1 POTUI RUBRIEK
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
Zonderlinge lotgevallen
in het Dagelijksch leven
mk
VAN 'S LEVENS
WIJSGEERIGEN KANT
\an ZATERDAG 24 APRIL 1926.
en geestdriftvol jakkerden de mannen
elkaar na, van en naar het schip over
de loopplank.
Er was geen gelegenheid tot zwart-
kijkerij, want de jazzband sloeg de muziek-
jool door de lucht en de botten der mannen
werden daarmee geïnfecteerd, zoodat ze
haast dansend en zeker rythme grimas
send de kruiwagens deden voortwalsen.
DE JAZZ-BAND.
Het was daar een jolige boel aan den
bitenkant.
Toch was het bedrijf, waarom het ging
lag geen jolig gedoe. Want is er iets meer
pDzalsch dan het kolenbunkeren P
Twee onzer oorlogsschepen, de Heems-
krck en de Tromp lagen beide te bunkeren.
Hij het eerste schip was het enkel proza;
ht toonloos op- en afrijden met de vol-
gladen of leeggestorte kruiwagens; de
nat zwart stof beplakte gezichten van de
zTeetende matrozen en mariniers; het
Ukens wegduiken in de groote sombere
klenloods en het weer te voorschijn.
k>men van de zwartgrauwe verschijnin-
gn het zag er iet wat somber en
tDosteloos uit.
Verderop lag de Tromp, waar men met
dbnzelfden zwart-Stoffigen arbeid bezig
wis, doch daar heerschte vreugde en
larijt.
Je kon het den matrozen en mariniers
amzien, dat ze met meer élan de zware
kuiwagens de loopbrug opduwden en
atn den witten blink tusschen de zwarte
lbpen en de guit-flonker in de zwart-om-
rmde oogen kon je merken, dat er iets
vin geestdrift was in hun werk of dat
athans er een fleurige jodelstemming in
hin botten was geslagen.
En dat was niet te verwonderen. Want
oider een schuttend schijfzeiltje dat over
sbep- en riemwerk was gespannen, zaten,
alt ware imitatie-vertegenwoordigers van
hri ras langs de boorden van de Ken-
ticky-river, eenige marinejongens ver-
smillende instrumenten te bespelen, waar
door de oorspronkelijke jazzband tot op
90°/o zuiverte werd benaderd.
Daar was lawaai en rythme; daar was
tenpo en melodie, daar was een sfeer om
zffi den kruiwagen te laten staan en in
eea kuitenflikker de dolste steps te gaan
miken.
3e trekharmonica, het mondorgel, de
trhngel, viool trom waren de instrumenten
w^rop, onder het zeiltje, de zwartbestofte
trcnies met handen en mond hun krachten
beo roefden en een schitterende prestatie
legerden op het gebied van de jazzband.
Heen geciviliseerde jazzband zal meer
dese oorspronkelijke oer-muziek-uiting
kumen benaderen dan dit geïmprovi
setrde concert-ensemble.
3n bij de bunkerende jongens werkte
deje jazzband als vroeger wellicht de
oorlam aan boord van een walvischvaarder
wanneer de bemanning uren aan uren
betig was geweest een walvisch af te
ptioopen.
Het werk ging met e$n opgewektheid,
die de kracht in zich heeft van bergen
te kunnen verzetten. Het was of het een
spelletje was geworden en veerkrachtig
AAN HET STRAND.
Toen zij wakker werd.
I KiJ zat rustig te slapen in haar strand,
stoel eu hij wikte haar niet graag storen,
maar toch moest hij haar de vraag voor
eggen.
Hij zag op haar neer, zooals zij daar
lag in de schaduw van haar strandstoel,
met frlssohe gebruinde wangen en een
glimlach om haar roode lippen. Het boek
waarin ze gelezen had, was op den grond
gevallen en een klein krabbetje kroop
bedrijvig over de bladzijden.
Gedurende drie weken hadden ze el
kaar nu eiken dag gezien op het strand
en een paar woorden met elkaar gewis
seld. Gisteren was ze zelfs nog gebleven
nadat de meeste anderen al waren heen
gegaan, toen ze hem zag aankomen.
Ze had geglimlacht en ze had hem toe
gestaan 'haar stoel voor haar op te 'bergen.
Een jongen met een mand met vruch
ten keek grinnikend naar hem, toen hij
daar zoo aarzelend stond in de zonne
schijn.
Zij kon toch niet eeuwig blijven slapen.
Hij was haar al tweemaal voorbijgeloo-
pen, telkens even voor haar staan blij
vend oan dan weer door te loopen.
