1FOPULAIIE RUBRIEK UIT DE WIJDE WERELD UIT DE OUDE Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, Zonderlinge lotgevallen in het Dagelijksch leven van ZATERDAG 24 JULI 1926. NO. 235 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) DIJK EN DUKVQET. I Als je aan den weg timmert, dan heb le veel bekijks en als je eens in de krant schrijft, dan gebeurt het, dat ze je met de haren ia de een of andere kwestie sleuren en dan krijg je soras het gevoel alsof je een vijftig prooents orakel bernt. Zoo vraagt de heer Vertaille of Robin- son geen oplossing weet voor de gerezen kwestie der dijkzwetrnmerij. Onlangs heb ik al een lans gebroken voor de „Frissche Morgen"-club en dat wil ik nog wel een beetje aandikken. Mijn voorstel zou zijn: De gemeente geeft aan de club een subsidie. De club zorgt voor tentlinnen, waarachter jongens en imannen, meisjes en vrouwen zich {kunnen aan- en ontklee- den Kam de club met de subsidie niet uit, dan lijkt het, met wat propaganda, niet onmogelijk, dat het aantal betalende leden of donateurs zal toenemen, zoodat de kos ten toch wel gedekt zullen kunnen wor den. i I [Het bezwaar dier redactie is dan onder vangen. Inderdaad zou het jammer zijn als deze schitterende zweangelegenheid kwam te vervallen. Het zwemmen toch is voor velen zulk een genot en behoefte geworden, dat het als algemeen volksvermaak van den zo mer gelijk staat met het volksvermaak van den winter: het schaatsenrijden. Bovendien- geloof ik, dat de oo-eduoatie in deze richting excessen zal voorkomen, Kxmxlat de jeugd' geleidelijk zich er bij aanpast en het als de natuurlijkste zaak gaat beschouwen, dait er gemengde baden worden gebruikt Het zwemmen in het frissche zeewater zal te prerfereeren 'blijven boven het zwem men in het binnenwater, zoodat er steeds een groot oontignentö zwemmers zal zijn, dat de zee verkiest oan aan hun zwean- lust te voldoen. Dat Is wat Robinson er van heeft te vertellen. Bekendheid met gevaar en moed! zedelijke moed om het gevaar te weer streven, voorkomt vaak stiefcum gedoe en kian stalen in zeOfbeheersching. Misschien dat echter de dijk in den loop der jaren toch wel zal worden ge meden om er te gaan zwemmen of althans om er te gaan pootjebaden- Van de visscberij-inspectie toch gaat imen maar steeds door met het planten van jonge kreeftjes langs onze bedijking. Onlangs nog weer heeft men een aan tal dezer miniatuur-wezentjes uitgezet. Als je deze gedrochtjes tiet, kun je je niet voorstellen], dat ze ln vijf jaar -— zoo ze in het leven blijven reeds d!e .grootte DB DOODSRUTKEB. Wie eed kuil graaft voer *n onder „Je hebt de wereld vóór je, Richard", zei de vader van den man, die aangespro ken werd. „Ik ben een balling op rantsoen", grom de Richard. „Wat ben ik nog meer?" vroeg de jonge man hartstochtelijk. Maar hy sloeg de oogen neer, toen hij den vasten blik van zijn vader ontmoette. „Je bent mijn zoon niet meer, als je hier blijft, of, zooals je zegt, je zult een balling op rantsoen zijn, als je mijn voor waarden aanneemt. Maar je moet direct beslissen". Richard dacht een oogenbllk na en trad toen met uitgestoken hand op zijn vader toe. „Dan zal ik maar een balling wezen", zeide hij. „Goed. Grice zal je morgen honderd vijf en twintig pond sterling uitkeeren en je verder ieder kwartaal dat bedrag doen toe, komen aan het adres, dat je hpm zult op geven. Maar denk er aan, dat je mij nooit lastig behoeft te vallen met brieven". „Ik zal er voor zorgen", zelde Richard. „Wilt U mij de hand niet geven?" voegde hij er bi). Zijn vader aarzelde een oogenblik; daar op stak hij de lange dunne vingers uit. „Wat kan hij in hemelsnaam weten?" vroeg Richard zonder in staat te zijn ant woord op deze vraag te geven. De oude Gravelock had intusschen de deur TOn zijn kamer gesloten, en begon zonder tijd te verliezen zijn