ÜIT DE WIJDE WERELD VOOR DE KINDEREN VOOR DE VROUWEN. den bals gedragen. De handschoenen, wit, paille of heel bleek groen, waren lang, maar zonder knoopen. Het was een kunst deze lange gerimpelde handschoe nen gracieus te dragen. Bij het kapsel van de dames van het Eerste Keizerrijk behoorden diademen, en Grieksche haarbanden. Van 1806 tot 1809 nam de voorliefde voor juweelen en sieraden nog aanmer kelijk toe. De vingers waren Btijf van juweelen en ringen. De gouden halsket tingen werden liefst 8 maal om denhals gewonden. Zware hangers trokken gaten Men kapte zich ook wel la chinoise, met lange gouden spelden en diademen uit ineengeslingerde bloemtakken van juweelen bestaande. Maar plotseling, in 1810, vond men dit alles overdreven en smakeloos. De reaotie kwam bliksemsnel en den volgenden winter zag men geen enkelen diamant meer. Napoleon had aan het gemengd ©n verdacht gezelschap, dat het boudoir van zijn gemalin frequenteerde, het paleis verboden en zij had plechtig moeten be loven. dat zij de uitdragersbende niet meer ontvangen zou. Saar tranen, liet den volgenden dag toe at de zwervende bazar weer om naar heen uitgespreid werd en kon weer leven zooals zij begeerde, in een chaos van Oostersche stoffen, Perzische borduursels, Parijsche echarpes en de kleinodiën, die zij voor koopjes hield. Haar Creoolsche natuur genoot van het spel der kleuren, de fijnheid der weefsels en het element van het onverwachte. Niet ten onrechte heeft Napoleon zich beklaagd over de verkwisting van zijn gemalin, al was dan ook de eigenlijke reden van de eehtschelding, die op den 16den December 1809 plaats had, van politleken aard. Josephine vestigde zich met den keizer lijken titel en in groote weelde te Navarre, •in de nabijheid van Evreux, en zag zich weldra door haar voormalige hovelingen omgeven. Zij overleed den 29en Mei 1814, en liet zooveel schulden na, dat haar kinderen, Eugéne en Hortense, de nalatenschap slechts onder benefice van inventaris aanvaardden, BIJ DE AXAKALOEF-INDIANEN. [De Missionaris pater Martin Gusdnde vervolgt in „de Katholieke Missiën" zijn nieuwste onderzoekingen aangaande de Ala- kaloef-Irtdianen, waarover wfj voor kort een en ander opnamen. Wanneer we den Alakaloef, dezen koning der regenzone, nauwkeuriger willen ken nen, dan moeten we 's morgens reeds vroeg WJ de hand zijn, voordat 'hij in zijn kano zit en met zijn gezin 'Uitvaart, de talrijke kreeken op, want overdag zitten ze allen, groot en klein, samengehokt in hun boot. Zooals de Jagan, moeten we ook dit ras tot de pygmoiden (dwergvolken) rekenen, want ze hebben slechts een geringe lichaams lengte. Hun hoofd heeft een middenmaat, armen1 en beenen zijn lang in verhouding tot den korten fcrachtigen romp, handen en voeten rijm groot en zwaar, een gevolg van voortdurend werken. Opvallend is hun wag gelende gang met naar voren gebogen bo venlichaam. Bij een rechtstaand persoon «iet men dadelijk, dat bovenlichaam en ar men veel sterker ontwikkeld zijn dan de beenen. De oorzaak van deze onevenredig heid is eenvoudig het meer gebruiken der dealen van het bovenlichaam bij het dage- fijksch rondïoeien in zittende houding. Hun gelaatfiultdrukking is in de meeste gevallen bijna afsbooienxh Het dikke, warre, nauwelijks onderhouden haar, het lage, ach teruitwijkende voorhoofd, de scheefstaande oogspleten, de breede mond met dikke, ge zwollen lippen, een krachtige neus in het vlakke gozicht, dat alles heeft een hoogst i ongunstige werking. Dit op zichzelf al on vriendelijke 'beeld komt nog nadeellger uit door de onzindelijkheid' der Indianen: aan wassohen doen zjj niet; men laat het den regen over, het vuil af te