011 DE WIJDE WERELD Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, Zonderlinge lotgevallen in het Dagelijksch leven van ZATERDAG 10 APRIL 1926. NO. 221 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) ANSJOVIS. J>E VOGELKOOFMAN." DE VLIEG. 't Juffertje De lappen anajovlswant worden reeds weer in de haringzegen gezet, want Maandag, den tweeden Paaachdag, waa er 86 K.G. anajovia aangevoerd, die tegen 61 cent per kilo werden verkocht. Wel waren reeds eerder voorloopers der ansjovis aangetroffen in het haringwant en ervaren visschers herinnerden zien niet ooit zoo vroeg ansjovis te hebben aange troffen. Het blijft natuurlijk altijd riskant voor je reputatie om je aan voorspellingen te wagen, dat neemt niet weg, dat zoo'n vroege verkenning der voorloopers wel eens beschouwd wordt als een vroege en talrijke komst der ansjovis. Maar laten we daaraan niet te veel waarde hechten en kalm afwachten hoe die visscherlj zich verder zal ontwikkelen. Wel is de reeks jaren, dat er van geen goede ansjovisvangsten sprake wbb, al geweldig uitgedijd, zoodat het niet zoo geheel onmogelijk zou zijn, dat een goed ansjovisjaar aan de beurt zou komen. Doch in dètt geval vraagt men zich af of dat trekvischje voldoenden aftrek zou vinden bij onze oostelijke naburen. Veel koopkracht is daar, naar het schijnt, nog niet, en omdat het een luxe-vischje is, wordt wel eenigszins betwijfeld of het zeer prijshoudend zal zijn. Ook hebben we de klacht gelezen van de visschers uit het zuidelijk gedeelte der Zuiderzee, dat er zooveel jong ansjovis- broed in de bocht tusschen Pampus en Muiden wordt doodgemaakt door de vis schers van Volendam. Daarvan zal wel wat waar zijn, want de nest visscherlj, die ongebreideld, voor een groot gedeelte van het jaar, wordt uitge oefend, zal ook menig ansjovisje, dat eigenlijk nog uit moet groeien, vernietigen. Het Zuiderzee-vraagstuk dringt lang zamerhand deze kwestie naar een secon daire plaats, omdat de haring- en ansjo- viskom „Zuiderzee" ten doode is opge schreven en de executie binnen korte jaren vermoedelijk zal plaats hebben. Misschien is het daarom begrijpelijk, dat men zich over dergelijke aangelegen heden niet zoo heel druk meer maakt. Al tientallen van jaren is deze zaak strijdpunt geweest tusschen Volendam- mers en de andere visschers, waarbij de eersten wel iets hebben moeten inboeten van hun vrijbuitersbestaan, doch waarbij de laatsten geen rijkdommen vergaard hebben. Doch hoe het broed zich zal ontwik kelen als eenmaal de afsluitdijk afgewerkt is, is een vraag, die niet gemakkelijk is te beantwoorden en die toch voor onze plaats wel van eenige waarde is. In de Scheldezee-armen heeft ook de ansjovisinvasie plaats en Bergen-op- Zoomsche ansjovis heeft een bijna even groote vermaardheid als de Monniken- damsche. Misschien wordt de gesteldheid van een deel der Waddenzee zoodanig, dat er ge schikt terrein zich vormt, waar het broed gemakkelijk tot ontwikkeling komt. Het is er al mee als met de haring, waarover we laatst ook een kort beschou- wink je mochten houden. Ook in de ansjovis branche zou dus Helder, na het afsluiten van den dijk, de hoofdplaats worden waar het bedrijf kon worden uitgeoefend. Toekomstdroomen, hoor ik zeggen. Misschien hebben ze gelijk. Een onge- loovig schouderophalen behoort bij som migen tot de aangeleerde gewoonten en een gewoonte is moeilijk af te leggen. Maar van dezulken zal geen levende kracht uitgaan, want wie aan alles twijfelt, zal de kracht van het optimistisch gelooven nooit ondervinden en zullen nooit beseffen, welk een geweldige stuwkracht dat tot uitvloeisel kan hebben. De voorjaarsstuwing is in tolle ont plooiing. De Paaschdagen hebben ook weer de belofte gebracht van de komst der ansjovis. Laat het voor de