handen te wasschen. Het water wierp hij voorzichtig uit het raam in den tuin, waarna hij de kom nog eens zorgvuldig omspoelde en ook dit water buiten het raam wierp. Dien avond liep Richard Gravelock in hebben verkregen om te kunnen wonden verhandeld. De groei moet dan wed geweldig rijn om deze centimeteigreote wezentjes tn vijf jaar tijd te voorzien van een paar knijpedharen, die elk mensoheljjk indi vidu ontzag inboezemen!, zoodat je het wed zult nalaten te probeeren of de drager daarvan in staat zou zijta, je vinger af te knijpen. (Niet alleen worden kreefb-babies aan onzen dijk uitgezet, doch ook Texel had laatst de eer deze nog vriendelijk uit ziende wezentjes te mogen koesteren aan zijn djjfcvoet. Nu nog is het plan Wieringen tot 'baby kamer in te richten, zoodat we over en kele jaren vermoedelijk in de gelegen heid zullen zijn te ontwaren, dat deze on schuldige diertjes ware potentaten zul len zijn geworden', die gloeien van knijp- lust en slechts schoon© «gelegenheden af wachten, om althans aan den dijkvoet de een of andere groot© teen te beaalen met de harde kanten van hun scharen. Natuurlijk zullen er vele «Van die babies in de couveuses van Helder, Texel en Wieringen sneven, doch er zijn natuurlijk altijd van die Derwisch-taaie onder, die alle verdrukking ten spijt, zeer voordee- lig zullen opgroeien. Voor onze «groote toonen miag dat min der aangenaam zijn, voor de visschers kan d'at slechts met vreugde worden begroet- iZooals vroeger al eens aangetoond, kan er in die kreefbenpkutóng een perspec tief zitten voor onze plaats en daarvoor mdet je een «gedeukten teen over hebben. 'Aan de zwemmers, die geen steuntje op den bodem noodig hebben, kan deze kreeftengeschiedenis Ijskoud voorbijgaan^ voor de anderen rest dan nog hot strand waar ze aan hun eehnsucht tot het weer tijdelijk viscto zijn, kunnen voldoen, .om' dat de kreeft rioh daar niet zoo goed thuis gevoelt DB SLIMME BOER. De commissaris van politie Van Hoogen- steen, te Bakhuizen, keert juist van een ochtendwandeling terug. Plotseling blijft hij als aan den grond geworteld staan, zijn borstelige wenkbrauwen trekken dreigend samen en in het volgende oogenblik vliegt hij op een met twee paarden bespannen voertuig toe, dat zonder geleider voor het hotel „De zwarte Beer" heeft stilgehouden. Het achterste deel van den wagen reikt tot ongeveer de helft van de straat. Dat is een kolossale inbreuk maken op de bestaande voorschriften betreffende de straatpolitie te Bakhuizen en de over treder zal het moeten „boeten". Juist wil de commissaris het hotel binnen gaan, om persoonlijk met den eigenaar van de. paarden te spreken, als van binnen een vertrouwelijk gesprek met de mooie doch ter van notaris Elston door de lanen, die door het dicht gebladerte van Juni waren overwelfd. „Je ziet dus Annette, als je geen besluit kunt nemen, is de kans, dat je me in jaren niet terug ziet, groot". „Ik heb nooit beloofd je vrouw te wor den, Richard", zeide Anette. „Waarom heb je mij dan het hoofd op hol gebracht door zoo dikwijls een samen komst met me te hebben?" „Heb je mij dat niet altijd zelf ge vraagd?" vroeg ze. „Ik mocht wel gaarne met je praten, maar ik heb je nooit iets beloofd. Ik kon niet denken, dat mijnheer Gravelock je zoo opeens weg zou sturen. Wat is daar de reden van, Richard?" „Dat weet ik niet", antwoordde hij, „en ik heb me niet verlaagd om er naar te vragen". „Denk je, dat hij anders is geworden, sedert je moeder is gestorven?" vroeg zij. Zijn donkere oogen schoten vuur; toen sloeg hjj ze neer en zei rustig: „Mijn moe der heeft mij nooit liefgehad". Richard Gravelock verliet dien avond Fallowtown, maar met grooten tegenzin, omdat hij Anette geen belofte hhd kun nen ontwirngen. Een maand later werd Elston, toen hij eens toevallig aan 't postkantoor kwam, een brief voor