't Juttertje
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
VAN 'S LEVENS
WIJSGEERIGEN KANT
van ZATERDAG 30 JANUAR11926.
No. 211 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
Een bal-masqué historie.
VOETSPOOR NALATEN.
DINGEN WAAR MEN NIET
AAN DENKT.
Rf - *1 1
DURE KOSTGANGERS.
Het prachtweer van Zondag dreef de
menschen de deur uit. Het zag er dau ook
zoo zonnig uit, dat je het huis uit moest.
Er was geen houden aan, de zon haalde
je er subiet uit en het was alsof alles te
naar buiten lonkte en lokte.
Een prachtlucht, netjes, door den regen
van den vorigen dag, opgepoetste straten,
een klatering van licht en reinheid van
atmosfeer.
Ondanks de vele gemoederen beroe
rende mateh tusschen Racing en Helder,
die vele duizenden tot zich trok, was het
druk van wandelaars langs de straten, die
met de prikkeling, welke moeder natuur
gaf, ruimschoots tevreden waren en daarom
niet bovendien nog noodig hadden de
prikkeling van den locaal-chauvinistischen
wedstrijd, die wat entourage en mise-en-
•cène betreft, eenigszins doet denken aan
de beschrijving van een politieken strijd
in de een of andere plaats in Engeland,
waarvan Samwel Pickwich de dupe werd.
En zij, die den buitenkant in hun wan
deling betrokken, zullen onwillekeurig ge
troffen zijn door het groot aantal, zeker
honderden, meeuwen, die in krioelige
warreling zweefden van de buitenhaven
over den vischafslag naar de binnenhaven
en zoo weer heen en terug.
Als je zoo die honderden meeuwen ziet
rondscharrelen, komt onwillekeurig de
vraag bij je op, hoe al die goedgevoede,
schrokkige wezens toch eigenlijk aan den
kost komen en je vraagt je ook af welk
quantura voedsel er eiken dag noodig zal
zijn, deze hongerige magen te vullen.
Want, wanneer je deze honderden
schrokhalzen in een vogelpark bij elkaar
zoudt hebben en je verplicht zou zijn ze te
onderhouden, zouden deze voedingskosten
een respectabel bedrag vertegenwoordigen
Toch heeft de natuur, ook voor deze
wezens, eiken dag de tafel gedekt, zoodat
ze meestentijds maar hebben toe te tasten
en ze kunnen leven als in Luilekkerland.
Het mag eens voorkomen, dat de tafel
niet precies op tijd gedekt is en dat er
wat moeite gedaan moet worden om die
gedekt te krijgen, toch lukt dat in den
regel best en het zal niet vaak gebeuren,
DE TREURIGE PIERROT.
Toe, Karei, beloof me dat we
Dinsdag naar het bal-ma9qué gaan. Als
we eenmaal getrouwd zijn, wie weet of we
er dan nog wel ooit eens toe zullen komen.
De aanstaande, jeugdige echtgenoot, tot
wien deze woorden gericht waren, ontweek
den teeder-vleienden blik varr' zijn aan
staand vrouwtje, dat bezig was een aantal
boeketten van kunstbloemen in een groote
doos te pakken.
Hij beantwoordde Fanny's verzoek af
wijzend. Waarom? Eenvoudig omdat
hij alleen wou gaan. In den grond van
zijn hart dacht hij precies als het aardige
bloemenmaakstertjeals we eenmaal ge
trouwd zijn
Er was natuurlijk wel eenig onderscheid,
want Fanny had tot dusverre nog niets
van het leven genoten, terwijl Karei,
gelijk dit bij aanstaande getrouwde mannen
gebruikelijk is met stillen weemoed
bedacht, dat hij van de genoegens van
het vrijgezellenleven afscheid moest nemen.
Maar hij bleef er bijnaar het bal-
masqué gaan, daar kwam niets van in 1
Fanny zuchtte en zweeg, vermoedelijk,
omdat zij een verstandig meisje was, dat
zich niet tegen den wil haars toekomstigen
gebieders wenschte te verzetten.
De groote balzaal was meer dan vol.
Lang voor middernacht reeds, deden de
ceremoniemeesters wanhopige pogingen,
om de passage vrij te houden.
