UIT DE WIJDE WERELD DIT DE NATUUR Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, van ZATERDAG 19 JUNI 1926. NO.230 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUOEN) Gelijkstelling voor man en vrouw is neg onlangs in Parijs door vrouwelijke afgevaardigden der geheele wereld be pleit Het feministisch internationale con gres sal wel veel goeds hebben uitge werkt, want hier en daar schijut er van geUjkstelling der beide sexen nog maar weinig te bemerken te zijn. Evenals aan iedere beweging groeit een uitwas, zoo zal er in den loop der jaren ook in de feministische beweging wel uitwas ontstaan zijn. Wij mannen maken ons daarover wat vroolijk, omdat we eigenlijk geen vol doende argumenten hebben om het prln- oipieele in deze beweging te kunnen bestrijden. Dan grijpen we, net als iedere groep, die zich van zijn eigengerechtig heid ziet ontroofd, of die zich zijn supre matie ziet onthalzen, naar de buitenissig heden van den tegen ons gerlohten strijd en we trachten de zaak belaohelljk maken. Dat lukt dan ook wel eens, doch de kern, welke in de beweging zit, vermogen we daarmede niet aan te tasten. Rustij dijt die kern uit, de uitwassen vallen a en ever blijft ten slotte de gave vrucht. Zoo la één der uitwassen van de be weging voor gelijkstelling van man en vreuw het georeëerde en nog groeiende Ïargoatype, zooals er aan den anderen ast bij net mannelijke genua een nlvel- leering la naar het vrouw-type door het verwijfde fatje en dan moet ik leggen dat het garoontype beter door me zou kunnen worden verdragen dan het ver wijfde fatje, die me sleohts de handen doet leuken om hem een lik op zijn ge pomadeerde snoetje te geven. We hebben ons daarover echter niet bijster ongerust maken, want zoodra het toppunt van belachelijkheid is bereikt, verdwijnen dergelijke uitwassen. Het „ewig weibliche" is zoo'n krachtig eeuwigheidsding, dat het absoluut niet sal zijn nit te roeien, door welke bewe ging dan ook. Ik daeht aan bet feminisme en het gar- Honderden en bonderden hadden van al het sltten binnensbuis blijkbaar ook stramheid ln de beenen gekregen en wensebten die stramheid wat in de olie te zetten door, als op bevel, allemaal tegelijk de deur uit te puilen en de stram- heldsolie: frissehe lucht, op te snuiven en door de longen te laten persen, tot het in het uiterste zenuwpuntje van het liehaam sou worden gevoeld. Terwijl we het fort Wierhoofd dat «ijn kroon als fort heeft verloren rondden sagen we, dat een vlet van den dijk werd afgewerkt door, vermoe delijk, een vader met 2 doohteren, waar van de een geschoeid was met een olierok en de ander een heusche jongenspantalon van geribd manchester droeg. Dat was toch wel het echte garoontype, doch lk vermoed, dat dat menig gargon- typetje uit Parijs of uit het Haagsche imitatieoord daarvoor toeh wel ietwat den neus, och pardon, het neusje zou hebben opgetrokken. En toeh was dit heusche gargon-type mfj liever, omdat ze geschoeid was met meest practische kleeding voor het vlet- bedrijf, dat ze aanstonds had uit te oefenen. Het was een robuste-gargon. De korte mouwen van de blouse, die ze weggestopt had onder den broekriem, lieten een paar stevige amen tien. Het shingled- of bobbeb-haar (ala je zelf door je baren en door Je jaren heen- groeit, heb Je daarvan niet zooveel ver atand) maakte de overeenkomst met den jongen, kraohtlgen vlasohersboy nog grooter. En zij allen, met z'n drieën, hadden luat ln hun werk, want gemoedelijk en genoe- gelijk schoven en duwden ze de vlet van den dijk ln zee en Jompten kwiek en veerkraohtig daarin en zetten zich weldra op de riemen, terwijl de «argon haar knulletje op den dijk, die ln een mode-znltpakje op de fiets was aange- peddeld, vroolijk armzwaaiend, toeriep: „booll booil" hetgeen tegenwoordig blijk baar the tople of the day is in de be- groetingscode. Vader met de geolierokte dochter zetten een stevig spurtje op de riemen in en ik meende, dat dochter niet voor vader be hoefde