Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, van ZATERDAG 1 MEI 1926. No. 224 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) TUKKEN. De vloed was flink doorgekomen 'en het zeewater, gestuwd uit de Noordzee, zoodat een schuimrichel als een kronkellint liep door het Marsdiep, trok, als door een1 zuigtreohter, de haven binnen. Geweldige dnderwatersche krachten! deden het water in de haven bolken en ruischen; aan de randen van de voort jagende effen vlakken, die als een hoepel schenen te worden rondgewenteld, vorm den zich de draaiende putjes, zoodat de schuimplekjes werden gevormd, die, nu nog in los verband, aanstonds een wit lint gingen vormen. Zoodra echter de neer dat lint te pakken kreeg, werd het in tegengestelde richting gesleurd, het kronkelde om en werd door het rondwen telende water naar omlaag getrokken, waar het zich in het rusteloos gestuwde water oploste. Als het water zoo, in driftige vaart, de haven in buldert, is het de prachtigste ge legenheid om, daar in den inham, tus- schen het Wierhoofd en den Texelschen steiger, het aas uit te werpen om te trach ten een bakzoodje scharretjes voor moe der of voor moeder de vrouw op te tuk ken. Aas is er in dezen tijd genoeg te krij gen, want met de vischvangst der baring- trekkers, vallen genoeg tootertjes of bliek jes uit, die uiterst geschikt zijn om er de scharretjes op te laten verklikkeren. A Sommigen tukken met een simpel touw- tje, waaraan een hoek Is bevestigd en aan het uiteinde een stuk ijzer of lood, om het geheel gemakkelijker uit te werpen en naar den 'bodem laten zinken. Het tootertje wordt in stukjes gesne den en zoo'n stukje aas aan den hoek be vestigd Met een forschen zwaai wordt het snoer uitgeworpen, terwijl men heeft ge zorgd, dat het eind, flink bevestigd aan paai of tusschen do steigerplanken, niet mee te water ging. Dan los het touwtje tusschen de vinger en zoodra er van omlaag, door de voort plantende bewegingsgolf langs het touw wordt getelefoneerd „ophalen" een rukje aan het touw, zoodat de hoek door het aas in den bek schiet Klapperend ligt het scharretje weldra op den steiger; met een handige beweging is de hoek uit den bek gehaald en ligt het vischje reeds in de kist, die als voorloopige bergplaats der vangst thans voor het grijpen staat aan den buitenkant y Het visschen met den scharhoepel is weer een bedrijf voor iets beter gevulde beurzen, voor iets meer kapitaalkrachti- t i gen, want daarvoor heeft men, behalve een hoepel, noodig een netwerk en een stevig touw. Dat zijn allemaal attributen, die waarde vertegenwoordigen, en die niet ieder zich kan permitteeren aan te schaffen. Bovendien komt daarbij nog het be zwaar, dat men er een vischvergunning voor noodig heeft, die men voor 0.60 op het politiebureau kan koopen. En nu kan men, net als het amateur- heer-visschertje op de plaat van Raema- kers in de Telegraaf met een zeker dé dain zeggen; „Twee kwartjes, om daar nu zooveel heibel over te maken", doch dan kunnen we ook antwoorden met den daar op voorkomenden afge^jouwden ouden man: „Twee kwartjes, dat is niks, maar je moet ze hebben." Die kwartjes zal velen nog weerhouden met den scharhoepel te gaan visschen. Dat is jammer, want inderdaad ligt er in deze wijze van visschen een prachtige spor tieve bezigheid, die niet alleen gebaseerd Is op versterking der gezondheid, doch die het nuttige aan het aangename paart, DE DROOM EENER MOEDER. Hoe ze glimlachen leerde. Zacht dwarrelen] de sneeuwvlokjes rond, voorbij de voorname huizen "nr| de Keizersgracht. Ze dalen neer op do hard>- steeneu vensterbanken! en blijven1 plak ken tegen ft houten kozijn, als wilden ze door do smalle lichtgevende spleet der toegeschoven gordijnen naar binnen glu ren. Maar wat ze daar binnen zien, zou zo doen smelten van medelijden)! Daar zit in een hoek der kamer, naast ft witgelakt ledikantje, omhuifd' met zijde en kant, een elegante jonge vrouw, wier mooie trekken nu verduisterd