Zonderlinge lotgevallen
in het Dagelijksch leven
Ben advocatenstreek.
Een advocaat pleitte voor een man, die
een misdrijf begaan had, althans daarvan
beticht weid.
De man heette Beverman.
De schijn was zeer tegen "den beklaag
de, en een verzwarende omstandigheid
was, dat de hoed van den gevangene in
de onmiddellijke nabijheid van de plek
geyonden was, waar de aanranding had
plaats gehad.
Een dier getuigen verklaarde beslist, dat
de hoed, welke men hem toonde, dezelfde
was dien hij gevonden had, en dat dit
hoofddeksel behoorde aan den gevangene,
Beverman genaamd.
„Verklaart ge op Uw eed" vroeg de ad
vocaat, „dat gij met zekerheid kunt zeg
gen, dat dit dezelfde hoed is?'8
„Ja," was het antwoord.
JFIobt gij hem nauwkeurig ondorzodht,-
voordat ge onder eede verklaard hebt, dat
die hoed vnn den beschuldigde was?"
„Ja."
„Nu, laat me den hoed' eens zien; sprak
de pleiter, waarop hij het hoofddeksel
nam en van binnen met aandacht en zeer
.minutieus bekeek.
Langzaam voor zich uit, maar toch hoor
baar, las hij den naam „Bevermfln" al
dus: Be-ver-man, alsof hij dien naam
binnen ia den hoed las,
„Dus ge houdt vol, d^t die naam in den
hoed stond, toen gij hem gevonden hebt?"
vroeg de rechtsgeleerde.
„Zeker houd ik dat vol," was het ant
woord.
„Hebt gij dien naam duidelijk gelezen
„Natuurlijk."
„Dus Ls dit dezelfde hoed?"
„Ja."
„Nu dan," sprak de verdediger, die den
hoed' aan het Hof liet zien, „dan is de
zaak aan 'n eind „want er staat in het
geheel1 geen naam in dien hoed!"
Onmiddellijk volgde de vrijspraak van
den man.
Een ontzettend, besluit
Een arme drommel hield een voorbij
ganger aan en zelde:
„Mijnheer geef me twee kwartjes."
De voorbijganger verwonderde zich
over de betrekkelijk belangrijke som,
die de bedelaar vroeg en antwoordde
weigerend
„Dan weet ffc wat stJJ te doen stwtf,"
zelde de bedelaar. En hij verwijderde zich
vastberaden.
De voorbijganger weidl terstond door
zekere wroeging bevangen. Hij wilde zich
door zijn weigering geen ongeluk te ver
wijten hebben, en liep de arme man na,
wien hij de twee kwartjes gat
Toen de bedelaar hem bedankte, vroeg
hij:
„Kom aan, nu moet je mi) eens vertei
len, wat gij wel zoudt hebben gedaan. In
dien, ik je die tien stuivers niet gegeven
had?"
Eten toost
Aan een diner zit de heer Goedbloed
in gedachten en tikt zonder bedoeling
tegen zijn glas.
OogenbMfckelSJk verstomt het geheele
gezelschap.
JE et woord is aan den heer Goedbloed"
spreekt de oeremonimeester.
Er volgt een diepe stilte en allen zien
vol verwachting naar den koenen rede
naar.
Deze wordt daardoor nog meer verle
gen, kijkt schichtig den kring rond en
weet niet, wat hij zeggen zal.
Eensklaps krijgt hij ©en ingeving, en
wendt zich tot rijn buurman litiks.
„Hoe heet U ook woor?" „Ik? BKrtelr
ïuan."
„U ja. Dan stel is voor, op de gezond
heid van den heer Bartelman te drinken!"
Een zeer beleefd mensch. v
De beleefdste man van de stad onzer
inwoning is ontdekt. Hij liep verleden
haastig over straat, toen een ander, die
evenveel haast scheen te hebben, tegen
hem aanstoof; de schok was vreeselljk.