visschers een rijk ansjovisjaar worden. Tot in diepe gleuven zullen daarvan de druppels doordringen. ROBINSON. Ben owde operette bij „Flora" ln de Amstelstraat Het schijnt dan toch wel waar te zijn Van de week nog, die moderne dramaturg, die schreef, dat er een vernieuwing van het tooneel en een herleving van de alge- meene aandacht te wachten was, zoodra men er aan ging denken een sqort zang- speel-dans-stuk in modernen vorm te geven. En de vorige week die rijke meneer in Parijs, die de proef op de som genomen heeft en uitriep: Er is maar één oplos sing voor de misère». Speel-zang-dans- stukken 1 Geen drama's, geen blijspelen, niksEnkel muziek en spel en dans en gezonden lach, 'n nationaal tintje, 'n prachtige solo, 'n breed koor, costumes Het schijnt dan toch wel waar te zijn: Want overal en lederen dag hoor je de jeremiades over de tooneel-ellende. En ziedaar: Je stapt op'n heerlijke voorjaars avond, waarop je zoudt meenen, dat ieder Amsterdammer den kant van de Kalfjes laan uitgewandeld was, „De" Flora ln de Amstelstraat binnen en je treft 'n zaal vol menschen of er op staanden voet de HollandZwitserland Match uit het Sta dion zal worden vertoond Wat is de kwestie? De directie van Variété „Flora" of zooals wij gemeenlijk zeggenDe Flora heeft een oude ope rette van Carl Zeiler, een van de mannen uit de periode van de lichte Opera, op nieuw gemonteerd. v En het is een succes geworden! In den regel schrijf ik in deze rubrieken niet over de Flora of over de Operette Maar nu moet ik wel. Want ik zou niet graag beschaamd staan tegenover de hon derden Heldenaren, die in Amsterdam uitgaan en die mij zouden kunnen beschul digen van hun niet op dit evenement De Vogelkoopman opmerkzaam te heb ben gemaakt. Het stuk doet er niet toe. Het Is de oude geschiedenis van de twee verwis' selde paren. Hier een Tyroler vogelkoóp- man, Adam, die zijn meisje, .Christel, in de steek laat om een lief Marietje in kwestie: een als landmeisje vermomde Keurvorstin het hof te maken. En daartegenover de aardige Christel zelf, waarvan iedereen aanneemt, dat ze op een oogenblik in de netten verward geraakt is van iemand, die de Grootvorst heet te zijn en maar 'n jonge graaf is Voeg daarbij de bekende entourage van oude douarière, 'n schobbejak van 'n hof- ceremoniemeester, twee oude draken van Professoren, landmeisjes, hofdames, tuk op wat spectakel en de zaak zit in elkaar. De muziek is belangrijker. Het is in zeker opzicht een genot, die muziek uit den glorietijd van Offenbach en de Wiener Straus weer eens te hooren. Vol en me lodieus is ze in deze operette. Met hoogte punten, die aan de Opera Seria denken doen. Er zitten aria's in van jewelste. Om van de koren te zwijgen. En dat zou allemaal nog niets betee- kenen, als de leiding van Flora nu eens niet voor den dag had willen komen met een serieuze voorstelling. Om te beginnen met de hoofdrol. Emil van Bosch was buitengewoon bij stem, ditmaal. Hij schijnt als acteur te hebben gewonnen den laatsten tijd. Met een bra- vour uit de oud-Italiaansche school gooide hij zijn liedjes eruit. Zijn ontvangst bij open doek was gewettigd en het bisseeren van het prachtig en gevoelvolle liedje: „Toen mijn GrootvfL zestig was" niet méér dan billijk. Een attractie in het bijzonder voor mij was het debuut van Karin Rohde als de Grootvorstin. Deze jonge vrouw is een Noorsche en eerst kort ln Holland. En nu zijn we over het algemeen niet geest driftig ten opzichte van onze bekende Kunst-import. Er wordt veel te veel van over de grenzen ingevoerd. Tot oorspron kelijke Revue's toe. Maar ten opzichte van Karin Rohde moeten we een uitzondering maken. Een belangrijke jonge vrouw en een vrouw met een toekomst, 'n Prach tige, week getimbreerde mezzo-sopraan met