Eindelijk wist hij al zijn moed te ver
zamelen. Hij kuchte zeer luid. Zij opende
de oogen en ging overeind zitten.
Hebt u een kaartje, juffrouw? Twin
tig oenten per uur. En zij betaalde de
huur van haar strandstoel.
EERST BOETE DOEN.
Een koning in den mast
Toen de vroegere koning Geurige van
Griekenland nog als 18-jarige Prins
Willem van Denemarken bij de marine
diende, werd hij wegens een onbeduidend
vergrijp tegèn de tucht door den stren
gen. admiraal veroordeeld om eenigen tijd
boven in dien mast te moeten blijven zit-
Terwijl de Prins daar in de hoogte zijn
straf uitzat, ontving de bevelhebber van
het schip een telegram. Hij las het en
vroeg dien eensten officier, wanneer de
straftijd van Prins Willeem om zou zijn.
Over tien minuten. was het ant
woord.
Goed, laat hem nog zoolang boven
zitten en zeg hem dan, dat hjj onmiddel
lijk 'bij mij moet kornea
Tien minuten later stond de jonge
Prins voor den adlmiraaL
Ik hloop, dat u zich in het vervolg
niet meer aan wanordelijkheden zult
8chuM% maken; begon de «dlmirnni
streng.
De Prins 'beloofde dlat ea daarop reikte
dd adimjraal hem het telegram over en
zeide: Lees dtot
Het telegram bevatte het bericht, dat
de Prins door de Grieken tot hun koning
was gekozen.
Een waardig paar.
Gevangenisdirecteur tot veroordeelde,
trachtend diens verantwoordelijkheids
gevoel op te wékken:
En is uw vrouw nu inmiddels wel
verzorgd?
Ja, was het antwoord!, die rit ook.
DE BEIDE BROEDERS.
„Geld brengt geen geluk'4.
Het was over acht uur 's morgens, toen
de heer Van Reek, de rijke bankier, van
rijn 'bed opstond.
Met eeni verdrietig gericht begroette
hij het volle zonlicht, dat door een der
niet gesloten jalourieën in zijn slaapkamer
viel en onbeantwoord bleef het beleefde:
„Goeden' morgen", waarmede de bedien
de op zijn schellen binnentrad.
„Is mijn zoon al bij de hand?" vroeg de
rijke man, terwijl hij zich als een kind
liet aankleeden.
„Nog in dliepe rust,*4 antwoordde dé
vertrouwde dienaar. „De jongeheer kwam
eerst over vieren vanmorgen, nietini het
beste humeur naar 't wel scheen, thuis.
De bankier mompélde iets, waarvan
slechts de woorden „'t vervloelkte spel,'
verstaanbaar waren.
Hierop ging hij naar beneden in rijn kan
toor, liét rich koffie brengen en liep on
derwijl zijn 'boeken door.
In den loop van dien voormiddag ont
ving de heer van Reek twee of drie ver
zegelde briefjes, na het lezen waarvan
rijn donker voorhoofd nog meer 'betrok.
Meer dan eenmaal wierp hij een grim-
xnigeni blik Tiaar den. stoel van zijn zoon,
wiens plaats achter de lessenaar dezen
morgen) ledig bleef.
's Middags aan tafel werden in den
beginne weinig woorden gewisseld en zoo
de beide jonge dames Van Reek eindelijk
niet in druk gesprek over de partij van
gisterenavond geraakt waren; zou men
buiten het rinkelen van lepels, vorken en
messen weinig vernomen hebben. Me
vrouw van Reek scheen niet minder ont-
btemd dan haar man en' op de flauwe
trekken van- den jongenheer kon men
duidelijk de sporen lezen van een nacht
■ander sliasp. Nadat die knecht zich op
DAS „EWIG WEIBLICHE".
Hoe vatten da vrouwen haar
taak op? m
Indien ons gevraagd werd, wat we onder
„das ewlg Weibliche" verstaan zouden we,
denk ik, geen van allen het antwoord
schuldig, blijven.
Immers, het is het Ideaal van het
vrouwelijke, dat Goethe in die woorden
voor ons heeft vastgelegd.
We hebben zijn uitdrukking aanvaard,
en opgeborgen in ons gemoed. En het
komt ternauwernood bij ons op er ons van
te vergewissen, of de Üjd haar onaange
tast heeft gelaten.
Het is er mee als met een geliefden
naam, dien wij hebben laten beitelen op een
grafzerk. We meenen, dat hij daar voor
eeuwig is gegrifd. Maar, als we na jaren
terugkomen, en we schuiven het klimop
en de wilde planten op zij, dan worden
we gewaar, dat wat daar zoo duidelijk te
lezen stond, is vervaagd en onherkenbaar
geworden.