zijn dochter meegegeven. „U deedt beter te wachten tot mijn dochter hem komt halen", zeide hjj. „Ik ben zoo vergeetachtig in dat soort van zaken. Van Richard Gravelock?" mompelde hij. „Hé, wat kan die Anette te schrijven hebben?" Hij was boos over de geheimzinnigheid van zijn dochter, maar hield te veel van zijn kind om den spion over haar te spelen. Drie dagen later liet zij hem den brief lezen en vertelde hem van haar onbe dachtzaam coquetteeren met Richard, ter wijl zij haar vader bekende, dat zij be vreesd was voor de volharding van Ri- chard's oplettendheden. Elston zond den brief naar den schrijver terug, met een paar regeltjes van zijn hand er bij en be sloot Anette een tijdje naar Londen uit zware deur geopend wordt en een stevige boer naar buiten komt, die regelrecht op het stelletje toestapt. „Hó daar!" roept de commissaris, „zijn die paarden van jou?" „Neen, van mijn patroon 1" antwoordt de landbouwer op een toon, die niet direct vriendelijk valt te noemen. „Zoo," gaat de commissaris voort, „hoe kom je er dan bij, om deze bespanning, die toch geheel en al aan je zorgen is toevertrouwd, hier zonder het minste toezicht te laten staan?" „Hoe ik daartoe gekomen ben," snauwt de boer den commissaris toe, „dat gaat toch niemand aan!" „Misschien toch wel iets meer, dan je op het oogenblik vermoeden kunt, want ik ben commissaris van politie." Meteen wilde de boer zich verwijderen, maar de commissaris had juist in de verte een agent zien aankomen, dien hij driftig wenkte en hem opdroeg van het geval proces-verbaal op te maken. In een minimum van tijd waren de bekende formaliteiten vervuld, en het boertje, dat eerst zooveel noten op zijn zang had gehad, was een bedeesd man neke geworden. „Wat zal daar voor mijn opzitten?" vroeg hjj den agent met onverholen angst. „Drie dagen zitten", luidde het niet prettige antwoord. Het aanhooren van deze sombere tijding en het inhalen van den commissaris, die inmiddels was doorgeloopen, was het werk van een oogenblik. „O, meneer de commissaris," jammerde hij, „ik heb van mijn leven nog niet ge zeten, Drie dagen zitten I Die schande 1 Ik overleef het niet. Heb medelijden met mij, meneer de commissaris I" De commissaris troostte de jammerende boer met de mededeeling, dat van zitten eerst dan sprake zal kunnen zijn, wanneer hij de tien gulden boete, die op de overtreding gesteld zijn, niet betaalde. „Tien gulden I O, mijnheer de com is- earis, hoe moet een arme knecht als ik ben aan tien gulden komen. Zooveel heb ik in mijn leven nog niet bij elkaar ge had," jammerde de arme boer. De commissaris was als ambtenaar een streng man, maar als mensch kon men over hem loopen. Hij greep in zijn zak en stopte den inmiddels weer glim lachenden boer een briefje van tien gulden in de hand. Op het eind van de maand bladert de commissaris in het kasboek. „Kassier," roept hij opeens, ongeduldig wordende, „kassier, ik mis een post van tien gulden, die een boer moet betaald hebben wegens overtreding van de voorschriften betref fende de straatpolitie. Hoe komt dat zoo „Die boer, commissaris? Die boer is drie dagen gaan zitten!".... Tableau 1111 CHINEESGHE NIJVERHEID. Hoe uitgestrekt China ook zijn moge, is dat land toch nog te klein, om zijn bevolking te voeden. Die bevolking wordt ook door kundige schrijvers op niet minder dan 160 millioen zielen geschat. Anderen spreken nog van een veel grooter aantal, en beweren, dat China alleen meer menschen bevat, dan alle rijken van Europa te z&men genomen, welker bevolking men thans veilig op 240 millioen zielen begrooten kan. Het bijeenwonen van zulk een over- logeeren te sturen. Anette bracht den herfst en den winter in Londen door en keerde eerst terug, toen de lente was aangebroken. Een dag of veertien nadat zij was thuisgekomen, liet de heer Hartley Benton zich bij