De ander keek nijdig, maar onze vriend
nam beleefd zijn hoed af en sprak:
Waarde heer, ik weet waarlijk niet,
wie de schuld' draagt van deze ontmoe
ting; maar ik heb nu geen tijd, om die
zaak in bijzonderheden te onderzoeken.
Als ik U tegen het lijf geloopen ben,
dan vraag ik U wel excuus; zjjt gij mij
tegen 't lichaam geloopen, neem er dan
maar verder geeni notitie van en in
een oogwenk was hij verdwenen.
De vier kruisen.
De beroemde Swift keerde op een voet
reis van Dublin naar Londen terug en
kwam aan eene herberg, die een uithang
bord had, met het onderschrift: „De Drie
Kruisen".
Hij vroeg wat te eten, maar de waardin,
die hem voor niet veel bijzonders hield,
rfloeg geen acht op hem. Toen haar man,
op Swift attent maakte schold zjj hem uit
voor al wat leelijk was. Swift zag zich ge
noodzaakt om zonder lafenis verder te
gaan; boos haalde hij zijn ring vnn den
vinger en schroef met deni diamant in het
vensterglas:
„Men vindt, op 't uithangbord een
[drietal kruisen hier
Hang je vrouw or naast, mijn vrind,
[dan heb je er vier.
EEN HAAB DEK KONINGIN.
Hoe Marle Antoinette de Fransohe
zj[d«vindustrie bevorderde.
Evenals ten tijde van het tweede
keizerrijk de aanvallige keizerin Eugenle
,de beheerscheres en de toonaangeefster
der mode in Frankrijk was, zoo was het
negentig jaar vroeger niet minder de
even bekoorlijke Kouingin Marie Antoi
nette.
In den zomer van 1775 vertoonde zij
zich eens in een prachtig kleed van
bruinzijden taf, dat algemeen bewonderd
werd.
„Het is couleur de pucel" riep goed
geluimd Lodewijk XVI haar gemaal.
„Bevalt die kleur U?" vroeg zij.
„Uitstekend 1" verzekerde hij.
Dit was reeds voldoende om de „vlooien-
kleur" niet alleen in Parijs maar ook in
de provincies tot de modekleur te maken.
De kooplui in geheel Frankrijk en de
zeer verheugde Lyonneesche zijdefabri
kanten waren ternauwernood in staat om
aan do ontzettende nuvraug naar „vloo-
kleurige" zijde te voldoen.
Een jaar slechts echter bleef deze cou
leur do puce de modekleur aan het hof.
Toen vertoonde Marie Antoinette zich
eens in een aachgrauw geel kleed van
een tamelijk onbestemde genuanceerde
kleur.
„Het is volkomen de kleur van Uw
haar, Antoinette", zeide Lodewijk bewon
derend.
Dit was dan ook vrijwel de waarheid.
Werkelijk bezat Marie Antoinette het
schoonste, aschblonde haar in weelderi-
gen rijkdom, ep zij was op haar prachtig
hoofdsieraad dan ook tamelijk ijdel.'
„Waar hebt gij deze prachtige stof
vandaan vroeg de koning. „Is het een
Fransch fabrikaat?"
„Neen ik geloof een Vlaamsch".
Woinige dagen later ontving eene
kamenier der koningin een zonderlinge
brief, onderteekend: „Etienne Toupinel,
momenteel in het logement „De Eend",
in de oude rue de Temple.".
De brievenschrijver verzocht daarin aan
de geadresseerde op een vrij zondorlijke
wijze, om hem zoo spoedig mogelijk een
enkele haar der koningin te bezorgen,
waarvoor hfl haar dadelijk twintig Louis
d'or beloofde te zullen betalen.
De kamenier achtte het haar plicht om
dezen brief aan de koningin te overhan
digen. Marie Antoinette gaf hem op haar
beurt weder aan haar gemaal, die daarop
onverwijld aan de politie beval om de
zaak te onderzoeken.
Het gevolg van dit alles was, dat
Etienne Toupinel den dag daarop in het
logement „De Eend" gevangen genomen
en onverwijld verhoord werd.
