Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van ZATERDAG 1 MEI 1926.
No. 224 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
TUKKEN.
De vloed was flink doorgekomen 'en het
zeewater, gestuwd uit de Noordzee, zoodat
een schuimrichel als een kronkellint liep
door het Marsdiep, trok, als door een1
zuigtreohter, de haven binnen.
Geweldige dnderwatersche krachten!
deden het water in de haven bolken
en ruischen; aan de randen van de voort
jagende effen vlakken, die als een hoepel
schenen te worden rondgewenteld, vorm
den zich de draaiende putjes, zoodat de
schuimplekjes werden gevormd, die, nu
nog in los verband, aanstonds een wit
lint gingen vormen. Zoodra echter de
neer dat lint te pakken kreeg, werd het
in tegengestelde richting gesleurd, het
kronkelde om en werd door het rondwen
telende water naar omlaag getrokken,
waar het zich in het rusteloos gestuwde
water oploste.
Als het water zoo, in driftige vaart, de
haven in buldert, is het de prachtigste ge
legenheid om, daar in den inham, tus-
schen het Wierhoofd en den Texelschen
steiger, het aas uit te werpen om te trach
ten een bakzoodje scharretjes voor moe
der of voor moeder de vrouw op te tuk
ken.
Aas is er in dezen tijd genoeg te krij
gen, want met de vischvangst der baring-
trekkers, vallen genoeg tootertjes of bliek
jes uit, die uiterst geschikt zijn om er de
scharretjes op te laten verklikkeren.
A Sommigen tukken met een simpel touw-
tje, waaraan een hoek Is bevestigd en aan
het uiteinde een stuk ijzer of lood, om het
geheel gemakkelijker uit te werpen en
naar den 'bodem laten zinken.
Het tootertje wordt in stukjes gesne
den en zoo'n stukje aas aan den hoek be
vestigd Met een forschen zwaai wordt het
snoer uitgeworpen, terwijl men heeft ge
zorgd, dat het eind, flink bevestigd aan
paai of tusschen do steigerplanken, niet
mee te water ging.
Dan los het touwtje tusschen de vinger
en zoodra er van omlaag, door de voort
plantende bewegingsgolf langs het touw
wordt getelefoneerd „ophalen" een rukje
aan het touw, zoodat de hoek door het aas
in den bek schiet Klapperend ligt het
scharretje weldra op den steiger; met een
handige beweging is de hoek uit den bek
gehaald en ligt het vischje reeds in de
kist, die als voorloopige bergplaats der
vangst thans voor het grijpen staat aan
den buitenkant
y Het visschen met den scharhoepel is
weer een bedrijf voor iets beter gevulde
beurzen, voor iets meer kapitaalkrachti-
t i gen, want daarvoor heeft men, behalve
een hoepel, noodig een netwerk en een
stevig touw. Dat zijn allemaal attributen,
die waarde vertegenwoordigen, en die
niet ieder zich kan permitteeren aan te
schaffen.
Bovendien komt daarbij nog het be
zwaar, dat men er een vischvergunning
voor noodig heeft, die men voor 0.60
op het politiebureau kan koopen.
En nu kan men, net als het amateur-
heer-visschertje op de plaat van Raema-
kers in de Telegraaf met een zeker dé
dain zeggen; „Twee kwartjes, om daar nu
zooveel heibel over te maken", doch dan
kunnen we ook antwoorden met den daar
op voorkomenden afge^jouwden ouden
man: „Twee kwartjes, dat is niks, maar je
moet ze hebben."
Die kwartjes zal velen nog weerhouden
met den scharhoepel te gaan visschen. Dat
is jammer, want inderdaad ligt er in deze
wijze van visschen een prachtige spor
tieve bezigheid, die niet alleen gebaseerd
Is op versterking der gezondheid, doch
die het nuttige aan het aangename paart,
DE DROOM EENER MOEDER.
Hoe ze glimlachen leerde.