mogelijkheden zelfs voor coloratuur. Maar een genot vooral in haar optreden was haar ongemeene distinctie, haar be schaving en haar superieur vrouwelijke verschijning, 'n Bewijs, dat je zelfs icf de Operette 'n Vrouw kunt zijn. Wat niet wegneemt, dat Karin vooralsnog tooneel- routine en tooneelbeheersching mist. Het zal nog even duren voor ze over de Bühne kegelt als Bertha Verzwyfer of Kalman Knaack. Bertha Verzwyfer als Christel was best, als altijd. Vlug, vief, raak, geestig, pittig en goed van actie en mimiek. Het eenige wat haar ontbreekt is een zangstem van goed volume. Waardoor ze dan ook altijd weer beter is in de Revue, dan in de Operette. Kalman Knaack was slechter. Niet dat deze oude rat wat van zijn tooneelhan- digheid zou hebben ingeboet. Maar zijn zingen is hopeloos, zijn knoeien met de techniek van het spelen vaak onduldbaar en zijn liefhebberij om de taal te rad braken op den duur erg vervelend. Hij speelde den schobbejak van een hofdig- nitaris met groot gemak. Het laatste kan ook gezegd worden van Jean Jansens als de pseudo-Grootvorst. Behalve dan dat deze ook uitstekend zijn partij zong, Maar de hoofdzaak was de voorstelling in haar geheel. Deze was in alle opzichten te roemen en een bezoek overwaard. De decors waren kleurig en royaal de regie van een en ander te loven. De muzikale directie van H. Davids bracht kleur en warmte. Vooral in de verschillende koor- finales werden prachtige hoogtepunten be reikt. Er was hard en serieus gewerkt: de koren waren zuiver en de ensembles correct. Er zat gang in. Eenige smakeloosheden waren er ook, maar die zitten meer vast aan het systeem. Het opvoeren van een dergelijk werk moge een goede vingerwijzing zijn: Het ideaal voor het nieuwe amusements-tooneel is het nog niet. Dat zal het pas worden wanneer de directie en de bedrijfsleiding van De Flora er nu eens toe overgaat om langs den weg van de Rido-revue en den Vogelkoopman-operette een kwieken Hollandschen auteur te durven engageeren, die komt met het oorspronkelijke, breede moderne Zang-speel-dans-actie-stuk I Geen revue geen operette geen tooneel- spel geen draak Maar van al deze dingen het bestel Inmiddels verhindert dit niet om de „Vogelkoopman" te gaan waardeeren en de Heldenaren zullen goed doen deze vin gerwijzing in acht te nemen en een avond vol muzikaal- en amusementsgenoegen te gaan halen in Theater „Flora" in de Am stelstraat te Amsterdam. Oaréi J. Brenrn. Japanache vertelling. Heel lang geleden, in den ouden tijd, liep eens de keizer van Japan, op eenigen afstand gevolg door zijn hovelingen en twee soldaten, te wandelen in zijn tuin. Hij zag er vergenoegd uit, de keizer, en onder zijn groote parasol genoot hij van het heerlijke weer. Hij had juist een vervelende vergadering achter den rug en voelde zich nu als een schooljongen, die vrij-af beeft gekregen. De tuin van het keizerlijk paleis was wijd en zijd beroemd om zijn schoonheid. En geen wonder! Een leger van de beste tuin lieden van het land was eiken dag in den tuin aan hel werk, en moeite noch geld werden gespaard, om deze te maken tot een paradijs op aarde. De mooiste en meest vreemdsoortige bloemen en planten kon men er vinden. De goede keizer hield veel van zjjn bloemen en planten, evenals hij hield van de vogels, de vlinders en de kre keltjes in het gras. En hij beschermde hen altijd zooveel als hij kon. Tot zijn hovelingen, die in stiëe wel eens lachten om de genegenheid van hun keizer voor alles wat plant of dier was, placht hij te zeggen: „Men moet alles wat leeft, lief hebben en beschermen. God die ons schiep, schiep ook het eenvoudigste bloempje en het kleinste insect. En wie zal ons zeggen", voegde hij er dan glimlachend aan toe, „of het bloempje of diertje ons niet eens van nut