De harlekijns hadden geen ruimte voor
hun sprongen, en wisten nauwlijks te ont
komen, als de een of ander, dien ze een
slag met liun brits hadden gegeven, hen
nasnelde.
De muzikanten op de balustrade speel
den als honend de opwekkendste dansen,
want zoodra een danslustig paar de ver
leiding niet kon weerstaan om in den
wals- of polkapas over te gaan, verijdelden
de door elkaar krioelende levende kinder
dat al deze gevederde gasten met een on
gevulde maag den nacht ingaan.
Maar ze zijn al net als vele andere twce-
pootige wezens, die wel graag de tafel
gedekt zien en als het moet er ook wel
eenige moeite voor willen doen, doch als
het even anders kan, toch maar liefst
zóó toetasten. Nogal wiedes, hoor ik
zeggen.
En zoo dachten ook de meeuwen, op
dien schitterenden Zondag.
Hun tafel toch stond ge'dekt aan den
buitenkant en dat hadden ze te danken
aan den Zondag, die ook hun een zon-
dagsmaal bezorgde.
Om de een of andere reden toch was
er blijkbaar geen gelegenheid geweest de
puf, in balen verpakt, te vervoeren naar
die plaatsen, waar aan andere gevederden,
al waren het dan snaterende en geen
krijschende, een gevulde maag moest wor
den bezorgd.
Nu is het mij niet bekend, of de meeu
wen een scherp reukorgaan bezitten en
dat hun den weg heeft gewezen naar den
welvoorzienen di9ch. Het kan ook zijn,
dat er een kop of een staartje van een
ondermaatsch scharretje heeft gepriemd
door een scheurtje in den zak en dat hun
geweldig scherpe kijkers dat in de gaten
hebben gehad; het is ook mogelijk, dat
ze zoo goed locaal georiënteerd zijn, dat
ze beslist weten, dat er puf staat op den
buitenkant, zoo er iets in zakken staat
verpakt.
Hoe dat allemaal zij en hoe onnaspeur
lijk dat voor ons menschen is, zeker is
het, dat die honderden meeuwen aan den
in zakken opgepakten puf een echt zon-
dagsmaal hadden.
En ze toonden zich ware roovers en ze
deden dat ongestraft, want wel waren er
wandelaars, die hun even een schrik op
het lijf brachten, doch toen het hun bleek,
dat die wandelaars geen belanghebbenden
waren, doen zeer geïnteresseerde belang
stellenden, waagden ze hunne aanvallen
op de zakken al driester.
Was eenmaal een gaatje gepeuterd in
een zak met puf, dan zorgden hun ge
weldige habinstrumenten er wel voor, dat
dat gaatje tot een gat werd gemaakt en
dat weldra één hap voldoende was om
een stuk buit weg te ganneven en dan
snel op de vleugels er vandoor te gaan.
Was toevallig een krab of een scharretje
of een knorhaan of welke pufheerlijkheid
ook te groot om in één slok naar binnen
te kokhalzen, dan was er groot rumoer
in de lucht, want dan kwamen er nog
brutaler kapers, die de geroofde buit van
nissen hun pogen reeds na de eerste
maten.
Aan de zijde van een keurige, violette
domino, waarvan de kap met een fijn
bouquetje viooltjes aan het kapsel was
bevestigd, zag men een Pierrot met een
grijnzend masker voor, waarvan de mond
tot de ooren scheen te reiken.
Op zijn wit buis met wijde, lange mouwen
zaten groote, roode knoopen. Zoo ook op
zijn schoenen en zijn slappen, vilten hoed
met opgeslagen rand.
Karei, die zich in dit costuum had ge
stoken, bekeek met aandacht de bouquet,
die de domino in het haar droeg. Als je
twee jaar lang de aanbidder bent geweest
van een bloemenmaakster, heb je daar wel
zoo'n beetje verstand van gekregen. Hij
zag al gauw, dat het een smaakvolle na
bootsing was van een Parijsch model.
Zelfs den prijs kon hij eenigszins taxeeren.