den notaris aan huis aandienen. Juffrouw Elston had een klein taschje bij haar Lon densche vrienden laten liggen en hij had op zich genomen, het haar terug te be zorgen, daar hij toch in de buurt van Fal lowtown moest wezen. De jonge advocaat verklaarde, dat bij heel dikwijls in de buurt kwam en kreeg de verlangde uitno.odiging om zijn bezoek te Fallowtown eens te komen herhalen. Liefde is een prettige tijdpasseering, wanneer het lot gunstig is. „Lieve Anette", antwoordde Elston op zekeren dag op een bekentenis van zijn gelukkige dochter, „ik ben Hartley inder daad dankbaar, dat hij mij van de zorgen mijns levens ontlast". Den volgenden dag trad de oude Gra velock het kantoor van den notaris binnen. „Elston", zeide hij, „je moest eens eens testament voor mij opmaken. Neen nu niet", voegde hij er bij, toen de man van de wet pen en papier nam om zijne in structies op te schrijven; „kom Zaterdag bij me. Ik heb niets dan neven en ik moet mijn goederen onder hen verdeelen. Mijn naaste erfgenaam zal niet meer hebben dan zijn tegenwoordige toelage, vijfhon derd pond per jaar". Zijn naaste erfgenaam? Dat was natuur lijk Richard, die indertijd neiging voor Anette had getoond. „Zonder eenige genegenheid voor uw zoon te voelen", stamelde Elston, „zou ik toch wel willen weten, welke groote euvel daad van zijn zijde U er toe gebracht heeft om hem te doen onterven?" „In wat ik gedaan heb ben ik zoowel door vrees als door haat geleid", ant woordde Gravelock. „Het testament, dat ik U verzoeken zal op te maken, is slechts het uitvoeren van gerechte wraak. Gij zult U yel herinneren doch neeni Waarom groote menschenmenlgte op een beperkte uitgestrektheid gronds, *brengt teweeg, dat in China, te midden der weelde van enkele grooten, ontzettend veel'armoede heerscht. De landbouwer is daar, zooals overal, nog het gelukkigste, ofschoon zijn kleine akker 'gewoonlijk ternauwernood zooveel vruchten opbrengt, als voor het onderhoud van hem en zijn gezin vol strekt noodig is. Maar diep rampzalig is het lot der Chineezen, welke, in geen kunst ervaren, slechts door handenarbeid hun voedsel moeten verdienen, en in de armoedigste wijken der groote steden, of aan de groote wegen en kanalen hun verblijf houden. Soms bezitten deze on- gelukkigen niet eens een hut, die hen tegen de koude beschermen kan, en zij brengen met vrouw en kinderen den nacht op den blooten grond of in een oude schuit door. Uit deze klassen van men schen worden degenen genomen, die bij het voorttrekken der schepen door de groote kanalen paardenarbeid verrichten, en daardoor toch niet meer verdienen, dan volstrekt noodig is, om een weinig rijst te koopen, waarmede zij hunnen honger stillen. Anderen, en dezen zijn in zeer grooten getale, geven zich aan de bedelarij over, en verminken niet zelden zichzelve of hun kinderen, om slechts het medelijden der voorbijgangers op te wekken. In de groote steden, en vooral te Peking, zijn de lagere standen, door het gebrek, waaraan zij ten prooi zijn, zóó verhard en ongevoelig geworden, dat vele ouders, de stem der natuur versmorende, hun jonggeborene kinderen te vondeling leg gen zelfs de afschuwelijke misdaad van kindermoord, wordt aldaar zoo veelvuldig en openlijk gepleegd, dat men de be richten van geloofwaardige reizigers daar omtrent niet zonder huivering kan lezen. Nog veel meer»was over deze onder de lagere standen in China heerschende armoede te zeggen. Die armoede heeft eehter ook hare goede zijde, in zooverre, dat de Chineezen, die anders misschien, evenals de meeste Oostersche volken, zich aan traagheid zouden overgeven, daarin een prikkel tot nijverheid vinden. Het is schier ongelooflijk, hoe zij dik wijls wroeten en sloven, om slechts aan den kost te komen, en welke zonderlinge hulpmiddelen'zij daartoe uitdenken. De Chinees, die op het hierbij