De Praktijk van Helder KUNST OF TECHNIEK 7. Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, HET EINDE VAN EEN ARTIST. van ZATERDAG 20 MAART 1926. NO. 218 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) HERADEMING. Een verademing was het zeker, toen de reeks van stormen scheent te zijn uitge woed. Allen kwamen op adem; niet alleen zij, die, ondanks alles, altijd met den storm hebben te worstelen, willen zij zorgen, dat er brood op de plank blijft. Ook, en en vooral, zij, die hebben te wij ken voor den storm, omdat ze, met die re tirade, de totale vernietiging ontgaan. En nu hun aartsvijand elders was -heen- getogen om daar zijn orgiefin bot te vieren, nu herademden ze en hun zwaargeploolde gezichten ontspanden zich en de zwaar- moMige trek, die, dagen lang, hun ge laat had ontsierd, maakte plaats voor een blijmoedige glans, die zelfs lichtend hen uit de oogen straalde. Reeds des Zaterdags kon je het gewaar worden, dat alles in bljjdé stemming ver keerde, dat nu eindelijk een tijd scheen te zijn aangebroken, die hun met grooter hoop de onzekerheid weer deed tegemoet gaan. Het werd tieriger langs den buitenkant. In groepen zag Ie de mannen weer, met bundels stroo in de ollejas-geschoeide ar men, gaan naar hun vletten om, kneppe- lend met de riemen, of onder een forech- gebold zeiltje te trekken naar Onrust, i waar het stroo in de hozen zou worden gestampt om, bij het ijsberen daar op de onherbergzame vlakte, geen laat van kou de voeten te hebben. Karren, hoog opgetast, met de manden en als een triomphator met ziah torsend, de onafscheidelijke hond, die, zich zijn hooge waardigheid bewust, dreigend de tanden liet zien en grommelend snauw- blafte naar de jongens, die een poging wilden wagen, een gratis rijtoertje mee te maken. Bij het Hoofd schoolden de rookers sa men die, óf in stoicijnsche gelatenheid tuurden naar Onrust, óf time-killing heen en weer drentelden, nu eens trap-op naar het Wierhoofd, smachtend loenzend naar Onrust, vanwaar de vletten weer verwacht werden, dan weer trap-af, het door den storm afgeknaagde grintpleintje te bepan- toffelen. En de blijde verwachting groeide uit tot onvermengde blijdschap toen de haring aan den kant werd gebracht Nu was er weer werk en daarmede brood. Werk voor de knechts, die reeds bij voorbaat waren aangenomen en die geen gelegenheid hadden hun arbeid pro ductieve waarde te verschaffen. Werk voor de rookers, die doelloos rond tolden en zichzelf de veerkracht moesten bijbrengen, die elk moment dreigde hun ontnomen te zullen worden. Doch nu, nu de zilveren visschen weer blonken in de visohmanden, opgetast op de karren, zoodat zelfs de hond zijn ma jesteitelijke plaats moest inruimen en -nu met evenveel waardigheid zijn diensten als heraut ging vervullen om de komst van zijne majesteit, de haring, aan te kon digen met luid geblaf en met kwispelen- den staart, kreeg hun veerkracht weer grootere spanning en konden ze tegen j een stootje, want daardoor werd hun geestkraoht des te grooter. En als een fetisch trok de penetrante rook weer uit de hangen over de velden, getuigend in wijden omtrek, dat de ha ring nu werkelijk haar blijde inkömste had gehouden,, zoodat er blijheid was van werk en winst, van nuttig bezig zijn en het weten van verdiend geld te kunnen opstrijken. En ook de botters konden weer de Noordzee gaan behobbelen. De mannen gingen, met een stapeltje brooden onder den arm naar boord. IJs werd ingeladen, olie ingetapt en, puffend jachtten de bot ters de haven uit, het Wierhoofd om naar zee. Bedrijvigheid allerwege. Het harlngsei- zoen is ingeluid; niets zal de haringhor den weerhouden hun drang naar de Zui derzee te voleinden. Het is er mee als met de roode mieren in