Als hij dien als maatstaf nam, moest
de draagster tot de eerste kringen be-
hooren. De verschijning was zoo piquant,
de zachte, veranderde stem deed hem zoo
sympathiek aan, dat er voor hem slechts
dit eene masker in de heele zaal was. Hij
begeleidde en vervolgde haar, waar zij ging
of stond, met allerlei schertsende vriende
lijkheden en complimenten, die niet onwel
kom schenen te zijn.
Telkens, als hij haar in het gewoel
kwijt raakte, rustte hij niet, eer hij haar
spoor had teruggevonden. De blauwe
bouquet op haar kap was de leidende ster,
die hem onophoudelijk voorscheen.
Op de trap naar een der bijzalen was
het gedrang het sterkst. Toen zij daar
gingen, kwam een Maltheser ridder hen in
den weg. Hij trapte op de sleep van de
violette domino Een verwijtend en
verschrikt: „Zeg een31" klonk met natuur
lijke stem onder het kanten masker uit.
De onhandige kruisridder was al weg.
Hij hoorde de onwillekeurige uiting van
woede van den domino niet meer, maar
Karei had ze wel gehoord. Hij bleef een
oogenblik staan.
Een troep jolige gecostumeerden duwde
hem voort, maar de gemaskerde schoone,
die hem nu meer dan ooit interesseerde,
was intusschen verdwenen. De Pierrot
trachtte uit het gedrang te komen. Hij
zocht een uitweg en bereikte eindelijk
het buffet.
Daar ging hij «ernaast aan een tafeltje
den eersten roover trachten te gappen.
En het i9 verwonderlijk te zien met hoe
groote hardnekkigheid de vervolging
plaats heeft. Het is bewonderenswaardig
hoe behendig er dan in de lucht wordt
gemanoeuvreerd tusschen belager en be
laagde, en het is al net als in ons men-
schenmaatschappijtje, dat er vaak grooter
inspanning wordt aangewend om elkaar
iets afhandig te maken, dan noodig zou
zijn om datzelfde door zelf aan te pakken,
te verkrijgen.
En zoo zullen er ook in die meeuwen
wereld de factoren afgunst en hartstocht,
kaapzucht en bravour (vermoedelijk in een
andere aanvoeling dan bij de menschen),
wel hoogtij vieren om zich staande te
houden en zich vast te klampen aan een
ander, zonder dat het hun deert of die
andere ten gronde gaat, als ze zelf er
maar bovenop komen.
Doch niet te veel fantasie, al leende
dit meeuwenschouwspel zich al bijzonder
tot fantaseeren.
Blijven we bij de nuchtere werkelijkheid,
dan zal er heel wat waardevolle puf in
de magen der honderden meeuwen zijn
verdwenen.
Nog moet vermeld, dat, bij het plotse
ling opschrikken der meeuwen, zij zoo
onbesuisd wegsnelden, dat ze botsend tegen
de telefoondraden sloegen, echter zonder
gekwetst neer te storten.
In de zondoorzeefde lucht en tegen het
diepe blauw van den hemel, was deze
wirrelwarrel van de blanke prachtvogels
een schouwspel van geweldige grootsch-
heid. Robinson.
Wie dan geen voorbeeld nalaat
door deugden van den geest,
Verdwijnt alsof hii nimmer
In 't leven waar' geweest.
Neen, het zijn niet alleen de aardsche
goederen, het zijn meer nog de geestes
gaven, die onder de menschenkinderen
ongelijk zijn verdeeld.
Het raadselachtige: „Wie heeft, dien
zal gegeven worden", geldt zekerlijk ook
hier.
Schijnt het niet, alsof aan sommige
stervelingen in kwistigen overvloed alles
is gegeven, terwijl menig ander lang te
vergeefs zoekt naar zijn levenstaak, geen
aangeboren talent hem tot aansporing
dient en geen inwendige noodzakelijkheid
hem drijft?
Het verschil van aanleg is opmerkelijk
groot en kan ons wel eens tot ontevre
denheid stemmen.
Maar het is er verre van af, dat het
lot van de dragers van buitengewone ga
ven in alle opzichten is te benijden.
Ongetwijfeld moet hun sfceds werkzame
geest het lichaam duldeloos doen lijden
en moet de drang van het eeuwige, dat
zich in tijdelijke vorm wil openbaren,
een bron van schier overweldigende in
spanning zijn.