zijn' door den rimpel van droefheid, doordo rood geweende, anders zoo mooie oogen. De oogen staren onafgebroken naar haar doodzieke kindje, haar lief aanvallig Lieska. Angstig let ze op ft korte, afge- omdat er ferme zoodjes visch mee wor den opgehaald. Wat een actie daar aan den buiten kant, als de jongens haast schouder aan schouder staan om hun snoertje uit te werpen en in te palmen en de broertjes gereed staan om de bemachtigde buit, niet alleen in de kist te smijten, doch bewon derend daarnaar te staren en snoevende beschouwingen er over te houden. Hun handen zitten vol haringschubbon, de zilveren dopjes plekken op hun klee- ren en tot in hun haar. Luid (bespreken ze de verschillende vangsten, ze roeren nu en dan den voorraad eens om en als het naar het einde van het bedrijf loopt, rij gen ze de scharren aan een touwtje. Doch niet alleen daar bij het Wier hoofd zie je de jongens met de visscherij bezig. Overal op de vlotjes worden de snoeren uitgeworpen en tukt men er dap per op los. Een levendig schouwspel; een bedrijf vol actie en opgewekte bezigheid. Het was dien Maandagmiddag eeD prachtig schouwspel. Vanaf den drempel naar de Noordzee tot Onrust lagen de Texelsche schuiten aan den garnalenkor en lieten zich door den vloed voortzeulen tot naar de haven van haar heimat Uit de haven puften de de motorbotters, die hun geluk gingen beproeven met de ansjovisvisscherij op de Zuiderzee. Een reeks van zeilen; petroleumdampen trokken over het vlakke water, dat grauw reflecteerde door de donkere luchten. Aan Onrust zelf lagen tal van vletten, die bezig waren hun netten uit te roeien om aanstonds hun vangsten aan te voe ren al of niet bevredigd met de uitkom sten. Tukken in het klein en tukken In het groot. Ieder tracht tuk te krijgen ln het loven en houdt er bijzonder van, dat al het tukken resultaat zal afwerpen. VOOR DEN ANDER. Gduidlooze stilte. Op de vlakte brandt die tropische zon; de verhitte lucht doet de dorre grashal men trillen, alsof ze koorts hebben. 'En met gebroken oog naar den hamel gekeerd, de gescheurde uniform met ge ronnen bloed' bevlekt, de vuist nog krampachtig gebald als in den laatsten doodstrijd ligt daar een lijk liggen daar tien; twintig lijken in de brandende zon; het zijn inlanders en Europeanen; inlandsche soldaten van den Sultan van Marokko, Europeesche krijgers van het Fransche vreemdelingenlegioen. En op korten afstand ontwaart de na derende een lange rij levenden, Euro peanen, die den verborgen vijand moeten opzoeken. Ze zijn ook neergevallen, niet geveld door 's vijanda staal, maar door de tropische hitte, waartegen zij niet be stand zijn, hoe groot hun dapperheid is. Van de drie voorsten, die daar dicht bij elkaar schaduw zoeken, waar die niet te vinden is, spreken twee op doffen toon over den derde, hun gezel, een tengere, blanke jonge man, die zelfs in ft onooglijke soldatenpak doet denken aan een andere omgeving, aan sierlijke kleedijl en' vlugge paaiden en bekoorlijke jonge dames daar ginds, in het oude Europa Hij steekt in elk opzicht af bij zijn beide donkere, gespierde en forsche gezellen. (Uit liefde voor het soldatenwerk is hij niet hier gekomen. Waarlijk niet! Hij be hoorde zeker in het vaderland tot de dwazen, die hun geluk en hun vooruit zichten verspeeld1 hebben, verdobbeld; en nu in een ander land, in een andere omgeving en in een ander kleed zich ibrotoen ademen der 'kleine, voelt hoe koortsgloed1 haar wangetjes steeds hooger kleurt Haar lievelingshondje loopt jankend en klagend om 'haar heen en vraagt om voedsel en om streelLng, haar mooie bloeiende planten, die overal in alle hoe ken de kamer sieren en door haar met zooveel moeite zijn gekweekt, staan nu verdroogd enl verdord, nu Igeen liefde volle hand ze meer verpleegt Ze ziet het niet, ze hoort het niet, zo ia nu alleen iqpnr moeder. Moeder, die angstig afwacht, of de moegesloten oogjes der lieve kleine zich weer spoedig in blij herkennen zullen