Hfj gaf op dat hij zes en twintig jaar
oud was en uit Lyon kwam.
Men vroeg hem daarop, waarom en
met welk doel hij trachtte een haar der
koningin* in zijn bezit te krijgen, of hij
wellicht van plan was om daar eenige
magische of andere geheimzinnige be
werkingen mede te verrichten.
Daarop antwoorde hij, dat hij noch
geestenbezweerder, noch heksenmeester
was. Hij was doodeenvoudig bediende
van een groote zijdefabriek te Lyon.
Zijn chef had hem naar de hoofdstad
gezonden met last, om zoo spoedig mo
gelijk voor geld en goede woorden een
echt origineele haar der koningin meester
te worden, opdat in Lyon naar zulk een
betrouwbaar monster nauwkeurig en tot
op de fijnste nuance natuur-getrouw de
nieuwe modekleur volgens het „haar der
koningin" bepaald en vervaardigd kon
worden.
Een enkele haar zou reeds voldoende
zijn.
De opgaven schenen den politie-man
alleszins geloofwaardig toe en onmiddel
lijk deelde hij het geval aan hare Majes
teit mede.
Mario Antoinette, dit hoorende, riep
uit: „Men stelle onmiddellijk den onschul-
digen armen man in vrijheid. Zeker zal
hij een mijner haren hebben, en dat nog
wel voor niets. Hij wenscht het -immers
voor de groote Lyoneesche Zijde-Indus
trie, die ook voor Frankrijk zoo winst
gevend is".
En aldus geschiedde. Voorzien van een
echte haar der koningin, die hij zorg
vuldig in 'n doosje bewaarde, keerde
Etienne Toupinel onverwijld naar Lyon
terug, tot groote tevredenheid van zijn
Patroon.
Thans was do fabrikant in staat, om
nauwkeurig de nieuwe modekleur aan
zijn zijden stoffen te geven en hij maakte
daarmede geruimen tijd de schitterenste
zaken, tot .wederom een andere kleur-
nuanceering in het rijk der mode te
voorschijn trad.
Tcgon-preetatlo,
Buurvrouw: Och, leen me Je pen even
om vleeech te braden. Dan mag Jij imor-
En je vleeech of woonst wel in miijiu soep
ken.
HETOELBEBGEB-VAT-HIBTORIE.
Onder do wereldberoemde bouwwonde-
ren, welke eeuwenlang duizenden in ver
bazing hebben gebracht, behoort ook het
aan eeD ieder althans van „hooren noe
men" bekende Heidolberger Vat, dat door
de sohoonegeestige verzen van Von Schef-
fel weder een hernieuwde populariteit
mocht genieten.
Dit reusachtige monument bezit een
internationale vermaardheid, welke het
zich door den loop der tijden en don
vooruitgang op alle mogelijke wonder-
scheppond gebied niet laat ontnomon.
Het door grootte en omvang Imponeerend
vatwonder heeft Heidelberg bij velen
meer beroemd gemaakt dan de schoone
en in allo onderdeelen nog zoo kunstvolle
bouwvallen en ruïnen van het eens zoo
prachtvolle lustpaleis der Paltzsche keur
vorsten.
In het geheel zijn er in de kelders van
het historische kasteel 4 van die reuzen-
vaten geweest, daarvan het nog bestaande
dateert van 1751, toen Keurvorst Karl
Theodoor het liet bouwen.
Het eerste dezer monstervaten werd in
een afzonderlijk en speciaal voor dat doel
gebouwden Faszbau opgericht, op last
van Johan Oasimir, in de jaren 15891591.
Voor dien tijd heeft de bouw schatten
gekost.
Zoo ontving Michaël Werner uit Lan-
dan, mr. kuiper, de som van 1500 gulden,
terwijl de slotenmaker voor Ijzer en
andere benoodigdheden 1400 gulden in
rekening bracht. Alleen voor de ijzeren
banden was 122 centenaar staal noodig.
