ÜIT DE WIJDE WERELD
VOOR DE KINDEREN
VOOR DE VROUWEN.
den bals gedragen. De handschoenen,
wit, paille of heel bleek groen, waren
lang, maar zonder knoopen. Het was een
kunst deze lange gerimpelde handschoe
nen gracieus te dragen.
Bij het kapsel van de dames van het
Eerste Keizerrijk behoorden diademen, en
Grieksche haarbanden.
Van 1806 tot 1809 nam de voorliefde
voor juweelen en sieraden nog aanmer
kelijk toe. De vingers waren Btijf van
juweelen en ringen. De gouden halsket
tingen werden liefst 8 maal om denhals
gewonden. Zware hangers trokken gaten
Men kapte zich ook wel la chinoise,
met lange gouden spelden en diademen
uit ineengeslingerde bloemtakken van
juweelen bestaande.
Maar plotseling, in 1810, vond men dit
alles overdreven en smakeloos. De reaotie
kwam bliksemsnel en den volgenden
winter zag men geen enkelen diamant
meer.
Napoleon had aan het gemengd ©n
verdacht gezelschap, dat het boudoir van
zijn gemalin frequenteerde, het paleis
verboden en zij had plechtig moeten be
loven. dat zij de uitdragersbende niet
meer ontvangen zou.
Saar tranen, liet den volgenden dag toe
at de zwervende bazar weer om naar
heen uitgespreid werd en kon weer leven
zooals zij begeerde, in een chaos van
Oostersche stoffen, Perzische borduursels,
Parijsche echarpes en de kleinodiën, die
zij voor koopjes hield.
Haar Creoolsche natuur genoot van het
spel der kleuren, de fijnheid der weefsels
en het element van het onverwachte.
Niet ten onrechte heeft Napoleon zich
beklaagd over de verkwisting van zijn
gemalin, al was dan ook de eigenlijke
reden van de eehtschelding, die op den
16den December 1809 plaats had, van
politleken aard.
Josephine vestigde zich met den keizer
lijken titel en in groote weelde te Navarre,
•in de nabijheid van Evreux, en zag zich
weldra door haar voormalige hovelingen
omgeven.
Zij overleed den 29en Mei 1814, en liet
zooveel schulden na, dat haar kinderen,
Eugéne en Hortense, de nalatenschap
slechts onder benefice van inventaris
aanvaardden,
BIJ DE AXAKALOEF-INDIANEN.
[De Missionaris pater Martin Gusdnde
vervolgt in „de Katholieke Missiën" zijn
nieuwste onderzoekingen aangaande de Ala-
kaloef-Irtdianen, waarover wfj voor kort een
en ander opnamen.
Wanneer we den Alakaloef, dezen koning
der regenzone, nauwkeuriger willen ken
nen, dan moeten we 's morgens reeds vroeg
WJ de hand zijn, voordat 'hij in zijn kano
zit en met zijn gezin 'Uitvaart, de talrijke
kreeken op, want overdag zitten ze allen,
groot en klein, samengehokt in hun boot.
Zooals de Jagan, moeten we ook dit ras tot
de pygmoiden (dwergvolken) rekenen, want
ze hebben slechts een geringe lichaams
lengte. Hun hoofd heeft een middenmaat,
armen1 en beenen zijn lang in verhouding
tot den korten fcrachtigen romp, handen en
voeten rijm groot en zwaar, een gevolg van
voortdurend werken. Opvallend is hun wag
gelende gang met naar voren gebogen bo
venlichaam. Bij een rechtstaand persoon
«iet men dadelijk, dat bovenlichaam en ar
men veel sterker ontwikkeld zijn dan de
beenen. De oorzaak van deze onevenredig
heid is eenvoudig het meer gebruiken der
dealen van het bovenlichaam bij het dage-
fijksch rondïoeien in zittende houding.
