011 DE WIJDE WERELD
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
Zonderlinge lotgevallen
in het Dagelijksch leven
van ZATERDAG 10 APRIL 1926.
NO. 221 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
ANSJOVIS.
J>E VOGELKOOFMAN."
DE VLIEG.
't Juffertje
De lappen anajovlswant worden reeds
weer in de haringzegen gezet, want
Maandag, den tweeden Paaachdag, waa
er 86 K.G. anajovia aangevoerd, die tegen
61 cent per kilo werden verkocht.
Wel waren reeds eerder voorloopers der
ansjovis aangetroffen in het haringwant
en ervaren visschers herinnerden zien niet
ooit zoo vroeg ansjovis te hebben aange
troffen.
Het blijft natuurlijk altijd riskant voor
je reputatie om je aan voorspellingen te
wagen, dat neemt niet weg, dat zoo'n
vroege verkenning der voorloopers wel
eens beschouwd wordt als een vroege en
talrijke komst der ansjovis.
Maar laten we daaraan niet te veel
waarde hechten en kalm afwachten hoe
die visscherlj zich verder zal ontwikkelen.
Wel is de reeks jaren, dat er van geen
goede ansjovisvangsten sprake wbb, al
geweldig uitgedijd, zoodat het niet zoo
geheel onmogelijk zou zijn, dat een goed
ansjovisjaar aan de beurt zou komen.
Doch in dètt geval vraagt men zich af
of dat trekvischje voldoenden aftrek zou
vinden bij onze oostelijke naburen.
Veel koopkracht is daar, naar het schijnt,
nog niet, en omdat het een luxe-vischje
is, wordt wel eenigszins betwijfeld of het
zeer prijshoudend zal zijn.
Ook hebben we de klacht gelezen van
de visschers uit het zuidelijk gedeelte der
Zuiderzee, dat er zooveel jong ansjovis-
broed in de bocht tusschen Pampus en
Muiden wordt doodgemaakt door de vis
schers van Volendam.
Daarvan zal wel wat waar zijn, want de
nest visscherlj, die ongebreideld, voor een
groot gedeelte van het jaar, wordt uitge
oefend, zal ook menig ansjovisje, dat
eigenlijk nog uit moet groeien, vernietigen.
Het Zuiderzee-vraagstuk dringt lang
zamerhand deze kwestie naar een secon
daire plaats, omdat de haring- en ansjo-
viskom „Zuiderzee" ten doode is opge
schreven en de executie binnen korte
jaren vermoedelijk zal plaats hebben.
Misschien is het daarom begrijpelijk,
dat men zich over dergelijke aangelegen
heden niet zoo heel druk meer maakt.
Al tientallen van jaren is deze zaak
strijdpunt geweest tusschen Volendam-
mers en de andere visschers, waarbij de
eersten wel iets hebben moeten inboeten
van hun vrijbuitersbestaan, doch waarbij
de laatsten geen rijkdommen vergaard
hebben.
Doch hoe het broed zich zal ontwik
kelen als eenmaal de afsluitdijk afgewerkt
is, is een vraag, die niet gemakkelijk is
te beantwoorden en die toch voor onze
plaats wel van eenige waarde is.
In de Scheldezee-armen heeft ook de
ansjovisinvasie plaats en Bergen-op-
Zoomsche ansjovis heeft een bijna even
groote vermaardheid als de Monniken-
damsche.
Misschien wordt de gesteldheid van een
deel der Waddenzee zoodanig, dat er ge
schikt terrein zich vormt, waar het broed
gemakkelijk tot ontwikkeling komt.
Het is er al mee als met de haring,
waarover we laatst ook een kort beschou-
wink je mochten houden. Ook in de ansjovis
branche zou dus Helder, na het afsluiten
van den dijk, de hoofdplaats worden waar
het bedrijf kon worden uitgeoefend.
Toekomstdroomen, hoor ik zeggen.