Om de enorme hoogte van dit door
eenvoudige versiering uitmuntende vat
te demonstreeren, vertélt Wallschmldt,
dat een man met een tournooilans daarin
rechtop kon staan.
Door den hofbottelier van Karl Ludwig
werd in 1664 het eerste in den 80-jarigen
oorlog verwoeste vat vervangen door één,
dat zich in grootte en rijkdom van ver
sieringen boven het eerste wist te onder
scheiden.
Zoo ontstond er een bouwwerk, dat
bvkroond door oen groeten Bacchus en
versierd met tusschen wijnranken zittende
saters, volgesneden met gedichten en
rijmen, zeker aanspraak mocht maken op
pompeuse rijkdom, aan versieringsmotie
ven, doch dé eenvoudige grootschheid
van het door Johan Casimir gebouwde
kunstgewrocht miato.
Jaren verliepen en het vat werd geheel
onbruikbaar. Doch getrouw aan de tra
ditie werd het in 1720 weer volkomen
horsteld door den vroolljken Karl Philip,
„Ein sehr trinkbarer Herr", zooals men
in die dagen plaohi te zeggen.
-Het middelpunt van de feestelijkheden
was het groote wijnvat en Karl Philip
ging zelfs zoover een ridder en kamer
heer aan te stellen speciaal voor dit vat.
Dit was de vreemde dwerg Perkeo, die
l'/j jaar lang op Heidelberg een zeer-
eigenaardige macht uitoefende, en later
een legendarische vermaardheid heeft
gekregen, door Von Scheffel neergelegd
in „an Wuchse klein und winzig an Durste
riesengross".
Na Perkeo's dagen heeft het vat geen
vroolljke keurvorsten meer te drinken
gegeven, geen feesten werden er- metr
aangericht. Wel werd in 1751 door Karl
Theodoor een nieuw en alweer grooter
wijnvat gebouwd, doch de glorierijke
dagen van Karl Ludwig en Karl Philip
keerden niet weer en toen in den nacht
van 24 Juni 1764 de bliksem tweemaal
achter elkaar in den Glasenzaalbouw in
sloeg, en het slot in brand geraakte,
werden alle pogingen tot herstel opge
heven, verviei het eens zoo sierlijk Mot
in een der schoonst' denkbare ruïnes.
Maar nog heden ten dage ziet de be
zoeker met verbazing op tegen dit groot
ste aller vaten. 6 M. 60 c.M. hoog, in het
midden zelfs 6 M. 90 c.M. en 9.é0 M. lang,
moet dit reuzenvat wel imponeeren.
Volgens de eene opgaaf bevat het
221.726 H, volgens een andere 334.000 L.
In 1886 beleefde het een meer dan ge
wone waardeering, toen de roemruchte
dagen van weleer teruggekomen schenen
te zijn bij het 600-jarig jubileumfeest der
Universiteit. Doch na die dagen staat
het vat er om zoo te zeggen als „geleerte
Grösze I"
De vrouw met ervaring.
Meneer: Loopt het in deni nieuwen roman
nog al gelukkig af?"
Mevrouw: Nu, daar wordt niets van ge
zegd. D'r staat alleen maar dat zij trouw
den.
Verwantschap.
A: Is hij niet op de een of andere wfyzo
door het huwelijk aan je verwant?
B: Dat zal waar zijn. Hij trourwde met
het meisje, waarmee ik vroeger verloofd
waa
BABBELUUBTJE OVEB MODE.
Najaar»-kloedlng.
Het is wel heel erg jammer om nu
we nog heerlijk genieten van .iedere
mooie dag welke de zomer ons nog geeft
te gaan praten over de najaarskleeren.
Maar Ja, vrouw-mode is onverbiddelijk.
Als het najaar dan ook z'n intrede doet
wat helaas dikwijls zoo erg plotseling
gebeurt dan dienen we klaar te zijn.
u nemen we het mdestal zoo erg nauw
wel niet en dragen heel rustig hetzelfde
mantelpakje of denzelfden mantel, welke
we in het voorjaar gedragen hebben. Maar
het kan gebeuren, dat we deze stukken
„beslist" niet meer opnieuw kunnen aan
doen en we tot besluit komen om er voor
het begin maar een eenvoudig oompiet bij
te nomen.