de tropische gewesten, die in niet te stuiten phalanx, hun weg vervolgen, doch met dit groote onder scheid, dat hun pad valt waar te nemen door de vernieling die ze overal hebben aangericht en dat overal waar de haringen hun tooht hebben gehouden, welvaart wordt gebracht De ondoorgrondelijkheid van belde soorten van levensnoodwendigheid is wel van een diep verschil. Hier wordt de haringkomst met vreug de begroet elders legt men vuren aan om aan de verwoestende mlerenhorde te ont komen. Late het zilveren vlschje een zilver klank na! Dat is thans meer dan noodlg. Robtnson. „Het zf)n sterke boenen, die de weelde dragen." Omstreeks vijf uur in den namiddag vertoonde zich een man, van een veertig tal jaren oud, van een krachtig uiterlijk, met groote donkere oogen, met smaak gekleed, in een voornaam restaurant van de boulevards en vroeg den patroon te spreken. „Mijnheer," zeide hij hem, „hebt u ook een feestzaal, waarin zich een piano be vindt?" „Ja mijnheer," antwoordde de. restaura teur, „op nummer zeven." „Nummer zeven," antwoordde de onbe kende, in zichzelf sprekend, „wat 'n sa menloop van omstandigheden I Zij zijn ook met haar zevenen." „Ik leg beslag er op," sprak hij, „ik zal om zeven uur met zeven jonkvrouwen komen dineeren; U zult voor acht cou verts zorgen; ik wil niet meer dan zeven francs per hoofd verteren, met inbegrip van den wijn. Ik betaal vooruit" „Best mijnheer." Hij gaf een bankbiljet van honderd franken aan den restaurateur. „Ik ga klein geld halen," voegde decre hem toe. „Dat is niet noodlg," hernam de onbe kende, „geeft u het overschot maar aan den persoon, die ons zal bedienen". „Opperbest, (mijnheer, het diner zal om zeven uur gereed zijn". „Zeg eens," vervolgde de onbekende, „u moet het gas uitdoen éh daargoor in de plaats zeven kaarsen aansteken." „Zooals u dat verlangt." „Dat ie me 'n rare," zeide de restaura teur in zichzelf. Om half zeven 'kwam de onbekende aan; een bediende ging hem voor naar de zaal, die hij besproken had. Hij trok zijn over jas uit en hing die aan een kapstok op. JTeUnarzeide hij, „bezorg mij al het- DE ONBEKENDE GAST. (Naar het Fransch.) Kindlief, t is onmogelijk. Maar, Henri, ik verzeker je. Dat je een dwaasheid hebt begaan met je manie om iedereen te kennen. Maar hij heeft het aangenomen, zeg ik je. *t Is wat moois. In elk geval is *t ze ker, dat hij Taoonnet niet 'kan zijn; die is gisteren de stad uit gegaan; ik zag hem zelf in den trein stappen. Maar wie kan ik dan hebben geïnvi teerd? Dat is het juist, wat ik je vroeg! Kom, papa, nou niet boos worden, viel hier Yvonne, de eenige dochter van het echtpaar Laooste, in de rede; die meneer is heel „comme il faut", en lik ben er zeker van, dat wij hean wel eens eigens ontmoet hebben. Maar zeg me nu eens, Yvonne, sprak haar vader na eenig nadenken, hoe de zaak eigenlijk is toegegaan. geen wat noodlg is om te kunnen schrij ven." De 'bediende bracht hem papier, pen en inkt. „Laat imij nu alleen." Zoodra hij zich alleen bevond, sneed de vreemde klant zeven stukjes papier van gelijke grootte; hiermede gereed zijnde stond hij op en legde die stukjes papier op de servetten neer, waarmede de zeven couverts van zijn genoodigden bedekt waren. „Ik heb er geen vergeten," fluisterde hij; „dat zijn ze allemaal 1" Precies om zeven uur sohelde hij om den bediende. ,3reng thans de soep op," voegde hij heem toe. „Wacht mijnheer niet op zijn gasten," vroeg deze; „de daim es zijn altoos ten achter." JU mijn dischgemooteni zijn er reeds," gaf de cliënt ten antwoord; „lk verwacht niemand meer; dien op I" ,jMoet ik mijnheer alleen bedienen?" hernam de kellner. „Ge ziet toch wel, dat we met ons ach ten zijn; dien voor acht personen op," luidde het antwoord van