Misschien hebben ze gelijk. Een onge-
loovig schouderophalen behoort bij som
migen tot de aangeleerde gewoonten en
een gewoonte is moeilijk af te leggen.
Maar van dezulken zal geen levende
kracht uitgaan, want wie aan alles twijfelt,
zal de kracht van het optimistisch gelooven
nooit ondervinden en zullen nooit beseffen,
welk een geweldige stuwkracht dat tot
uitvloeisel kan hebben.
De voorjaarsstuwing is in tolle ont
plooiing.
De Paaschdagen hebben ook weer de
belofte gebracht van de komst der ansjovis.
Laat het voor de visschers een rijk
ansjovisjaar worden.
Tot in diepe gleuven zullen daarvan de
druppels doordringen.
ROBINSON.
Ben owde operette bij „Flora"
ln de Amstelstraat
Het schijnt dan toch wel waar te zijn
Van de week nog, die moderne dramaturg,
die schreef, dat er een vernieuwing van
het tooneel en een herleving van de alge-
meene aandacht te wachten was, zoodra
men er aan ging denken een sqort zang-
speel-dans-stuk in modernen vorm te geven.
En de vorige week die rijke meneer in
Parijs, die de proef op de som genomen
heeft en uitriep: Er is maar één oplos
sing voor de misère». Speel-zang-dans-
stukken 1 Geen drama's, geen blijspelen,
niksEnkel muziek en spel en dans
en gezonden lach, 'n nationaal tintje, 'n
prachtige solo, 'n breed koor, costumes
Het schijnt dan toch wel waar te zijn:
Want overal en lederen dag hoor je de
jeremiades over de tooneel-ellende. En
ziedaar: Je stapt op'n heerlijke voorjaars
avond, waarop je zoudt meenen, dat ieder
Amsterdammer den kant van de Kalfjes
laan uitgewandeld was, „De" Flora ln de
Amstelstraat binnen en je treft 'n zaal
vol menschen of er op staanden voet de
HollandZwitserland Match uit het Sta
dion zal worden vertoond
Wat is de kwestie? De directie van
Variété „Flora" of zooals wij gemeenlijk
zeggenDe Flora heeft een oude ope
rette van Carl Zeiler, een van de mannen
uit de periode van de lichte Opera, op
nieuw gemonteerd. v
En het is een succes geworden!
In den regel schrijf ik in deze rubrieken
niet over de Flora of over de Operette
Maar nu moet ik wel. Want ik zou niet
graag beschaamd staan tegenover de hon
derden Heldenaren, die in Amsterdam
uitgaan en die mij zouden kunnen beschul
digen van hun niet op dit evenement
De Vogelkoopman opmerkzaam te heb
ben gemaakt.
Het stuk doet er niet toe. Het Is de
oude geschiedenis van de twee verwis'
selde paren. Hier een Tyroler vogelkoóp-
man, Adam, die zijn meisje, .Christel, in
de steek laat om een lief Marietje in
kwestie: een als landmeisje vermomde
Keurvorstin het hof te maken. En
daartegenover de aardige Christel zelf,
waarvan iedereen aanneemt, dat ze op een
oogenblik in de netten verward geraakt
is van iemand, die de Grootvorst heet te
zijn en maar 'n jonge graaf is
Voeg daarbij de bekende entourage van
oude douarière, 'n schobbejak van 'n hof-
ceremoniemeester, twee oude draken van
Professoren, landmeisjes, hofdames, tuk
op wat spectakel en de zaak zit in
elkaar.
De muziek is belangrijker. Het is in
zeker opzicht een genot, die muziek uit
den glorietijd van Offenbach en de Wiener
Straus weer eens te hooren. Vol en me
lodieus is ze in deze operette. Met hoogte
punten, die aan de Opera Seria denken
doen. Er zitten aria's in van jewelste. Om
van de koren te zwijgen.