Daarvoor gebruiken we don eenvoudige
stof en, een eenvoudig model.
geschikt voor dat doel. A?s stof zou men
b.v. kunnen nemen zwart of donkerblauw
wollen popellne of kamgaren. Voor hou,
die voorkeur geven aan een oompiet, d.w.z.
een korten mantel op een japon in
tegenstelling van een korten mantel op
rok met blouse is de naast het mantel
pak aangeven japon zeermooi. Deze
japon kan van dezelfde stof gemaakt
worden als de mantel. Opgefleurd zijnde
door groote kraag en revers plus vest
van touwkleurige kant, is het een uit
stekend kleedje om visite's te maken.
Bovendien is ze gekleed genoeg om ze
bij oen eventueel nog warme dag, enkel
op straat te dragen. Een paar chiuue kap-
handschoenen geven dan „het" éachet
eraan.
aan do laatste do voorkeur te moeten go-
ven en had or niot tegen op gezien oea
Drentsoh meisje uit do veenstrokon lp
huis te nemen.
Ze was druk bezig het meisje te
tiveeoren" en ze had werkelijk inspannen,,
den arbeid verricht. Ze dacht 't al voor'
oen goed deel gewonnen te hebben en
zich zelf te kunnen feliolteoron met een
vertrouwde hulpkracht, totdat ze het be-
vel gaf:
Lammetje, 't is 0 uur. Roep de kinde
ren even van boven, want t la tijd om te
komen dinoetrem
Lammetje zette de honden voor den
mond, ging onder aan de trap staan en
schreeuwde:
Jongens, moeder zegt dat "t tiet la
Toen zuchtto mevrouw en begreep dat
ze gedwongen zou zijn het op te geven.
Boerentrots.
Conducteur: Haast je wat, man! Daar
komt de laatste trein al an!
Boer: Haasten! Haasten! Ja, ik zal me
haasten. Al kwamen er nou 8 laatste trei
nen, dan liep ik nog niet harder!
Voor hen, die zich het liefst aan de
strenge lijn houden, is de tweede af
beelding een geschikt voorbeeld.
Dit costuum heelt de correcte tailor-
made stijl en is het keurigste wanneer
het van gemengde Engelsche stof ge
maakt wordt.
De knoopen van buffel-hoorn of steen-
noot staan het fijnste op deze stof..
Bij dit costuum draagt men altijd een
streng overhemd. Fantasie-blouse of japon
onder don mantel zouden do correcte
stijl bederven. Evenzoo is het het gedistin-
geerdst om bij zoo'n streng oostuum
altijd een eenvoudige hoed te dragen.
'Manieren.
Mevrouw hadi verschillende medsjee ge
had. Stadsohe nufjes met hoooe hakjes
en keurige witte schortjes met bijpassende
eischen. Boerinnetjes, lomp en verlegen,
met stijve, houterige klooien; gewillig,
fbaar nog niet ganach bruikbaar. Ze dacht
DE KAT, DIB KON BOOKEN.
Tom. de kat, was een erg knappe kat
Hij probeerde alles na te doen, wat hl)
zijn vrouw en zijn baas zag doen.
Ais er gegoten werd, zat Tom ook op
een stoel bij de tafel en hij vond het vast
erg jammer, dat hl) geen mes en vork
h anteeren kon.
Tom kon pootjes geven als een hond
en maakte vaak wandelingetjes mee met
zijn vrouw on baaa
Nu zijn er wel moer katten, die zulka
dingen doen, maar één ding loerde Tom,
dat je vast nog nooit een kat hebt des
doen.
