1FOPULAIIE RUBRIEK
UIT DE WIJDE WERELD
UIT DE OUDE
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
Zonderlinge lotgevallen
in het Dagelijksch leven
van ZATERDAG 24 JULI 1926.
NO. 235 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
DIJK EN DUKVQET.
I
Als je aan den weg timmert, dan heb
le veel bekijks en als je eens in de
krant schrijft, dan gebeurt het, dat ze je
met de haren ia de een of andere kwestie
sleuren en dan krijg je soras het gevoel
alsof je een vijftig prooents orakel bernt.
Zoo vraagt de heer Vertaille of Robin-
son geen oplossing weet voor de gerezen
kwestie der dijkzwetrnmerij.
Onlangs heb ik al een lans gebroken
voor de „Frissche Morgen"-club en dat
wil ik nog wel een beetje aandikken. Mijn
voorstel zou zijn:
De gemeente geeft aan de club een
subsidie. De club zorgt voor tentlinnen,
waarachter jongens en imannen, meisjes
en vrouwen zich {kunnen aan- en ontklee-
den
Kam de club met de subsidie niet uit,
dan lijkt het, met wat propaganda, niet
onmogelijk, dat het aantal betalende leden
of donateurs zal toenemen, zoodat de kos
ten toch wel gedekt zullen kunnen wor
den. i I
[Het bezwaar dier redactie is dan onder
vangen.
Inderdaad zou het jammer zijn als
deze schitterende zweangelegenheid kwam
te vervallen.
Het zwemmen toch is voor velen zulk
een genot en behoefte geworden, dat het
als algemeen volksvermaak van den zo
mer gelijk staat met het volksvermaak
van den winter: het schaatsenrijden.
Bovendien- geloof ik, dat de oo-eduoatie
in deze richting excessen zal voorkomen,
Kxmxlat de jeugd' geleidelijk zich er bij
aanpast en het als de natuurlijkste zaak
gaat beschouwen, dait er gemengde baden
worden gebruikt
Het zwemmen in het frissche zeewater
zal te prerfereeren 'blijven boven het zwem
men in het binnenwater, zoodat er steeds
een groot oontignentö zwemmers zal zijn,
dat de zee verkiest oan aan hun zwean-
lust te voldoen.
Dat Is wat Robinson er van heeft te
vertellen.
Bekendheid met gevaar en moed!
zedelijke moed om het gevaar te weer
streven, voorkomt vaak stiefcum gedoe en
kian stalen in zeOfbeheersching.
Misschien dat echter de dijk in den
loop der jaren toch wel zal worden ge
meden om er te gaan zwemmen of althans
om er te gaan pootjebaden-
Van de visscberij-inspectie toch gaat
imen maar steeds door met het planten
van jonge kreeftjes langs onze bedijking.
Onlangs nog weer heeft men een aan
tal dezer miniatuur-wezentjes uitgezet.
Als je deze gedrochtjes tiet, kun je je
niet voorstellen], dat ze ln vijf jaar -— zoo
ze in het leven blijven reeds d!e .grootte
DB DOODSRUTKEB.
Wie eed kuil graaft voer *n onder
„Je hebt de wereld vóór je, Richard",
zei de vader van den man, die aangespro
ken werd.
„Ik ben een balling op rantsoen", grom
de Richard. „Wat ben ik nog meer?"
vroeg de jonge man hartstochtelijk.
Maar hy sloeg de oogen neer, toen hij
den vasten blik van zijn vader ontmoette.
„Je bent mijn zoon niet meer, als je
hier blijft, of, zooals je zegt, je zult een
balling op rantsoen zijn, als je mijn voor
waarden aanneemt. Maar je moet direct
beslissen".
Richard dacht een oogenbllk na en trad
toen met uitgestoken hand op zijn vader
toe. „Dan zal ik maar een balling wezen",
zeide hij.
