NATUUR EK TECHNIEK
Zonderlinge lotgevallen
in het Dagelijksch leven
angste Frederik durfde rijn spreekvertrek
niet te verlaten.
Veertien weken later liet rich die stem
weder hooren en tegen den ochtend brach
ten de bedienden hun heer een groot
blad) perkament met zeven zegels erop, en
dat met een ponjaard aan de deur was
gestoken. „Dat hebben twee mannen ge
daan" verhaalden rij," rij hebben drie
stukjes hout uit de deur gesneden,
en de plaats der terechtzitting aan
getoond." Geen hoop, geene zaligheid,
dacht Frederik, nam zuchtend 185 goud
stukken en begaf rich tegen den avond
naar de aangewezen plaats op.
Met wankele schreden in den stikdon-
keren nacht voortgaande, werd hij plotse
ling door twee mannnen aangegrepen, die
hem, door de puinhoopen eener oude kar
Eel heen voerende, in een groote, don-
ere zaal brachten.
Op den achtergrond zat op een verhe
ven zetel een gemaskerd ridder; aan zijne
rechterhand stond een met ontblooten de
gen gewapend' krijgsman, met een buig-
zamen wilgentak in de hand. De veemrich
ters zaten vóór hem aan een langen tafel.
Iets verder zat de Fisfcaal van den vorst
Roberfc.
„Fiskaall" sprak de veeingraaf, „in
naam van J. O. onzen God) en in naam
van Robert onzen koning, vraag Ik u af,
of het tijd is, den ban des konings uit te
spreken?" „De tijd Is daar," ant
woordde de fiskaal. „Nader, Frederik van
Hertingshausen", sprak de graaf.
„Ik vraag u om ©en voorspraak", sprak
Frederik.
„Gij zult er een hebben,hernam de
ridder, „wij rijn hier gekomen om recht-
veardlg te zijn met een zuiver hart en
ongedekte handen."
Een der rechters trad nader, en werd
door Hertingshausen tot voorspraak san-
genomen.
„Frederik vroeg de graaf, gij zijt twee
keeren ontboden, waarom hebt gij den
derden keer afgewacht ooi voor de hei
lige rechtbank te verschijnen?"
Ongesteldheid heeft mij verhinderd,
mijne goederen te verlaten," antwoordde
de beschuldigde.
„Zweer dat," De rechter, die hem tot
verdediger was toegevoegd; trok zijn de
gen. Hertingshausen legde er beide vin
gers op, en rich over de voor het kruis
beeld staande tafel buigend zwoer hij, en
daarna haalde hij de medegebrachte
goudstukken te voorschijn, zeggende.
„Hier zijn 45 guldens boete voor de
eerste en 90 guldens voor de tweede op
roeping; waarborg mij nu veiligheid op
den ban des koning."
De procureurs van Adolf van Bruns-
wijk, aartsbisschop van Bremen, eischten
nu in naam des Konings recht over den
moord zijns broeders. Frederik zag rond,
doch te vergeefs; slechts zes personen
durfden zijne onschuld volhouden.
„Hier zijn een en twintig ridders," riep
zijn tegenpartij, „die allen zijne schuld ge
tuigen?' Zij naderden. Frederik ver
bleekte.
De voorzitter nam den aan zijne rech
terhand staanden degen sneed den wilgen-
tak midden door en wierp hem in de zaal,
terwijl hij plechtig zeide:
„De ban des konings is uitgesproken;
Frederik van Hertingshausen heeft al zijn
rechten op de bescherming der kerk en
der vorsten verloren; zijn leenrecht is ver
beurd; dat zijn hoofd van zijn lichaam ge
scheiden worde, dat zijn vleesch aan de
raven tot voedsel strekke, en dat zijn
siel de vergiffenis des Allerhoogsten in-
roepol Zijn vrouw is weduwe, zijne zonen
zijn weezen, want zijn naam bestaat niet
meer.
Frederik van Hertingshausen heeft ge
leefd."
„Hij heeft geleefdl", herhaalden al de
veemriohters op plechtigen toon.
De veroordeelde stond onbeweeglijk;
doch daar men hem zekerheid op den ban
des Konings had gegeven, verzette rich
niemand tegen zijn vlucht.
LIEDJE VAN DE WEEK.
ROOD WIT EN BLAUW.
Toen Karei eens zijn liefde,
Aan Trui verklaren wou.
Haar hart en hand kwam vragen
En hij beginnen zou.