Hun gelaatfiultdrukking is in de meeste
gevallen bijna afsbooienxh Het dikke, warre,
nauwelijks onderhouden haar, het lage, ach
teruitwijkende voorhoofd, de scheefstaande
oogspleten, de breede mond met dikke, ge
zwollen lippen, een krachtige neus in het
vlakke gozicht, dat alles heeft een hoogst
i ongunstige werking. Dit op zichzelf al on
vriendelijke 'beeld komt nog nadeellger uit
door de onzindelijkheid' der Indianen: aan
wassohen doen zjj niet; men laat het den
regen over, het vuil af te spoelen. Daarbij
komt nog hun onvaste blik, hun naar kat
tenaard sluipende wijze van gaan, het on
berekenbare wantrouwen1 van heel hun
wezen»
Toch zou het een geweldige blunder zijn,
wanneer imen uit hun uiterlijk direct een
conclusie zou willen) trekken, wat .hun ge
moedsleven aangaat eni de strevingen van
hun hart, want onder den veUemmaniol, die
slechts schamel hun vieze Ichaaim bedekt
tegen alle onvriendelijkheid, klopt ook een
warm hart, een hart, vatbaar voor edele,
menschelljke gevoelens en vol behoefte naar
liefde. Wie beter toeziet, ontdekt dat spoe
dig. Met alle maar mogelijke teederheid
wijdt de moeder zich aan haar pasgeborene
eni laat deze liefde gedurende de latere le
vensjaren niet verkoelen. De kinderen han
gen aan hunne ouders met dezelfde innig
heid, die we in ieder geordend' gezinsleven
waarnemen. Het gedrag der echtgenooten
is het beste wat denkbaar is, en de oude
lieden zijn zeker van de voortdurende hulp
en steun van de zijde der stamgenootem.
Overigens is de meest verregaande naas
tenliefde een bij hen sterk naar voren tre
dend kenmerk, want elk ls dadelijk bdj de
hand, wanneer hst geldt, den ander uit eens
verlegenheid te helpen of hem een goed
stuk van den jachtbuit mee te geven.
Diefstal, roof en moord rijm dingen, die in
den ouden tijd maar zelden voorkwamen»
Juist dezen fltami hebben ©enige opper
vlakkige schrijvers en reizigers ons afge
schilderd als de meest walgelijke vertegen
woordigers der menstihheid, als gevaarlijke
boeven en menscheneters van grooteer ruw
heid dan wilde dieren. Doch wanneer men
het na een samenleven met hen van meer
dere maanden zoover gebracht heeft, dat ze
hunne schuwheid en hun vaak gegrond wan
trouwen 'tegen den blanken indringer af
leggen, dan eerst voelt men' den waren pols
slag van echt mensohelijk voelen ook onder
hun armelijk omhulsel Uit al hunne uitin
gen, zoowel als uit heel hun wezen, merkt
oen, dat ze toch ook menschen rijm, welis
waar niet zoo ontwikkeld als wy, en dat
men ze eigenlijk beschouwen moet als
groote kinderen.
De Alakaloefs zijn echte nomaden en hun
rijk is de zee. Hier wonen rij, hier vinden
ze hun onderhoud» De zee geeft den Indiaan
alles, wat hij noodlg heeft. Daarom speelt
ook de zee zulk een beduidende rol' in het
leven van1 den Alakaloef. Daarom is het niet
te verwonderen, wanneer zijn gemoed een
getrouw spiegelbeeld van de zee ls. Want
gelijk de steeds rustelooze zee, is ook zijne
stemming en geestesgesteldheid. Ernstig in
den storm en bij hoogen golfslag, maar
spoedig dan weer vroolijk en uitgelaten bij
Hij is een kind van de zee, üchtriimrig-
zonneschijn en1 kalme zee.
vroolijk zooals het speelsche gedartel der
krullende golfjes, maar ook somber en drei
gend-ernstig als de schuimende vloed. In
zijn kinderlijk gemoed vervagen snel de ln-
drukkken en vaak wisselen plotseling geheel
tegengestelde stemmingen elkander af. Snel
is de Indiaan zichzelf in lederen toestand,
snel! heeft hij een plan -en voert het uit,
want een dralen van weinige minuten kan
hem menigmaal dwingen, dagenlang aan
dezelfde plaats verbonden te zijn, totdat
gunstiger winden waaien.
'Hoe vaak had ook Ik te lijden onder hun
onbetrouwbare onstandvastigheid. We had
den- juist een gewichtig werkje onder han
den of een goede oude was juist midden in
rijm verhaal' gekomen, als de hemel plotse
ling wat opklaarde of de wiind van richting
veranderde. Dadelijk staat de Indiaan op,
laat alles staan en liggen neemt niet de
minste notitie meer van je, loopt naar rijn
kano en duwt dien het water in. Vrouw en
kinderen, verwanten en vrienden pakken
de weinige have in en ze peddelen al naar
een andere kust Want met de golven te
spelen is hun van nature een behoefte. Ze
zijm immers waternomaden: voortdurend in
een kano schommelen en zich door den
stroom voort laten drijven naar andere kree
ken, is hun leven.