den bezoeker, hetwelk geen tegenspraak duldde. De keUner gehoorzaamde; hij J>racht voor acht personen soep 'binnen en voor zag élk (bord daarvan. Al opdoende, las hij de namen, welke de onbekende op de stukjes papier ge schreven had. Het waren die van de noten van de toonladder. Do, Ré, Mi, Fa, Sol, La, Si. „Wat 'n zonderlinge man Is dat," zeide de 'bediende, toen hij in de keuken 'kwam; „hij is alleen en hij laat voor acht opdie nen, dat is vreemd". Het huispersoneel, de koks en de keu kenjongens gaven zich aan een (menigte ophelderingen over. „Dat is een weddenschap," verzekerde de een. Dan moet u niet 000 leelijk kijken, papa, en drink eerst uw koffie, die koud staat te worden. Yvonne L^coste, de beweeglijke, twin tigjarige Parktenne, was met haar mous selinen kleed en de praohtlge, blonde krullen zeker het aantrekkelijkste in het met kunstvoorwerpen rijk voorziene salon aan den Boulevard Malcsheitoea Zij zette bij den fauteuil, waarin haar vader zat, een tafeltje met het koffleser- vles, schonk een kopje in, omhelsde in het voorbijgaan imama en ging toen op haar gemak in een laag stoelttje zitten. U weet, papa, dat mama en ik naar de Trinlté zijn geweest «m het trouwen van Jeannette te zien.. O, wat waren er een lui.-... en wat deden die twee Suis ses deftig.... Ter zake, 'kind! Val mij nu niet in de rede, papa. Die twee Suisses hooien er bij. Die twee ge galonneerde heeien, die de wacht hielden bij den Ingang van de kerk, lieten plotse ling hunne hellebaarden klinken en rie pen met deftige stemmen: „Past op de zakkenrollers!" We waren nog In het por taal. Ik keerde mij om, mama ook, en wij zagen vlak voor ons een heer, met een bloem in 't knoopsgat, die voor ons boog. Mama aarzelde, maar 't was duidelijk, dat zijn groet ons gold; wij naderden ook en toen zei mama; We rekenen op u, dat weet u. aanstaanden Maandag. We eten om 7 uur. Maarzei de heer. Neen, neen, geen excuses, antwoord de mama, de ultnoodlglng is gedaan en wordt aangenomen. Wij' raakten toen in het gedrang den heer weer kwijt Kostelijk I zeide heer des huizes. Jelui vraagt een heer te eten, dien we niet kennen. En hij heeft gegroet! O, misschien heeft hij Jullie eens hier of daar gezien,in den schouwburg of op een balWaarschijnlijk weet hjj niet eens waar we wonen. O, ik ben er zeker van, dat hij het te weten zal koenen! antwoordde Yvonne lachend. Bijna alle lui, die in de kerk wa ren, kenden ons. flrwasch mijn handen ln onschuld, zei de heer Laooste; ik ben voornemens aanstaanden Maandag ziek te worden. O, Eilze, wat een nonsens! Kalmeer Je wat, Henri! We tullen wel riem Ik zal hem wel gaan zoeken, den iman, dien lk voor Taoonnet hield, en die het misschien ook was. En ik zeg Je. Nu ja, in elk geval zal een van de dames, die ln de kerk waren, mij wel kun nen zeggen, wien lk eigenlijk heb ge vraagd en als we dat weten, zult ge wel even naar hem toegaan om opheldering te geven Ook dèt nog? Nooit! Maar t ls toch een heel nette heer, pepa, zei Yvonne. RWW Uit de Trinité komende, was Leopold Chabert in gedachten verzonken, zoodat hij bijna een van zijn beste vrienden om verliep. Wat scheelt jou? vroeg de vriend. Och, ik zoek naar de oplossing van een raadsel en kan die maar niet vinden. Maar, zeg, was jij ook 'bij die trouwpartij daar straks.? Nu wordt het goed; ik heb je de hand nog gegeven! 