spoelen. Daarbij komt nog hun onvaste blik, hun naar kat tenaard sluipende wijze van gaan, het on berekenbare wantrouwen1 van heel hun wezen» Toch zou het een geweldige blunder zijn, wanneer imen uit hun uiterlijk direct een conclusie zou willen) trekken, wat .hun ge moedsleven aangaat eni de strevingen van hun hart, want onder den veUemmaniol, die slechts schamel hun vieze Ichaaim bedekt tegen alle onvriendelijkheid, klopt ook een warm hart, een hart, vatbaar voor edele, menschelljke gevoelens en vol behoefte naar liefde. Wie beter toeziet, ontdekt dat spoe dig. Met alle maar mogelijke teederheid wijdt de moeder zich aan haar pasgeborene eni laat deze liefde gedurende de latere le vensjaren niet verkoelen. De kinderen han gen aan hunne ouders met dezelfde innig heid, die we in ieder geordend' gezinsleven waarnemen. Het gedrag der echtgenooten is het beste wat denkbaar is, en de oude lieden zijn zeker van de voortdurende hulp en steun van de zijde der stamgenootem. Overigens is de meest verregaande naas tenliefde een bij hen sterk naar voren tre dend kenmerk, want elk ls dadelijk bdj de hand, wanneer hst geldt, den ander uit eens verlegenheid te helpen of hem een goed stuk van den jachtbuit mee te geven. Diefstal, roof en moord rijm dingen, die in den ouden tijd maar zelden voorkwamen» Juist dezen fltami hebben ©enige opper vlakkige schrijvers en reizigers ons afge schilderd als de meest walgelijke vertegen woordigers der menstihheid, als gevaarlijke boeven en menscheneters van grooteer ruw heid dan wilde dieren. Doch wanneer men het na een samenleven met hen van meer dere maanden zoover gebracht heeft, dat ze hunne schuwheid en hun vaak gegrond wan trouwen 'tegen den blanken indringer af leggen, dan eerst voelt men' den waren pols slag van echt mensohelijk voelen ook onder hun armelijk omhulsel Uit al hunne uitin gen, zoowel als uit heel hun wezen, merkt oen, dat ze toch ook menschen rijm, welis waar niet zoo ontwikkeld als wy, en dat men ze eigenlijk beschouwen moet als groote kinderen. De Alakaloefs zijn echte nomaden en hun rijk is de zee. Hier wonen rij, hier vinden ze hun onderhoud» De zee geeft den Indiaan alles, wat hij noodlg heeft. Daarom speelt ook de zee zulk een beduidende rol' in het leven van1 den Alakaloef. Daarom is het niet te verwonderen, wanneer zijn gemoed een getrouw spiegelbeeld van de zee ls. Want gelijk de steeds rustelooze zee, is ook zijne stemming en geestesgesteldheid. Ernstig in den storm en bij hoogen golfslag, maar spoedig dan weer vroolijk en uitgelaten bij Hij is een kind van de zee, üchtriimrig- zonneschijn en1 kalme zee. vroolijk zooals het speelsche gedartel der krullende golfjes, maar ook somber en drei gend-ernstig als de schuimende vloed. In zijn kinderlijk gemoed vervagen snel de ln- drukkken en vaak wisselen plotseling geheel tegengestelde stemmingen elkander af. Snel is de Indiaan zichzelf in lederen toestand, snel! heeft hij een plan -en voert het uit, want een dralen van weinige minuten kan hem menigmaal dwingen, dagenlang aan dezelfde plaats verbonden te zijn, totdat gunstiger winden waaien. 'Hoe vaak had ook Ik te lijden onder hun onbetrouwbare onstandvastigheid. We had den- juist een gewichtig werkje onder han den of een goede oude was juist midden in rijm verhaal' gekomen, als de hemel plotse ling wat opklaarde of de wiind van richting veranderde. Dadelijk staat de Indiaan op, laat alles staan en liggen neemt niet de minste notitie meer van je, loopt naar rijn kano en duwt dien het water in. Vrouw en kinderen, verwanten en vrienden pakken de weinige have in en ze peddelen al naar een andere kust Want met de golven te spelen