De materleele cultuur van den
Alakaloef.
Onze Alakaloef bouwt rijn kano op de
zelfde wijze als de Jagan, uit drie stukken
schors, die aaneengenaaid worden met
vischgraten. Een dergelijk vaartuig biedt
ruimte voor de geheele familie plus de on
misbare honden, voor de weinige have
want de Indiaan sleept heel zijm bezit met
zich mee voor het vuur zelfs, dat in het
midden steeds wordt aangehouden. Het stu
ren is de taak en hert voorrecht van de
vrouw. Hier echter helpen de vader en de
volwassen zoons gewoonlijk met het roeien
mee, daar de kanalen In deze streek breeder
zijn, het onweer plotseling kan losbreken en
de kracht van sterker armen wordt vereischt,
om veilig en snel den anderen oever te be
reiken.
In den ouden tijd waren zeilen onbekend.
Het zou ook onmogelijk zijn, ze in de ge
brekkige kano's te bevestigen. Heden ten
dage echter, nu de Indianen van de Euro
peanen de zoo practische bijl van ijzer heb
ben leeren gebruiken, zijm ze in de moge
lijkheid, uit een enkelen dikken stam door
een bekwame bewerking den veel sterkeren
boomstamkano te maken. Deze biedt genoeg
houvast om een ouden zak als zeil te kun
nen gebruiken en het zware karwei van het
roeien wat te verlichten.
Nooit hoort men, dat onze Alakaloef van
lafheid beschuldigd wordt, hoewel men hem
kent alB een vreedzaam, goedmoedig, schuch
ter en vreesachtig anenscL Want men hoeft
hem op zee maar met den blik te volgen,
hem te zien ln storm en gevaar om een in
hem niet vermoede energie en vastberaden
wilskracht te ontdekken. Ik heb niets groot-
schers gezien, dan den strijd van den roeier
in de zwakke boot tegen de witgekroonde
golven der hooge, kokende zee. In dezen
strijd overwint de Indiaan steeds, en hij
schept vermaak in het wilde spel met de
golven en verheugt zich te midden van het
hóogspattend schuim.
Nieit minder geoefend is hy in het han-
teeren der wapenen. Hf} heeft slechts een
speer en een harpoen noodlg. Zijn zekerheid
van treffen grenst aan het wonderbaarlijke.
Wanneer de buit zich onder water bevindt,
weet hy zelfs den hoek der lichtbreking te
berekenen en nooit mist hij den visch,
waarop hij zyn, driehoekige speer afzendt.
Met voorliefde gebruikt men een groot
net bij het vangen van zeeleeuwen. Dit
wordt op een ovaal raam uit dunne twijgen
losjes gevlochten en aan het einde van een
lange stang vastgemaakt. Door de groote
mazenl van den netrand ls bovendien een
stevige, zeer lange riem getrokken, welks
ander einde door een man aan den oever
wordt vastgehouden. Een ander heft nu heel
het net op, terwijl hy slechts het 'vrije eind
van de stang vasthoudt en het geheel hori
zontaai dragend, gaat hij langzaam het water
in en nadert een rots, waarop rich juist een
paar zeeleeuwen in hun middagslaapje iig-
de zeeleeuwen en wacht tot zyn begeleider
aan den oever een luiden schreeuw geeft.
De dieren wonden wakker en springen
niets vermoedend naar beneden. 'Daarby
raakt er een ln het net verward. Tengevolge
van de hevige spartelingen scheurt het ovale
raam los en daardoor sluit rioh het net als
een zak. Dadelijk trekt nu de ander den
praohtigen buit aan land «n na een enkelen
goed gemifcten slag met oeni 'knuppel blijft
de zeeleeuw bewegingloos liggen»
(De woning dezer Indianen is volkomen
in overeenstemming met hun behoeften) en
omstandigheden. Het is oen eenvoudige
byenkorfhut, op ©enige dunne boompjes
als geraamten opgebouwd en omspannen
met groote dikke ze ©leeuwenhuiden. In het
midden brandt het vuur, waaromheen ln
vellen gehuld, de leden van het gezin liggen
en de honden, allen dicht tegeneen, want de
ruimte ia niet groot. Steviger hutten' te bou
wen zou volkomen doelloos zyn, want den
volgenden morgen gaat immers de reis
verder. De Indiaan weet het zelf niet, na
hoeveel' maanden hij misschien weer op
deze plaats zal terugkeerens.