Zacht dwarrelen] de sneeuwvlokjes
rond, voorbij de voorname huizen "nr| de
Keizersgracht. Ze dalen neer op do hard>-
steeneu vensterbanken! en blijven1 plak
ken tegen ft houten kozijn, als wilden ze
door do smalle lichtgevende spleet der
toegeschoven gordijnen naar binnen glu
ren.
Maar wat ze daar binnen zien, zou zo
doen smelten van medelijden)!
Daar zit in een hoek der kamer, naast
ft witgelakt ledikantje, omhuifd' met zijde
en kant, een elegante jonge vrouw, wier
mooie trekken nu verduisterd zijn' door
den rimpel van droefheid, doordo rood
geweende, anders zoo mooie oogen.
De oogen staren onafgebroken naar
haar doodzieke kindje, haar lief aanvallig
Lieska. Angstig let ze op ft korte, afge-
omdat er ferme zoodjes visch mee wor
den opgehaald.
Wat een actie daar aan den buiten
kant, als de jongens haast schouder aan
schouder staan om hun snoertje uit te
werpen en in te palmen en de broertjes
gereed staan om de bemachtigde buit, niet
alleen in de kist te smijten, doch bewon
derend daarnaar te staren en snoevende
beschouwingen er over te houden.
Hun handen zitten vol haringschubbon,
de zilveren dopjes plekken op hun klee-
ren en tot in hun haar. Luid (bespreken ze
de verschillende vangsten, ze roeren nu
en dan den voorraad eens om en als het
naar het einde van het bedrijf loopt, rij
gen ze de scharren aan een touwtje.
Doch niet alleen daar bij het Wier
hoofd zie je de jongens met de visscherij
bezig. Overal op de vlotjes worden de
snoeren uitgeworpen en tukt men er dap
per op los.
Een levendig schouwspel; een bedrijf
vol actie en opgewekte bezigheid.
Het was dien Maandagmiddag eeD
prachtig schouwspel. Vanaf den drempel
naar de Noordzee tot Onrust lagen de
Texelsche schuiten aan den garnalenkor
en lieten zich door den vloed voortzeulen
tot naar de haven van haar heimat
Uit de haven puften de de motorbotters,
die hun geluk gingen beproeven met de
ansjovisvisscherij op de Zuiderzee.
Een reeks van zeilen; petroleumdampen
trokken over het vlakke water, dat grauw
reflecteerde door de donkere luchten.
Aan Onrust zelf lagen tal van vletten,
die bezig waren hun netten uit te roeien
om aanstonds hun vangsten aan te voe
ren al of niet bevredigd met de uitkom
sten.
Tukken in het klein en tukken In het
groot. Ieder tracht tuk te krijgen ln het
loven en houdt er bijzonder van, dat al
het tukken resultaat zal afwerpen.
VOOR DEN ANDER.
Gduidlooze stilte.
Op de vlakte brandt die tropische zon;
de verhitte lucht doet de dorre grashal
men trillen, alsof ze koorts hebben.
'En met gebroken oog naar den hamel
gekeerd, de gescheurde uniform met ge
ronnen bloed' bevlekt, de vuist nog
krampachtig gebald als in den laatsten
doodstrijd ligt daar een lijk liggen
daar tien; twintig lijken in de brandende
zon; het zijn inlanders en Europeanen;
inlandsche soldaten van den Sultan van
Marokko, Europeesche krijgers van het
Fransche vreemdelingenlegioen.
En op korten afstand ontwaart de na
derende een lange rij levenden, Euro
peanen, die den verborgen vijand moeten
opzoeken. Ze zijn ook neergevallen, niet
geveld door 's vijanda staal, maar door
de tropische hitte, waartegen zij niet be
stand zijn, hoe groot hun dapperheid is.
Van de drie voorsten, die daar dicht
bij elkaar schaduw zoeken, waar die niet
te vinden is, spreken twee op doffen toon
over den derde, hun gezel, een tengere,
blanke jonge man, die zelfs in ft onooglijke
soldatenpak doet denken aan een andere
omgeving, aan sierlijke kleedijl en' vlugge
paaiden en bekoorlijke jonge dames
daar ginds, in het oude Europa Hij steekt
in elk opzicht af bij zijn beide donkere,
gespierde en forsche gezellen.