gevoegde plaatje is afgebeeld, strekt daarvan ten bewijze. Het is een soort ?an boodschap- looper, die een schamel dagloon verdient, door moeskruiden, vruchten, thee en andere benoodigdheden voor de Chinee- sche grooten, welke het platteland be wonen, in een naburige stad te gaan halen en naar hen toe te brengen. De arme sukkel verlangt voor iedere vracht slechts eenige stukken kopergeld, en de weg, dien hij af te leggen heeft, is vrij lang. Maar nu heeft hij berekend, dat, als hij boven zijn kruiwagen een zeiltje spant en daarmede den wind tracht te vatten, de tocht wel eens zoo voorspoedig gaan zaL Het is waar, hij moet, voor den wind lijdende, op een drafje zijn wagen volgen, en dat is op den duur niet weinig ver moeiend, maar er is nu ook tot voort stuwing zijner vracht mindere kracht noodig, en het geld verzoet den arbeid. Mij dunkt, mijn lezers zullen de uitvinding van dezen Ohineeschen looper zoo kwaad niet vinden. Wij kunnen er nog bijvoegen, dat zulke Chineesche zeilwagentjes op de wegen aldaar geenszins zeldzaam zijn, en dat sommige reizigers, de sneldheid waarmede zij voortrollen, hoogelijk roe men. B. zou ik uw leven verduisteren met een ge heim, dat het mijne verbitterd heeft?" Eer het echter Zaterdag was, was de wrake niet langer hem. Hij was in zijn slaap gestorven, als een man, die ter neer gedrukt was door een verdriet, dat hij niet aan een ander had durven be kennen. Richard Gravelock was te Fallowtown teruggekeerd en zelfs ln het huis, waar hij vandaan was gezonden. Et was niemand om het hem te beletten. De kolossale rijk dom van zijn vader, wiens naam als che- mist bekend stond, was overgegaan op den erfgenaam, en daar niemand de ge heime oorzaak van zijn ballingschap kende, bestond er ook weinig lust tot haarkloverijen, toen hij terugkeerde als de bezitter van zooveel rijkdommen. Drie jaren waren verstreken sinds Hartley Benton zijn eerste bezoek bij Els ton en diens dochter had afgelegd, en het was eerst na zoo'n langen tijd dat de jon gelui de laatste uren van hun verloving doorbrachten op den vooravond van hun huwelijksdag. Op dien avond was Richard Gravelock bezig in het kleine laboratorium. Voor hem stond een prachtige ruiker in een vaas en naast hem stond een tafel tje, waarop binnen zijn bereik, opium- poeder, vingerhoedskruid, Pruisisch zuur, braaknoot en scheerling lagen. Met deze doodelijke bestanddeelen bestreek hjj voor zichtig elk blaadje van de prachtige bloe men. Hij was bezig met het maken van de doodsruiker, een helsch geheim van een oude misdadigersfamilie uit de middel eeuwen en door deze van geslacht op ge slacht overgedragen. Dit was het verdriet gëweest van het leven van den ouden Gravelock. Een oude assistent van den chemist was op geheimzinnige wijze om het leven gekomen de dokters zeiden, dat het door onvoorzichtigen omgang met de chemische preparaten was gekomen. Zjjn vrouw, die door haar onnatuurljjken zoon gehaat werd, had tijdens een tijde lijke afwezigheid van haar man hetzelfde lot ondergaan en de oude man had de oor- JOIB. De hond raa dien Keizer. Op een zeer donkeren avond reed een man eenzaam door een der afgelegen straten van Parijs. Plotseling schrikte zijn paard en wilde niet verder voort; op het zelfde oogenblik rees de donkere gestalte van een man dicht voor hem van het plaveisel op en sprong met een kreet van schrik ter zijde. Toornig riep de ruiter: „Ben je dan dronken, kerel, dat je daar midden op straat ligt? Wou je overreden worden „Ge deedt waarlijk beter een ongeluk kige te hulp te komen, irplaats van zoo tegen hem uit te varen," zei de ander op klagenden toon. „Ik had drie honderd franos aan goud in deze beurs, die mij gegeven waren, om voor mijn heer een rekening te betalen. Nu is de beurs gescheurd en al hst goud ligt op de straat verstrooid. Als ge mij