Wat bloosde toen de JongTing,
Wijl Trui een stoel hem bood;
Hoe bonsde hem het harte,
Wat zag toen Karei nood'!
Maar toen hij had gesproken,
Haar alles had verklaard;
En zij na eenig denken
Schroomvallig toch bedaard
Tot Karei sprak: „Het spijt mU,
Dat gij vergeefs mU bidt;
Nooit kan ik de uwe worden.
Toen werd hij eensklaps wit
En toen hij huiswaarts keerde
Na 't treurig onderhoud,
Was hM terneergeslagen,
Werd beurt'lings heet en koud.
had pijn in de schenen
Jn keek daarom eens gauw
Wat daaraan toch mankeerde:
Ze waren beide blauw.
Hij h)
En
Opnieuw toog hij naar Truitje
Wie aanhoudt overwint
En reeds na luttel dagen
Zag hij rich weer bemind,
toen zij bruiloft vierden,
7oel reeds voor dag en dauw,
Door Karei uitgestoken,
Het lisf rood wit en blauw.
En tc
Wc
Twee jaar later, gedurende welke de
vomten van Bronswijk onophoudelijk ge
tracht hadden, rich over den dood van
hun broeder te wreken, twee Jaar later be
gaven rich twee mannen door het Rijn
dal in de richting van Frankrijk; de een
was Kuntzmann van Fallekemberg, die
uit Duitschland verbannen was; de an
dere een monnik, die, het hoofd door een
kap bedekt, hem op korten afstand volg
de, en zorg droeg zijne gelaatstrekken te
verbergen. Alleen in het klooster was men
voor het staal eens wrekers beveiligd;
van daar ook, dat de geestelijken in het
klooster van Rosenthal gedurende twee
jaren tijds van eene hunner broeders deZe
schrikbarende woorden gehoord hadden:
Zijne vrouw is weduwe; zijne zonen zijn
weezen; Frederik van Hertingshausen
heeft geleefd."
Fallekemberg was reeds op Fransch
grondgebied; de monnik die hem volgde,
zette juist den voet op den zoom van het
bosoh om hem In te halen, toen er eens
klaps een man op hem toeschoot, de kap,
die zijn hoofd bedekte, vermetel oplicht,
en Frederik van Hertingshouaen bij dio
keel grijpende, uitschreeuwt:
„Melneedige, moordenaar!, gij zult ver
schijnen.'' Tegelijk stoot hfl hem met de
andere hand den ponjaard in het hart; en
de beul der heilige rechtbank verwijdert
zich onder de woorden: „Zijne vrouw is
weduwe, zijne zonen zjjn weezen, Frede
rik van Hertingshausen heeft geleefd!
Leve de rechtvaardigheid der Veemrioh
ters.
Kinderpraat
Een stedeling praatte met een knaapje
van bulten, een kereltje van zes jaar op
rijn hoogst.
Hoe oud1 Is je 'grootmoeder, ventje?
Dat weet ik niet precies, mijnheer,
maar ze moet heel oud rijn, ik heb haar,
zoolang ik weet, altijd bij ons aan huis
»erien
WAAB HET PAPIERGELD VANDAAN
KOMT.
Volgens een oud, in de bibliotheek van
Heidelberg bewaard handschrift over de
verovering van Granada in 1487 bericht
Antoni Agipada, dat graaf Tendeilla bij de
belegering van Albaraa in 1484 geen gele
meer had om de soldij van zijn krijgers uit
te betalen, waarover dezen zich weerspan
nig toonden.
De graaf schreef daarop verschillende
bedragen op stukjes papier, zette daar
onder zijn handteekening en gaf deze ala
betaling aan zijn soldaten. Tegelijkertijd
liet bi) de bevolking weten, dat dit papier,
voor welks inlossing hij met zjjn ridder
woord borg bleef, als betaling moest aan
genomen worden.
Een ieder die dit weigerde, zou lijfstraf
felijk getuchtigd worden.
Zoo kwam het papleren geld in omloop;
de graaf hield woord en lostte het pa
pier in.
Dit betaalmiddel raakte ook bij de koop
lieden bekend, die zich er ook van bedien
den.
Zoo werd het al meer en meer gebruik
met papier te betalen. De regeeringen
gingen er ook toe over en graaf Tendilla
heeft zeker nooit gedroomd, toen hij in
nood zat, dat zijn papiertjes de aanleiding
zouden worden van een universeel betaal
middel.
ONGELOOFLIJK EN TOCH WAAB.