En dat zou allemaal nog niets betee-
kenen, als de leiding van Flora nu eens
niet voor den dag had willen komen met
een serieuze voorstelling.
Om te beginnen met de hoofdrol. Emil
van Bosch was buitengewoon bij stem,
ditmaal. Hij schijnt als acteur te hebben
gewonnen den laatsten tijd. Met een bra-
vour uit de oud-Italiaansche school gooide
hij zijn liedjes eruit. Zijn ontvangst bij
open doek was gewettigd en het bisseeren
van het prachtig en gevoelvolle liedje:
„Toen mijn GrootvfL zestig was" niet méér
dan billijk.
Een attractie in het bijzonder voor mij
was het debuut van Karin Rohde als de
Grootvorstin. Deze jonge vrouw is een
Noorsche en eerst kort ln Holland. En
nu zijn we over het algemeen niet geest
driftig ten opzichte van onze bekende
Kunst-import. Er wordt veel te veel van
over de grenzen ingevoerd. Tot oorspron
kelijke Revue's toe. Maar ten opzichte van
Karin Rohde moeten we een uitzondering
maken. Een belangrijke jonge vrouw en
een vrouw met een toekomst, 'n Prach
tige, week getimbreerde mezzo-sopraan
met mogelijkheden zelfs voor coloratuur.
Maar een genot vooral in haar optreden
was haar ongemeene distinctie, haar be
schaving en haar superieur vrouwelijke
verschijning, 'n Bewijs, dat je zelfs icf de
Operette 'n Vrouw kunt zijn. Wat niet
wegneemt, dat Karin vooralsnog tooneel-
routine en tooneelbeheersching mist. Het
zal nog even duren voor ze over de Bühne
kegelt als Bertha Verzwyfer of Kalman
Knaack.
Bertha Verzwyfer als Christel was
best, als altijd. Vlug, vief, raak, geestig,
pittig en goed van actie en mimiek. Het
eenige wat haar ontbreekt is een zangstem
van goed volume. Waardoor ze dan ook
altijd weer beter is in de Revue, dan in
de Operette.
Kalman Knaack was slechter. Niet dat
deze oude rat wat van zijn tooneelhan-
digheid zou hebben ingeboet. Maar zijn
zingen is hopeloos, zijn knoeien met de
techniek van het spelen vaak onduldbaar
en zijn liefhebberij om de taal te rad
braken op den duur erg vervelend. Hij
speelde den schobbejak van een hofdig-
nitaris met groot gemak.
Het laatste kan ook gezegd worden van
Jean Jansens als de pseudo-Grootvorst.
Behalve dan dat deze ook uitstekend zijn
partij zong,
Maar de hoofdzaak was de voorstelling
in haar geheel. Deze was in alle opzichten
te roemen en een bezoek overwaard. De
decors waren kleurig en royaal de regie
van een en ander te loven. De muzikale
directie van H. Davids bracht kleur en
warmte. Vooral in de verschillende koor-
finales werden prachtige hoogtepunten be
reikt. Er was hard en serieus gewerkt:
de koren waren zuiver en de ensembles
correct. Er zat gang in.
Eenige smakeloosheden waren er ook,
maar die zitten meer vast aan het systeem.
Het opvoeren van een dergelijk werk
moge een goede vingerwijzing zijn: Het
ideaal voor het nieuwe amusements-tooneel
is het nog niet. Dat zal het pas worden
wanneer de directie en de bedrijfsleiding
van De Flora er nu eens toe overgaat
om langs den weg van de Rido-revue en
den Vogelkoopman-operette een kwieken
Hollandschen auteur te durven engageeren,
die komt met het oorspronkelijke, breede
moderne Zang-speel-dans-actie-stuk I Geen
revue geen operette geen tooneel-
spel geen draak Maar van al deze
dingen het bestel
Inmiddels verhindert dit niet om de
„Vogelkoopman" te gaan waardeeren en
de Heldenaren zullen goed doen deze vin
gerwijzing in acht te nemen en een avond
vol muzikaal- en amusementsgenoegen te
gaan halen in Theater „Flora" in de Am
stelstraat te Amsterdam.