Eenvoudig en bescheiden, zooals in den
toestand van zyn woning, is de Indiaan ook
in rijn kleeding. De bekende mantel van
huiden, die hjj om zyn lichaam wikkelt, ter-
wyj hy de bedde punten voor de 'borst met
een hand vasthoudt, bedekt hem maar ge
brekkig tegen weer en wind. Hy houdt de
pelszijd© naar buiten, omdat van de naar
bulten gekeerde haren de regen beter af
druipt Ook zou de regen het leer gauw zeer
hard en stijf maken1 en dit zou rich niet
meer zoo goed rwr het lichaam voegen»
Vroeger leverden hiervoor de talrijke visch-
otters hun zachte huid. Maar tegenwoordig
komen sluwe blanken de argelooze Indianen
bedriegen en ruilen de kostbare vellen
tegen versleten, vaak geheel afgedragen
Europeesche oultuurlompen, die de gezond
heid dier natuurkinderen veel meer schaden
dan baten. Groot en klein loopt barrevoets,
daarby houden allen rich veel' gezonder ln
die watarryke «treek. Ten slotte zy nog ver
meld, dat een goed ontwikkeld schaamte
gevoel de volwassenen verbiedt zonder de
verelschte lichaamsbedekking bulten de hut
te komen.
DE BEDEVAABTGANGEBSL
In vroegeren tyd heerschte onder de
Christenen vrij algemeen het gevoelen,
dat men een Gode welbehageUjk werk
bedreef, door naar de eene of andere
plaats, die eenen byzonderen naam van
heiligheid had, te bedevaart te gaan.
Somtijds deed men zulk een pelgrims
tocht geheel vrij willigdikwyis ook was
hy het gevolg eener gelofte, door goede,
eenvoudig i menschen, op een oogenblik,
dat zy zich in grooten nood bevonden,
of door een gevaarfijke ziekte waren
aangetast, afgelegdniet zelden elndefijk
werd door de geesteiyken het doen van
zulk een tocht, als boete voor eene ge
pleegde zware zonde, opgelegd.
Uit deze laatste gewoonte vloeide weder
het zonderlinge misbruik, dat rijke lieden
iemand huurden, die in hun plaats den
opgelegden bedevaartgang verrichtten.
In de middeleeuwen was vooral een
tocht naar Palestina en meer in het by
zonder naar de plaatsen in en by Jeru
zalem, die de Heiland door zyn omwan
deling op aarde als geheiligd had, het
doel der bedevaartgangers, en het was
toen niets ongewoons, dat aanzienfijke
Bidders den pelgrimstaf opnamen en in
het gezelschap van anderé vromen, den
toen zoo bezwaarUjken tocht naar het
Heilige Land ondernamen,
De Kruistochten zyn grootendeels uit
de moeliykheden voortgesproten, die de
Saracenen aan de pelgrims, die het Hei
lige Land bezochten, ln den weg legden.
Maar ook in Europa bestonden vele
sterk bezochte bedevaartplaatsen, waar
onder Loretto, in Italië Rome en San
Jago di Compostella, in het noorden van
Spanje, de meest beroemde. Naar die
laatste stad plachten, ook uit ons vader
land, jaariyks vele lieden te bedevaart
te gaan. Het doel van den tocht was
dan byzonder het bezoeken der prachtige
hoofdkerk van San Jago, in welke, zoo
als men voorgeeft, de stofTeiyke over-
biyfselen van den Apostel Jacobus, den
beschermheilige van Spanje, bewaard
worden.
Gewoonlijk legde men den verren tocht
daarheen evenala naar andere heilige
plaatsen, te voet en zonder schoeisel af.
De pelgrims droegen, een langen stok
ln de band, waaraan somtyds een drink-
fiesch hing, en geene andere pakgoede
ren werden door hen medegenomen, dan
die in de bedelaarstasch, welke zy op
zyde droegen, konden bevatten.