„Goed. Grice zal je morgen honderd vijf
en twintig pond sterling uitkeeren en je
verder ieder kwartaal dat bedrag doen toe,
komen aan het adres, dat je hpm zult op
geven. Maar denk er aan, dat je mij nooit
lastig behoeft te vallen met brieven".
„Ik zal er voor zorgen", zelde Richard.
„Wilt U mij de hand niet geven?" voegde
hij er bi).
Zijn vader aarzelde een oogenblik; daar
op stak hij de lange dunne vingers uit.
„Wat kan hij in hemelsnaam weten?"
vroeg Richard zonder in staat te zijn ant
woord op deze vraag te geven.
De oude Gravelock had intusschen de
deur TOn zijn kamer gesloten, en begon
zonder tijd te verliezen zijn handen te
wasschen. Het water wierp hij voorzichtig
uit het raam in den tuin, waarna hij de
kom nog eens zorgvuldig omspoelde en
ook dit water buiten het raam wierp.
Dien avond liep Richard Gravelock in
hebben verkregen om te kunnen wonden
verhandeld.
De groei moet dan wed geweldig rijn
om deze centimeteigreote wezentjes tn
vijf jaar tijd te voorzien van een paar
knijpedharen, die elk mensoheljjk indi
vidu ontzag inboezemen!, zoodat je het wed
zult nalaten te probeeren of de drager
daarvan in staat zou zijta, je vinger af te
knijpen.
(Niet alleen worden kreefb-babies aan
onzen dijk uitgezet, doch ook Texel had
laatst de eer deze nog vriendelijk uit
ziende wezentjes te mogen koesteren aan
zijn djjfcvoet.
Nu nog is het plan Wieringen tot 'baby
kamer in te richten, zoodat we over en
kele jaren vermoedelijk in de gelegen
heid zullen zijn te ontwaren, dat deze on
schuldige diertjes ware potentaten zul
len zijn geworden', die gloeien van knijp-
lust en slechts schoon© «gelegenheden af
wachten, om althans aan den dijkvoet de
een of andere groot© teen te beaalen met
de harde kanten van hun scharen.
Natuurlijk zullen er vele «Van die babies
in de couveuses van Helder, Texel en
Wieringen sneven, doch er zijn natuurlijk
altijd van die Derwisch-taaie onder, die
alle verdrukking ten spijt, zeer voordee-
lig zullen opgroeien.
Voor onze «groote toonen miag dat min
der aangenaam zijn, voor de visschers kan
d'at slechts met vreugde worden begroet-
iZooals vroeger al eens aangetoond, kan
er in die kreefbenpkutóng een perspec
tief zitten voor onze plaats en daarvoor
mdet je een «gedeukten teen over hebben.
'Aan de zwemmers, die geen steuntje
op den bodem noodig hebben, kan deze
kreeftengeschiedenis Ijskoud voorbijgaan^
voor de anderen rest dan nog hot strand
waar ze aan hun eehnsucht tot het weer
tijdelijk viscto zijn, kunnen voldoen, .om'
dat de kreeft rioh daar niet zoo goed thuis
gevoelt
DB SLIMME BOER.
De commissaris van politie Van Hoogen-
steen, te Bakhuizen, keert juist van een
ochtendwandeling terug. Plotseling blijft
hij als aan den grond geworteld staan,
zijn borstelige wenkbrauwen trekken
dreigend samen en in het volgende
oogenblik vliegt hij op een met twee
paarden bespannen voertuig toe, dat
zonder geleider voor het hotel „De zwarte
Beer" heeft stilgehouden. Het achterste
deel van den wagen reikt tot ongeveer
de helft van de straat.
Dat is een kolossale inbreuk maken
op de bestaande voorschriften betreffende
de straatpolitie te Bakhuizen en de over
treder zal het moeten „boeten". Juist wil
de commissaris het hotel binnen gaan,
om persoonlijk met den eigenaar van de.
paarden te spreken, als van binnen een
vertrouwelijk gesprek met de mooie doch
ter van notaris Elston door de lanen, die
door het dicht gebladerte van Juni waren
overwelfd.