onder te doen. De Parijsche Koning der mode dan moge zeggen, dat de vrouwen veel meer bereiken door vrouw te blijven dan op de mannen te willen gelijken en daar mede ben ik het volmaakt eens ik heb alle respeot voor bet gargontype ln de vlet, omdat ze toont de handen uit de mouwen te willen steken zoo dat noodig 1b en vader niet in den steek laat door overgevoelige preutschheid. Dat soort vrouw, al is het dan de gargon, ls me honderdmaal liever dan de vrouw, die weggedoken in zachte kussens, bepoeierd en beschminkt, bonbons knab belend en nagelvijlend den lieven dag verdoet met nlets-doen, terwijl zich de man doodploetert om vrouw-lief (eigenlijk vrouw-hyena) in de gelegenheid te stellen haar gezondheid te ondermijnen. Voor de beide stoere maagden, die vader een pootig handje hielpen, gaat mij» petje afl Dat was het gargon-type in de beste beteekenis. ALS HET WAAR IS. Wanneer rmen verre reLnen doet, Dan kan men veel verhalen! In een oourant, die in Kaapstad het llcfht ziet, vonden wij een verhaal van een ontmoeting tussohen een Hottentot en een leeuw, die een blik doet Slaan op bet zon derlinge karakter van het dier. Een Hottentot, die van den nachtelij- ken arbeid op 'bet land naar bols keerde, legde rich 'bij bet opgaan der bom op den loer bij een Ikledne bron, ln de hoop een antiloop te schieten, waarmede hij zijn huisgenooten wilde verraaien. Toen hij echter geen wild zag, legde hij z$n ge weer op een hellende rot» op eenlgen af drinken; keerde stand van de bron, naar de rots teorag, sliep al zootksad in. rijn p$p op en Toen hij, na een poos te hebban gesla pen, wakker wend, tengevolge van de zonnestralen, die op hem neervielen, zag hij op drie pas afstand van zich een leeuw liggen, die hem scherp aankeek- Gedu rende «enige oogenbliikken bleef (hij on beweeglijk van schrik, maar weldra her kreeg hij zijn tegenwoordigheid van geest en van terzijde naar zijn geweer ziende, stak 'hij langzaam de 'hand uit om het te grijpen. De leeuw merkt» die 'beweging, hief den kop op en begon vreeseUjk te brullen. De Hottentot deed' nog een paar pogin gen, maar daar het geweer te ver van hem af lag om het ln eens te grijpen, zag hij er van af, want de leeuw, die zijn plan scheen te bergopen, gaf teekenen van woede, eoodra de ongelukkige de hand uitstrekte. De positie werd ondragelijk: de rota, waarop de man rustte, was zoo warm1 geworden; dat zijn naakte voeten het er niet meer konden uithouden,1 en hij zich genoodzaakt zag ze voortdurend van plaats te doen veranderen en se om beur ten op elkaar te leggen. Op die wijze .verliep de dag en vervol gens de nacht, zonder dat de leeuw zich verrorrde; de sexn kwam weder op en! wel dra maakte de warmte der rots de voeten van den Hottentot geheel ongevoelig. Tegen 12 uur stond' de leeuw op, ging naar de bron, maar keek nu en dan om, om op de bewegingen van zijn gevangene te letten; toen hij hem de hand naar het geweer zaag uitstrekken, keerde hij zich woedend om en scheen op bet punt te zijn zdeh op hem te werpen. Na zijn dorst gelescht te hebben, wam hij zijn wachtpost bij de rots weder in. Een tweede nacht verliep op die wijze. De Afrikaan Belde, toen h# zijn ontmoe ting vertelde, dat hij niet wist of hij ge slapen of gewaakt had, maar dat hij, zoo hfj geriapen had, 1b leder geval die oogen moest hebben open gehad, daar hQ on ophoudelijk den leeuw aam rijn voeten ge zien bad. Den volgenden dag ging de leeuw tegen den middag opnieuw naar de bron om te drinken, en teen h# daar eenig go- raat boorde, dat hem verschrikte, vluchtte hij «aar bet bosdh. De Hottentot kon toen rijtn geweer grijpen, maar toen hfl wilde opstaan, zwikten die enkels van rijn voe ten en viel hij. Met ^t geweer la, de hand kroop hij nu tot aan den bron, zijn teenenj waren1 letter lijk geroosterd en de zooien van ntfn voe ten waren' ontveld. HfJ wachtte nog eenige oogenblikken of de leeuw terugkwam, met bet voor nemen om hem een kogel ln den kop te schieten, doch