Oaréi J. Brenrn.
Japanache vertelling.
Heel lang geleden, in den ouden tijd,
liep eens de keizer van Japan, op eenigen
afstand gevolg door zijn hovelingen en twee
soldaten, te wandelen in zijn tuin.
Hij zag er vergenoegd uit, de keizer, en
onder zijn groote parasol genoot hij van het
heerlijke weer. Hij had juist een vervelende
vergadering achter den rug en voelde zich
nu als een schooljongen, die vrij-af beeft
gekregen.
De tuin van het keizerlijk paleis was wijd
en zijd beroemd om zijn schoonheid. En
geen wonder! Een leger van de beste tuin
lieden van het land was eiken dag in den
tuin aan hel werk, en moeite noch geld
werden gespaard, om deze te maken tot een
paradijs op aarde. De mooiste en meest
vreemdsoortige bloemen en planten kon
men er vinden. De goede keizer hield veel
van zjjn bloemen en planten, evenals hij
hield van de vogels, de vlinders en de kre
keltjes in het gras.
En hij beschermde hen altijd zooveel als
hij kon.
Tot zijn hovelingen, die in stiëe wel eens
lachten om de genegenheid van hun keizer
voor alles wat plant of dier was, placht hij
te zeggen: „Men moet alles wat leeft, lief
hebben en beschermen. God die ons schiep,
schiep ook het eenvoudigste bloempje en het
kleinste insect. En wie zal ons zeggen",
voegde hij er dan glimlachend aan toe, „of
het bloempje of diertje ons niet eens van
nut kan zijn?" t
Terwijl de keizer verder wandelde, zag
hij een prachtige rozenstruik, tusschen
wiens takken een spin haar kunstig web had
gemaakt. De keizer bukte zich, om het
vlechtwerk van naderbij te bezien en be
merkte daarbij, dat een vlieg in het web
verward was geraakt. Het diertje deed
wanhopige pogingen om zich te bevrijden,
maar kwam daarbij hoe langer hoe vaster
in het web te zitten.
De medelijdende keizer pakte voorzichtig
de vlieg tusschen duim en wijsvinger en
zette haar op zijn hand. Het diertje bleef
rustig zittea
„Ga maar gauw weg, kleine vlieg", zeide
de keizer, „maar laat je niet voor een twee
den keer vangen".
Daarop vloog het diertje henen.
De hovelingen keken elkander verbaasd
aan, en de eerste minister vroeg zich ang
stig af, of zijn keizer misschien op slag
krankzinnig was geworden en zich nu ging
bezighouden met het bevrijden van vliegen
uit spinnenwebbea
De keizer wandelde verder en versnelde,
zonder het te weten, zijn stap, waardoor hij
na eenigen tijd zijn gevolg ver achter zich
had gelaten. De soldaten echter, getrouw
aan hun plicht, volgden hem op den voet.
De keizer liep in een lange, schaduwrijke
laan .Het was er heerlijk rustig; zoo nu en
dan hoorde men slechts het tjilpen van een
vogel of het gonzen van een vliegie. Een
beekje zong zijn zacht, eentonig liedje.
De keizer keek eens om. zich heen, en
wierp daarna een blik op het frissche,
groene gras.
Kom, geen mensch zag het immers, be
halve de twee soldaten, die hun mond wel
zouden houden. En met een glimlach ging
de keizer languit in het gras liggen, en luis
terde met welbehagen naar het droomerig,
kabbelende beekje en de gonzende insecten.
Ten laatste begon hij te knikkebollen; zijn
hoofd rolde van links naar rechts, en terug.
De keizer was spoedig in slaap gevallen.
