, zag hij, dat de Oude
Curly zich wegspoedde tusschen de glim
mende locomotieven en de vettig uitziende
mannen.
Het landschap bij de Houten Brug lag
in de rust van den avond.
Voor Jennie Byers, de moeder van Dick
Beyers, kunstenaar-stokére was het de
avond van een vreemden, gelukkigen dag;
zij was van haar wekelijkschert gang naar
de markt, waar zij haar boter en eieren ver
kocht, teruggekomen met zooveel geld, dat
zij de som, die zij eenmaal wenschte bij el
kaar te zien, bijeen had. In zilvergeld had
zij hem bij stukjes en beetjes bijeenge
gaard, later gewisseld voor bankpapier en
weggestopt in den stijven omslag van haar
bijbel. Want juffrouw Byers, zoo modern
ze er ook uitzag, was ouderwetsch van op
vatting en ze vond haar Bijbel een bij uit
stek geschikte plaats voor het opbergen van
de vruchten van haar moeizamen arbeid.
Met een veelbeteekenend en vriendelijk
glimlachje sloot juffrouw Byers het groote
boek, zette het weer op de plank in een
hoek van de kamer, en ging weer naar de
tafel terug, waarboven de lamp gezellig
brandde.
„Nu", overpeinsde zij, „komt de groote
verrassing. Ik zal het Dick vertellen, als hij
morgen thuiskomt."
Ze zag er beter uit dan ooit te voren. In
haar eenvoudige kleeding kwam haa,r figuur
zeer slank uit, en haar fijn gezicht had toch
een flinke uitdrukking, haar oogen waren
van een dieper blauw dan die van haar
jongen. Individualiteit, denken, geloof,
werk, zelfopoffering, een critisch en ver
standig oordeel, een natuur, innerlijk
trotsch en gevoelig voor wat eerlijk, mooi
en rechtvaardig is dit alles scheen dui
delijk te spreken uit het voorkomen van
deze eenvoudige weduwe, moeder van een
begaafden zoon. Spaarpenningen van tien
lange jarenl
Nu zou haar jongen-toch zijn werk aan
het spoor kunnen opgeven. Wat een ver
driet, wat een angst had zij uitgestaan
sedert hij die betrekking had!
„Vroeger of later, Dick", had ze gezegd,
wordt ieder, die bij het spoor werkt, ge
dood of verminkt."
„Och, nee, moeder; soms eens een en
kele man. Wat wij overgehouden hebben is
niet voldoende voor ons. U hebt genoeg
voor mij gedaan. Ik moet aan 't werk. Ik
zal met schilderen doorgaan; mogelijk kan
ik later mijn schilderijen verkoopen. Dan
kom ik terug en zal verder gelukkige jaren
samen met U hebben met U, aan wie
ik alles dank, U, die meer voor mij bent
geweest dan wie ook. Dus, moeder, mijn
besluit is genomen, dat/U en ik, zoolang
als wij leven, onzen gouden band van ka
meraadschap bij de Houten Brug in eere
zullen houden."
Nu kon haar jongen dat baantje opge
ven! Nu zou haar jongen tenminste de
kans krijgen, want de totale som van haar
verdiensten was niet zoo héél groot.
Toen juffrouw Byers naar den schoor
steen keek, zag ze, dat de kleine wijzer van
haar rozenhouten klok al bij de tien stond.
Om tien uur, of iets er voor schoot Dick's
trein iederen avond als een meteoor over
de Houten Brug heen. Dick groette zijn
moeder altijd als hij voorbijkwam, net als
vroeger zijn vader deed. Toen keek niet
alleen een slanke, bezorgde vrouw, maar
ook een kleine jongen, voor wien die groote
locomotief een wonder was, naar den pas-
seerenden trein. Als de locomotief bij de
Houten Brug kwam, werd de deür van de
oven geopend en de roode gloed beseheen
een besmeurd, maar glimlachend gezicht
en een gespierde hand wuifde in de duis-,
ternis. Nu was het gerimpelde gezicht ach
ter het vuur verdwenen en had plaats ge
maakt voor een blozend jong gelaat onder
'een massa krullend haar. Maar juffrouw
Byers zag niet alleen het jonge gezicht;
maar daarachter zag zij duidelijker dan
vroeger ook het grijze gezicht.
Toen ze de lamp omlaag gedraaid had,
ging juffrouw Byers de kamer door naar
de open deur, ze ging naar buiten en stond
blootshoofd» en zonder iets omgeslagen te
hebben in de lieflijke koelte van den zomer
nacht. Boven op den kleinen heuvel, vlak
bij, stond een heele dikke beuk. De vrouw
ging er onder staan. Het gras, waarop ze
stónd, was droog en hard. De bladeren van
de dikke beuk en van alle boomen in den
omtrek waren bruin en omgekruld door
de zon. Beneden haar lag de rivier, die bij
de molen dieper en breeder werd en die de
majestueuze sterrenhemmel weerspiegelde.