kan zijn?" t Terwijl de keizer verder wandelde, zag hij een prachtige rozenstruik, tusschen wiens takken een spin haar kunstig web had gemaakt. De keizer bukte zich, om het vlechtwerk van naderbij te bezien en be merkte daarbij, dat een vlieg in het web verward was geraakt. Het diertje deed wanhopige pogingen om zich te bevrijden, maar kwam daarbij hoe langer hoe vaster in het web te zitten. De medelijdende keizer pakte voorzichtig de vlieg tusschen duim en wijsvinger en zette haar op zijn hand. Het diertje bleef rustig zittea „Ga maar gauw weg, kleine vlieg", zeide de keizer, „maar laat je niet voor een twee den keer vangen". Daarop vloog het diertje henen. De hovelingen keken elkander verbaasd aan, en de eerste minister vroeg zich ang stig af, of zijn keizer misschien op slag krankzinnig was geworden en zich nu ging bezighouden met het bevrijden van vliegen uit spinnenwebbea De keizer wandelde verder en versnelde, zonder het te weten, zijn stap, waardoor hij na eenigen tijd zijn gevolg ver achter zich had gelaten. De soldaten echter, getrouw aan hun plicht, volgden hem op den voet. De keizer liep in een lange, schaduwrijke laan .Het was er heerlijk rustig; zoo nu en dan hoorde men slechts het tjilpen van een vogel of het gonzen van een vliegie. Een beekje zong zijn zacht, eentonig liedje. De keizer keek eens om. zich heen, en wierp daarna een blik op het frissche, groene gras. Kom, geen mensch zag het immers, be halve de twee soldaten, die hun mond wel zouden houden. En met een glimlach ging de keizer languit in het gras liggen, en luis terde met welbehagen naar het droomerig, kabbelende beekje en de gonzende insecten. Ten laatste begon hij te knikkebollen; zijn hoofd rolde van links naar rechts, en terug. De keizer was spoedig in slaap gevallen. Toen de keizer een oogenblikje geslapen had, kwam er een vlieg aangevlogen, die zich op zijn neus neerzette. De keizer maakte in zijn slaap een beweging om het dier te verjagen, doch dit bleef rustig zitten. Weer deed de keizer een poging. Nu ging de vlieg weg, maar begon aanstonds met een vervaarlijk gegons om het hoofd van den slaper te cirkelen. Ten laatste opende de keizer een beetje wrevelig de oogen, maar toen hij de heftig gonzende v'ieg zag, zeide hij: „Wel vriend, ik geloof, dat ik jou ken. Heb ik je zooeven niet het leven gered? Maar waarom kom je me au uit mijhheer lijk slaapje halen? toch dat je dank? Dat is Plots brak de keizer zijn zin af en spitste ooren. Hij had stemmen jn zijn nabijheid gehoord. luisterde. „Dus", hoorde de keizer een zachte stem zeggen, „alles is voor vanavond in orde?" „Ja antwoordde een andere Btem; „alle maatregelen zijn genomen. Niemand ver moedt iets van het complot. De keizer is een dapper man, die niemand wantrouwt en de commissaris van politie is zoo voorzichtig nimmer schildwachten in den tuin te plaat sen. Alleen 't vertrek van den keizer wordt door twéé wachten bewaakt; maar, ver momd zooals we nu zijn, kunnen we gemak kelijk hun plaats innemen. Zoodra de keizer slaapt, dringen wij het slaapvertrek binnen en voeren den keizer mee. De gezant van China zorgt voor een boot, waarin de ge vangene kan worden vervoerd. Is de troon eenmaal vrij, dan volgt de rest vanzelf. En ons fortuin is gemaakt!" De arme keizer, die dit alles hoorde, durfde zich, ongewapend als hij was, niet verroeren en hield zelfs den adem in. Nu schenen de stemmen zich te verwij deren. De keizer boog voorzichtig de takken van een struik vaneen en zag nu twee personen, gekleed in de uniform van zijn lijfwacht, in de verte verdwijnen. Waar waren de twee soldaten, die hun meester zoo trouw gevolgd hadden? Och het was warm weer en het beekje zong zulk een droomerig liedje. Zij sliepen even vast, als hun keizerlijke