't Is waar ook! Heb je mij dan ook zien praten met een dame, die een jonge dame, hij zich had? —Je kunt wel zeggen: een verrukke lijk mooie dame.Je bedoelt mevrouw Laooste en hare dochter. Eindelijk! riep Chabert uit, eindelijk weet ik höar naam. Ei, ei! Nu begrijp lk. waarom je als een slaapwandelaar rondloopt.je bent verliefd op mooie Yvonne 1 Heet ze Yvonne? Dat lioor Je. Neen, maar je begrijpt me verkeerd! Bij het ingaan der kerk, ln t gedrang, stond lk plotseling voor een dame, die me scherp aankeek. Ik dacht dat- het iemand was, die ik ergens ontmoet had, ofschoon ik mij dat niet herinnerde, en' ik groette natuurlijk. Toen kwam de dame naar mij toe en zei zacht: „We rekenen op u, dat weet u.Aanstaanden Maan dag; we eten om zeven uur." Ik zooht een excuus, maar zij wilde niet 'hooren en ver dween ln de menigte.En daar zit lk nu met een Invitatie voor een diner van Iemand, die ik niet ken. Gelukkig kan lk het afschrijven. Maar, propos, is die dame niet een beetje.getroubleerd? Getroubleerd? Mevrouw Laooste? 't Is een van de aardigste vrouwen, die lk ken en je zult verstandig doen, van die ultnoodlglng gebruik te maken.Een eenige doohter.... Enfin,,je hebt ze ge zien. Je weet, dat mijn positie me niet veroorlooft, aap trouwen te denken.A propos, waar wonen ze? Boulevard Malesherbee no. 102. Goed.Maar ik ken den man niet. O, een uitstekende baas. Hij houdt van de kunst, —ij, als dichter, zult er dus goed bij te pas komen. Heusch, ga er heen; 't zal je niet berouwen. Ze hadden mij ook wel te eten kunnen vragen, want ik kern de lui al lang. 't Was eenige maanden later. In een klein salon van het huis op den Boule vard Maleéheiibee zat juffrouw Yvonne met een verzenbundeltje in de hand, dat haar vader voor haar had meegebracht. Wel, vind Je 't mooi? vroeg meneer Laooste. Zeker, papa, antwooddde het meisje, maar op het oogenbllk heb lk geen trek in lezen. En zij legde het boekje neer. Nog altijd zoo slecht gehumeurd? Luister eens, kind, ik heb een nieuwtje voor Je. Je hebt rru deze laatste zes maan den versoheidene aanzoeken afgewezen, maar lk heb er nog een, O, u weet, dat ik niet trouwen wil! Maar dat ls dwaasheid, klndl Hoe krijg Je nu zulke gedachten In je hopfd? Als er op dit oogenbllk eens iemand kwam om je hand te vragen. Op dit oogenbllk? stamelde Yvonne. Is't waar, mama?.,.. En wie? Mevrouw Laooste, die tot dusver zwij gend had geluisterd, knikte toestemmend en eer zij den tijd had iets te zeggen, ging de deur open en de knecht diende aan: Meneer Leopold Ohabert! Belden waren verlegen, Leopold en Yvonnei Zij wisten niet, wat te doen. Ja, klnderren, zeide mevrouw La- costa, zoo gaat het! Zonder mjjn vergis sing zooals Yvonne zegt zoudt jullie elkaar vermoedelijk nimmer gevonden hebbea c.n cd- cp de oentauren, wuarin geen enkele P voorkwam. Portius daarentegen maakte een ge dicht onder den titel van „pugna poroo- rum" (de varkensslag), waarin de begin letter van leder woord juist weer een P was. Hugbald, abt vftn St Quant, (gest 080) schreef een uit 180 ooupletten bestaande hymne op de kaalhoofdige». »Dit ter ver heerlijking van Karei den Kale. Deze lof zang had de eigenaardigheid, dat ieder woord met een 0 aanving. Johan Cfloillus Frey, een Duitsoh dok> ter, die ln 1681 in Parijs stierf, diohtte een loflied op Gaston van Orleans, waar in ieder woord met een G begon en een ode op Maria de Mediois, welke woord voor woord de m als beginletter had. Van Lopes de Vega is een geheele cyclus van novellen voorhanden, van welke de eerste geen a, de tweede geen e, de derde geen i, de vierde geen 0 en de vijfde geen u bevatte. In de Nederlandsche letterkunde treft men insgelijks voorbeelden van dergelijke curiosa aan. Men denke maar eens aan de Reederljkerskamers (kamers van rhe- torioa) waar de dilettaht-dichter, Matthys de Casteleyn, in dergelijke produoten uit muntte. De „O-Sprook" en „E-Legende", als mede de „A-Sage", hebben wij hier ter plaatse reeds gepublioeerd. een ander. Daarop vroeg de patroon, wat toch wel de oorzaak mocht zijn van hun bekomme ring, waarop men hem een verhaal deed van het geen