Het was toch zelfs by gegoede lieden
niets ongewoons, dat zy op den geheelen
bedevaartgang slechts van aalmoezen
leefden; meenende in hunne eenvou
digheid, dat zy door zulk een zelfopof
fering aan hun Christeiyk werk nog
rootere waarde byzetten. Geen pelgrim
wam van San Jago terug, dan met
eenige groote schelpen op zijnen mantel
of hoed vastgehechthetgeen ten teeken
strekte, dat zy werkeUjk de heilige over-
biyfselen des Apostels bezichtigd en hier-
by de voorgeschreven gebeden uitgestort
hadden. Van tijd tot tijd zongen de pel
grims gedurende hunne voetreis, die
zy meestal tot geheele benden vereenigd
aflegden, geestelijke liederen; en somtijds
verkortten zy elkander den weg door
voorstellingen uit de Bybelsche geschie
denis, die tot de zoogenaamde Mysteriën
of geesteUjke tooneelvertooningen aan
leiding gegeven hebben.
BABBELUURTJE OVER MODE.
JZoroerbearf".
Dat ibontegameering van 't goedkoop
ste tot het duurste in deni winter zeer
algemeera is, dat weten we. Ais men het
maar eveni betelen kan eni men is er ln
principe niet tegen dan moet er een heer
lijk© bont-kraag en -manchetten op den
mantel Niemand ziet daar iets ongewoons in.
Onze nieuwste mode echter brengt mee,
dat we er ook niets ongewoons in zien, dat
des zomers ook de bont-garneering op alles»
enrinog-wat gedragen wordt. Men riet zeer
veel bont toegepast op b.v. rijden mantels,
op fantasiejasjes van gebreide stof, aan
crêpe georgette dams-toiletjes, etc., etc.
(kleurige Annuro-royal een zeer gedistin
geerde manteJrijde en deze heeft een
kraag en manchetten van grijs haas-buik.
Het buikje van den haas wordt daarom
juist gebruikt, omdat dit veel zachter en
flosalger ls dan de rug. .Wanneer het mooi
verwerkt ls, dan heeft het werkelijk veel
weg van echte vos.
Voor hen, die plus het zomeihomt, ook
het model van den mantel willen gebruiken,
is, omdat deze zoo mooi ia, ook de rug uit
gebeeld. Overigens spreekt het model voor
zichzelf. Alléén valt van de garmeerstukken
nog te zeggen, dat men met de wy«e waarop
men deze uitwerkt, de chioe van den man
tel 'bepaalt Men kan nJL deze stukken ©en-
Op het hierbyeaande plaatje ziet men
twee van San Jago komende
uit den ouden tyd.
pelgrims
B.
De „verscheidenheid van bont-toepassing
is voor de zomerkleedlng wél even poot ais
voor die van den winter. Alléén.en hier
zijn we bij het voornaamste punt, de bont-
soort is veel dunner, veel flosslger, dus veel
minder zwaar en warm, dan die des winters
gebruikt wordt. Een zijden mantel met
zware skunks kraag en manchetten zou door
dit warm aandoende .bont totaal wintersch
uitzien. Terwijl als men op ditzelfde jasje
kraag en manchetten van b.v. licht grijs
haas-buik zet, dan heeft het onmiddellijk het
gewenachte zomersche effect.
Bijgaande teekeniiig -vertoont een paar
zijden mantels met een bont garnituur.
Het eerste model la een mantel van violet-
voudig borduren of aoutacheeren en men
kan er ook een stuk van die schitterend
mooie Ieerborduursels inzetten of zooveel
ander moois meer.
Het tweede model was van satin de luxe
vervaardigd en heeft een kraag en manchet
ten van zomen-vos. Het zeer elegante model
aluit ver naar links over en heeft op de
rechterzijde één groot garneer garnituur.
Dit garnituur is ook van geborduurd leer
en staat bijzonder vreemd en chice.
Ook zeer modern is het om bij deze zijden
mantels-met-bont vilten hoedjes te dragen.
Men zou zich haast in den winter wanen,
nietwaar?
„Ik heb geen behoefte aan een dokter",
zei een vrijgezel, „als ik me onpleirierig
gevoel, genees ik mezelf altijd met een boek
over pcpuMre geneeskunde^.
JPas maar op", antwoordde zy® vriend de
boekdrukker, „dan zul je nog eens aan een
drukfout overlijden!".
Leer om leer.
Een dame wandelde bulten en zag daar
hoe een jongen een boom wilde inklimmen
om een nest uit te halen.