De winden hebben het met stof bedekt,
en de regens hebben gegutst er overheen.
Het is dringend noodig, dat er een zuive
ring geschiede en dat de letters opnieuw
worden uitgebeiteld.
Is dat niet ook het geval met ons
vrouwelijk ideaal? Wie van ons staat dat
eigenlijk nog met volkomen klaarheid voor
den geest? Een nieuw hebben we ons
niet meer gevormd en het oude is niei.
meer in harmonie met de veranderde
tijden. Laat het voordeeligst uitkomen
Moeten wij uren voor den spiegel staan
en ons oefenen in lief lachen, onweer
staanbaar kijken, een preutsch lipje trek
ken, betooverend lonken?
Moeten wij trachten toch vooral onze
vriendinnen ergens mee te overbluffen?
Moeten wij daar ons levensgeluk in
vinden
Of moeten wij leeren bovenal menschen
te zijn?
Menschen met een open oog voor het
heele interessante leven. Menschen met
een warm hart en een gulle hand. Menschen
bereid een ieder een vriendelijk woord te
geven, voor ieder een hulpvaardige daat
over te hebben?
een wenk van dien bankier had verwijderd,
brak het lang dreigende onweer lo&
„Boor eens, deugniet,1' wendde Van
Reek zich tot zijn nauwelijks achttien-
jarigen zoon, ,ynu is mijn geduld einde
lijk ten einde. Niet genoeg dat jij mij ze
ker weer vijftig tientjes ontstolen hebt,
maar er rijn van morgen schuldvorde
ringen voor je ingékoanen, die ik in geen
geval 'betaal, al wil men je ook opsluiten
of openlijk te schande maken voor je dolle
verkwisting. Nog vandaag laat ik in de
oouranten zetten, dat ik geen duit meer
voor je 'betalen zal."
„Dan blijft mij niéts over, dan ondier
dé huzaren te gaan", hernam rin zoon op
trotsdhen toon.
„Dat kon misschien nog de eenige weg
tot je behoud wezen. Beter dan al mijn
vermaningen, konden licht provoost en
cachot werken, met het droge koonimies-
brood en de paar stuivers traktement;
want van rnjj heb je niets meer te wach
ten."
„Dan zeg ik alles, wat ik van u weet
en zal u wel dwingen, mij te helpen,'8
riep die ontaarde zoon.
Een kraéhttgen slag van dé hand! des
vaders sloot hem dien lasterenden mond;
met den! zakdoek voor het gezicht sloop
hjj de kamer uil
„En met jullie,'" wenddé de vertoornde
vader zich tot rijn dochters, „zal ik het
evenzoo maken, weer hoopen van reke
ningen uit alle modewinkels uit de stad.
Wat moet het einde wezen? Hopen
jullie misschien op prinsen tot mannen?
lederen anderen mian zou je tot den be
delstaf brengen."
„Moeten wij dlan als meidien gekleed
loopen?"1 viel de oudste vinnig uit, „in
rok en jak, als gemeens boerinnen? Kom
Suze, papa schijnt vandaag heel uit zijn
humeur". En met de zakdoeken waaien
de, verlieten de edele zusters de eetka
mer, waar de bankier nu met rijn zwij
gende vrouw alleen) bleef.
Zou het weer goed worden, dan moest
de onweersbui rich eerst geheel ontladen.
Mijnheer van Reek was nu eenmaal be
gonnen te donderen en ging daarmede
voort.
„D&ar rie je nu de gevolgen van de
Menschen, die willen zorgen, dat niet
door hun toedoen de verzuchting behoeft
te worden geslaakt: „De wereld zou zoo
schoon zijn, als de menschen er geen hel
van maakten."
Wij vrouwen moeten ons aangorden
mede den strijd te strijden in dienst van
het schoone, het eerlijke, het Bterke en
zuivere.
Daarvoor hebben wij noodig:
Een gezond lichaam, en daardoor een
gezonde geest.
Wij hebben noodig voldoende kennis en
we moeten ons oordeel kunnen gronden
op ervaringen en voorbeelden, geboek
staafd door de besten van alle tijden.
Wij hebben noodig dat onze opleiding
breed en ruim genoeg zij, om onze be
langstelling te wekken en waardeering en
begrip te kunnen hebben van alle moge
lijke levensuitingen op ieder gebied.