is hun van nature een behoefte. Ze zijm immers waternomaden: voortdurend in een kano schommelen en zich door den stroom voort laten drijven naar andere kree ken, is hun leven. De materleele cultuur van den Alakaloef. Onze Alakaloef bouwt rijn kano op de zelfde wijze als de Jagan, uit drie stukken schors, die aaneengenaaid worden met vischgraten. Een dergelijk vaartuig biedt ruimte voor de geheele familie plus de on misbare honden, voor de weinige have want de Indiaan sleept heel zijm bezit met zich mee voor het vuur zelfs, dat in het midden steeds wordt aangehouden. Het stu ren is de taak en hert voorrecht van de vrouw. Hier echter helpen de vader en de volwassen zoons gewoonlijk met het roeien mee, daar de kanalen In deze streek breeder zijn, het onweer plotseling kan losbreken en de kracht van sterker armen wordt vereischt, om veilig en snel den anderen oever te be reiken. In den ouden tijd waren zeilen onbekend. Het zou ook onmogelijk zijn, ze in de ge brekkige kano's te bevestigen. Heden ten dage echter, nu de Indianen van de Euro peanen de zoo practische bijl van ijzer heb ben leeren gebruiken, zijm ze in de moge lijkheid, uit een enkelen dikken stam door een bekwame bewerking den veel sterkeren boomstamkano te maken. Deze biedt genoeg houvast om een ouden zak als zeil te kun nen gebruiken en het zware karwei van het roeien wat te verlichten. Nooit hoort men, dat onze Alakaloef van lafheid beschuldigd wordt, hoewel men hem kent alB een vreedzaam, goedmoedig, schuch ter en vreesachtig anenscL Want men hoeft hem op zee maar met den blik te volgen, hem te zien ln storm en gevaar om een in hem niet vermoede energie en vastberaden wilskracht te ontdekken. Ik heb niets groot- schers gezien, dan den strijd van den roeier in de zwakke boot tegen de witgekroonde golven der hooge, kokende zee. In dezen strijd overwint de Indiaan steeds, en hij schept vermaak in het wilde spel met de golven en verheugt zich te midden van het hóogspattend schuim. Nieit minder geoefend is hy in het han- teeren der wapenen. Hf} heeft slechts een speer en een harpoen noodlg. Zijn zekerheid van treffen grenst aan het wonderbaarlijke. Wanneer de buit zich onder water bevindt, weet hy zelfs den hoek der lichtbreking te berekenen en nooit mist hij den visch, waarop hij zyn, driehoekige speer afzendt. Met voorliefde gebruikt men een groot net bij het vangen van zeeleeuwen. Dit wordt op een ovaal raam uit dunne twijgen losjes gevlochten en aan het einde van een lange stang vastgemaakt. Door de groote mazenl van den netrand ls bovendien een stevige, zeer lange riem getrokken, welks ander einde door een man aan den oever wordt vastgehouden. Een ander heft nu heel het net op, terwijl hy slechts het 'vrije eind van de stang vasthoudt en het geheel hori zontaai dragend, gaat hij langzaam het water in en nadert een rots, waarop rich juist een paar zeeleeuwen in hun middagslaapje iig- de zeeleeuwen en wacht tot zyn begeleider aan den oever een luiden schreeuw geeft. De dieren wonden wakker en springen niets vermoedend naar beneden. 'Daarby raakt er een ln het net verward. Tengevolge van de hevige spartelingen scheurt het ovale raam los en daardoor sluit rioh het net als een zak. Dadelijk trekt nu de ander den praohtigen buit aan land «n na een enkelen goed gemifcten slag met oeni 'knuppel blijft de zeeleeuw bewegingloos liggen» (De woning dezer Indianen is volkomen in overeenstemming met hun behoeften) en omstandigheden. Het is oen eenvoudige byenkorfhut, op ©enige dunne boompjes als geraamten opgebouwd en omspannen met groote dikke ze ©leeuwenhuiden. In het midden brandt het vuur, waaromheen ln vellen