„Je ziet dus Annette, als je geen besluit
kunt nemen, is de kans, dat je me in jaren
niet terug ziet, groot".
„Ik heb nooit beloofd je vrouw te wor
den, Richard", zeide Anette.
„Waarom heb je mij dan het hoofd op
hol gebracht door zoo dikwijls een samen
komst met me te hebben?"
„Heb je mij dat niet altijd zelf ge
vraagd?" vroeg ze. „Ik mocht wel gaarne
met je praten, maar ik heb je nooit iets
beloofd. Ik kon niet denken, dat mijnheer
Gravelock je zoo opeens weg zou sturen.
Wat is daar de reden van, Richard?"
„Dat weet ik niet", antwoordde hij, „en
ik heb me niet verlaagd om er naar te
vragen".
„Denk je, dat hij anders is geworden,
sedert je moeder is gestorven?" vroeg zij.
Zijn donkere oogen schoten vuur; toen
sloeg hjj ze neer en zei rustig: „Mijn moe
der heeft mij nooit liefgehad".
Richard Gravelock verliet dien avond
Fallowtown, maar met grooten tegenzin,
omdat hij Anette geen belofte hhd kun
nen ontwirngen.
Een maand later werd Elston, toen hij
eens toevallig aan 't postkantoor kwam,
een brief voor zijn dochter meegegeven.
„U deedt beter te wachten tot mijn dochter
hem komt halen", zeide hjj. „Ik ben zoo
vergeetachtig in dat soort van zaken. Van
Richard Gravelock?" mompelde hij. „Hé,
wat kan die Anette te schrijven hebben?"
Hij was boos over de geheimzinnigheid
van zijn dochter, maar hield te veel van
zijn kind om den spion over haar te
spelen.
Drie dagen later liet zij hem den brief
lezen en vertelde hem van haar onbe
dachtzaam coquetteeren met Richard, ter
wijl zij haar vader bekende, dat zij be
vreesd was voor de volharding van Ri-
chard's oplettendheden. Elston zond den
brief naar den schrijver terug, met een
paar regeltjes van zijn hand er bij en be
sloot Anette een tijdje naar Londen uit
zware deur geopend wordt en een stevige
boer naar buiten komt, die regelrecht
op het stelletje toestapt.
„Hó daar!" roept de commissaris, „zijn
die paarden van jou?"
„Neen, van mijn patroon 1" antwoordt
de landbouwer op een toon, die niet
direct vriendelijk valt te noemen.
„Zoo," gaat de commissaris voort, „hoe
kom je er dan bij, om deze bespanning,
die toch geheel en al aan je zorgen is
toevertrouwd, hier zonder het minste
toezicht te laten staan?"
„Hoe ik daartoe gekomen ben," snauwt
de boer den commissaris toe, „dat gaat
toch niemand aan!"
„Misschien toch wel iets meer, dan je
op het oogenblik vermoeden kunt, want
ik ben commissaris van politie."
Meteen wilde de boer zich verwijderen,
maar de commissaris had juist in de
verte een agent zien aankomen, dien hij
driftig wenkte en hem opdroeg van het
geval proces-verbaal op te maken.
In een minimum van tijd waren de
bekende formaliteiten vervuld, en het
boertje, dat eerst zooveel noten op zijn
zang had gehad, was een bedeesd man
neke geworden.
„Wat zal daar voor mijn opzitten?"
vroeg hjj den agent met onverholen angst.
„Drie dagen zitten", luidde het niet
prettige antwoord.
Het aanhooren van deze sombere tijding
en het inhalen van den commissaris, die
inmiddels was doorgeloopen, was het werk
van een oogenblik.
