«II DE WIJDE WERELD DB MONSTERCOLLECTIE. Coiffeur (tot nieuwe klant). Hoe wenscht mijnheer geknipt, mijnheer de monsters even willen inzien Zou SCHOLEN IN DEN OUDEN TIJD. Oude tijden oude zeden! (Nu overal weer de scholen een aanvang nemen, la het zeiker aardig eena te zien, hoe vroeger de jeugd; de moedige kennis werd bijgebracht Do adholen 'behoorden in de vroegste tijden aan de kerk. De school van de hoofdkerk heette: „De groot© school". De graven hadden 't patronaatsrecht over de' scholen. Na de hervorming gingen ze over aan de magistraten. In de hoofd scholen der steden weid behalvo in 'het Latijn en Grieksch ook in het Duitsch on derwezen. Onder het Duitsch verstond men niet de Duitsdie taal, maar lezen, schrijven en rekenen. Na verloop van tijden kwamen er ook particuliere scholen, met verlof der stads bestuurders. Deze droegen den naam van Winkelschelen; meestal waren ze voor jongens of voor meisjes, sotms echter ook voor beiden. Vóór de schooldeur of er naast hing 'n schoolkaart door den mees ter geschreven, waarop stond, wat er met consent van de burgetraeesteren mocht worden onderwezen. Wie meer oiidlerwoes, dan waartoe 'hij recht had, werd gestraft met 12 gulden 'boete. De scholen hadden een uithangbord waar met groote letters op stond: „Hier anderwyst men kyeren", of aleen het woord „School". Ook wel een bijbelspreuk of een vers. B.v. onder de beeltenis van Jonas, die door den walvisch werd uitge spogen. „Toen de walvisch Jonas uit spoog ging te Nineve preken en leren" „(Hier leert znen de kinderen' vragen van buiten en gaat men uit catechesee ren.'* De scholen waren meestal lage smalle vertrekken met 't uitzichttop 'n binnen plaats of 'n steeg, soms 'n vochtige kel der, zooals de school door G-arard Dou op het doek vereeuwigd. Hierin werd door een sohoohnatres ook les in' vrouwelijke handwerken gegeven, waarom óp 't uit hangbord stond: „School en braje". Alle kinderen waren te zamen in' een vertrek. De meester of sohoolmatres za ten aan 'n grooten lessenaar in 'n hoogen stoel of catheder. De leerlingen moesten een voor een hun lessen opzeggen. Van klassikaal onderwijs was geen nprake, be halve bij 't opzeggen van de 'gebeden, die gezamenlijk werden opgedreud en ook bij t spellen: B-a, 'ba; b-e, be; b-o, bo; fo-i, bi; emz. Aan den muur hingen borden met de letters van t alfabet, de cijfers, de schoolwetten enz. Ook hingen er groote velen papier met proefschriften der leer lingen, als resultaat van de maandelljt- sche wedstrijd in 't schoonschrijven. De1 meester versierde die schriften met kunstige krullen. De „pemneuooiurt" was een der voornaamste kunsten der oude schoolmeesters en ze hadden 't meestal tot een bijzondere hoogte gebracht in 't schrijven van prachtige regelmatige groote en fijn© letters. Op de lessenaar stond de bak met ganzenveders en t pen- nemes. Want stalen pennen bestonden vroeger niet en de meesters moesten (kun dig zijn in 't venmaken der pennen. De tucht werd streng 'gehandhaafd. Onze voorouders hielden zich aan de uit spraak van den wijzen koning Salomo. ..Wie zijn kinderen liefheeft, kastdjde ze," was in huis en school de grondslag van alle opvoeding. De roe of gard was "n bundel wilge of berketakken, waarmee de kinderen, die stout waren geweest, 'n aantal slagen op t ontbloote achterdeel kregen. De plak was een instrument van. palm hout, n dikke ronde schijf met "n steel. Daarmee worden de leerlingen die hun les niet kenden, of op andere wijze den schoolmonarch hadden boos gemaakt, in de vlakke 'hand geslagen. Sommige plakken-had Ingeslagen ruit jes of zelfs scherpe punten van koper draad om de slagen pijnlijker te dioen aan komen. Vooral de leerlingen van de school in 't rasphuis werden verschrikke lijk wreed gestraft. Ze moesten soms da gen lang met een blok aan t been loopen. ook als ze naar de kerk 'gingen en weer naar 't gesticht terug. Op de binnenplaat sen van de