daar het dier niet terug kwam, bond hij het geweer op zijn rug en kroop zoo goed 'hij kom op banden en voeten naar een voetpad; maar toen hij daar gekomen was, waren1 zijn krachten uitgieput en> kon h# niet verder; daar vond hem een reiziger, die hem naar een vei lige plaats bracht, waar men hem ver pleegde. Een moddermachln© bij de Zuiderzeewerken. Met lichtgrijze molières bsb ik bet standpunt ingenomen van waaruit ik de bovenstaande modderboel kon vereeuwi gen. Ik heb vroeger reeds gewaarschuwd, dat het bezoeken van de Eulderzee-werkea niet zonder moeite kon geschieden. Afge zien van sterken tegenwind. Maar eerst, nadat men de pontonbrug gepasseerd is, moet men d® brug over, die er niet ls. De plaat van verleden week was juist gezien van den overkant van die abstracte brug. Maar als men dan over dat smalle sluisje is gewandeld; met aan den oenen kant een telkens onderbroken leuninkje eu aan den anderen kant een fiets, die geen houvast biedt, en men kijkt niet naar links, zooals in het vorige Juttertje geschiedde, maar schuins-rechts, dan ziet men heerlijke vette klei. Daar zijn de gronden opgespo ten. De drabbige modder uit die reuze schuiten is, gevangen tusschen wat dam metjes, op de schorren losgelaten. En toen het niet weg kon loopen, moest het wel bezinken en kleine gootjes en draineer- buizen lieten het overtollige water vrij. Een heerlijk grijs korstje, dat nu de op pervlakte dekte, heeft mij verleid, om den vlugsten weg te kiezen naar de de groote pomp installaties, die direct mijn aandacht trokken. Het eerste stekje ging waarlijk best. Het was net zoo'n rubbervloer, want de bodem gaf een beetje mee, en mijn ge trouwe flets naast mij, zakte ook nog niet zoo ver in den verraderlijken bodem. Zoo ongeveer halverwegen mjjn doel wenschte ik, diat lk in drijfzand terecht gekomen was, in stede van drtyfklel. Want zand is beter weg te krtfgen dan klei. Ge lukkig ben lk levend aan de ovsrafjde ge komen, alleen mijn cehoenen en broeks pijpen mi mier eerden in sterke mate bij den grond, dien lk nu onder mijn voeten had. Een flink polletje gras diende eerste als zetel bij het maken van mijn schets, en moest het later ontgelden, toen lk de groote schoonmaak ging houden. Toch kon ik niet beletten dat de klei als een Lichtgrijs kleurtje op mijn schoenen ach terbleef. En de monsterachtige modder-machine. Ja, daarzonder kan men geen grond uit het niet te voorschijn halen. Het is een zusje van die langnamige langarm. Alleen gebruikt ze kleibakken (holle schuiten) in plaats van zolderschuiten, en werkt zij niet stoom inplaats van met een motor. Vandaar dat net tijdens mijn bezoek de kolenkraan haar leverantie kolen be zorgde. En 'na gedanen arbeid keerden drie werklieden op een vlotje naar de bewoon de wereld terug. Maar zij kozen niet den koristen weg; hoe verstandig! Op de plaat ziet men op den voorgrond nog net de eindjes rijshout waarmee den bodem van het kanaal vormvastheid is ge geven. Ze steken even boven het water uit, vlak aan den kant. En achter de ma chinerieën siet mes den grooten dijk, die door den voornoemden exeavateur-trans- porteur ls bekleed. Ik heb mijn terugweg aanvaard over hobbeligen maar vasten grond. En een weelde van bloemen was daar speciaal ge arrangeerd. Allemaal van die zeekleiplan- ten: bloeiend lepelblad en almeria (En- geleeh gras) dat tegenwoordig zoo vaak voor randjes in tuinen wordt gebruikt; zeeraket, muurpeper, fraai-duizend-gul- den-kruid, en straks zal de aster den grond wel veroveren. Dan is'het niet on mogelijk dat hij de kleivelden, die nu gaan barsten, als in het groote land van Colorado in miniatuur, zal bedekken, en dat in den herat een wolk van pluizen over onze stad zal trekken, als de wind de opengesprongen vrachten vw weg gaat voeren, om nieuwe streken voor de aster» te annexeeren. L. P. Eerste dag. Op dien Oceaan. Storm weder; onaangenaam gezelschap. Tweede dog. Kapitein zeer voorko mend; mij rijn liefde verklaard; hart