openen. Moeder, die niets anders ziet en niets anders hoort van haar omgeving, voor wie niets anders bestaat dan het kleine, witomhuifde 'bedje met rin dier baren inhoud!. En als vanzelf gaan haar gedachten naar Hom, die de Heerschar is over leven en dood, en; ofschoon zo nooit tot dien Heerscher 'heeft gebeden, voelt ze zich nu zoo afhankelijk, dat ze niet kan na laten te stamelen: O God, toon mij nu uw Almacht, Iaat mij ft liefste wat ik heb houden. Zonder mijn kindje kan ik niet leven, geen vroolijk stemmetje meer in mijn huis, geen kusje meer op mrijni mond verbergen, om hun eUendlg bestaan voort te sleepeni O, als hij had kunnen ver moeden, wat hem wachten zou, in het bandietenregiment rnejj, den sohoonklin- kenden naam ondier de verzengende zon nehitte van het binnenland van Afrika! ....„Water!" fluisterde hij met bran dende lippen en strekte de hand uit ln de richting; waar zijn 'beide landslieden liggen. De eene hief onverschillig (het hoofd op. „Water?" lachte hij schor. jjHoud je maar bij water. Daar zuip brandewijn! Er zijn, geloof lk, nog wel een paar drup pels in de veldflesch. Geen mensoh zal kunnen zeggen, dat ik een kameraad heb laten sterven van dorst; al was jij het dan ook. De rest bramdie hij voor zich zeiven; een gehikwonsch was het niet. De ander greep bogeerig naar de flesch, die hem toegeworpen was en goot zich gulzig al het lauwwarme sterke vocht in de IfceeL Als het ham niet verkwikte, het' sterkte dan toch, en het hielp hem de loode matheid een oogenblik dragen. „Dank je, kameraad!'' zeide hij. En hij fluisterde smeekend terwijl die stoere soldaat nadenkend de tengere vingers bekeek; die hem de veldflesch terugga ven: „Ais ik nu nog een stukje brood had!"1 „Heb je dat ook al niet?* zegt de twee de spottend. „Ja, zoo'n flfne meneer, en dan zörgen voor iets! Dat heeft je zeker ook dè wereld ingejaagd. Als ze alles ver gooid hebben; moeten ze teren op het geluk, dat anderen nog gezorgd hebben; terwijl wij dadelijk ploert genoemd wor den. Nu ja, jij!" 'Er sprak een zeker misverstand van de positie van den ander uit deze woor den!, welke hem ontzettend veel meer pijn deden, dlan die hem eens verjoegen uit het ouderlijk huis, de wereld in. Zij lagen' daar nog een korte poos; hij was in tweestrijd of hij hun rijn levens loop vertellen zou, en rij schenen daarop te wachten. Maar toen kwam befli bevel om op te breken. t 'Amr don oüsEeÖjken rand der gloeien de vlakte 'bewoog zich even het lange gras, aki gleed' er iets levendigs door heen; Een oogenblik werd een donker gelaat, met schitterende, naar wraak dorstende oogen, boven de lange halmen zichtbaar. Snel als de bliksem is het slanke lichaam van den lnlandschen ver spieder door het gras geslopen, naar de plaats, waar een ruischende stroom de vlakte doorsnijdt; aan den anderen! oever is een woud. Een zacht gopfoms werd hoorbaar aan den oever; een omhoog gehouden ge weerloop schittert een oogenblik boven de wateren; don ls alles weer stil en rustig en vredig in het bradende zonlicht, dat zelfs de tropische insecten tot rispen schijnt te noodigen. En het geritsel in het oerwoud aan den onderen oever der rivier kan aan deze zijde niet worden gehoord. Langzaam, plat op" den grond, sluipen zij vooruit, tegen den loerenden vijand slechts gedekt door het hooge gras. Ver der naar achteren ligt het gros van den troep. De drie voorsten vormen de spits- patrouille, die in last heeft den vijand te verkennen Sedert ze zijn opgestaan heeft geen van drieën een woord gesproken. Zij weten; dat de dood loert op elk onvoorzichtig geluid. En geen krijgstucht Is zoo sterk, als die, welke het bewustzijn van het ge vaar uitoefent Slechts de stroom ringt, onder ft voort glijden, zijn eeuwig lied. Zij houden halt en gluren voorzichtig, uit de halmen, rond om hen ls alles stil „De zwarte honden zijn verder getrok ken," fluistert do een brommend; Hij riet het woud aan den aderen oever-en een bedenkelijk gefluit bomt zacht tusschen zijn tanden door. „Kijk, daar is water!