En zoo, ons zelf steeds verder onder
richtend, werkend en leerend zullen we
zijn goede vrouwen en onmisbare vrien
dinnen voor onze mannen, liefderijke
moeders en goede opvoedsters onzer
kinderen.
En onder alles zullen wij nooit, kunnen
wij nooit verliezen, wat ons door geboorte
is meegegeven: das ewig Weibliche.
Wie vond dé boekdrukkunst uit?
Een Duitsdh professor, dr. Gottfried
Zedler, die er 20 jaren aan besteed heeft,
k»n aan de hand van zijn prachtig-nauw-
keurige onderzoekingen licht brengen in
deze vraag. Onze nationale trots kan go
rust zijn: ons kamt do eer toe! In zijn
werk „Von Oosten bis Gutonbcrg'1
vörBcht hij alles na omtrent den Hollan
der Oosten (Haarlem) en den Duitsoher
Gutenbeng (Mainz) en hij koant tot de con
clusie dlat de Hollandsche wiegdrukken
veel primitiever rijn dan dé Mainzer
■drukletters. Een nauwkeurige analyse van
de verzamelde vroeg-Hollandöohe ietter-
types voert tot dé oondusle, dat ze regel
matig elkaar opvolgen: zoo bunnen we
dus ook de „Keulsche Kroniek'1 gelooven,
dat GutenJberg zijn uitvindingen heelt
gebaseerd op de Hollandsche „Danata"
(Middéleeuwsche grammatica's voor het
Latijn).
De Hollandsche uitvinding betrof een
zeer omslachtig en kostbaar lettergieter».
Kleine boekjes konden de Hollandéra
maar maken en dan moest een groote op
laag alles goedmaken. Daardoor is Haar
lem wel degelijk de „geboorteplaats'" der
boekdrukkunst en de „vader" is onze
welbekende Laurensz. Ooster. Gutenberg
heeft het door Ooster opgeloste letter
opvoeding, die je je kinderen gaf, vrouw,
begon hij tot haar.
„Geen appel valt ver van dén stam.
Terwijl ik mij afsloof en aftob, denk jij
enkel aan uitspanning en verkwisting en
geeft daarvan den kinderen hot voor
beeld. Maar ik zal daar een stokje voor
steken geloof dat vrij! Je vergist je ge
weldig, als je mij door je pruilen en zuiuv
zien die juweelen denkt af te troebelen,
die je in je hoofd spelen. liever wil ik
direct zesduizend gulden aan de armen
gevenl dan.
Er ontstond) een hevige woordenwisse
ling tusschen de echigenooten en met ver
ontwaardiging verliet mevrouw van Reek
dé kamer, waarbij zij dé deur dreunend
achter rich in het slot trok.
^Dat is dan de vrucht van' dertig jaren
arbeid," riep dé bankier én sloeg zich met
de vuist voor het hoofd.
„Dóórvoer héb ik dus van (boodsóhap-
looper af gediend; mij naar de luimen
van grillige principalen! geschikt, daar
voor gebrek, honger en dorst geleden; er
voor gekropen en gevleid, mijn nachten
doorwaakt, mijn geweten bevlekt, mijn
eerlijke familie verloohendl"
Haastig greep 'hij naar hoed! en stok,
verliet het huis en dé stad. In rijn opge
wondenheid door verdriet, kwelling en
hartzeer gejaagd, stapte hij voort, zonder
zelf te weten waarheen. Het gedruisch
van de stad en haar nabijheid' verstomde
allengs; na eenige uren was hij alleen op
een landweg, die hem thans leidde tot een
dorp, dat zich met zijn verweerden toren
tusschen dé groene weid© vertoonde.
Toen mijnheer van Reek uit zijn half
droomenden toestand ontwaakte, stond
hij aan den drempel van zijn verloren pa
radijs van het dorp zijner geboorte.
En met rijin oogen ging hem tegelijkertijd
ook het lang gesloten hart open en voor
het eerst kon 'hij weer eens schreien. En
door die vloeiende tr&nén heen; die zijn
bezwaard! hart wonderbaarlijk verlicht
ten, herkende hij dén spitsen kerktoren;
waarvan de wijzer op half zes stond. Niet
ver van daar, rechts, zag hij den gevel
van het ouderlijk huis, dat hem zag ge
boren worden1 en dat thans aan zijn eer
lijken, door hem lang versmaden, door
hem voor t oog van de wereld verloo
chenden broeder Gerrlt toebehoorde; hoe
rustig en stil was alles om hem heen'!