en hand. Door imfj afgewetzen. Derde dag. De kapitein herhaalt zijn aanzoek; dreigt mij te dooden, wil daar na zelfmoord begaan en het geheele schip met 800 personen in de lucht laten ■vliegen. Todh afgewetzen. Vierde dag. 800 pessoaea het leve» gered. AKKERMANNETJES. Ziet, op den mesthoop bij die boerderij ligt een dood vogeltje. Aan de witte en zwarte kleuren en vooral aan den langen staart, die tijdens het leven van den vogel duizenden malen op en neder bewogen werd, zie Je dadelijk, dat het een kwik staartje is. We willen het diertje van wat naderbij bezien. Ho maar, 't is al te laat! Poes heeft het vogeltje al te pakken, en is druk bezig het een eerlijk graf in haar maag te bezorgen. Zoo gaat het. Wanneer men rich af vraagt, waar toch al de vogel» blijven, die hun natuurlijken dood sterven, en het zijn er duizenden per dag, dan heeft men niet zoo dadelijk het antwoord gereed; want bijna nimmer vindt men een cadavertje, ook niet ln de steden, waar legioenen men- schen en ander klein goed verblijf hou den. 't Zijn daar vooral de katten, die den afgestorven vogels de laatste eer bewijzen. Dikwijl worden de suffe diertje» al uit hun lijden geholpen, wanneer za bezig rijn, een donker plaatje te zoeken, waar ze hun natuurlijk einde zouden willen af- w achten. Dooh ook op de landerijen riet men niet dikwijls doode vogel». Daar zijn het de kleine cornlvoren, de roofvogels en de aaskevers (doodgravers(, die zorg dragen, dat de aarde geen Hinnomsdal wordt. Al leen in zee drijven nogal eens vogellijken rond en aan het strand kan men na stor men meermalen vele voorwerpen vinden, hoofdzakelijk van see-eendan en alkvo gels. We hebben het als «en aegen te be schouwen, dat de stervende en doode die ren boo spoedig worden opgeruimd, en waar een enkel cadaver blijft liggen, zorgen wormen en kever» voor een be spoedigend proces. Aasgieren kunnen bij ons geen voedsel vinden, doch ze zouden hier stellig komen, wanneer men de rib ben van doode paarden en andere groote dieren op het veld liet liggen. Jammer, dat poes het doode kwikstaar tje zoo spoedig wegnam. We hadden het zoo gaarne nader bekeken. Doch ris, op het bouwakkerfje naast de woning trip pelt een levend akkermannetwje. In druk gedoe wipt het van kluit op kluit, en ge durig snapt het een vliegje weg en telr kens wipt de lange staart op en neer. Kwikstaart is dan ook wel een goed ge kozen naam, en ter onderscheiding van andere soorten-wordt deze, naar het hoofd zakelijk blank oostuum Witte Kwikstaart (Motacilla alba L.) genoemd. Uit de meer plaatselijke namen, als: Akkermannetje, Rouw mannetje, Bouwmeesteitje, Paarden- wwehtertje PloegdriJverke, blijkt reeds genoegzaam, dat dit vogfeitje rich gaarne op de bouwakkers ophoudt. Daar komt podz ook om het hoekje glu ren en spoedig kruipt zij op tijgeachtige w#z» in de richting van ons kwikstaartje. Mis poes! Het doode vogeltje Was gemak kelijke buit voor je, maar het vlugge le vende diertje met de scherpziende oog jes, vliegt heen met boogsgewijze rukken, om op het andere einde van den akker weder even levendig als ijverig vervolger van allerhande Vliegjes en vlindertjes op te treden. Zoo werkt het nuttig bij ons van Maart tot October, en maakt het zijn aar dig nestje in Mei op verschillende plaat sen, zoowel onder molenkappen, in stroo- daken en schermen, als in slootwallen en andere plaatsen. Op den doortrek komt meermalen bij ons voor de Rouwkwiistaart, die wel op de Britsche eilanden en in Noordweste lijk Frankrijk broedt, en dadelijk te ken nen is aan den geheel zwarten rug. Maar we willen heden nog een Akker mannetje bezien en wel den Gelen Kwik staart (Motacilla flava L.), die ln de lage streken van ons land en vooral ook op de eilanden zoowat overal vertegenwoor digd ls. Deze wordit ook Geel Bouwman- netje, Geelborstje en Koevinkje en ook nog wel anders geheeten. Hoor, sjilp, sjilp! Ja. dat is het bedoel de vogeltje. Met korte vleugelslagen en lange rukken