Tom had al zoo vaak aandachtig naar
zijn baas zitten kijken, als deze een siga
ret rookte en hij verlangde er naar, die
kunst ook te loeren. Op zekeren dag liet
de baas een do** sigaretten open op tafel
staan. Vlug was Tom er by. HIJ pakte een
sigaret tusschen zijn tanden, sprong op
het buffet, waarop een brandende kaars
stond, stak zijn sigaret aan en ging toen
rustig in zijn mandje zjtten. Eerst ging
de sigcr' i uit maar toen Tom haar weer
aangestoken had, herinnerde hij zich, dat
hij „trekken" moest en dapper zoog hl)
den rook in zijn bek en blies hem toen
in dikke wolken weer uit Tom genoot!
Toen even later de baas en de vrouw bin
nenkwamen, schaterden ze het uit om
hun wijzen Tominie.
Maar toen Tom's sigaret op was en hij
er doodleuk weer eeen ut t doosje van den
baas wou pakken, kreeg h# een tik op
zjjn poot De baas was bang, dat het roo-
ken niet goed zou zijn voor Tammia.
Tom echter had het spelletje zóó leuk
gevonden, dat hij het niet meer kon laten.
Telkens, als hij kans zag, stal hij een
sigaret, stak haar aan en sloop dan naar
het muizengaatje in de bijkeuken. Hij
ging er met zijn kop vlak voor liggen,
stopte de sigaret in het holletje en rookte
zoo, zonder dat de baas en de vrouw er
iets van merkten.
Maar weet je wie het wel merkten, dat
waren ds muizen, «Ce in het holletje woon
den. Den eersten keer schrokken ze vree
selljk. Kareltjo muis zag. den rook het
eerst Hij gilde: „Moeder, moeder, ons
huis staat in brand!"
Moeder muis gilde en alle kinderen
muis schreeuwden en de snorren van va
der muis trilden van angst, terwijl hij
riep: „Houd jullie jo kalm. Ik zal kijken,
waar die rook vandaan komt.
Vader muis liep den gang in en daar
zag hij telkens tusschen de rookwolken
door oen gloeiend cirkeltje. Maar begieep
er niets van, tot opeens Beppie uitriep:
„O, vader, moeder, ik zie al wat het is.
Tom, de kat zit op ons te loeren met een
sigaret In zijn bek. He, har
De heolo muizenfamilie ging kijken
door het kleine gaatje, dat Beppie ge
vonden had en allen laohten luid.
Opeens kroeg vader muis een schitte
rende gedachte. „Wat zou jullie denken
van een warm middagmaal?" riep hij aan
zijn vrouw on kinderen.
,Hoe kan dot nu met die nare kat voor
onze voordeur?" vroeg moeder.
.Hebben we nog kaas en brood in de
provisiekamer?" vroeg vader.
Moeder haalde het en vader sneed de
kaas in vierkantjes en hot brood In sneecU
jes, terwijl moeder muis en de kinderen
verbaasd toekeken.
- „Ziezoo," zei vader. „Nu gaat moeder
met do meisjes de tafel dekken en de
Jongens halen telkens elk een bordje. Ka-
rel geef mo de groote vork eens aan!"
Allen deden wat vader gepegd had, ter
wijl deze nu eens een tmecdje brood aan
do vork prikto en het roosterde aan de
sigaret en dan weer een blokje kaas zacht
bakte.
Toen alle bordjes voorzien waren, was
Toms sigaret juist opgerookt en de muis
jes hadden oen verrukkelijk maal, terwijl
lom tevergeefs bloei wachten voor het
muizengaatje.
Eindelijk verdween hij mopperend:
„Ik dacht zeker, dat ik er nu wel een
te pakken zou krijgen. Ik heb ze nog
nooit zóó hard hooren piepen. En ze
schenen wel kaas te hebben gestolen die
dieven."
Nog heel vaak na dien keer róókte
Tom In hot muizonholletjo en oven vaak
had de muizenfamilie een heerlijken maal
tijd van geroosterd brood en gebakken
kaast
„Dan was ik gaan werken," hernam de
man met sombere stem.
B.
B.
odj te vreten.
Corry Brom.