„O, meneer de commissaris," jammerde
hij, „ik heb van mijn leven nog niet ge
zeten, Drie dagen zitten I Die schande 1
Ik overleef het niet. Heb medelijden met
mij, meneer de commissaris I"
De commissaris troostte de jammerende
boer met de mededeeling, dat van zitten
eerst dan sprake zal kunnen zijn, wanneer
hij de tien gulden boete, die op de
overtreding gesteld zijn, niet betaalde.
„Tien gulden I O, mijnheer de com is-
earis, hoe moet een arme knecht als ik
ben aan tien gulden komen. Zooveel heb
ik in mijn leven nog niet bij elkaar ge
had," jammerde de arme boer.
De commissaris was als ambtenaar een
streng man, maar als mensch kon men
over hem loopen. Hij greep in zijn zak
en stopte den inmiddels weer glim
lachenden boer een briefje van tien gulden
in de hand.
Op het eind van de maand bladert de
commissaris in het kasboek. „Kassier,"
roept hij opeens, ongeduldig wordende,
„kassier, ik mis een post van tien gulden,
die een boer moet betaald hebben wegens
overtreding van de voorschriften betref
fende de straatpolitie. Hoe komt dat zoo
„Die boer, commissaris? Die boer is
drie dagen gaan zitten!"....
Tableau 1111
CHINEESGHE NIJVERHEID.
Hoe uitgestrekt China ook zijn moge,
is dat land toch nog te klein, om zijn
bevolking te voeden.
Die bevolking wordt ook door kundige
schrijvers op niet minder dan 160 millioen
zielen geschat. Anderen spreken nog van
een veel grooter aantal, en beweren, dat
China alleen meer menschen bevat, dan
alle rijken van Europa te z&men genomen,
welker bevolking men thans veilig op
240 millioen zielen begrooten kan.
Het bijeenwonen van zulk een over-
logeeren te sturen.
Anette bracht den herfst en den winter
in Londen door en keerde eerst terug,
toen de lente was aangebroken. Een dag
of veertien nadat zij was thuisgekomen,
liet de heer Hartley Benton zich bij den
notaris aan huis aandienen. Juffrouw
Elston had een klein taschje bij haar Lon
densche vrienden laten liggen en hij had
op zich genomen, het haar terug te be
zorgen, daar hij toch in de buurt van Fal
lowtown moest wezen.
De jonge advocaat verklaarde, dat bij
heel dikwijls in de buurt kwam en kreeg
de verlangde uitno.odiging om zijn bezoek
te Fallowtown eens te komen herhalen.
Liefde is een prettige tijdpasseering,
wanneer het lot gunstig is.
„Lieve Anette", antwoordde Elston op
zekeren dag op een bekentenis van zijn
gelukkige dochter, „ik ben Hartley inder
daad dankbaar, dat hij mij van de zorgen
mijns levens ontlast".
Den volgenden dag trad de oude Gra
velock het kantoor van den notaris binnen.
„Elston", zeide hij, „je moest eens eens
testament voor mij opmaken. Neen nu
niet", voegde hij er bij, toen de man van
de wet pen en papier nam om zijne in
structies op te schrijven; „kom Zaterdag
bij me. Ik heb niets dan neven en ik moet
mijn goederen onder hen verdeelen. Mijn
naaste erfgenaam zal niet meer hebben
dan zijn tegenwoordige toelage, vijfhon
derd pond per jaar".
Zijn naaste erfgenaam? Dat was natuur
lijk Richard, die indertijd neiging voor
Anette had getoond.
„Zonder eenige genegenheid voor uw
zoon te voelen", stamelde Elston, „zou ik
toch wel willen weten, welke groote euvel
daad van zijn zijde U er toe gebracht heeft
om hem te doen onterven?"