gehuld, de leden van het gezin liggen en de honden, allen dicht tegeneen, want de ruimte ia niet groot. Steviger hutten' te bou wen zou volkomen doelloos zyn, want den volgenden morgen gaat immers de reis verder. De Indiaan weet het zelf niet, na hoeveel' maanden hij misschien weer op deze plaats zal terugkeerens. Eenvoudig en bescheiden, zooals in den toestand van zyn woning, is de Indiaan ook in rijn kleeding. De bekende mantel van huiden, die hjj om zyn lichaam wikkelt, ter- wyj hy de bedde punten voor de 'borst met een hand vasthoudt, bedekt hem maar ge brekkig tegen weer en wind. Hy houdt de pelszijd© naar buiten, omdat van de naar bulten gekeerde haren de regen beter af druipt Ook zou de regen het leer gauw zeer hard en stijf maken1 en dit zou rich niet meer zoo goed rwr het lichaam voegen» Vroeger leverden hiervoor de talrijke visch- otters hun zachte huid. Maar tegenwoordig komen sluwe blanken de argelooze Indianen bedriegen en ruilen de kostbare vellen tegen versleten, vaak geheel afgedragen Europeesche oultuurlompen, die de gezond heid dier natuurkinderen veel meer schaden dan baten. Groot en klein loopt barrevoets, daarby houden allen rich veel' gezonder ln die watarryke «treek. Ten slotte zy nog ver meld, dat een goed ontwikkeld schaamte gevoel de volwassenen verbiedt zonder de verelschte lichaamsbedekking bulten de hut te komen. DE BEDEVAABTGANGEBSL In vroegeren tyd heerschte onder de Christenen vrij algemeen het gevoelen, dat men een Gode welbehageUjk werk bedreef, door naar de eene of andere plaats, die eenen byzonderen naam van heiligheid had, te bedevaart te gaan. Somtijds deed men zulk een pelgrims tocht geheel vrij willigdikwyis ook was hy het gevolg eener gelofte, door goede, eenvoudig i menschen, op een oogenblik, dat zy zich in grooten nood bevonden, of door een gevaarfijke ziekte waren aangetast, afgelegdniet zelden elndefijk werd door de geesteiyken het doen van zulk een tocht, als boete voor eene ge pleegde zware zonde, opgelegd. Uit deze laatste gewoonte vloeide weder het zonderlinge misbruik, dat rijke lieden iemand huurden, die in hun plaats den opgelegden bedevaartgang verrichtten. In de middeleeuwen was vooral een tocht naar Palestina en meer in het by zonder naar de plaatsen in en by Jeru zalem, die de Heiland door zyn omwan deling op aarde als geheiligd had, het doel der bedevaartgangers, en het was toen niets ongewoons, dat aanzienfijke Bidders den pelgrimstaf opnamen en in het gezelschap van anderé vromen, den toen zoo bezwaarUjken tocht naar het Heilige Land ondernamen, De Kruistochten zyn grootendeels uit de moeliykheden voortgesproten, die de Saracenen aan de pelgrims, die het Hei lige Land bezochten, ln den weg legden. Maar ook in Europa bestonden vele sterk bezochte bedevaartplaatsen, waar onder Loretto, in Italië Rome en San Jago di Compostella, in het noorden van Spanje, de meest beroemde. Naar die laatste stad plachten, ook uit ons vader land, jaariyks vele lieden te bedevaart te gaan. Het doel van den tocht was dan byzonder het bezoeken der prachtige hoofdkerk van San Jago, in welke, zoo als men voorgeeft, de stofTeiyke over- biyfselen van den Apostel Jacobus, den beschermheilige van Spanje, bewaard worden. Gewoonlijk legde men den verren tocht daarheen evenala naar andere heilige plaatsen, te voet en zonder schoeisel af. De pelgrims droegen, een langen stok ln de band, waaraan somtyds een drink- fiesch hing, en geene andere pakgoede ren werden door hen medegenomen, dan die in de bedelaarstasch, welke zy op zyde droegen, konden bevatten. Het was toch zelfs by gegoede lieden niets ongewoons, dat zy op den geheelen bedevaartgang