(Uit liefde voor het soldatenwerk is hij
niet hier gekomen. Waarlijk niet! Hij be
hoorde zeker in het vaderland tot de
dwazen, die hun geluk en hun vooruit
zichten verspeeld1 hebben, verdobbeld;
en nu in een ander land, in een andere
omgeving en in een ander kleed zich
ibrotoen ademen der 'kleine, voelt hoe
koortsgloed1 haar wangetjes steeds hooger
kleurt
Haar lievelingshondje loopt jankend en
klagend om 'haar heen en vraagt om
voedsel en om streelLng, haar mooie
bloeiende planten, die overal in alle hoe
ken de kamer sieren en door haar met
zooveel moeite zijn gekweekt, staan nu
verdroogd enl verdord, nu Igeen liefde
volle hand ze meer verpleegt
Ze ziet het niet, ze hoort het niet, zo
ia nu alleen iqpnr moeder.
Moeder, die angstig afwacht, of de
moegesloten oogjes der lieve kleine zich
weer spoedig in blij herkennen zullen
openen. Moeder, die niets anders ziet en
niets anders hoort van haar omgeving,
voor wie niets anders bestaat dan het
kleine, witomhuifde 'bedje met rin dier
baren inhoud!.
En als vanzelf gaan haar gedachten
naar Hom, die de Heerschar is over leven
en dood, en; ofschoon zo nooit tot dien
Heerscher 'heeft gebeden, voelt ze zich
nu zoo afhankelijk, dat ze niet kan na
laten te stamelen: O God, toon mij nu
uw Almacht, Iaat mij ft liefste wat ik heb
houden. Zonder mijn kindje kan ik niet
leven, geen vroolijk stemmetje meer in
mijn huis, geen kusje meer op mrijni mond
verbergen, om hun eUendlg bestaan voort
te sleepeni O, als hij had kunnen ver
moeden, wat hem wachten zou, in het
bandietenregiment rnejj, den sohoonklin-
kenden naam ondier de verzengende zon
nehitte van het binnenland van Afrika!
....„Water!" fluisterde hij met bran
dende lippen en strekte de hand uit ln de
richting; waar zijn 'beide landslieden
liggen.
De eene hief onverschillig (het hoofd op.
„Water?" lachte hij schor. jjHoud je
maar bij water. Daar zuip brandewijn!
Er zijn, geloof lk, nog wel een paar drup
pels in de veldflesch. Geen mensoh zal
kunnen zeggen, dat ik een kameraad heb
laten sterven van dorst; al was jij het
dan ook.
De rest bramdie hij voor zich zeiven;
een gehikwonsch was het niet.
De ander greep bogeerig naar de
flesch, die hem toegeworpen was en goot
zich gulzig al het lauwwarme sterke vocht
in de IfceeL Als het ham niet verkwikte,
het' sterkte dan toch, en het hielp hem
de loode matheid een oogenblik dragen.
„Dank je, kameraad!'' zeide hij. En hij
fluisterde smeekend terwijl die stoere
soldaat nadenkend de tengere vingers
bekeek; die hem de veldflesch terugga
ven: „Ais ik nu nog een stukje brood
had!"1
„Heb je dat ook al niet?* zegt de twee
de spottend. „Ja, zoo'n flfne meneer, en
dan zörgen voor iets! Dat heeft je zeker
ook dè wereld ingejaagd. Als ze alles ver
gooid hebben; moeten ze teren op het
geluk, dat anderen nog gezorgd hebben;
terwijl wij dadelijk ploert genoemd wor
den. Nu ja, jij!"
'Er sprak een zeker misverstand van
de positie van den ander uit deze woor
den!, welke hem ontzettend veel meer pijn
deden, dlan die hem eens verjoegen uit
het ouderlijk huis, de wereld in.
Zij lagen' daar nog een korte poos; hij
was in tweestrijd of hij hun rijn levens
loop vertellen zou, en rij schenen daarop
te wachten.