„In wat ik gedaan heb ben ik zoowel
door vrees als door haat geleid", ant
woordde Gravelock. „Het testament, dat ik
U verzoeken zal op te maken, is slechts
het uitvoeren van gerechte wraak. Gij zult
U yel herinneren doch neeni Waarom
groote menschenmenlgte op een beperkte
uitgestrektheid gronds, *brengt teweeg,
dat in China, te midden der weelde van
enkele grooten, ontzettend veel'armoede
heerscht. De landbouwer is daar, zooals
overal, nog het gelukkigste, ofschoon zijn
kleine akker 'gewoonlijk ternauwernood
zooveel vruchten opbrengt, als voor het
onderhoud van hem en zijn gezin vol
strekt noodig is. Maar diep rampzalig
is het lot der Chineezen, welke, in geen
kunst ervaren, slechts door handenarbeid
hun voedsel moeten verdienen, en in de
armoedigste wijken der groote steden,
of aan de groote wegen en kanalen hun
verblijf houden. Soms bezitten deze on-
gelukkigen niet eens een hut, die hen
tegen de koude beschermen kan, en zij
brengen met vrouw en kinderen den nacht
op den blooten grond of in een oude
schuit door. Uit deze klassen van men
schen worden degenen genomen, die bij
het voorttrekken der schepen door de
groote kanalen paardenarbeid verrichten,
en daardoor toch niet meer verdienen,
dan volstrekt noodig is, om een weinig
rijst te koopen, waarmede zij hunnen
honger stillen.
Anderen, en dezen zijn in zeer grooten
getale, geven zich aan de bedelarij over,
en verminken niet zelden zichzelve of
hun kinderen, om slechts het medelijden
der voorbijgangers op te wekken. In de
groote steden, en vooral te Peking, zijn
de lagere standen, door het gebrek,
waaraan zij ten prooi zijn, zóó verhard
en ongevoelig geworden, dat vele ouders,
de stem der natuur versmorende, hun
jonggeborene kinderen te vondeling leg
gen zelfs de afschuwelijke misdaad van
kindermoord, wordt aldaar zoo veelvuldig
en openlijk gepleegd, dat men de be
richten van geloofwaardige reizigers daar
omtrent niet zonder huivering kan lezen.
Nog veel meer»was over deze onder
de lagere standen in China heerschende
armoede te zeggen.
Die armoede heeft eehter ook hare
goede zijde, in zooverre, dat de Chineezen,
die anders misschien, evenals de meeste
Oostersche volken, zich aan traagheid
zouden overgeven, daarin een prikkel
tot nijverheid vinden.
Het is schier ongelooflijk, hoe zij dik
wijls wroeten en sloven, om slechts aan
den kost te komen, en welke zonderlinge
hulpmiddelen'zij daartoe uitdenken. De
Chinees, die op het hierbij gevoegde
plaatje is afgebeeld, strekt daarvan ten
bewijze. Het is een soort ?an boodschap-
looper, die een schamel dagloon verdient,
door moeskruiden, vruchten, thee en
andere benoodigdheden voor de Chinee-
sche grooten, welke het platteland be
wonen, in een naburige stad te gaan
halen en naar hen toe te brengen. De
arme sukkel verlangt voor iedere vracht
slechts eenige stukken kopergeld, en de
weg, dien hij af te leggen heeft, is vrij
lang. Maar nu heeft hij berekend, dat,
als hij boven zijn kruiwagen een zeiltje
spant en daarmede den wind tracht te
vatten, de tocht wel eens zoo voorspoedig
gaan zaL
Het is waar, hij moet, voor den wind
lijdende, op een drafje zijn wagen volgen,
en dat is op den duur niet weinig ver
moeiend, maar er is nu ook tot voort
stuwing zijner vracht mindere kracht
noodig, en het geld verzoet den arbeid.
Mij dunkt, mijn lezers zullen de uitvinding
van dezen Ohineeschen looper zoo kwaad
niet vinden. Wij kunnen er nog bijvoegen,
dat zulke Chineesche zeilwagentjes op
de wegen aldaar geenszins zeldzaam zijn,
en dat sommige reizigers, de sneldheid
waarmede zij voortrollen, hoogelijk roe
men. B.
zou ik uw leven verduisteren met een ge
heim, dat het mijne verbitterd heeft?"