„Stoute jongen", zeide de dame, „wou jij
dat nest uithalen? Denk eens aan 4e arme
moeder, die haar eieren zal missen".
JJ°, zeide de jongen, „die zal er niet veel
van voelen, want die rit op jouw boedf
Zno*n
(De jonge Van Dommelen had herkeuring
aangevraagd. De arts, die hem onderzocht,
vroeg hem: „Hebt U een of ander gebrek?"
„Ja, mynheer, ik ben byriende".
,3ewys dat eenai".
„Doodeenvoudig. Wel, riet U dien spijker
daar in den muur?"
„Welnu?"
„DtLen kan ik van hier niet zien".
DE OVERTREED6TER.
„Verboden Toegang".
„Overtreders worden opgesloten".
De rentmeester van den graaf keek met
voldoening naar het zwarte bord met de
duldeiyke witte letters, dat hjj in 't midden
van de heg geplaatst had, die het weiland
scheidde van hst boech. Het weiland be
hoorde aan boer Peters en het boscth aan
den graaf. Het was het heerlijkste boech,
dat Je je voor kunt stellam. Heel vroeg in
*t voorjaar stond de bodem vol blanke
sneeuwklokjes, later bloeiden er sleutelbloe
men, viooltjes en anemonen; in den zomer
was het er koeler dan ©enig ander plekje
in het heele dorp en in den herfst vond ie
er eikels, beukenootjes, kastanjes en wilde
appels. Ook kon je in het boech, als Je ar
alleen was en heel stil wachtte, wel eens een
hert zien of een eekhoorntje of een fazant
Het boech was een echt paradijsje voor de
dorpskinderen en de vorige rentmeester
had steeds oogluikend toegestaan, dat ze er
speelden, ais de graaf op reis was. 'Maar de
nieuwe rentmeester was een echte bullebak
en wilde niets van kinderen weten.
„Zoo", bromde hy, toen hjj rijn arbeid
genoeg bewonderd had, „als er nu toch één
nog hier durft komen, dan zal' ik hem wel
vangen en een heelen dag ln den kelder
aliulten". Hy liep met langzame, zware pas
sen het ibosch in. Maar nauwelijks was hy
om een 'bocht van het pad verdwenen, of
daar kwam op boer Peters' weiland MÜentje
aanstappen.
Vlak voor het bord bleef ze stilstaan.
Ze bekeek vol verbaring de witte letter»,
hoewel zjj ze niet lezen kon. En daarom
kroop ze even later ook heel rustig door een
gat in de heg. Eerst wandelde ze wat rond
tot ze een heerlijk plekje ontdekte om te
rusten. Alles zou goed gegaan zijn, als die
domme Mientje maar niet opeens was be
ginnen te zingen en te schreeuwen van
biydschap, want binnen een halve minuut
waa de rentmeester al by haar, om frumr te
grijpen, maar verschrikte Mientje stoof
luid schreeuwend onder de heg door. Nu
had de rentmeester haar natuurlijk wel over
de wed&n kunnen achtervolgen, om baar te
vangen en op te sluiten, maar daar had hjj
Seen zin in. Hij begreep wel, dat Mientje
e 'bedreiging op het zwarte bord niet had
kunnen lezen. En veel liever, zocht hy in de
bladeren, waarop Mientje gerust had, een
groot bruin el, dat hjj 's middags by rijm
boterham opsmulde.
Want Mientje was.... een van boer
Peters' kippen!
Kinderliefde.
(Een onderwijzer legt de kinderen het
woord pleonasme uit en zegt: „Een pleo
nasme is jb.v. oude grijsaard, witte schim
mel, zwarte neger.
Wie kan me nu een voorbeeld geven?,'
Alle kinderen denken na en eindelijk
steekt een klein meisje haar vinger op.
,;Wel Marietje?"
(Én de kleine kindermond zegt heel sacht:
„Lieve Moeder".
i de ooren. Braceletten van goud en
email stapelden zieh om beide armen.
Parelsnoeren of parelfranjes, door het
haar gevlochten, hingen een eind op den
hols af.
Haarkammen bestonden uit een treur-
wilgtak van goud, diamanten en paarlen.
Kleine flacons hadden den vorm van
een rozeknop, geheel uit paarlen, met
gouden bladeren.
Josephine beloofde alles, stortte een
Carry Brens.