meester een oogenblik tevoren. De keizer voelde niets meer voor een slaapje. Als hij niet was ontwaakt, zou hij verloren zija geweest. De vlieg, die zoo brutaal om zijn keizer lijke ooren had gegonsd, had hem het leven gered. Zonder haar zou de keizer van China zich van zijn troon hebben meester ge maakt en hij de gevangene van zijn ergsten vijand zijn geworden. Inmiddels had het angstig zoekende ge i volg zijn meester gevonden. De eerste mi I nister, met een gezicht rood van schrik en opwinding, wierp zich op de knieën en maakte zijn verontschuldigingen. De solda ten, die dfoor het leven ontwaakt waren, keken elkander met van schrik vertrokken gezichten aan. De keizer verzocht den eersten minister op zijn beenen te gaan staan en onmiddellijk den commissaris van politie te laten hijlen De vlieg, die zich nog altijd op zijn gras spriet wiegde, maakte zich nu gereed om weg te vliegen. „Vaarwel en dank je wel, k'eine vlieg sprak de keizer. „We hebben elkander het leven gered en nü zijn we quitte". De vlieg spreidde de vleugeltjes uit en verdween. Toen 's avonds de twee samenzweerders het vertrek van den keizer binnendrongen, werden zij onmiddellijk gevangen genomen. Voor zij werden weggevoerd, voegde de keizer hen toe: „Heeren, ik zou U raden, een volgenden keer wat zachter te spreken. Vergeet niet, dat zelfs vliegen ooren hebben". Natuurlijk begrepen de twee boosdoeners in de verste verte niet, waar de keizer het over had en wat hij bedoelde. DE NIEUWE HOED. Een «ware?1 geschiedenis. „Wat een raar idee", zei mevrouw Goedbloed tegen haar Echtgenoot, „een nieuwen hoogen hoed te koopen en hem dan nog veertien dagen Ingepakt te laten liggen." „Ik zet hem niet op", antwoordde Goed bloed, „omdat jij altoos zegt, dat mijn oude nog goed is." „Ja, en je hebt al 27 hoeden, die je niet meer draagt en die je in 't stof laat lig gen; goo| ze weg!" „Ze weggooienEn aanhoudend klaag Je en zegt dat je niet graag Iets weg doet." „Neen, lk ben niet voor wegdoen maar oude hoeden zien opeenstapelen, die niemand dienstig zijn, als er zoovele onge- lukkigen blootvoets op straat „Maar ze kunnen toch geen hoeden aan hun voeten doen." „Je weet wel wat ik wil zeggen; haa een oud-kleerkooper en verkoop hem je hoeden." „Daar denk ik nooit aanl" „Ik weet niet waaraan je wèl denkt". Nu, doe wat je lust; koop hoeden, zet ze op, zet ze niet op, wat raakt mij dat. „Als je dat dan niets raakt, bemoei je dan niet met mijn hoeden." „Je verveelt me", riep mevrouw Goed bloed en ging in haar kamer, waarvan zi de deur met geweld toesloeg. „Ziedaar mijn leven", zuchtte Goed bloed; „of ik nou 't eene of 't andere doe ik ben er beslist zeker van mijn vrouw niet t? voldoen. Die hoed bijvoorbeeld 't Was wel de moeite waard hem te koopen zei ze, om hem niet op te zetten I En den dag dat ik hem op zal zetten om uit te gaan, zal zij zeggen: „Je zet je nieuwen hoed op, en de andere is nog heel goed I" Dat is altijd zoo. „Ik ga uit", zei hij eenige dagen later tegen zijn vrouw. Goed". En hem beziende: „Waar ga jo heen „Ik ga mijn armen vriend bezoeken die ziek Is „En om Je vriend te bezoeken zet Je Je nieuwen hoed op?" Dat cotnpliment verwachtte ik" ant woordde haar man schamper. „Als ik mijn ouden opzet", is het't was wel de moeite waard een nieuwen te koopen om hem te laten liggen, en nu ik mijn nieuwen opzet zeg je„Wel, wel, je zet den nieuwen op." „Werp dan den anderen maar bij de rest." Goedbloed nam woedend zijn hoed, „die nog goed genoeg" was, opende een deur en wierp hem in het kamertje: „Daar", riep hij „hij is er". „Dat is al acht-en-twintig", antwoordde mevrouw spottend. Goedbloed haastte zich bulten te komen. Hij begaf zich op zijn gemak naar de woning van zijn vriend, rookte kalm een sigaar, hield nu