Eer het echter Zaterdag was, was de
wrake niet langer hem. Hij was in zijn
slaap gestorven, als een man, die ter
neer gedrukt was door een verdriet, dat
hij niet aan een ander had durven be
kennen.
Richard Gravelock was te Fallowtown
teruggekeerd en zelfs ln het huis, waar hij
vandaan was gezonden. Et was niemand
om het hem te beletten. De kolossale rijk
dom van zijn vader, wiens naam als che-
mist bekend stond, was overgegaan op
den erfgenaam, en daar niemand de ge
heime oorzaak van zijn ballingschap
kende, bestond er ook weinig lust tot
haarkloverijen, toen hij terugkeerde als
de bezitter van zooveel rijkdommen.
Drie jaren waren verstreken sinds
Hartley Benton zijn eerste bezoek bij Els
ton en diens dochter had afgelegd, en het
was eerst na zoo'n langen tijd dat de jon
gelui de laatste uren van hun verloving
doorbrachten op den vooravond van hun
huwelijksdag.
Op dien avond was Richard Gravelock
bezig in het kleine laboratorium.
Voor hem stond een prachtige ruiker
in een vaas en naast hem stond een tafel
tje, waarop binnen zijn bereik, opium-
poeder, vingerhoedskruid, Pruisisch zuur,
braaknoot en scheerling lagen. Met deze
doodelijke bestanddeelen bestreek hjj voor
zichtig elk blaadje van de prachtige bloe
men. Hij was bezig met het maken van de
doodsruiker, een helsch geheim van een
oude misdadigersfamilie uit de middel
eeuwen en door deze van geslacht op ge
slacht overgedragen. Dit was het verdriet
gëweest van het leven van den ouden
Gravelock. Een oude assistent van den
chemist was op geheimzinnige wijze om
het leven gekomen de dokters zeiden,
dat het door onvoorzichtigen omgang met
de chemische preparaten was gekomen.
Zjjn vrouw, die door haar onnatuurljjken
zoon gehaat werd, had tijdens een tijde
lijke afwezigheid van haar man hetzelfde
lot ondergaan en de oude man had de oor-
JOIB.
De hond raa dien Keizer.
Op een zeer donkeren avond reed een
man eenzaam door een der afgelegen
straten van Parijs. Plotseling schrikte
zijn paard en wilde niet verder voort;
op het zelfde oogenblik rees de donkere
gestalte van een man dicht voor hem van
het plaveisel op en sprong met een kreet
van schrik ter zijde.
Toornig riep de ruiter: „Ben je dan
dronken, kerel, dat je daar midden op
straat ligt? Wou je overreden worden
„Ge deedt waarlijk beter een ongeluk
kige te hulp te komen, irplaats van zoo
tegen hem uit te varen," zei de ander op
klagenden toon. „Ik had drie honderd
franos aan goud in deze beurs, die mij
gegeven waren, om voor mijn heer een
rekening te betalen.
Nu is de beurs gescheurd en al hst
goud ligt op de straat verstrooid. Als ge
mij aan licht kon helpen, daar zou ik
vrij wat meer mee gebaat zijn, dan uw
razen en tieren".
„Het ls niet gemakkelijk in zoo'n don
keren avond verloren geld te vinden,"
sprak de ruiter, terwijl hij afsteeg.
„Licht kan ik U niet bezorgen, maar
misschien kan ik U wel op een andere
manier helpen. Zijn er nog goudstukken
overgebleven".
„Een maar," was het antwoord van den
ongelukkige, terwijl hij ln tranen uit
barstte.
„Geef mij dat," zei de ander.
De arme man aarzelde, maar de onbe
kende herhaalde die woorden op een zoo
gebiedende toon dat het volgend oogen-
ook dit laatste goudstuk werd prijsge
geven en in zijn hand lag.