Daartegenover staat, dat hun de zalige
voldoening van het scheppen ten deel
valt dit benijden we hun wellicht het
meest hun voetstap een diepen, blij
vender» indruk achterlaat op het zand
van den tijd.
Een indruk achterlaten I ik geloof dat
dit wel een wensch is, die ons allen in
het hart is geschreven. Die wensch be
hoeft waarlijk niet uit zelfingenomenheid
voort te spruiten en het behoeft geen
laakbare ijdelheid te zijn wanneer wij de
hoop koesteren, dat het spoor van onzen
voet niet geheel zal worden uitgewischt,
wanneer wij straks van het wereldtooneel
zullen moeten verdwijnen.
Het behoeft niet anders te zijn, dan
de begeerte om een ons opgedragen taak
vervuld, om niet vergeefs geleefd te heb
ben.
Is dit zonder buitengewone begaafdheid
een onmogelijkheid?
Wij kunnen volmondig antwoorden
Neendat is het niet I Het komt er maar
op aan onzen voet te zetten op een eigen
pad, zoo mogelijk op een pad, dat nog
niet door anderen werd betreden.
Wie zijn het, die na hun dood het
spoedigst vergeten zijn? Het zijn zij, die
zich steeds gevoegd hebben bij de me
nigte, die hebben gemeend nimmer daar
te mogen ontbreken, waar mode of tijd
geest den toon aangaf! En daarbij zagen
ze over het hoofd, wat zich aan hen voor
deed in de naaste nabijheid.
Daar is voor ieder onzer wel iets te
doen, wel een taak te vervullen, die van
dien aard is, dat een ander ons haar niet
uit de handen neemt, omdat ze aan ons
persoonlijk in het oog is gevallen en ge
openbaard.
Maar het kan zijn dat ze zeer nederig
schijnt, zeer alledaagsch, zeer weinig op
vallend.
Toch, wanneer we haar volbrengen met
hart en ziel, met stille trouw en toewij
ding van al onze krachten, is zij het, die
den indruk van onzen voetstap zal doen
beklijven, zij het niet in grooten, dan
toch in kleinen kring.
Zij, die alzoo deden en die ons zijn
voorgegaan, leveren daarvan het spre
kendst bewijs.
Daar zijn er onder ben geweest, die
nimmer den drang gevoeld hebben uit
te munten door eenig bijzonder talent,
die we rustig zagen blijven in eigen sfeer,
schijnbaar op niets anders bedacht, dan
op het volle volbrengen van de taak, die
zij eenmaal hadden aanvaard.
Eerst de dood maakt van hun leven
een afgebakend geheel. Hij doet het
beeld, dat in de wisselende omstandig
heden des levens voor ons beneveld oog
slechts ten halve duidelijk te voorschijn
trad, stilstaan en leert ons op een af
stand de hoofdtrekken onderscheiden.
En wanneer het ons bij dien terugblik
duidelijk wordt, dat zij hun eenvoudige
taak vervuld hebben op een wijze, die
boven onzen lpf verheven is, wanneer wij
tot de overtuiging komen, dat zij juist
die persoonlijke eigenschappen hebben
weten aan te kweeken, dat noch wij noch
een ander hen zou hebben kunnen ver-
0
vangen, dan is hun leven in zijn soort
een kunstwerk geweest. Dan moet de
indruk van hun voetstap blijvend zijn en
hun nagedachtenis tot een zegen.
Moge het zoo met ons allen zijn 1
Geen gevoel van onmacht, geen gemis
aan schitterende gaven behoeft ons van
dat ideaal te berooven!
zitten, wierp zijn wit vilten hoed in een
hoek, dat het krijt er uit omhoog wolkte
en rukte het belachelijk grijnzende masker
af, waarachter een gezicht te voorschijn
kwam, met bijzonder droevige trekken.
Op de tafel stonden een paar volle,
opengetrokken flesschen, met de kurken
los in de halzen.
Karei schonk zich een glas in, daarna
een tweede en een derde. Toen tikte hij
met zijn zegelring tegen de flesch, en toen
de kelner niet onmiddellijk verscheen,
legde hij twee gulden op tafel, deed het
masker weer voor, en stevende opnieuw
de zaal in.