Maar toen kwam befli bevel om op te
breken.
t
'Amr don oüsEeÖjken rand der gloeien
de vlakte 'bewoog zich even het lange
gras, aki gleed' er iets levendigs door
heen; Een oogenblik werd een donker
gelaat, met schitterende, naar wraak
dorstende oogen, boven de lange halmen
zichtbaar. Snel als de bliksem is het
slanke lichaam van den lnlandschen ver
spieder door het gras geslopen, naar de
plaats, waar een ruischende stroom de
vlakte doorsnijdt; aan den anderen! oever
is een woud.
Een zacht gopfoms werd hoorbaar aan
den oever; een omhoog gehouden ge
weerloop schittert een oogenblik boven de
wateren; don ls alles weer stil en rustig
en vredig in het bradende zonlicht, dat
zelfs de tropische insecten tot rispen
schijnt te noodigen. En het geritsel in het
oerwoud aan den onderen oever der rivier
kan aan deze zijde niet worden gehoord.
Langzaam, plat op" den grond, sluipen
zij vooruit, tegen den loerenden vijand
slechts gedekt door het hooge gras. Ver
der naar achteren ligt het gros van den
troep. De drie voorsten vormen de spits-
patrouille, die in last heeft den vijand te
verkennen
Sedert ze zijn opgestaan heeft geen van
drieën een woord gesproken. Zij weten;
dat de dood loert op elk onvoorzichtig
geluid. En geen krijgstucht Is zoo sterk,
als die, welke het bewustzijn van het ge
vaar uitoefent
Slechts de stroom ringt, onder ft voort
glijden, zijn eeuwig lied.
Zij houden halt en gluren voorzichtig,
uit de halmen, rond om hen ls alles stil
„De zwarte honden zijn verder getrok
ken," fluistert do een brommend; Hij riet
het woud aan den aderen oever-en een
bedenkelijk gefluit bomt zacht tusschen
zijn tanden door.
„Kijk, daar is water!*
Ook de andere heeft het gezien; hij
tuimelt bijna vooruit; de oogen puilen
hem uit de holten. Doch de ijzeren vuist
van zijn sterken metgezel heeft hem
juist bijtijds gegrepen en houdt hem te
gen. Als door den bliksem getroffen valt
de doodelijk afgematte, tengere gestalte
in het hooge, beschermende gras.
sJWater,fluisteren dia brandende tipi-
pen.
Anrne drommel! Kon hij inaar geholpen
worden! 1
Weer is het een minuut lang sHL
Slechte het verlokkend ruischen van den
stroom klinkt als een spotlach den drie
mannen in het oor, en vermengt zich met
het geritsel van den versmachtende.
„Ik wil het probearen.*
„wat?"
,jOf ik niet aan den oever kan komen."
*Je leven wagen voor een slok water.
Ik verzet er mijn tractemont onder, dat
de schurken daar in het bosch zitten.*
„Zo zullen me niet zoo dadelijk raken.
Ik ben geen kind meer,* gromt de sterke
terug. Hij grijpt zijn geweer beet en
kruipt behoedzaam vooruit
„Pas nu goed op, en als je Iets ver
dachte riet, schiet dan maar. Ik haal wa
ter." Het gras ging achter hem dicht;
langzaam verzwakte ook het schuivende
geluid, waarmede de soldaat vooruit
kroop. Bij de rivier ging het gras li
zaam uiteen en het gericht van den
kwam te voorschijn, voorzichtig bespie
dend het zwijgende, donkere woud. En
een zacht fluiten klinkt wede® tusschen
zijn tandon door; ditmaal van bevredi
ging. Hij houdt het er voor, dat de plek
wel veilig ls; maar hij wil het eerst nog
eens probceron. Een stuk aarde ls zacht
naar den oever gerold en valt nu met een
plons in het water. Hij blijft nog een1
minuut en nog een minuut; niets te zien,
niets beweegt zich. Zacht schuift hij nu
vooruit en glijdt langs den oever.