Als een groote schaduw lag daarover, som
ber, duister en romantisch, de Houten
Brug uitgestrekt, een stevig en schilder
achtig overblijfsel van vóór het stalen tijd
perk. Aan de andere zijde ervan stond vaag
en groot de grijze molen; het geweldige
waterrad was in rust, de waterval ruischte
sonore muziek in de stilte van den wijden
zomernacht.
Onzegbaar lieflijk was dit alles voor
Jennie Byers. Het gras, de bladeren, de
rimpeltjes en sterrelichten in de rivier, het
melodieuze gemurmel van den waterval. De
gelukkigste jaren van haar leven kwamen
haar voor den geest. Hier had ze een moe
dig man liefgehad. Hier had ze den kun
stenaar in haar jongen ontdekt. Weer zag
zij haar wakkeren jongen naast zich zitten,
die de lucht en het water gadesloeg, het
vliegen van de vogels en haar telkens op
merkzaam maakte op schoonheid, die zij
tevoren nooit ontdekt had.
- Wat een vreemde, wilde jongen was hij
toch!
Als hij vermoeid was van kijken en pra
ten, kon hij in het bosch vliegen en voort
hollen als een verschrikte ree, en tenslotte
weer te voorschijn komen, warm en lachend,
met gebroken takken in zijn handen en
groote krabben over zijn gezicht. Dan
gooide hij zijn kleeren uit en dook in het
diepe water. Haar hart klopte dan in haar
keel, maar later veranderde haar angst in
verrukking als de jongen dreef en zwom,
op zijn rug of op zijn buik, zich omdraaide,
dook of sprong en zij zijn vlugheid en
kracht bewonderde.
Plotseling werd juffrouw Byers uit haar
droomen opgeschrikt door de gedachte,
dat het al lang over tienen moest zijn.
Wat was er met Dick's trein gebeurd?
„Niets", zei ze tot zichzelf. „Hij is wel
eens eerder laat geweest."
Terwijl ze rustig naar de vage omtrek
ken van den molen keek en naar het spat
tende water van den waterval, werd haar
aandacht getrokken door een grappig flik
kerend lichtje. Eerst zag ze het te'kens ver
dwijnen; ze dacht dat het een vuurvlieg
was. Maar, toen kwam het weer, telkens
weer en was het niet meer zoo onzeker. Ze
dacht aan illuminatie. Waren daar arbei
ders, die met lantaarns werkten? De don
kere vorm van den molen werd verlicht
door heldere strooken. Aan den anderen
kant van het water scheen recht in Jennie's
oogen een reeks vlammen. Door de ramen
was duidelijk het ruwe getimmerte in den
molen waar te nemen. Het gesprankel van
het water van den waterval, dat opspatte
en zich verspreidde, leek wel een gewaad
van juweelen. Twee verschillende geluiden
nu dat van het vallp~.de water, en dat
van een nieuwe geweldige kracht, die zich
baan brak als een opkomenden storm.
Wild, verbijsterd, staarde juffrouw
Byers in het rond.
Alles had een spookachtige en. schitte
rende aanblik. Boomtfn, heuvelen, water,
zelfs de lucht was rood!
Een oogenblik was het op dien eenzamen
heuveltop doodstil.
Toen, een onderdrukten snik, een hart-
verscheurenden schreeuw, en aan den voet
van de dikke beuk lag een beweginglooze
gestalte.
Dick Byers had het geweldige vuur van
„No. 6" gevoed, smeet de dikke stalen deur
dicht, en stond in het midden voor den
oven, de schop in de hand.
Omdat de nacht-express door een goe
derentrein opgehouden was, vloog deze nu
met een dolle vaart op zijn maximum sneU
heid.
Een gloed, een gesis, een gehijg. „No. 6"
schoot door de tunnels heen en door zwarte
ravijn als een verschietende ster.
„Dick!" schreeuwde plotseling de ma
chinist, terwijl hij over de baan staarde.
„Zie je daar geen vreemd dicht, daarginds
boven de boomen uit, voorbij de krom
ming?"
Terwijl Dick een oogenblik zoekend
keek, draaide Dick zich om, gooide de
schop van zich af en sprong boven op de
hoog opgeladen kolen in den kolenwagen.
Boven het dak van de locomotief uit, de
handen boven zijn oogen, terwijl hij stevig
stond in den huilenden wind, dien over de
locomotief heen streek.
,,Ik ben een boon als ik weet wat dat
is", zei hij, terwijl hij weer omlaag sprong
naast de machine.
„Het ziet er uit als de lichten boven een
stad", meende, de machinist.