Op de trap staande, slaagde hij er in
de violette domino te ontdekken. Ze zat
in een nis. Naast haar was een zwarte
domino, die zich niet verroerde.
Enkele oogenblikken daarna stond Karei
eveneens in de nis. Zijn houding, zijn
gang en zijn heele wijze van doen schenen
veranderd, want de dame in het vjplet
lachte toen hij naderbij kwam.
Och, och,wat ben jij een treurige Pier
rot, zei ze thans weer op haar hoogen,
onnatuurlijken toon. Waarom toch?
Een mensch leeft maar eenmaalI
Gij hebt gelijk, schoon maskeV,
zei Karei op melodramatische wijze,
maar schuif dan een beetje op, anders kan
ik onmogelijk tusschen jullie in komen
zitten.
Hij praatte allerlei onzin, zooals dat een
nar betaamt, en zij lachte eri liet toe, dat
hij haar in geel suède gevatte handen in
de zijne nam, en drukte, innig drukte,
inniger dan dit onder gewone omstan
digheden gebruikelijk is
Toen kwam zich een polichinel met
groote bulten en schelletjes in het gesprek
mengen, want op een bal-masqné hoort
de een nu eenmaal niet aan den ander,
maar aan allen.
De Pierrot had den vent wel een slag
op zijn gezicht willen geven, maar hij
bedwong zich. Hij sprpng alleen op,
baande zich een weg door de menigte,
die aanstalten maakte voor den cotillon,
duwde vrij onzacht de menschen die hem
in den weg stonden, op zij, zonder te
letten op hun verontwaardigde opmerkin
gen, en kwam eindelijk aan de vestiaire.
In zenuwachtige haast zocht hij uit de
diepe zakken van het overruime, linnen
pak de nummer* van de garderobe. Zijn j
wijde ulater aanschietend, snelde hij den
hoofdingang uit, en nam plaats in een
voor het gebouw wachtend rijtuig
„straat, ioi I" riep hij den koetsier toe.
In zijn koortsachtige opgewondenheid
duurde het hem veel te lang, eer juffrouw
Lize, de slaperige conciërge, hem, den
bekenden aanstaanden echtgenoot van de
bloemenmaakster, opendeed.
Haastig vloog Karei in het donker de
uitgeloopen treden van de wenteltrap op,
bleef voor een lage deur staan, een hoog
schelletje weerklonk, en toen werd het
weer stil in het bescheiden woonhuis in
de voorstad.
De deur bleef gesloten. Karei betrom-
melde ze met zijn vuisten, te vergeefs 1
Er kwam geen beweging.
Eindelijk ging de deur van de aangren
zende woning open, en werd het hoofd
van een oude vrouw met een nachtmuts
zichtbaar. Zij herkende den aanstaanden
van haar jonge buurvrouw. De juffrouw
is naar het bal gegaan, zei ze, slaap
dronken
Zoo? zei Karei, alsof hij een heel
nieuwtje hoorde, dan zacht voegde hij er
bij: „Dus zij was het toch?"
„U weet, waar de sleutel ligt" zei de
buurvrouw. En het hoofd verdween. Karei
zocht met bevende hand achter de bloem
potten, die in het gangvenster stonden,
naar den verborgen sleutel. De deur vloog
open, hij stak licht op en viel ongeduldig
neer, op een stoel bij de met ijzergaren,
zijden lapjes, gekleurd papier en verfpotjes
bedekte tafel.
Uit het kasboek van de bloemenmaakster,
dat vlak bij de hand lag, scheurde hij een
blad papier, waarop hij in vliegende haast
neerschreef
.„Fanny ik heb je op het bal-masqué
betrapt. Schaam je lichtzinnig schepsel.
Heb ik dat aan je verdiend, dat je me
zoo om den tuin leidt? Daarom: het is
uit met ons; Eens en voor goed uit.
Vandaag ben ik voor het laatst je hans
worst geweest. Zoek naar een ander I
Ik weet wat me te doen staat. Want ver
geven kan ik je onmogelijk, huichelachtig
wezen 1 Je zult verder niets meer van me
hooren."
Je ongelukkige
Karei.
Het briefje liet hij op tafel liggen, holde
de trap af en het huis uit, met het vaste
Slan er nooit meer een voet te zetten,
[et was een ellendig idéé, tsaar het koa
Een hen legt gemiddeld 90 eieren per
jaar.