er op nummer zeven voorviel „Dat is bepaald vreemd," gaf hij te kennen, „die man is wellicht gek; je moet trachten zijn adres te weten te komen ten einde zijn familie of rijn vrienden te waar schuwen." „Hij heeft rijn overjas aan een kapstok opgehangen," merkt de bediende op. „Doe je best, die te 'bemachtigen, zonder dat hij er Iets van merkt en brenjg haar bij mij," beval de patroon. De gast, in gedachten verdiept, hield zich niet 'bezig met hetgeen om zich heen gebeurde, derhalve was het gemafcke voor den kellner'om aan het verlangen van den restaurateur te voldoen; De patroon betaste daarop al de zakken van de overjas; hij vond echter geen enkel stuk, dat hem met de Identiteit van den onbekende kon ln kennis stellen, doch haalde twee reyolvers te voorschijn, elk met,6 kogels geladen. Hij maakte zlóh van belde meester, verwijderde de kogels en bracht de wapens vervolgens weer op hun plaats. ■De 'bediende bracht de overjas terug; de maaltijd liep ten einde, de onbekende scheen al somberder en somberder te wor den. Daarop bestelde hij champagne. „Hoeveel 'glazen?" vroeg de kellner. „Acht, omdat wij met ons achten zijn." „Dat ls ook zoo," luidde des bedienden antwoord, Een oogenbllk later kwam hij met de champagneglazen aanzetten. Verscheidene flesschen werden ont kurkt De ombekende vulde nu al de glazen. „Maak je nu uit de voeten," duwde hij 'den kellner toe. Ik zal wel schellen, als lk Je diensten noodlg heb." Hij wees hem de deur met een tragisch en theatraal gebaar. Zoo gauw «ls de bediende was heen-' LETTERKUNDIGE CURIOSA. Goocheltoeren met letten. Op letterkundig gebied heeft de nooit rustende menschelijke geest vaak de merkwaardigste producten voortgebracht Hoewel niet alle van dien aard zijn, dat de tijd er aan besteed nuttig kan worden genoemd, moet men toch bij de meeste de vindingrijkheid en de energie van de auteurs bewonderen. Zoo maakt de Grieksche dichter Lasos (ongeveer 660 v. Chr.) zich reeds onsterfe lijk door een lofzang te diohten op Cers gegaan, richtte de ombekende zich over eind, nam zijn bokaal op en klonk met het eerste glas, hetwelk aan zijn rechter hand stond. „Op je welzijn, mijn geliefde Do," sprak hij, „welk een bijval heb je mij bezorgd, toén lk je in „Robert ie Diable" of ln „Guillaume Teil" met volle borst er uit bracht, wat een toejuichingen hebben wij ln het Soala te Mlliaan, ln Oovent-Garden, in t Theatre de la Monnale, ln de Granu Opéra geoogstl" Hij klonk met het tweede glas. Jfc drink op je gezondheid, mijn toe- dere Ré, jij met wie lk op zoo heerlijke wijze de harten der dames in vervoering gebracht heb; mijn Redière, die ik ln zoo menige kathedraal, onder de gotisohe ge welven der oude kerken heb doen trillen, wat klonkt ge heerlijk." „En jij, mijn oude vriendin," ging hij voort, tot Ml, .herinner je je de ibravo's, die wij aan de vier hoeken der wereld ont lokt hebben, vooral met een M1 bémol, die lk met zooveel gloed ln een beroemd septuor aanhield?" Hij stootte al de glazen aan. „Op uw welzijn, -mijn oude makkers, Fa, Sol, La, SI; ik drink voor het laatst op uiw 'bijval. Wij moeten elkaar verlaten, zonder hoop op weerzien. Oh, lk heb u 000 zeer liefgehad!" Hij leunde met zijn elleboog op een stoel, boog zijn hoofd tussohen zijn han den en verviel ln een 'bittere mijmering. Eensklaps sprong hij overeind en plaatste zich voor de plano. .Laten wij het nog eenmaal probeeren sprak hij. Hij speelde de ramanoe van Faust: „Salut demeure ohaste et pure!" vervol gens, terwijl hij rich zelf zou begeleiden, wilde hij haar thans zingen; doch ten spijt van al zijn pogingen kwamen er slechts •krijischende en wanluidende klanken' uit zijn keel, hij kon er niets dan valsohe tó nen uitbrengen, welke