Nu floot de onbekende en met eenige
sprongen stond een groote Deensche dog
naast hem. Hij hield den hond het munt
stuk tegen den neus, raakte er de straat-
steenen mee aan en zei: „Zoek, soek,
verloren".
De hond besnuffelde het goudstuk en
begon toen, te zoeken.
Reeds na weinig oogenbllkken kwam
hij bij zijn heer terug en liet een goud
stuk in zijn hand vallen, kort daarop
ook een tweede, een derde en zoo al
voort, terwijl de knecht er in sprakelooze
verbazing bij .stond.
Dertien maal was de hond met een
twintig francstuk in den bek terugge
komen, en nadat hij lang gezocht had,
kwam hij ditmaal zonder goudstuk terug,
en deed een kort gebrom hooren, alsof
hij wilde zeggen„Er zijn er geen meer."
„Er ontbreekt nog een goudstuk aan"
zeide de heer. „Zijt gij wel zeker, dat het
driehonderd ïrancs waren?" vroeg de
knecht.
„Zoo zeker als maar wezen kan", be
tuigde deze.
Zie de beurs dan nog eens goed na,
er moet nog een goudstuk in zijn."
De man onderzocht de beurs en wer
kelijk vond hij er het ontbrekende goud
stuk in. „O mijnheer," riep hij uit, ter
wijl de onbekende weer te paard steeg.
„Gij zijt mijn redder. Zeg mij uw naam,
zoodat mijn heer weet wie hem zoo'n
grooten dienst heeft bewezen."
„Ik heb niets gedaan," weerde de andere
bescheiden af.
„Zeg aan uw heer, dat wie U daarbij
geholpen heeft een hond was, een uit
muntend trouw en schrander dier, Joie
genaamd."
Vele jaren waren na dien tijd verloo-
pen: Frankrijk had zware tijden beleefd
zaak niet kuünen vermoeden. Op zekeren
dag had hij in Richard's kamer het hel-
sche recept van den ruiker gevonden en,
terecht of ten onrechte, deze en andere
sterfgevallen aan zijn zoon toegeschreven.
„Anette Elston", zelde Richard ln zich
zelf, „hier is de ruiker, waarmee ik je zal
begroeten, als je het altaar verlaat. Richard
Gravelock laat zich niet ongestraft belee-
digen".
Den volgenden morgen begaf Richard
zich naar de kerk, waar het huwelijk vol
trokken zou worden.
„Misschien moest ik je niet gelukwen-
schen op dezen dag", zei hij, terwijl hii de
ruiker, die Anette moest dooden, in zijn
hand verborgen hield.
„Gij juist het meest", zeide zij, „sedert
gij de gevaren van miin onervaren leven
kent".
Elston zei niets, maar was ontstemd, dat
Anette Gravelock bij de huwelijksplech
tigheid had uitgenoodigd.
Intusschen werd met de huwelijksplech
tigheid een aanvang gemaakt. Een bruids
meisje hield Anette's handschoenen vast,
een ander haar bouquet.
Gravelock schudde haar als bij ongeluk
aan den arm. Het volgend oogenblik
bukte hij zich om de gevallen bloemen op
te rapen en overhandigde die, welke hjj er
ijlings voor verwisseld had, aan de bruid.
Maar hij had niet gerekend op de achter
docht van Elston, die Richard goed in het
oog had gehouden.
In een opwelling van woede rukte
Anette's vader Gravelock den ruiker uit
de hand en wierp hem de bloemen ln het
gelaat. Richard trachtte ze af te weren,
maar het scheen, dat zijn wil verlamd was.
Hij viel voor het altaar neder en niemand
wist wat er gebeurd was, Anette het minst
van allen;maar eer de bruidstoet de kerk
had verlaten, was Richard Gravelock een
lijk.
Robinson.
t
B.