O
In den zomer groeit het haar aanmer
kelijk sneller dan in den wjnter.
0
Stotteraars kunnen gewoonlijk het ge
makkelijkst spreken als zij fluisteren.
Hierop berust een methode tot genezing
van stotteraars.
Er gebeuren veel meer ongelukken met
rechter, dan met linker ledematen. Dit
althans beweren de fabrikanten van kunst
armen en -beenen.
Zuiver koud water is een uitstekend
ontsmettingsmiddel. In iedere ziekenkamer
behoorde een flinke kom koud water te
staan, die vaak werd ververscht.
Op Madagascar is de zijde zoo goedkoop,
dat zelfs de armsten in zijden kleeren
kunnen loopen.
Reeds in de 13e en 14e eeuw werden
in Europa vorken gebruikt, echter meer
als luxe, dan als practisch tafelgereed
schap. Eerst laat in de 17e eeuw leerde
men de vork behoorlijk hanteeren.
In het oude Babyion nam de priester
bij het voltrekken van een huwelijk een
draad van de kleeding van den bruidegom
en legde daar een knoop in. Misschien is
dit wel de oorzaak van het gezegde
„den band leggen".
De Chineezen geven zoo weinig om hun
kinderen van het vrouwelijk geslacht, dat
zij vaak niet eens de moeite nemen ze
namen te geven, maar ze eenvoudig naar
volgorde hunner geboorte No. 1, No. 2,
No. 3 noemen.
De beenderen van het lichaam worden
brosser, naarmate de leeftijd vordert. Het
kalkgehalte van de beenderen toch neemt
voortdurend toe. Vandaar dat iemand van
jaren bij een val grooter kans loopt een
arm of een been te breken, dan een
jeugdig persoon.
niet anders, dacht hij.
Hij slenterde nog een tijd lang in ge
dachten door de nieuwe stille straten van
de voorstad, tot hij eindelijk aan zijn
woning kwam.
Hij stak geen licht op. De weerspiege
ling van het besneeuwde dak aan den
overkant was voldoende om den armen
Pierrot zijn legerstêe te wijzen
De huisjuffrouw meende, dat zij het van
schrik besterven zou, toen zij den volgen
den morgen tegen tien uur de kamer van
haar pensiongast betrad.
Anders ging meneer geregeld om 9 uur
de deur uit en nu zag zij daar een witte
man uitgestrekt op het bed liggen. Met
roode knoopen, zoo groot als broodjes.
Alleen zijn schoenen had hij uitgetrokken.
En zoo ver mogelijk de kamer ingesmeten.
Meneer,meneer, riep de brave juf
frouw. En toen haar huurder zich domme
lig oprichtte, gaf zij^hem een briefje
Dit is vanmorgen vroeg gebrachtzeidezij.
Het briefje kwam van Fanny, en was
met potlood geschreven. Hij las
„01 je moest je schamen, Karei, dat
jij jij, een man die op het punt staat
te trouwen, dergelijke dwaasheden uithaalt.
Ik zou het nooit, nooit, geloofd hebben,
als ik je niet op heeterdaad betrapt had.
Maar ik had er een voorgevoel van en
daarom ben ik zelf naar het bal-masqué
gegaan, Het is een schande en ik houd
heelemaal niet meer van je. Uitgaander 1
Zwierbol 1 Met tranen in mijn oogen
schrijf ik je deze regelen."
Je diep ongelukkige
Fanny.
P.S. Vaarwel, voor eeuwig I Met ons is
het uit 11
De treurige Pierrot sloeg zich voor het
hoofd. Hij lachte zoo vroolijk, als het witte
masker, dat op den grond voor het bed lag.
Een kwartier later snelde hij, nog driftig
naar het huis van zijn meisje, om haar
nog eens goed duidelijk te maken, dat de
schuld bij haar en niet bij hem lag
In het atelier van de bloemenmaakster
zat de ontroostbare Fanny en nam zich
heilig voor nooit een woord meer met
Karei te wisselen, want dit was wel de
diepste ontgoocheling, die zij ooit had
kunnen meemaken.
Vier wekea later trouwden se.