slechts van aalmoezen leefden; meenende in hunne eenvou digheid, dat zy door zulk een zelfopof fering aan hun Christeiyk werk nog rootere waarde byzetten. Geen pelgrim wam van San Jago terug, dan met eenige groote schelpen op zijnen mantel of hoed vastgehechthetgeen ten teeken strekte, dat zy werkeUjk de heilige over- biyfselen des Apostels bezichtigd en hier- by de voorgeschreven gebeden uitgestort hadden. Van tijd tot tijd zongen de pel grims gedurende hunne voetreis, die zy meestal tot geheele benden vereenigd aflegden, geestelijke liederen; en somtijds verkortten zy elkander den weg door voorstellingen uit de Bybelsche geschie denis, die tot de zoogenaamde Mysteriën of geesteUjke tooneelvertooningen aan leiding gegeven hebben. BABBELUURTJE OVER MODE. JZoroerbearf". Dat ibontegameering van 't goedkoop ste tot het duurste in deni winter zeer algemeera is, dat weten we. Ais men het maar eveni betelen kan eni men is er ln principe niet tegen dan moet er een heer lijk© bont-kraag en -manchetten op den mantel Niemand ziet daar iets ongewoons in. Onze nieuwste mode echter brengt mee, dat we er ook niets ongewoons in zien, dat des zomers ook de bont-garneering op alles» enrinog-wat gedragen wordt. Men riet zeer veel bont toegepast op b.v. rijden mantels, op fantasiejasjes van gebreide stof, aan crêpe georgette dams-toiletjes, etc., etc. (kleurige Annuro-royal een zeer gedistin geerde manteJrijde en deze heeft een kraag en manchetten van grijs haas-buik. Het buikje van den haas wordt daarom juist gebruikt, omdat dit veel zachter en flosalger ls dan de rug. .Wanneer het mooi verwerkt ls, dan heeft het werkelijk veel weg van echte vos. Voor hen, die plus het zomeihomt, ook het model van den mantel willen gebruiken, is, omdat deze zoo mooi ia, ook de rug uit gebeeld. Overigens spreekt het model voor zichzelf. Alléén valt van de garmeerstukken nog te zeggen, dat men met de wy«e waarop men deze uitwerkt, de chioe van den man tel 'bepaalt Men kan nJL deze stukken ©en- Op het hierbyeaande plaatje ziet men twee van San Jago komende uit den ouden tyd. pelgrims B. De „verscheidenheid van bont-toepassing is voor de zomerkleedlng wél even poot ais voor die van den winter. Alléén.en hier zijn we bij het voornaamste punt, de bont- soort is veel dunner, veel flosslger, dus veel minder zwaar en warm, dan die des winters gebruikt wordt. Een zijden mantel met zware skunks kraag en manchetten zou door dit warm aandoende .bont totaal wintersch uitzien. Terwijl als men op ditzelfde jasje kraag en manchetten van b.v. licht grijs haas-buik zet, dan heeft het onmiddellijk het gewenachte zomersche effect. Bijgaande teekeniiig -vertoont een paar zijden mantels met een bont garnituur. Het eerste model la een mantel van violet- voudig borduren of aoutacheeren en men kan er ook een stuk van die schitterend mooie Ieerborduursels inzetten of zooveel ander moois meer. Het tweede model was van satin de luxe vervaardigd en heeft een kraag en manchet ten van zomen-vos. Het zeer elegante model aluit ver naar links over en heeft op de rechterzijde één groot garneer garnituur. Dit garnituur is ook van geborduurd leer en staat bijzonder vreemd en chice. Ook zeer modern is het om bij deze zijden mantels-met-bont vilten hoedjes te dragen. Men zou zich haast in den winter wanen, nietwaar? „Ik heb geen behoefte aan een dokter", zei een vrijgezel, „als ik me onpleirierig gevoel, genees ik mezelf altijd met een boek over pcpuMre geneeskunde^. JPas maar op", antwoordde zy® vriend de boekdrukker, „dan zul je nog eens aan een drukfout overlijden!". Leer om leer. Een dame wandelde bulten en zag daar hoe een jongen een