het minst muzikale auditorium op de vlucht zouden gejaagd EXCENTRIEKE VROUWEN. Van de niet lang geleden gestorven we duwe Karollna Suohanek wist men, dat zij de menschen verachtte, en dat zij al haar genegenheid aan de dieren gaf, om dat zij deze laatste veel beter vond. Zij leefde dan ook met een en twintig hon den. Maar dit wfcs nog niet alles. Zij ver liet zelfs om haar „lieven" meer vrijheid en beweging te kunnen geven haar ge boorteplaats Weenen, ging ln een dorp wonen en verhongerde, ln de ware betee- kenls van het woord, om haar lievelingen melk en vleesoh te kunnen verschaffen. Dergelijke excentrieken zijn overigens zóó talrijk, dat het goed doet, hier een voorbeeld tegenover, te kunnen stellen van iemand, wiens excentriciteit onbe grensde mensohenliefde was. Deze zeldzame persoonlijkheid, mevrouw Kate West, was weduwe van een Juwelier uit Boston. Steeds was zij op zoek naar armen en ongelukkigen en hielp dezen dan zooveel als in haar macht stond uit de klem. En altijd zoo, dat niemand wist, wie de reddende engel geweest was. Niet tegenstaande haar rijkdom ging zij steeds meer dan eenvoudig gekleed; om arme kooplieden te ondersteunen- kocht zij ech ter tooh heel wat kleeren, die zij liggen liet. Geen wonder dan ook, dat na haar dood kleeren, linnengoed, enz. ter waarde van ongeveer 70.999 dollars werden ge vonden, die op haar bevel aan de armen der stad moesten worden uitgedeeld. Bij een Weensch meisje bleek de ex centriciteit op den dag van haar trouwen, toen zij een onoverwinnelijken afkeer toonde voor de verandering, die in haar leven zou plaats vinden. Daarom bleef zij ook liever „vrijgezel" en bewoonde steeds gedurende haar verder leven haar slechts uit twee kamertjes bestaand vaderlijk huis en was niet te bewegen dit krotje te ver- koopen. .Nog tien jaar geleden stond het tussohen de prachtigste gebouwen als treffend voorbeeld van de zonderlingheid der eigenares. B- hebben. „'t Is gedaan," sprak hij, „t is gedaan, ik heb geen geluld meer, lk, die het genot uitmaakte van alle muziekliefhebbers, ik, dien de directeuren om dollen prijs aan elkaar ontrukten, die overal waar lk door trok, volle zalen gaf, dien imen overal toe juichte. 't Is onmogelijk mijn geluid te herkennen, mijn weerspannige stem ver zet rioh daartegen. O, die verschrikke lijke riekte, welke mij in drie maanden tijds in dezen toestand heeft gebracht 1 Er blijft mij niets meer over dan te sterven. O, die schoone vervlogen tijd! Wat was ik gelukkig, door allen gevleid, gezocht, al de vrouwen betooverende, ai de (man nen ln vervoering brengend. Ik moet alles verlaten, nergens meer zal ik een verbin tenis kunnen aangaan; ik zou op onver schillig welk tooneel op smadelijke wijze uitgefloten worden, 't ls honderdmaal be ter te sterven. Laten we er een einde aan maken." Hij haalde uit den zak van zijn overjas de twee revolvera „Vaarwel, mijn vrienden, [maakt ande ren gelukkig." Vervolgens blies hij een voor een de ze ven kaarsen uit en plaatste den loop van elke revolver in zijn ooien en haalde den trekker over. Onder het ultstooten van eenhevige kreet sloeg hij tegen den grond. Oogenbl ikk^lljk kwam de restaurateur (met rijn 'bedienden aansnellen; het gas licht weid aangestoken en men zag den ongelukkige op den grond uitgestrekt Terstond werd hij opgenomen. Jk ben dood!" riep hij uit, „laat mij liggen. Ja, lk heb me goed getroffen 1" Hij was krankzinnig. Het was een beroemd tenor, die door een vreeselijke ziekte van zijn stem was beroofd geworden. Hij werd in een krankzinnigengesticht opgesloten. Novelle naar het Fransch door B. 't Juttertje „Die is niet wel bij het hoofd," beduidde e

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1926 | | pagina 15