* Ook de andere heeft het gezien; hij tuimelt bijna vooruit; de oogen puilen hem uit de holten. Doch de ijzeren vuist van zijn sterken metgezel heeft hem juist bijtijds gegrepen en houdt hem te gen. Als door den bliksem getroffen valt de doodelijk afgematte, tengere gestalte in het hooge, beschermende gras. sJWater,fluisteren dia brandende tipi- pen. Anrne drommel! Kon hij inaar geholpen worden! 1 Weer is het een minuut lang sHL Slechte het verlokkend ruischen van den stroom klinkt als een spotlach den drie mannen in het oor, en vermengt zich met het geritsel van den versmachtende. „Ik wil het probearen.* „wat?" ,jOf ik niet aan den oever kan komen." *Je leven wagen voor een slok water. Ik verzet er mijn tractemont onder, dat de schurken daar in het bosch zitten.* „Zo zullen me niet zoo dadelijk raken. Ik ben geen kind meer,* gromt de sterke terug. Hij grijpt zijn geweer beet en kruipt behoedzaam vooruit „Pas nu goed op, en als je Iets ver dachte riet, schiet dan maar. Ik haal wa ter." Het gras ging achter hem dicht; langzaam verzwakte ook het schuivende geluid, waarmede de soldaat vooruit kroop. Bij de rivier ging het gras li zaam uiteen en het gericht van den kwam te voorschijn, voorzichtig bespie dend het zwijgende, donkere woud. En een zacht fluiten klinkt wede® tusschen zijn tandon door; ditmaal van bevredi ging. Hij houdt het er voor, dat de plek wel veilig ls; maar hij wil het eerst nog eens probceron. Een stuk aarde ls zacht naar den oever gerold en valt nu met een plons in het water. Hij blijft nog een1 minuut en nog een minuut; niets te zien, niets beweegt zich. Zacht schuift hij nu vooruit en glijdt langs den oever. Daar is water! Nog nooit heoft een dronk hem zoo gesmaakt als dit heerlijke, heldere, zuivere water, dat hij gretig op- slurbt. En klokkend iaat hij het hi de veldflessohen der kameradon loopen, die hij meegenomen heeft. Och, Oio andere ls toch ook zijn kameraad een imede- mensch, al ls hij van een fijner soort, ten minste geweest. Hij drukt de stoppen op de volle ffe»- sohen en wil behoedzaam tèrugkeeren. Doch een knal weerklinkt een en kele 'knal, van de overzijde; en met ver pletterden schede! valt de dappere sol daat voorover hij voor den ander. van de zachte lipjes, geen kleine armpjes meer om imjjn hals.Ik kan dat alles niet missen. Ontneem me verder alles wat ik heb: mijtal jeugd, mfti rijkdom, fmjjn knop gericht Alleen imjjin kindje niiet En God verhoorde haar gebed. Jaren zijn voorbij gegaan. De eens zoo mooie rijke vrouw woont nu met haar dochter Lieske in een achterbuurt Niets ls er van haar vroegere schoonheid! over gebleven. De eens zoo mooie glanzende haren zijn vergrijsd, de eens zoo elegante gestalte is door het verdriet ett den te harden arbeid gebogen. De mooie oogen zijn door ft vele weenen voor goed ver duisterd!. Hoe ze in dien toestand kwam? Ze her innert het zich haast niet meer. Ja, ze is haar gebed niet vergeten. (Nog weet ze dat ze eenmaal alles wat ze had aan God bood; als ze haar kind maar imocht be houden. En ach! Zou het niet 'beter geweest zijn, als ft toen maar gestorven was? Dan was zo nu toch een Engel geweest en ze zou die zware zorg om haar immers niet te dragon hebben! Maar hoe had ze ook kunnen dlenlken dat alles zou zou loopen, dat haar kindje in armoe, werkelijke armoede, zou gera ken en den verkeerden weg op zou Het geestelijk evenwicht van Beethoven. In een interessante studie van René Quénouille, getiteld: „Le deséquilibre mental de Beethoven" (Beethoven's ge brek aan geestelijk evenwicht) vertelt deze schrijver merkwaardige staaltjes van den grooten musicus, die in menig opzicht volkomen een kind was. Deze geniale musicus stamde nit een Vlaamsche familie, waarin alcoholisme en tuberculose voorkwamen en is eigenlijk in intellectueel „opricht nooit nit het kin derstadium gekomen. Ondanks de be moeiingen van zijn beschermster Frau von Breuning