en dan stil voor een boekenstalletje, las hier een opschrift, nam daar een boek te doorbladeren, toen eens klaps de bediende van een der boekver- koopers de boeken overdekte en zei: „Pardon Mijnheer, het regent" „Het regent?" riep onze wandelaar het boek neerleggendJa, 't is waar, het begint te druppelen en ik heb geen paraplu." Nu begon het voor goed te regenen en weldra goot het. „Ik kan toch door zulk een weer niet te voet naar mijn vriend gaan", zuchtte Goedbloed. Hij verschool zich onder een balcon en riep de voorbijrijdende koetsiers aan, maar allen waren geladen en geen enkele zelfs antwoordde hem. Hij dacht niet gehoord te worden en kwam midden in de straat, maar geen antwoord van de koetsiers. De armé Goedbloed keerde zich woedend om naar zijn balcon, maar hij stiet met het hoofd tégen de paraplule van een voorbijganger en zijn nieuwe hoed rolde de goot in „Dat is al wel", grinnekte hij. En zijn hoed oprapend zuchtte de man. „Hij wordt goed ingewijdmijn vrouw zal er wel over kapittelen." Op alt oogenblik kwam de omnibus voorbij, die langs de woning van zijn vriend reed. Een reiziger stapte af cn Goedbloed sprong op het achterbalcon. Maar terzelfder tijd kwam een reiziger van boven naar beneden om het plaatsje in te nemen en zette O ramp I den voet op den nieuwen hoed van Goedbloed. De bol werd deerlijk plat geduwd tot over den neus van onzen man. „Uw plaats, mijnheer", vroeg de con ducteur. „Mijn plaats?maar wacht tot ik ze genomen heb. „Zij is genomen, mijnheer." „Wat" huilde Goedbloed, „zij is „Ja, maar betaal Uw plaats op het platform." „Maar denk je, dat ik betaal om hier te blijven staan in den regen?" „Stap dan af." De ongelukkige Goedbloed liet het zich geen tweemaal zeggen en sprong, onder het spotgelach der toeschouwers, tot onder het balcon, waar hij zijn erg verfrommel den hoed wat oppoetste. I Een heer echter, die medelijden met hem had, zei hem: „Drie huizen verder, mijnheer, woont een hoedenmaker. Hij zal Uw hoed wel kunnen opmaken, zoodat je er niets meer van ziet" „Dank U, mijnheer", antwoordde Goed bloed verheugd en liep naar den hoeden winkel. De bewerking duurde een uur en kostte hem een gulden. De hoed was wel niet nieuw meer, maar hij kon hem opzetten daarbij behoefde hij er nu niet meer zoo voorzichtig mede te zijn. Goedbloed zou in een koffiehuis gaan wachten tot wan neer het den regen believen zou op te houden. Hij hing zijn hoed aan een kapstok, Het zich een vervérsching brengen en zette zich aan een tafeltje neer waar hij om de tijd te dooden de kranten begon te door bladeren. Maar hij las niet Hij overwoog zijn avonturen en schrikte voor de bespot tingen van zijn vrouw die hij onvermijdelijk zou moeten verduren. De regenbui hield eindelijk op. Mijnheer Goedbloed stond op, nam werktuigelijk den hoed die naast den zijnen hing en wilde vertrekken. Maar twee koffiehuisbedienden vatten hem bij den kraag. „Wij hebben heml" riepen zij den baas toe. „Eindelijk", zeide deze „knippen wij den hoedendief." En Goedbloed verbaasd, gebelgd, pro testeerde „Watl Ik een hoedendief?" riep hij verontwaardigd, „lk die „Je zal je voor den politiecommissaris verantwoorden" zeide men hem en zonder nog langer naar hem te luisteren sleepte men hem naar buiten en leidde men hem door de straten onder het gejuich der voorbijgangers, die dachten een dief te zien en gevolgd door een aantal schreeu wende, tergende bengels en straatloopers Men kwam eindelijk op het politiebureau, waar men hem ln het kabinet bracht van den commissaris. „Mijnheer de Commissaris" zei de eige naar van het koffiehuis, „sedert ten minste veertien dagen komt een schurk in mijn huis en telkenmale na zijn vertrek con-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1926 | | pagina 15