aan licht kon helpen, daar zou ik vrij wat meer mee gebaat zijn, dan uw razen en tieren". „Het ls niet gemakkelijk in zoo'n don keren avond verloren geld te vinden," sprak de ruiter, terwijl hij afsteeg. „Licht kan ik U niet bezorgen, maar misschien kan ik U wel op een andere manier helpen. Zijn er nog goudstukken overgebleven". „Een maar," was het antwoord van den ongelukkige, terwijl hij ln tranen uit barstte. „Geef mij dat," zei de ander. De arme man aarzelde, maar de onbe kende herhaalde die woorden op een zoo gebiedende toon dat het volgend oogen- ook dit laatste goudstuk werd prijsge geven en in zijn hand lag. Nu floot de onbekende en met eenige sprongen stond een groote Deensche dog naast hem. Hij hield den hond het munt stuk tegen den neus, raakte er de straat- steenen mee aan en zei: „Zoek, soek, verloren". De hond besnuffelde het goudstuk en begon toen, te zoeken. Reeds na weinig oogenbllkken kwam hij bij zijn heer terug en liet een goud stuk in zijn hand vallen, kort daarop ook een tweede, een derde en zoo al voort, terwijl de knecht er in sprakelooze verbazing bij .stond. Dertien maal was de hond met een twintig francstuk in den bek terugge komen, en nadat hij lang gezocht had, kwam hij ditmaal zonder goudstuk terug, en deed een kort gebrom hooren, alsof hij wilde zeggen„Er zijn er geen meer." „Er ontbreekt nog een goudstuk aan" zeide de heer. „Zijt gij wel zeker, dat het driehonderd ïrancs waren?" vroeg de knecht. „Zoo zeker als maar wezen kan", be tuigde deze. Zie de beurs dan nog eens goed na, er moet nog een goudstuk in zijn." De man onderzocht de beurs en wer kelijk vond hij er het ontbrekende goud stuk in. „O mijnheer," riep hij uit, ter wijl de onbekende weer te paard steeg. „Gij zijt mijn redder. Zeg mij uw naam, zoodat mijn heer weet wie hem zoo'n grooten dienst heeft bewezen." „Ik heb niets gedaan," weerde de andere bescheiden af. „Zeg aan uw heer, dat wie U daarbij geholpen heeft een hond was, een uit muntend trouw en schrander dier, Joie genaamd." Vele jaren waren na dien tijd verloo- pen: Frankrijk had zware tijden beleefd zaak niet kuünen vermoeden. Op zekeren dag had hij in Richard's kamer het hel- sche recept van den ruiker gevonden en, terecht of ten onrechte, deze en andere sterfgevallen aan zijn zoon toegeschreven. „Anette Elston", zelde Richard ln zich zelf, „hier is de ruiker, waarmee ik je zal begroeten, als je het altaar verlaat. Richard Gravelock laat zich niet ongestraft belee- digen". Den volgenden morgen begaf Richard zich naar de kerk, waar het huwelijk vol trokken zou worden. „Misschien moest ik je niet gelukwen- schen op dezen dag", zei hij, terwijl hii de ruiker, die Anette moest dooden, in zijn hand verborgen hield. „Gij juist het meest", zeide zij, „sedert gij de gevaren van miin onervaren leven kent". Elston zei niets, maar was ontstemd, dat Anette Gravelock bij de huwelijksplech tigheid had uitgenoodigd. Intusschen werd met de huwelijksplech tigheid een aanvang gemaakt. Een bruids meisje hield Anette's handschoenen vast, een ander haar bouquet. Gravelock schudde haar als bij ongeluk aan den arm. Het volgend oogenblik bukte hij zich om de gevallen bloemen op te rapen en overhandigde die, welke hjj er ijlings voor verwisseld had, aan de bruid. Maar hij had niet gerekend op de achter docht van Elston, die Richard goed in het oog had gehouden. In een opwelling van woede rukte Anette's vader Gravelock den ruiker uit de hand en wierp hem de bloemen ln het gelaat. Richard trachtte ze af te weren, maar het scheen, dat zijn wil verlamd was. Hij viel voor het altaar neder en niemand wist wat er gebeurd was, Anette het minst van allen;maar eer de bruidstoet de kerk had verlaten, was Richard Gravelock een lijk. Robinson. t B.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1926 | | pagina 11