Toen de keizer een oogenblikje geslapen
had, kwam er een vlieg aangevlogen, die
zich op zijn neus neerzette. De keizer
maakte in zijn slaap een beweging om het
dier te verjagen, doch dit bleef rustig
zitten.
Weer deed de keizer een poging. Nu ging
de vlieg weg, maar begon aanstonds met
een vervaarlijk gegons om het hoofd van
den slaper te cirkelen.
Ten laatste opende de keizer een beetje
wrevelig de oogen, maar toen hij de heftig
gonzende v'ieg zag, zeide hij:
„Wel vriend, ik geloof, dat ik jou ken.
Heb ik je zooeven niet het leven gered?
Maar waarom kom je me au uit mijhheer
lijk slaapje halen?
toch
dat je dank? Dat is
Plots brak de keizer zijn zin af en spitste
ooren. Hij had stemmen jn zijn nabijheid
gehoord.
luisterde.
„Dus", hoorde de keizer een zachte stem
zeggen, „alles is voor vanavond in orde?"
„Ja antwoordde een andere Btem; „alle
maatregelen zijn genomen. Niemand ver
moedt iets van het complot. De keizer is een
dapper man, die niemand wantrouwt en de
commissaris van politie is zoo voorzichtig
nimmer schildwachten in den tuin te plaat
sen. Alleen 't vertrek van den keizer wordt
door twéé wachten bewaakt; maar, ver
momd zooals we nu zijn, kunnen we gemak
kelijk hun plaats innemen. Zoodra de keizer
slaapt, dringen wij het slaapvertrek binnen
en voeren den keizer mee. De gezant van
China zorgt voor een boot, waarin de ge
vangene kan worden vervoerd. Is de troon
eenmaal vrij, dan volgt de rest vanzelf. En
ons fortuin is gemaakt!"
De arme keizer, die dit alles hoorde,
durfde zich, ongewapend als hij was, niet
verroeren en hield zelfs den adem in.
Nu schenen de stemmen zich te verwij
deren.
De keizer boog voorzichtig de takken van
een struik vaneen en zag nu twee personen,
gekleed in de uniform van zijn lijfwacht, in
de verte verdwijnen.
Waar waren de twee soldaten, die hun
meester zoo trouw gevolgd hadden? Och het
was warm weer en het beekje zong zulk
een droomerig liedje. Zij sliepen even vast,
als hun keizerlijke meester een oogenblik
tevoren.
De keizer voelde niets meer voor een
slaapje. Als hij niet was ontwaakt, zou hij
verloren zija geweest.
De vlieg, die zoo brutaal om zijn keizer
lijke ooren had gegonsd, had hem het leven
gered. Zonder haar zou de keizer van China
zich van zijn troon hebben meester ge
maakt en hij de gevangene van zijn ergsten
vijand zijn geworden.
Inmiddels had het angstig zoekende ge
i volg zijn meester gevonden. De eerste mi
I nister, met een gezicht rood van schrik en
opwinding, wierp zich op de knieën en
maakte zijn verontschuldigingen. De solda
ten, die dfoor het leven ontwaakt waren,
keken elkander met van schrik vertrokken
gezichten aan.
De keizer verzocht den eersten minister
op zijn beenen te gaan staan en onmiddellijk
den commissaris van politie te laten hijlen
De vlieg, die zich nog altijd op zijn gras
spriet wiegde, maakte zich nu gereed om
weg te vliegen.
„Vaarwel en dank je wel, k'eine vlieg
sprak de keizer.
„We hebben elkander het leven gered en
nü zijn we quitte".
De vlieg spreidde de vleugeltjes uit en
verdween.
Toen 's avonds de twee samenzweerders
het vertrek van den keizer binnendrongen,
werden zij onmiddellijk gevangen genomen.
Voor zij werden weggevoerd, voegde de
keizer hen toe: „Heeren, ik zou U raden,
een volgenden keer wat zachter te spreken.