Daar is water! Nog nooit heoft een
dronk hem zoo gesmaakt als dit heerlijke,
heldere, zuivere water, dat hij gretig op-
slurbt. En klokkend iaat hij het hi de
veldflessohen der kameradon loopen, die
hij meegenomen heeft. Och, Oio andere ls
toch ook zijn kameraad een imede-
mensch, al ls hij van een fijner soort, ten
minste geweest.
Hij drukt de stoppen op de volle ffe»-
sohen en wil behoedzaam tèrugkeeren.
Doch een knal weerklinkt een en
kele 'knal, van de overzijde; en met ver
pletterden schede! valt de dappere sol
daat voorover hij voor den ander.
van de zachte lipjes, geen kleine armpjes
meer om imjjn hals.Ik kan dat alles
niet missen. Ontneem me verder alles wat
ik heb: mijtal jeugd, mfti rijkdom, fmjjn
knop gericht Alleen imjjin kindje niiet
En God verhoorde haar gebed.
Jaren zijn voorbij gegaan. De eens zoo
mooie rijke vrouw woont nu met haar
dochter Lieske in een achterbuurt Niets
ls er van haar vroegere schoonheid! over
gebleven. De eens zoo mooie glanzende
haren zijn vergrijsd, de eens zoo elegante
gestalte is door het verdriet ett den te
harden arbeid gebogen. De mooie oogen
zijn door ft vele weenen voor goed ver
duisterd!.
Hoe ze in dien toestand kwam? Ze her
innert het zich haast niet meer. Ja, ze is
haar gebed niet vergeten. (Nog weet ze
dat ze eenmaal alles wat ze had aan God
bood; als ze haar kind maar imocht be
houden.
En ach! Zou het niet 'beter geweest zijn,
als ft toen maar gestorven was? Dan was
zo nu toch een Engel geweest en ze zou
die zware zorg om haar immers niet te
dragon hebben!
Maar hoe had ze ook kunnen dlenlken
dat alles zou zou loopen, dat haar kindje
in armoe, werkelijke armoede, zou gera
ken en den verkeerden weg op zou
Het geestelijk evenwicht van
Beethoven.
In een interessante studie van René
Quénouille, getiteld: „Le deséquilibre
mental de Beethoven" (Beethoven's ge
brek aan geestelijk evenwicht) vertelt deze
schrijver merkwaardige staaltjes van den
grooten musicus, die in menig opzicht
volkomen een kind was.
Deze geniale musicus stamde nit een
Vlaamsche familie, waarin alcoholisme
en tuberculose voorkwamen en is eigenlijk
in intellectueel „opricht nooit nit het kin
derstadium gekomen. Ondanks de be
moeiingen van zijn beschermster Frau von
Breuning om zijn geestelijke ontwikkeling
op hooger peil te brengen, ls Beethoven
de spelkuast nooit meester geworden en
schreef hij „als een keukenmeid". Hij
drukte zich moeilijk nit. Victor Wilder
zegt! „de man, die zich van de taal der
tonen met de grootste welsprekendheid
op verheven wijze bediende, een welspre
kendheid, die hem, om 't zoo eens alt te
drukken, tot den eersten redenaar der
muziek maakte, diezelfde man aarzelde
en hakkelde, zoodra hij ook maar de een
voudigste volzinnen, de allergewoonste
woorden wilde uiten".
Zijn rekenkundige bekwaamheden be
paalden zich tot optellen en aftrekken.
Vermenigvuldigen was voor hem een on
begonnen werk, een taak vol moeilijkheden,
die hij wel volbracht, maar ten koste van
een inspanning, grooter dan 't compo-
neeren van een symphonie hem kostte.
Moest hij dertig met twaalf vermenigvul
digen, dan zette hij geduldig 't getal dertig
twaalf maal onder elkaar en loste deze
optelsom op, tellende op zijn vingers.
Dit feit was algemeen bekend en wekte
al lang niet meer de verbazing van zijn
tijdgenooten. Op 't gebied van natuurlijke
historie was hij absoluut onwetend. Qué
nouille beweert: had men bij Beethoven
op twintigjarigen leeftijd intellectueelen
aanleg en ontwikkeling onderzocht, men
zou hem, afgezien van zijn muzikale be
gaafdheid, bij de zwakzinnigen hebben
moeten rangschikken.