vliegt het ons om het hoofd, en nu het rich even aan den wegrand ne derzet, kunnen we het heldergeel van de onderdeden mooi beschouwen. Zoo geel ls het wijfje niet, dat stellig in de nabijheid zit te broeden, wat we uit de angstige ge luiden en uit de ongedurigheden van het mannetje kunnen opmaken. Klap eens even in de handen, en zie goed toe, of er een kleine vogel uit den slootwal wegvliegt. Jawel, daar gaat er een, en dadelijk wordt het bruin en grijs- gele diertje door den heldergelen kwik staart achtervolgd, 't Is niet gemakkelijk, zoo in den ruigen wal het nestje te ont dekken, maar nu we goed hebben gezien, van waar het wijfje opvloog, —gelukt het spoedig. Keurig is het nestje, vervaardigd van stroo en bekleed) met paardenhaar, en hoe knusjes riet het verscholen tussohen het gras! Je zou zeggen, dat het vogeltje moeite moet hebben, het terug te vinden. Tot vergist het rich nimmer in de plaats. Aardig liggen de vijf geelachtige, van grijze vlekjes voorziene, eitjes in het kom metje. Maar rie, het eene el is aanmerke lijk grooter, dan de vier and era Juist, en dat groote ei is niet van den kwikstaart, maar van een koekkoek, die de geelbuik- jes tot pleegouders van een zijner kindo ren gekozen heeft. Over een paar weken zullen we eens zien, wat er van het legsel terecht ls ge komen. We laten nu de vogeltjes met rust, die ook gaarne het broedsel, stellig is het 't tweede voor dit Jaar, grootbren gen, doch We nemen voor hadea afscheid vau de Akk«ma»*etjes. J. Daalde* Da. HET VONISSEN DER VEEM- RECHTERS. «Oog om oog Frederik van Hertinghausen doolde vluchtende in de boochen van Zwaben rond: hij was een dergenen, die met Hen drik van Waldeck en Kuntzman van Fal- lekenlberg, den nieuw verkozen keizer Frederik Brunswijk, niet verre van Fete- ler, aangevallen en verradderlfjk om het leven hadden gebracht Deze ongelukkige vorst was, toen hij zich door Hessen naar de oevers van den Rijn wilde begeven, in hun hinderlaag ge- vallen. Door die moordenaars verwoed aangerand, moest *hij voor hun aantal zwichten, en niet begraven wordende, bleef zijn lichaam langen tijd aan den oever van den'Eder liggen. Doch zoodra Robert van Beieren in zijne plaats keizer werd, zwoer deze op het kruis, rich over dien lafhartlgen moord te zullen wreken. De moordenaars vluchtten nii verre van Duitsohland, en Frederik van Hertlngs- hausen zich, evenals zijn medeplichtigen aan den wrekenden arm, die hem vervolg de, zoekende te onttrekken, verborg rich nu en dan ln rijn kasteel. Op zekeren avond rustte hij, na zware vermoeienis, in eene herberg uit toen een onbekende zich naast hem zette, rijn beker vulde, en, dien opheffende tot hem sprak: „De zienden zien u, Hertlngshau- sen, en gij zult verschijnen." De van schrik verstomde Frederik uitte geen woord, want aan die taal had hij den bode der vreeseUjke rechtbank herkend, aan wier vonnissen, zich geen Dultscher, hij mocht graaf of prins zijn, kon onttrek ken. Eenlgszlns tot rich zeiven gekomen, be geeft hij zich ijlings naar rijn kasteel,' be veelt de poorten te sluiten en de bruggen op te halen, en wapent zijne vaasalen, dooh het verschrikkelijke woord: „gij milt ver schijnen 1 "ruisch nog altijd in zfln ooren. Drie dagen lajer, juist om middernacht, liet zich aan de groote deur van het kas teel eene stem hooren, die sprak: Frede rik van Hertinghausen, moordenaar en meineedige, wij, boden van God', gelasten u, na verloop van een week u naar de hei lige rechtbank te begeven, om er voor de veemrichters op uwe eer en uw leven te zweren. Frederik van Hertinshausen gH zult verschijnen." Drie achtereenvolgende keerea wwd die stea dit bevel gekoosd; «4ite 't Jutte rtje FEMINISME. Sontype, toen ik op den laatsten regen- lOndag van de reeks van 8 regen-Zon dagen tussohen een paar regenbuien een bnltenkantje maakte om wat beenen te rekken. Robinson. B. Uit het dagboek van een dame.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1926 | | pagina 13