Vergeet niet, dat zelfs vliegen ooren
hebben".
Natuurlijk begrepen de twee boosdoeners
in de verste verte niet, waar de keizer het
over had en wat hij bedoelde.
DE NIEUWE HOED.
Een «ware?1 geschiedenis.
„Wat een raar idee", zei mevrouw
Goedbloed tegen haar Echtgenoot, „een
nieuwen hoogen hoed te koopen en hem
dan nog veertien dagen Ingepakt te laten
liggen."
„Ik zet hem niet op", antwoordde Goed
bloed, „omdat jij altoos zegt, dat mijn
oude nog goed is."
„Ja, en je hebt al 27 hoeden, die je niet
meer draagt en die je in 't stof laat lig
gen; goo| ze weg!"
„Ze weggooienEn aanhoudend klaag Je
en zegt dat je niet graag Iets weg doet."
„Neen, lk ben niet voor wegdoen
maar oude hoeden zien opeenstapelen, die
niemand dienstig zijn, als er zoovele onge-
lukkigen blootvoets op straat
„Maar ze kunnen toch geen hoeden aan
hun voeten doen."
„Je weet wel wat ik wil zeggen; haa
een oud-kleerkooper en verkoop hem je
hoeden."
„Daar denk ik nooit aanl"
„Ik weet niet waaraan je wèl denkt".
Nu, doe wat je lust; koop hoeden, zet ze
op, zet ze niet op, wat raakt mij dat.
„Als je dat dan niets raakt, bemoei je
dan niet met mijn hoeden."
„Je verveelt me", riep mevrouw Goed
bloed en ging in haar kamer, waarvan zi
de deur met geweld toesloeg.
„Ziedaar mijn leven", zuchtte Goed
bloed; „of ik nou 't eene of 't andere doe
ik ben er beslist zeker van mijn vrouw
niet t? voldoen. Die hoed bijvoorbeeld
't Was wel de moeite waard hem te koopen
zei ze, om hem niet op te zetten I En den
dag dat ik hem op zal zetten om uit te
gaan, zal zij zeggen: „Je zet je nieuwen
hoed op, en de andere is nog heel goed I"
Dat is altijd zoo.
„Ik ga uit", zei hij eenige dagen later
tegen zijn vrouw.
Goed". En hem beziende: „Waar ga jo
heen
„Ik ga mijn armen vriend bezoeken
die ziek Is
„En om Je vriend te bezoeken zet Je
Je nieuwen hoed op?"
Dat cotnpliment verwachtte ik" ant
woordde haar man schamper. „Als ik mijn
ouden opzet", is het't was wel de moeite
waard een nieuwen te koopen om hem te
laten liggen, en nu ik mijn nieuwen opzet
zeg je„Wel, wel, je zet den nieuwen op."
„Werp dan den anderen maar bij de
rest."
Goedbloed nam woedend zijn hoed, „die
nog goed genoeg" was, opende een deur
en wierp hem in het kamertje:
„Daar", riep hij „hij is er".
„Dat is al acht-en-twintig", antwoordde
mevrouw spottend.
Goedbloed haastte zich bulten te komen.
Hij begaf zich op zijn gemak naar de
woning van zijn vriend, rookte kalm een
sigaar, hield nu en dan stil voor een
boekenstalletje, las hier een opschrift, nam
daar een boek te doorbladeren, toen eens
klaps de bediende van een der boekver-
koopers de boeken overdekte en zei:
„Pardon Mijnheer, het regent"
„Het regent?" riep onze wandelaar het
boek neerleggendJa, 't is waar, het
begint te druppelen en ik heb geen
paraplu."
Nu begon het voor goed te regenen en
weldra goot het.