Twee heeren zaten aan de table d*höte
en waren samen in gesprek. Een van hen
klaagde ste-en en been, omdat hU voor een
jaar van huis moest gaan, waar hij een
paar engelachtige meisjes had achtergela
ten. Hij vroeg aan den ander of hij ge
trouwd was.
„Jawel, ik heb thuis een vrouw en zes
kinderen en ik heb nooit van mijn le
ven éón^van die kinderen gezien."
Hierop volgde een langdurig stilzwijgen.
„Gij zijt toch niet blind, mijnheer?"
VToog de eerste reiziger.
„Gelukkig niet"
„Nooit geweest?"
„Neen, mijnheer."
Weder volgde hierop een korte pauze.
»Neb ik goed verstaan? Heeft u niet
zooeven gezegd, dat u thuis een vrouw
met zes kinderen hadt, en dat u nooit, van
uw leven een van die kinderen gezien
hebt?"
„J a dat heb lk gezegd."
Weer volgde een diepe stilte. Toen ver
volgde de ondervrager: „Hoe is dat dan
mogelijk, dat u nooit van uw leven één
uwer kinderen gezien hebt?"
„Wel, omdat één van hen, het jongste,
geboren werd, nadat ik op reis ben ge
gaan."
.,0!" liet de ander hooren en een alge-
meten gelach volgde op dit antwoord.
DAT HIELP.
Een vertegen jongen man had al maan
den om „het liefste meisje van de wereld''
gedraaid, ronder den moed te vinden den
'eslissenden stap te doen.
Het meisde had rijn pogingen gevolgd
met belangstelling en.verlangen, want
fijdeli verlegen jongen gaarne
Toen deze echter maar steeds niet vor-
d^rde, besloot eo een handje te helipen en
den eersten keer dat ze hein in haar na
bijheid zag met een 'blozende rozenknop
op rijn jas, stapte ze op haar sohudhteren
aanbidder af, en asd, wijsend op den ro
zenknop:
„Ik geef er een kus voor".
De jongeling bloosde rooder dan de roos
op zfjn jas, maar hij vond toch nog de te
genwoordigheid van geest om ja te zeggen
Toen de ruil geschied was, gre^
plotseling zijn hoed en scheen veel
te hebben om weg te komen. I
„Wat ga je nu doen?" vroeg het meisje
verbaasd en teleurgesteld.
„Ik-ik-ik ga er nog meer koopen!" riep
de jongeling geestdriftig en stormde naar
don naasten bloemenwinkel
ONVERWACHTE HULP.
Ze waren bezig in een vroolljko kring
sterke stukken te vertellen en ditmaal wa
ren het geen jachtavonturen, maar mus-
kietengeschiedenissen.
Een der stoutmoedigste leden van het
gezelschap vertelde:
„Wat Je daar zegt, beteekent nog niets.
Maar ik was verleden zomer op de kust
van Bamegat om een vischpaiitj mee te
maken, en terwijl wij in den vooravond op
het dek van het vaartuig waren en rook
wolkjes uitbliezen en keuvelden, kwam er
een groote zwerm van muskieten, bjjna
zoo groot als vogels, en zetten rich op
ons schip neer. En het is waarachtig waar
wat ik Je vertel, binnen een kwrtier tijd
hadden zij ons beroofd tot zelfs van het
laatste vezeltje zeildoek, zoodat de masten
als boonestaken bleven staan.
De aanwezigen sloegen de handen ln de
lucht bij dit verhaal
Maar één van hen riep uit:
Wees jullie niet zoo verwonderd daar
over. Ik kan er voor instaan dat het waar
is, wat die man vertelt Geen week later
kwam ik op dezelfde hoogte van de kust
toen precies dezelfde zwerm muskieten op
ons neer kwam strykea
De eerste spreken soheen dit onver
waohte hulp niet zoo aangenaam te vin
den en hij telde:
„Hm, «oo? Hoe weet je, dat het dezelfde
muskieten waren.
„Hoe ik dat weet?" herhaalde de ander.
„Wel zij hadden allemaal overjassen van
zeildoek aan!"
BABBELUURTJE OVER MODE.
Rouwtolluten.
Wanneer men ln Stille dagen van rouw
tijd leeft, heeft men geen lust in t be
schouwer. van die hupsohe, fleurige en
frivole aMnertoiletjea. Dan voelt men rich
het veiligst in het stille zwart Evenwel,
heel veel wordt de echte rouwkleedlng
niet gedragen; velen stellen rich immers
met den rouwband om den anm tevreden.