Daarentegen was bij hem in den hoog-
sten graad ontwikkeld het vermogen om
zijn geest op een bepaalde zaak te con-
centreeren. Dit talent om zich van zijn
omgeving absoluut los te maken en zich.
midden in het dagelijksche leven een
irreëele wereld voor zich zelf te scheppen,
waarin hij dan uitsluitend leefde, wekte
[Reeds vroeg was Lieske cum haar
schoonheid, gevierd geweest, was ze over
moedig geworden eni (had ze niet gebon
den willen worden.
Ze had met die jonge mannen gespeeld,
ze allen gevleid en tot zich getrokken;
maar als het er werkelijk op aan kwam
'had ze hen ruw weggestooton, zelfs met
een spotlach. 25e had ft leven willen genie
ten, talie genoegens smaken, zonder ridh
door iete of iemand te laten weerhouden.
Dat had de emsügeni onder de jonge
mannen doen terugdeinzen, die lidhtzin-
nigen waren gebleven en hadden met ihnnr
gefuifd. Dagen lang was ze soms weg
gebleven haar moeder wist dan niet
niet waar ze vandaan moest komen, tot
dat Lieske don' eensklaps op een goeden
dag weer voor haar stond, opgetogen ver
tellend van' alles en nog wat Ze voelde
niet eens hoe zeer ze haar moeder met
haar levenswijze verdriet deed.
Maar eens was Lieske na een afwezig
heid van twee dagen schuw en angstig
teruggekomen. Ze had steeds maar ge
huild! en ricih zelf dood' gewenöcht Toen
had moeder haar gevraagd wat ze scheel
de, maar nee, dat kon ze niet zeggen. De
moederoogen, die zoo scherp zien; wisten
echter al de oorzaak dier wanhoop van
altijd de hoogste verbazing van zijn leer
ling Ries. Aan deze eigenschap had hij
zijn groote werkkracht te danken.
Door het Isolement waarin hij door zijn
muzikale droomen leefde, ontstonden de
tallooze verstrooidheden van den meester.
DikwijlB ging hü zijn huisdeur uit, met
losse kleeren, zonder hoed, met norsch
en in zich zelf gekeerd gelaat, recht voor
zich uitloopende, gestlculeerende en onver
staanbare woorden mompelende of melo
dieën neuriënde. Men vertelt, dat hij eens
ln een herberg willende middagmalen,
ging zitten, de spijslijst nam en ln go-
dachten de achterzijde met aanteekenlngen
volschreef, zonder iets te bestellen. Uren
lang bleef hij aan zijn composities bezig
tot hij plotseling opstond en om de reke
ning van het niet genoten maal vroeg.
Eens werd hij in een dorp gearresteerd,
zoo verdacht kwam zijn uiterlijk aan de
politie voor. Hij bracht een nacht in arrest
door, daar 't hoofd der politie maar niet
gelooven wilde, dat het gearresteerde in
dividu Beethoven was.
Zijn gemoedsaard kenmerkte zich door
melancholie, gepaard met onrust en ach
terdocht, door zijn vroegtijdige doofheid
nog gevoed. Hij was tevreden noch met
zich zelf noch met anderen. In tegenstel
ling met middelmatig-begaafden was hij
nooit voldaan over zijn werk en bracht
daarin onophoudelijk veranderingen aan.
Hierdoor begrijpt men een passage uit
een brief van Zeiter aan Goethe: „hij
schijnt een geheimen afkeer van zijn eigen
werk te hebben". Was echter decompo
sitie eens klaar, dan verdroeg hij geencrlei
critiek, zijn absolutisme was onbarmhartig
en kwetsend. Na twijfel kwam dan eigen
waan. Hij achtte zich altijd onrechtvaardig
beoordeeld, koesterde wrok tegen zijn vak-
genooten en was zoo overtuigd van eigen
grootheid en kracht, dat hij deze over
tuiging met brutale naïviteit uitte, Eens
speelde Beethoven in de salons van den
graaf von Braun te midden der hoogste
Weener arristocratie een door hem ge-
componeerden marsch op 't klavier. Graaf
Palfy kwam binnen, sprak hardop en be
groette de dames zonder eenige attentie
te wijden aan den kunstenaar, wiens spel
al spoedig gejaagd en zenuwachtig werd.