„Ja, maar dat kan niet. We zijn de Hou
ten Brug nog niet gepasseerd."
Een minuut later reed de No. 6 de bocht
door en had het lange rechte eind naar de
rivier voor zich. Op hetzelfde oogenblik,
met een soort zenuwschok vielen de handen
van den machinist zwaar op de hefboomen.
De locomotief donderde 'vooruit. De trein
scheen zijn vaart te verdubbelen. Oorver-
doovend spektakel rees op uit de krakende
wielen.en de knarsende kop uit den kolen
wagen als een moorddadige fusillade. Het
stof, dat van alle kanten opgezweept werd,
drong door tot in de cabine. De lucht werd
zoo dik dik van stof van de kolen en
stof van de aarde dat de twee mannen
er ternauwernood doorheen konden zien en
als rampspoedige reizigers met pijnlijke
oogen als door een sneeuwstorm in de ber
gen voor zich uit staarden. Opgezweepte
angstgeluiden drongen tot hun door. Was
het een aardbeving, een tornado?
Bliksemsnel ontdekten zij, wat ze nog
nimmer voor mogelijk gehouden zouden
hebben, dat de Houten Brug van begin tot
eind één laaiende vlammenmassa was
Dick Byers sprong naar het raampje.
Toen hij zoover hij kon eruit leunde, zag
hij niet alleen de brandende brug, maar
rechts ervan het nog brandende geraamte
van den molen en groote zwart gebrande
grasvlakten ervoor uitgestrekt. Van stop
pen was bij deze vaart geen sprake meer.
Ze werden als door helsche machten het
vuur ingedreven.
„Spring er af!" schreeuwde de machi
nist.
Wat hij zag kwam den jongen man als
een betoovering voor, waaruit hij zich niet
kon losmaken.
„Spring!" herhaalde de schorre angst-
stemstem van den machinist.
Geen spier bewoog hij. De oudere man
keek naar zijn kameraad, verbaasd en mede
lijdend.
„Dick, spring je er niet af?"
Geen woord, geen beweging.
De machinist sprong naar voren, greep
de stoker bij zijn schouders, en probeerdte
hem van zijn plaats te trekken. De lange
groote gestalte stond onbeweeglijk.
„Dick" de stem van den machinist
sidderde van geweldige angst „wij heb
ben alles gedaan wat menschen mogelijk is.
Spring!"
Wellicht sprak tot en jongen man een
stem uit een zeker moment van het verleden.
Wellicht werden in dit noodlot zware
oogenblik zijn verstand, zijn wil vastgehou
den door een onbewuste herinnering aan
den ramp -nacht bij de Pijnboomenbocht,
toen een andere man van de Houten Brug
niet had geweten wat het beteekent zijn
post te verlaten. Door het raam recht vóór
hem, zag hij alleen de vlammende lijnen. Hij
week niet af van de richting die zijn plicht
hem gebood te gaan omdat plichtsbesef
en vertrouwen, diep vastgeklonken in zijn
karakter, de uitingen waren van een vast
eloof, van dé principes der eeuwigheid in
te gebeurtenissen en bedreigingen van het
aarasch bestaan.
Springt"
Het was de laatste, wanhopige roep.
Een voorbijvliegende schaduw en hij
was weg. Toen en toen eerst bewoog
Dick Bijers zich. Met een diepe schok
realiseerde hij zich dat hij alleen was
dat alles van hem afhing.
Het verantwoordelijkheidsgevoel maak
te hem duizelig. De gedachte aan die*lange
rij wagens, vol met menschelijk leven was
als een verpletterend gewicht. Een seconde
lang greep hij^ijn hoofd vast tusschen zijn
handen. Toen schoot hij wit als een bezetene,
als een die spoken afwendt. Die poging
scheen hem opnieuw kracht te geven. Zijn
oogen verloren hun pijnlijke uitdrukking
werden groot-open door het vaste doel dat
hij nu zag. De vuurpoel ontgaan konden
zij niet meer; en door gaan was de eenige,
minimale kans op redding. Een electrische
vonk werkkte haast niet vlugger dan Dick
Bijers toen hij het gevoel van zwakte en
wanhoop ver'oren had. Eén sprong, en hij
was aan het andere eind van de cabine en
had de hefboomen van den machinist te
pakken. De luchtremmen worden losge
maakt, de stoomklep wijd open gezet en met
een geweldig gedonder schoot de „No. 6"
in den vurigen muil, die de Houten Brug nu
geworden was.