„Ik kan toch door zulk een weer niet
te voet naar mijn vriend gaan", zuchtte
Goedbloed. Hij verschool zich onder een
balcon en riep de voorbijrijdende koetsiers
aan, maar allen waren geladen en geen
enkele zelfs antwoordde hem. Hij dacht
niet gehoord te worden en kwam midden
in de straat, maar geen antwoord van de
koetsiers.
De armé Goedbloed keerde zich woedend
om naar zijn balcon, maar hij stiet met
het hoofd tégen de paraplule van een
voorbijganger en zijn nieuwe hoed rolde
de goot in
„Dat is al wel", grinnekte hij. En zijn
hoed oprapend zuchtte de man. „Hij wordt
goed ingewijdmijn vrouw zal er wel
over kapittelen."
Op alt oogenblik kwam de omnibus
voorbij, die langs de woning van zijn
vriend reed. Een reiziger stapte af cn
Goedbloed sprong op het achterbalcon.
Maar terzelfder tijd kwam een reiziger van
boven naar beneden om het plaatsje in te
nemen en zette O ramp I den voet
op den nieuwen hoed van Goedbloed.
De bol werd deerlijk plat geduwd tot over
den neus van onzen man.
„Uw plaats, mijnheer", vroeg de con
ducteur.
„Mijn plaats?maar wacht tot ik ze
genomen heb.
„Zij is genomen, mijnheer."
„Wat" huilde Goedbloed, „zij is
„Ja, maar betaal Uw plaats op het
platform."
„Maar denk je, dat ik betaal om hier
te blijven staan in den regen?"
„Stap dan af."
De ongelukkige Goedbloed liet het zich
geen tweemaal zeggen en sprong, onder
het spotgelach der toeschouwers, tot onder
het balcon, waar hij zijn erg verfrommel
den hoed wat oppoetste.
I Een heer echter, die medelijden met
hem had, zei hem: „Drie huizen verder,
mijnheer, woont een hoedenmaker. Hij zal
Uw hoed wel kunnen opmaken, zoodat je
er niets meer van ziet"
„Dank U, mijnheer", antwoordde Goed
bloed verheugd en liep naar den hoeden
winkel.
De bewerking duurde een uur en kostte
hem een gulden. De hoed was wel niet
nieuw meer, maar hij kon hem opzetten
daarbij behoefde hij er nu niet meer zoo
voorzichtig mede te zijn. Goedbloed zou
in een koffiehuis gaan wachten tot wan
neer het den regen believen zou op te
houden.
Hij hing zijn hoed aan een kapstok,
Het zich een vervérsching brengen en zette
zich aan een tafeltje neer waar hij om de
tijd te dooden de kranten begon te door
bladeren. Maar hij las niet Hij overwoog
zijn avonturen en schrikte voor de bespot
tingen van zijn vrouw die hij onvermijdelijk
zou moeten verduren.
De regenbui hield eindelijk op.
Mijnheer Goedbloed stond op, nam
werktuigelijk den hoed die naast den zijnen
hing en wilde vertrekken. Maar twee
koffiehuisbedienden vatten hem bij den
kraag.
„Wij hebben heml" riepen zij den
baas toe.
„Eindelijk", zeide deze „knippen wij den
hoedendief."
En Goedbloed verbaasd, gebelgd, pro
testeerde
„Watl Ik een hoedendief?" riep hij
verontwaardigd, „lk die
„Je zal je voor den politiecommissaris
verantwoorden" zeide men hem en zonder
nog langer naar hem te luisteren sleepte
men hem naar buiten en leidde men hem
door de straten onder het gejuich der
voorbijgangers, die dachten een dief te
zien en gevolgd door een aantal schreeu
wende, tergende bengels en straatloopers
Men kwam eindelijk op het politiebureau,
waar men hem ln het kabinet bracht van
den commissaris.
„Mijnheer de Commissaris" zei de eige
naar van het koffiehuis, „sedert ten minste
veertien dagen komt een schurk in mijn
huis en telkenmale na zijn vertrek con-