Plotseling sprong Beethoven rood van toorn
op, liep naar de deur en verdween, na het
verbaasde gezelschap toegeroepen te heb
ben: „FtirsolcheSchweinespielichnicht!"
Zijn prikkelbare melancholie vertoonde
soms het beeld van vervolgingswaan. „Ik
heb geen vrienden en ben alleen op de
wereld, 't meerendeel der Weener pianisten
zijn mijn gezworen vijanden", zoo klaagt
hij ln een brief aan Eleonora von Breuning.
De wijze Goetbe laat zich aldns over hem
uit: „Zijn talent vervult mij met bewon
dering, maar 't is ongelukkig, dat hij een
volkomen ongebreidelde persoonlijkheid
is, die misschien wel geen ongelijk heeft
als hij de wereld verachtelijk vindt, maar
die 't op deze wijze zich en anderen niet
aangenamer maakt".
't Blijkt ook niet, dat hij op ft gebied
der liefde meer bevrediging gevonden
heeft. Hij bleef celebatair en leefde vol
komen rein. Hoewel hij een ontvlambare
verbeelding had en met vrouwelijke schoon
heid dweepte, zou hij toch, volgens Chan-
tavoine, nooit in eenige intieme relaties
gestaan hebben met eea der vrouwen, die
hij bewonderd en gezocht heeft.
Aldus was de keerzijde van 't genie
van dit muzikale wonder, een bewijs te
meer, dat buitengewone begaafdheid meer
roem dan geluk brengt.
Beethoven, die, alhoewel geen dronk
aard, toch ruimsbhoots gebruik maakte
van alkoholische dranken, stierf op zijn
57ste jaar aan levercirrhose, een ziekte, die
voornamelijk uit alcoholmisbruik ontstaat.
N. (Wet Bladen).
Scheikundig raadsel
Vraag: Welke twee meisjesnamen klin
ken den scheikundige iederon dag uit den
mond?
Antwoord: Anna-Lize.
Mevrouw: Maar Mietje, moet je nu al
weer naar den tandarts? Het is wat moois!
Jij laat je alle veertien dagen een paar
kiezen trekken en ik kan iutusschen hier
het werk doen.
hare dochter: ze wisten dat (haar kind
opgehouden had kind te rijn.
En nu wacht ze in angstige spanning
die komende dingen af, durft aan de
naaste toekomst en de komende schande
niet denken. Ze rit versuft voor rioh uit
te staren, totdat Lieske de kamer binnen
komt en ruwweg zegt:
Zeg moeder, rit nu toch niet zoo
eeuwig to kniezen om niets. Het is im
mers toch niet meer te herstellenl Kom
mensdh, zet je er over heen. Zoo erg is
het eigenlijk toch niet.
Dan voelt ze dat lieske haar wild door-
eenschudt, voelt een zwanen slag, en.
ontwaakt.
-Ir
Ze is voorovorgovalloni op ft witgelakte
ledikantje, grijpt angstg en'met vreemd
voorgevoel' naar 't kleinei kinderhandje,
en rilt.ft is zoo koud.en ze be
grijpt. De Engel des Doods heeft ft
gekust; Met een wondervoilen glimlach
ligt het daar, als wilde ft daardoor te ken
nen geven 'hoe 'blij ft ls heengegaan.
En als ze straks bomen om weg te ha
len ft kleine, met bloemen overdekte
kistje, begrijpt niemand de moeder, die
zoo veel van haar kindje scheen te heb
ben gehouden en het nu zoo rustig af
staat. Zelfs zendt ze het een glimlach na
AI. Hamer.
4
'4 Juttertje
Roblnson.
Onbillijk.