Te verwonderen is dit niet daar een in
alle details verzorgde „rouw" nog al kost
baar is. Bovendien wordt er een aparte
en wel zeer serieuze eisch gesteld aan
deze kleeding. 't Vraagt een absoluut
eigen stijl Vooreerst moeten de modellen
niet al te geoompliceerd zijn, tweedons
de stof bij voorkeur dof (desnoods mag
een glanzend streepje erin dienst doen),
derdens al is 't nog zoo weinig moet
de japon of mantel met de bekende rouw
crêpe gegarneerd zijn. Wat heel fijn staat
en wat men hier toch haast nooit riet, dat
is hier en daar een wednigje wit nouw-
crépe aangebracht
Juist omdat 't zoo goed als onbekend la,
èn omdat t zoo fijn staat geef ik hier
eenige Fransche modellen, welke het witte
crêpe toegepast hebben.
titfh geep. Het hoedjo, wat bij dit complet
gedragen wordt, is eveneens geheel van
zwarte crêpe gemaakt
Hef tweede model Is san
van dof crópe-maroosin. Het
is van zwarte rouw-crêpe op dunne zwarte
zijde verwerkt evenals de kleine ballon
netjes onder aan den mouw. Manchetjes
en kraagje zijn van witte rouw-crêpe.
Het rokje Is met vier stollepüooian ge
maakt twee aan voor-rijkanten en twee
aan de achterzijkanten.
De hoed, bij dit tollet gedragen; is
evenals de sluier geheel van crêpe ge
maakt en heeft als eenige versiering een
dof sudde band oen dan bol
Een Heva, alet al te aombers jurk la bet
Be model, voor een jong meisje.
Als stof weid gebruikt een zachte soe
pede cr&pe-etof. De garneering was een
ïreede band1 zwarte rouw-crêpe, welke
denzelfden: vorm aan den rug gaf, als ze
dit aan 1 voorpand doet De volant of
Jabot aan t voorpand is van zwarte crêpe,
gevoerd met witte crêpe. Ook mouwen en
rolleau om de hals rijn van zwarte crêpe.
Het rokje heeft alléén aan den voorkant
drie stolde plooien. Achter is de rug ge-
heel glad gehouden.
Het eerste model !s een ensemble van
zwart luuha. De los vallende mantel heeft
kraag, manchetten en onderrand van
crêpe. Een dof soutache-galon werken
deze doelen langs den bovenrand af. De
japon, een recht model heeft aan t voor
pand' drie keer twee naar elkaar toegevou
wen plooien, welke zijn ingevoerd met
crêpe. Het lange smalle vest is van witte
rouw-crêpe en is met een 8 c.M. breed»
bles zwarte crêpe omzoomd.
Zwarte doffe galatlth knoopjes garnee-
ren het witte vest De ceintuur is van
zwarte peau de suade met «en dofft gal*-
VOOR DE KINDEROEN.
DE AVONTUREN VAN DEN
iKETELKjQBQLDl
Er was eens een aardige kleine ^obold.
Hij had grappige dunne armpjes en been*
tjee, een rond lijfje en oen hoofdje met
puntig opstaande oortjes en hij woonde
in.een ketel Als do ketel leeg was of
gevuld met koud water, dan was dé kobold
bedroefd en vervelend, maar als de ketel
up het vuur stond en1 het water begon te
ringen, te razen en te koken, dan was het
kereltje in zijn schik.
Op zekeren dag had de vrouw den ketel
op het vuur gezet en hem verder verge
ten. Wat had de kobold nu een pret! Ui)
sprong en danste zoo hard in het kokends
water, dat 'het hij golfjes uit de tuit spatte
en sissend in t vuur verdampte. Hij wipte
telkens het deksel op, aoodat dit ook be
gon te dansen. Hal wat bobbelde en raas
de het water. Al meer en meer gooide de
kobold uit de tuit totdat er op net laatst
geen water meer in den ketel over was.
Nu hield de kobold op met dansen. Het
werd hem te heet in zijn woning *n hjj
werd wat bang.
Pang! Daar sprong de ketel in stukken.
De kobold werd weggeslingerd. Drieanaal
buitelde 'hij over de kop en toen zat hjj
'bom! midden op den keukenvloer.
„O, o, ik ben dood! ik ben dood!" Jam
merde het kleine ventje.
—Te bent heelemaal niet dood!" ze! sen
stem.