Wat was 't broeierig fluweel van al zijn
sofa's tegen 't malsche groen der omlig
gende weidén, dat rijn vermoeide leden
tot rusten uitnoodigde! Wat alle kunst
rijke borduursels tegenl de bont gescha
keerde veldbloemen 1 Wat de duurste
schilderijen tegen dit eenvoudig schoone
landschap.
Langs dlat heldere water wiegden rich
de veel getakte wilgen, speelde de koelte
door de berkentoppen, fladderden de
witte vlinders, kwaakten de eenden en
speelden vroolijk de kleine vogela 't Rund
loeide in dé weide en dé paarden wentel
den zich in rt gras of schuurden vertrou
welijk kop aan kop.
Na een half uur rusten en genieten
sloop onze bankier met gebuikt hoofd
langs het hem nog wel bekende 'binnen
pad op het ouderlijk huis toe, waar hij
bij dé tuinheg opeens als aan dén grond
geworteld bleef staan. Hij 'bespiedde daar
een' tafreel, dat hem' op eenmaal zijn gan-
sche verloren paradijs voor oogen stelde.
Ondier een broeden appelboom, welks
roode vroegrijpe vruchten schier tot den
grond» neerhingen, zag Van Reek het
gansche gezin, van zijn benijdenswaardi-
gen broeder vereenügd, die zelf, geluk
kig man en huisvader, met tevreden blik
op het doen der zijnen neerzag.
Zijn vrouw zat op éen houten bank en
hield in hare armen een kleinen guit van
een' jongen, die zijn eerste proefstuk in
't alleen loopen afleggen zou. Twee of
drie passen voor den jongen wereldbur
ger knielde een negenjarige zuster met
de armen uitgestrekt, om het broertje
daarin op te vangen.
„Kom kleine Jantje, toon mi eens wat
je kan,'1 zegt de moeder. Zij laat dé be
schermende hand los, dé kleine gebruikt
rijn bloote voetjes en strompelt vooruit
en belandt na eenige passen gelukkig
tusschen de handen zijner luid' juichende
zuster.
Hartelijker en Inniger kooi mevrouw
Van Reek rich niet over 't 'bezit der ge-
wensohte juweelen verheugen, dan thans
haar arme zwagerin en haar kinderen
over het eerste zelfstandig optraden van
den jongst geborene.
Een wat oudere zuster, die naarstig
breiend tegen den stam van den appel
boom geleund heeft, komt thans op het
broertje toe. Haar half afgebreide kous
aan diens rond beentje metend, roept ze
wat voldaan: „Kijk, Jan, hoe ver je kous
al is. Ais 't goed gaat, kan je ze Zondag
al aan hebben.™
„Vader,1' zegt hierop de twaalfjarige
zoon, „weet u wél, dat Ik vanmorgen,
toen u naar de markt was, een heel stuk
heb omgeploegd? De bruintjes moesten
wel, zoo goed waren ze niet" En de tevre
den vader klimt op zijn stoel, om den
vlijtigen zoon een welverdienden oppel te
plukken.
Terwijl, de rijke bankier dit alles van
achter de tuinheg nog stil aanriett, ver
andert het tooneéL Met klokslag zeven
draagt dé meidi op de noersche
tafel een groote schotel met dam
pende nieuwe aardappelen; een kleine
met spek en een stevig brood op, voor
welke goede gaven dé huisvader, nadat
allen aangezeten zijn den Hemelschen
Vader kort, maar hartelijk dank zegt.
Langer kan de bankier zich niet inhou
den.
„'t Is of ik daar een hoor snikken bij
de heg," zegt vader, toeluisterende.
„Ja, een arme, arme man,p antwoordde
een stem.
Vader springt op. „Jij, Frans?" roept
hij vol verbazing en trekt hem bij de
hand nader.
„Gerrit," zegt de bankier ondér de har
telijkste omhelzing „Leer mij ook leven;
biddlSn' en gelukkig warden!"
Voortaan ging dé rijke bankier bij den
eenlvoudigen broer ter school en leerde
van dezen, hoe zijn kinderen beter op te
voeden en zijn vrouw verstandiger te
leiden.
Wel is waar gelukte hem dit niet meer,
want wat zou de arme anders nog op den
rijke voor gehad hebben? Maar het om-
derwijs had toch eenige goede vruchten,
en werd dén bankier de hel thuis soms
eens weer te heet gestookt, dan vluéhtte
hij voor een) dag naar zijn broer Gerrit
en kwam onder dien» appélboom weer tot
bekoeling.
't Juttertje
fa. 223 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
Robinson.
En. het werd'tijd ook. Het was al half
een en die mensaheni hadden al zoo wat
allemaal het strand verlaten oan te gaan
lunchen.
B.
t t t
B.