boom wilde inklimmen om een nest uit te halen. „Stoute jongen", zeide de dame, „wou jij dat nest uithalen? Denk eens aan 4e arme moeder, die haar eieren zal missen". JJ°, zeide de jongen, „die zal er niet veel van voelen, want die rit op jouw boedf Zno*n (De jonge Van Dommelen had herkeuring aangevraagd. De arts, die hem onderzocht, vroeg hem: „Hebt U een of ander gebrek?" „Ja, mynheer, ik ben byriende". ,3ewys dat eenai". „Doodeenvoudig. Wel, riet U dien spijker daar in den muur?" „Welnu?" „DtLen kan ik van hier niet zien". DE OVERTREED6TER. „Verboden Toegang". „Overtreders worden opgesloten". De rentmeester van den graaf keek met voldoening naar het zwarte bord met de duldeiyke witte letters, dat hjj in 't midden van de heg geplaatst had, die het weiland scheidde van hst boech. Het weiland be hoorde aan boer Peters en het boscth aan den graaf. Het was het heerlijkste boech, dat Je je voor kunt stellam. Heel vroeg in *t voorjaar stond de bodem vol blanke sneeuwklokjes, later bloeiden er sleutelbloe men, viooltjes en anemonen; in den zomer was het er koeler dan ©enig ander plekje in het heele dorp en in den herfst vond ie er eikels, beukenootjes, kastanjes en wilde appels. Ook kon je in het boech, als Je ar alleen was en heel stil wachtte, wel eens een hert zien of een eekhoorntje of een fazant Het boech was een echt paradijsje voor de dorpskinderen en de vorige rentmeester had steeds oogluikend toegestaan, dat ze er speelden, ais de graaf op reis was. 'Maar de nieuwe rentmeester was een echte bullebak en wilde niets van kinderen weten. „Zoo", bromde hy, toen hjj rijn arbeid genoeg bewonderd had, „als er nu toch één nog hier durft komen, dan zal' ik hem wel vangen en een heelen dag ln den kelder aliulten". Hy liep met langzame, zware pas sen het ibosch in. Maar nauwelijks was hy om een 'bocht van het pad verdwenen, of daar kwam op boer Peters' weiland MÜentje aanstappen. Vlak voor het bord bleef ze stilstaan. Ze bekeek vol verbaring de witte letter», hoewel zjj ze niet lezen kon. En daarom kroop ze even later ook heel rustig door een gat in de heg. Eerst wandelde ze wat rond tot ze een heerlijk plekje ontdekte om te rusten. Alles zou goed gegaan zijn, als die domme Mientje maar niet opeens was be ginnen te zingen en te schreeuwen van biydschap, want binnen een halve minuut waa de rentmeester al by haar, om frumr te grijpen, maar verschrikte Mientje stoof luid schreeuwend onder de heg door. Nu had de rentmeester haar natuurlijk wel over de wed&n kunnen achtervolgen, om baar te vangen en op te sluiten, maar daar had hjj Seen zin in. Hij begreep wel, dat Mientje e 'bedreiging op het zwarte bord niet had kunnen lezen. En veel liever, zocht hy in de bladeren, waarop Mientje gerust had, een groot bruin el, dat hjj 's middags by rijm boterham opsmulde. Want Mientje was.... een van boer Peters' kippen! Kinderliefde. (Een onderwijzer legt de kinderen het woord pleonasme uit en zegt: „Een pleo nasme is jb.v. oude grijsaard, witte schim mel, zwarte neger. Wie kan me nu een voorbeeld geven?,' Alle kinderen denken na en eindelijk steekt een klein meisje haar vinger op. ,;Wel Marietje?" (Én de kleine kindermond zegt heel sacht: „Lieve Moeder". i de ooren. Braceletten van goud en email stapelden zieh om beide armen. Parelsnoeren of parelfranjes, door het haar gevlochten, hingen een eind op den hols af. Haarkammen bestonden uit een treur- wilgtak van goud, diamanten en paarlen. Kleine flacons hadden den vorm van een rozeknop, geheel uit paarlen, met gouden bladeren. Josephine beloofde alles, stortte een Carry Brens.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1926 | | pagina 12