om zijn geestelijke ontwikkeling op hooger peil te brengen, ls Beethoven de spelkuast nooit meester geworden en schreef hij „als een keukenmeid". Hij drukte zich moeilijk nit. Victor Wilder zegt! „de man, die zich van de taal der tonen met de grootste welsprekendheid op verheven wijze bediende, een welspre kendheid, die hem, om 't zoo eens alt te drukken, tot den eersten redenaar der muziek maakte, diezelfde man aarzelde en hakkelde, zoodra hij ook maar de een voudigste volzinnen, de allergewoonste woorden wilde uiten". Zijn rekenkundige bekwaamheden be paalden zich tot optellen en aftrekken. Vermenigvuldigen was voor hem een on begonnen werk, een taak vol moeilijkheden, die hij wel volbracht, maar ten koste van een inspanning, grooter dan 't compo- neeren van een symphonie hem kostte. Moest hij dertig met twaalf vermenigvul digen, dan zette hij geduldig 't getal dertig twaalf maal onder elkaar en loste deze optelsom op, tellende op zijn vingers. Dit feit was algemeen bekend en wekte al lang niet meer de verbazing van zijn tijdgenooten. Op 't gebied van natuurlijke historie was hij absoluut onwetend. Qué nouille beweert: had men bij Beethoven op twintigjarigen leeftijd intellectueelen aanleg en ontwikkeling onderzocht, men zou hem, afgezien van zijn muzikale be gaafdheid, bij de zwakzinnigen hebben moeten rangschikken. Daarentegen was bij hem in den hoog- sten graad ontwikkeld het vermogen om zijn geest op een bepaalde zaak te con- centreeren. Dit talent om zich van zijn omgeving absoluut los te maken en zich. midden in het dagelijksche leven een irreëele wereld voor zich zelf te scheppen, waarin hij dan uitsluitend leefde, wekte [Reeds vroeg was Lieske cum haar schoonheid, gevierd geweest, was ze over moedig geworden eni (had ze niet gebon den willen worden. Ze had met die jonge mannen gespeeld, ze allen gevleid en tot zich getrokken; maar als het er werkelijk op aan kwam 'had ze hen ruw weggestooton, zelfs met een spotlach. 25e had ft leven willen genie ten, talie genoegens smaken, zonder ridh door iete of iemand te laten weerhouden. Dat had de emsügeni onder de jonge mannen doen terugdeinzen, die lidhtzin- nigen waren gebleven en hadden met ihnnr gefuifd. Dagen lang was ze soms weg gebleven haar moeder wist dan niet niet waar ze vandaan moest komen, tot dat Lieske don' eensklaps op een goeden dag weer voor haar stond, opgetogen ver tellend van' alles en nog wat Ze voelde niet eens hoe zeer ze haar moeder met haar levenswijze verdriet deed. Maar eens was Lieske na een afwezig heid van twee dagen schuw en angstig teruggekomen. Ze had steeds maar ge huild! en ricih zelf dood' gewenöcht Toen had moeder haar gevraagd wat ze scheel de, maar nee, dat kon ze niet zeggen. De moederoogen, die zoo scherp zien; wisten echter al de oorzaak dier wanhoop van altijd de hoogste verbazing van zijn leer ling Ries. Aan deze eigenschap had hij zijn groote werkkracht te danken. Door het Isolement waarin hij door zijn muzikale droomen leefde, ontstonden de tallooze verstrooidheden van den meester. DikwijlB ging hü zijn huisdeur uit, met losse kleeren, zonder hoed, met norsch en in zich zelf gekeerd gelaat, recht voor zich uitloopende, gestlculeerende en onver staanbare woorden mompelende of melo dieën neuriënde. Men vertelt, dat hij eens ln een herberg willende middagmalen, ging zitten, de spijslijst nam en ln go- dachten de achterzijde met aanteekenlngen volschreef, zonder iets te bestellen. Uren lang bleef hij aan zijn composities bezig tot hij plotseling opstond en om de reke ning van het niet genoten maal vroeg. Eens werd hij in een dorp gearresteerd, zoo verdacht kwam zijn uiterlijk aan de politie voor. Hij bracht een nacht in arrest door, daar 't hoofd der politie maar niet gelooven wilde, dat het gearresteerde in dividu Beethoven was. Zijn gemoedsaard kenmerkte zich door melancholie, gepaard met onrust en ach terdocht, door zijn vroegtijdige doofheid nog gevoed. Hij