De kans van den dobbelaar
een nedL,JI Prtloo™aamhcid, die eerst dan
ruiten voor hem en »)rjj
Het lokkende vuur',;'
cabine, schoeide zijn ,'n -e
haar, zijn handen en zijn fc eiT z!Jn
buis gloeien. Mies scheien W'
zwaafen. uzelen <n te
De spanning, die hij voelde,
hij het geknetter van al dat brandei.' oe"
om zich heen hoorde, op zijn hoogt.K
Door de spleten van zijn oogleden zhÜ?j.'
telefoonpalen afbreken en vallert door V.
rookkolommen heen. De beuketoppen op dè
heuvelen leken ontoegankelijke torens.
Blauwe en zwarte rook steeg op, verblindde
zijn oogen, sak in zijn neusgaten en keel,
drukte hem op de longen
Er ging een uur, een eeuw voorrbij
Waarom nóg niet de groote plons in het
water?
En toen kwam de groote plons niet
in het water, maar in een wonderlijke we
reld van stilte en koelte. Het vreeselijke
gedaver was verdwenen met de snelheid,
waarmede schawuwen voor de zon ver
dwijnen. Het-vuur lekte niet langer om
den wand van de cabine heen, stelde
Dicks uithoudingsvermogen niet langer
op de proef. De jonge man, die nu zijn
hefboomen even verliet, keek vluchtig
naast, zich, aan zijn linkerkant ruischte
het sombere bosch, aan zijn rechterzijde
sliep het door sterren beschenen dal.
Dick Byers keek achter zich. Hij krtip-
perde met zijn verschroeide oogleden en
keek weer.
Toen zette hij de remmen stevig aan.
Alle wagens waren ongedeerd door het
vuur gekomen. De trein was veilig 1
Zonneschijn op boomen en bloemen.
I „Heerlijk om te zien dat het U zoi
goed gaatl" riep de oude Curly uit, ter
wijl zijn gezicht van vriendelijkheid
straalde. Hij keek naar Jennie Byers,
wier gezicht nog de pijnlijke sporen van
den angstnacht droeg. „Ik blijf maar een
oogenblikje, hoor. Ben alleen maar ge
komen om u te zipn u en die blonde
jongen van u, die de wereld verstomd
deed staan bij de Houton Brug. En hebt
u van het Dick Byersfonds gehoord? Het
loopt in de duizenden; het lijkt wel of
er geen eind aan komt. Maar hoe'groot
het ook wordt, ik zal het verdubbelen,
hoor. Mijn jongen, die kunstenaar was,
juffrouw Byers, is gestorven. Geweldig
groot zal miin vreugde zijn alé ik doen
mag wat ik kan .om uw jongen, die ook
kunstenaar is, op het toppunt van zijn
roem te brengen. Nee! Geen bedankje».
Geen woord hoor! En huil niet!"
Verwachting:
Matige, wellicht tijdelijk krachtige
Westelijke tot Noordelijke wind, betrok
ken1 met «pklarinigenl tot half bewolkt,
waarschijnlijk nog eenige sneeuw- of hap
gelbuien, iets 'kouder.
Id.
Heden overleed onze lieve
Moeder
Mejuffrouw 8. da Klerk,
in den ouderdom van 89
jaar.
J. P. KOOPEN—Smit.
J. M. SMIT.
Enkhuizen, 25 Nov. 1925.
Eenige en algemeene ken
nisgeving.
Voor de vele blijken van deel
neming, betoond by het over
ïyden van myn besten Vader,
C0RNELI3 OUDE,
Weduwnaar van Geebtbdtda
Camelia Blom,
betuig ik mijnen hartelljken dank.
Den Burg, Texel,
November 1925.
C. G. GUDE.
By ons ▼ertrek uit Helder,
Vrienden en Bekenden onze
hartelijks groeten.
Familie ROOKER,
Koekoekstraat 19, Amsterdam.
Zondagavond DANSEN in Thalla.
ZONDAG, v.m. 10 uur
Da. L. W. ERDMAN,
van IJmniden.
Gebouw Middenstraat
DINSDAGAVOND 8 UUR
LEESBIBLIOTHEEK.
LUTHERSCHE KERK.
Zondag 29 Nov., 'a morgens 10 uur:
Pro». Dr. W. J. PONT,
van Bussum.
Zendlngs-Zondag.
HET BESTUUR.
In opdracht van den Minister
van Oorlog roept de Burgemees
ter van HELDER de gewone
dienstplichtigen der landmacht
van de lichting 1910 en van
oudere lichtingen op, om da
aan hen verstrekte rijksgoe
deren met uitzondering van
bet zakboekje en van bet veld-
zakboekje In te leveren,
▼oor zoover de inlevering van
deze goederen niet reeds heeft
plaats gehad. Deze inlevering
moQt geschieden te Helder, in
de Bouwzaal op de Kerkgraoht,
op Maandag 7 December 1925,
voormiddags 10 nur.
Zie verder de publicatie ten
Raadhnize.
Helder, 26 November 1925.
De Burgemeester,
W. HOUWING.