„Ik ben wel dood," gilde de kobold.
„Niet waar," zeide de stem weer.
„Wel waar!"
Als je dood wul zou je nl«rt zoo te
keer kunnen gaan."
,A" *el de kobold en hij hield op mal
gillen, om even na te denken.
„Ik geloof zelfs, dat je Je heelemaal adel
bezeerd hebt," vervolgde de stam.
„Nee, ik geloof het nu ook niet," ant-
woordde 'de kobold verrast, terwijl hij rich
aan alle kanten bevoelde. „Waar ben Js
eigenlijk?"
„Ik sta hier op den schoorsteenmantel"
De kobold keek op en zag een klein
porseleinen herderinnetje op den schoor
steenmantel staan.
,Jk sta hier alleen maar voor pronk,"
2ri het herderinnetje. „Vroeger stond er
een herdertje aan den anderen kant,
laatst is hjj stuk gevallen." Het arme her
derinnetje barstte in tranen uit. „TV ben
nu altijd zoo alleen," snikte ze.
„Ik kom wel bjj je, om Je gezelschap
te houden," zei de kobold goedig. „Mijn
ketel is gebroken en nu weet lk toch niet,
waar lk wonen moet."
„Ja, Ja, dat is prettig," antwoordde hef
herderinnetje ineens weer vrooUJt
De kobold klom nu omhoog en ging
naast het herderinnetje staan. Hoewst
zijn ketel stuk was en hij zich akelig voelde
zonder warm water, was hij toch gelukkig,
zoolang zijn vriendinnetje ™«r- aardig
tegen hem was.
Maar het spjjt me, dat lk het zengen
Deze smaakvolle hoed la ven «wart
crêpe-geoiigette gemaakt De hooge gar-
nearbamd om den bol is van fijn dof stroo-
'bandi en van stukjes zwart rouw-crêpe.
De sluier is van gepliaseerde crêpe-
georgette.
Het taaohje-voor-rouw Is van dof-zwarte
moiré-rijde. De band', welke er overheen
loopt, ia van rilver gstdkt dof zwart leaz.
moet het herderinnetje kreeg al gadw
genoeg van hem. De arme kobold deed
rijn best maar het herderinnetje vond
hem vervelend.
Op zekeren dag kwamen er een w
en een vrouw Ui de keuken. Ze hadden
allebei boodschappen gedaan.
„Wat zit er in dat pek?" vroeg de man.
„Een nieuwe waterketel* antwoordde
de vrouw, „omdat JfJ de oude hebt laten
drooglcoken. En wat heb Jij daar?"
..Een nieuw herdertje, omdat JU het
oude hebt laten vallen
Beiden lachten hartefiJK. De man sefle
het herdertje op den schoorsteenmantel
zeggende: „Kijk, hij Is precies soo ala de
oudc.fi En de vrouw vulde den ketel met
water en zette hem op het l,
De kobold lachte van pferier. „Nu g*
Ik dodelijk ln den ketel wonen," dacht hfJL
„Goeden dog, vriendinnetje," tel hö be-
.eefd. „Ik denk dat Je het nu wel zonder
mfl kunt stellen
Maar het her3cTfimeQe antwoordde
niet. Ze had het vee] te druk met haar
nieuws vriendje.
RAADSELS.
Oplossingen der vorigs
I- Haan, kip, kulksn.
Goede oplossingen van beide raadsels
ontvangen van
B. B.; K. en M. B.; W. B.; D en J. D.;
G. en A. D.; A„E.; M. F.; G. H. J. H.;
G. K^ A. K.; O. en B. K.; P. K.; O. T.;
I.
Nieuwe raadsels.
Op de staande en op
de liggende kruisjes-
lijn komt een bekende
X - - - spreuk.
XXXXXXXXX Op de le rij eenmede-
O klinker, op de 2e sen
scherp voorwerp; op
de 8e een stevige taaie
X stofop de 4e een voor
werp dat bij teekenen gebruikt wordt;
op de 5e rij de spreukop de 6e een deel
van Noord Hollandop de 7e het tegen
overgestelde van smalop de 8e een
vrouwenstemop de 9e een medeklinker.
II. Hieronder staan voorwerpen die je
's zomers meer ziet dan 's winters. Wat
zijn dat voor dingen
1. stedejabosk.
2. sterndnettan.
8. meskwaejsp.
B.
Corry Brass.
II. Chlmpanse
hongarlj#
Inktpot
marine
pruim
ader
n u 1
e t
e