was tevreden noch met zich zelf noch met anderen. In tegenstel ling met middelmatig-begaafden was hij nooit voldaan over zijn werk en bracht daarin onophoudelijk veranderingen aan. Hierdoor begrijpt men een passage uit een brief van Zeiter aan Goethe: „hij schijnt een geheimen afkeer van zijn eigen werk te hebben". Was echter decompo sitie eens klaar, dan verdroeg hij geencrlei critiek, zijn absolutisme was onbarmhartig en kwetsend. Na twijfel kwam dan eigen waan. Hij achtte zich altijd onrechtvaardig beoordeeld, koesterde wrok tegen zijn vak- genooten en was zoo overtuigd van eigen grootheid en kracht, dat hij deze over tuiging met brutale naïviteit uitte, Eens speelde Beethoven in de salons van den graaf von Braun te midden der hoogste Weener arristocratie een door hem ge- componeerden marsch op 't klavier. Graaf Palfy kwam binnen, sprak hardop en be groette de dames zonder eenige attentie te wijden aan den kunstenaar, wiens spel al spoedig gejaagd en zenuwachtig werd. Plotseling sprong Beethoven rood van toorn op, liep naar de deur en verdween, na het verbaasde gezelschap toegeroepen te heb ben: „FtirsolcheSchweinespielichnicht!" Zijn prikkelbare melancholie vertoonde soms het beeld van vervolgingswaan. „Ik heb geen vrienden en ben alleen op de wereld, 't meerendeel der Weener pianisten zijn mijn gezworen vijanden", zoo klaagt hij ln een brief aan Eleonora von Breuning. De wijze Goetbe laat zich aldns over hem uit: „Zijn talent vervult mij met bewon dering, maar 't is ongelukkig, dat hij een volkomen ongebreidelde persoonlijkheid is, die misschien wel geen ongelijk heeft als hij de wereld verachtelijk vindt, maar die 't op deze wijze zich en anderen niet aangenamer maakt". 't Blijkt ook niet, dat hij op ft gebied der liefde meer bevrediging gevonden heeft. Hij bleef celebatair en leefde vol komen rein. Hoewel hij een ontvlambare verbeelding had en met vrouwelijke schoon heid dweepte, zou hij toch, volgens Chan- tavoine, nooit in eenige intieme relaties gestaan hebben met eea der vrouwen, die hij bewonderd en gezocht heeft. Aldus was de keerzijde van 't genie van dit muzikale wonder, een bewijs te meer, dat buitengewone begaafdheid meer roem dan geluk brengt. Beethoven, die, alhoewel geen dronk aard, toch ruimsbhoots gebruik maakte van alkoholische dranken, stierf op zijn 57ste jaar aan levercirrhose, een ziekte, die voornamelijk uit alcoholmisbruik ontstaat. N. (Wet Bladen). Scheikundig raadsel Vraag: Welke twee meisjesnamen klin ken den scheikundige iederon dag uit den mond? Antwoord: Anna-Lize. Mevrouw: Maar Mietje, moet je nu al weer naar den tandarts? Het is wat moois! Jij laat je alle veertien dagen een paar kiezen trekken en ik kan iutusschen hier het werk doen. hare dochter: ze wisten dat (haar kind opgehouden had kind te rijn. En nu wacht ze in angstige spanning die komende dingen af, durft aan de naaste toekomst en de komende schande niet denken. Ze rit versuft voor rioh uit te staren, totdat Lieske de kamer binnen komt en ruwweg zegt: Zeg moeder, rit nu toch niet zoo eeuwig to kniezen om niets. Het is im mers toch niet meer te herstellenl Kom mensdh, zet je er over heen. Zoo erg is het eigenlijk toch niet. Dan voelt ze dat lieske haar wild door- eenschudt, voelt een zwanen slag, en. ontwaakt. -Ir Ze is voorovorgovalloni op ft witgelakte ledikantje, grijpt angstg en'met vreemd voorgevoel' naar 't kleinei kinderhandje, en rilt.ft is zoo koud.en ze be grijpt. De Engel des Doods heeft ft gekust; Met een wondervoilen glimlach ligt het daar, als wilde ft daardoor te ken nen geven 'hoe 'blij ft ls heengegaan. En als ze straks bomen om weg te ha len ft kleine, met bloemen overdekte kistje, begrijpt niemand de moeder, die zoo veel van haar kindje scheen te heb ben gehouden en het nu zoo rustig af staat. Zelfs zendt ze het een glimlach na AI. Hamer. 4 '4 Juttertje Roblnson. Onbillijk.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1926 | | pagina 15