weeshuis- en gevamgeniissoho- len werden de jongens en meisjes, die zich aan de tucht hadden vergrepen aan 'n paal 'gebonden en gegeeseld. In alle scholen bevond zich een zwaar .bord, waarop stond: „Schandbord voor ongehoorzame kinderen" en 'n Ezelbord voor domme leerlingen. Al deze bewijzen van de strenge tucht, waaraan in vroeger dagen de kinderen weren onderworpen, vinden we thans nog verzameld in een der zalen van 't Schoolmuseum. De meesters hadden ook veel macht 'buiten de school. Het was hun plicht baldadige kinderen te straffen. Ze waren deftig gekleed; ze droegen in de 17e eeuw 'n bruin lakenach wambuis, 'n breede kamerdoeksche kraag, 'n hoed met 'n veer en 'n zwart fluweelen hi 1*0 6 Jv Ze droegen altijd hun schrijftuig bij zich: 'n voeren pen, 'n pennemes en n inktkokertje. Op de titelprent van 't alge meen gebruikt© Haneboek" stond de schoolmeester met 't boek in zijn hand; daarnaast de (haan, waarnaar 't 'boekje zijn naam kreeg. Op den achtergrond zag men de vrouw van den burgemeester, die 'm 'groote kook in de hand hield. Ze ver kocht namelijk aan de leerlingen allerlei versnapering en verdiende dus ook wat mee. Op verschillende oude prenten ziet men ze zitten in een stoel hij de lesse naar en schijnt het onderwijs van de meis jes voor haar rekening genomen te heb ben. Het „Groot AJB.O. boek", gezegd' „Ha neboek", was een klein boekje in perka menten band, dat begon met de letters van 't alfabet, groote en kleine. ,JMen moet in AJB.C. goed geoefend weezen Eer men in eenige Boeken let kan Leezen," staat op de eerste bladzijde. Om' 't leeren van die dooie letters 'n beetje aan (rekkelijk to maken, daar weid in 't geheel niet aan gedacht, en 't duurde soms heel lang eer de kinderen aan t eigenlijke leesonderwijs konden, begin nen. Onder den haan stond 't versje: „Gelyk d© wakkere Haan tot kraayen is genegen Zo laat Uw jonge Jeugd tot onderwijs bewegen." Op de letters volgende een bladlzij met speloefeningen en dan onmiddellijk er op: „Dat Vader Onze." Op de volgende blad zijde „De artykelen onzes Christelijken Geloofé", waarop de 10 Geboden des Hee- ren volgden, het morgengebed, het avond gebed, gebed voor het eten, idem na het eten en tot slot een Christelijk AJ3.C. Dit boekje heeft tot het begin der 19 eeuw ontelbare herdrukken beleefd, somf min of meer gewijzigd Vooral op het platte land bleven de toe standen op onderwijsgebied langen tijd allertreurigst. De meesters moesten' met bijbaantjes trachten zich 'n eenigszins dragelijk bestaan te verwerven. Eerst van 't 'begin dier vorige eeuw af, toen- het onderwijs als li rijksbelang werd beschouwd, kon er In de positie der on derwijzers langzamerhand verbetering ko men. HET KOPPENSNELLEN ONDER DE DAJAKKERS VAN BORNEO. De gewoonte om zich meester te maken van de schedels of hoofden hunner vijan den is zoo diep bij de Dajakkers ingewor teld, dat zij in sommige gevallen zelfs ge noodzaakt zjjii zich, ten koste van alles, menschenhoofden te verschaffen. Een Dajakker bijvoorbeeld zou nimmer kunnen trouwen, wanneer hij geen men- schenhoofd te zijner beschikking had, om bij de oorbeille van zijn bruid te voegen. Ook kan een weduwnaar niet meer her trouwen, alvorens eerst weder het hoofd van den een of anderen vijand te hebben afgehouwen. Bij sommige gelegenheden trekken deze wilden er, hetzij ieder af zondierlijk, of in. kleine groepjes, op uit en gaan uitsluitend tochten maken, ten einde met menschenhoofden terug te ko- mon. Gedurende hun afwezigheid mogen hun vrouwen, of, wanneer zij ongehuwd of weduwnaar zijn, hun zuster zich met mets bezighouden dan met 't pellen van rijst en het maken van matton; voorts mogen zij overdag niet slapen en 's nachts bovendien slechts zeer kort rusten. Wanneer eeh man nu met een hoofd, dat hij bijna altijd door list en overrom peling heeft buit gemaakt, naar zijn wo ning terugkeert, zendit hij een boodschap per vooruit, om aan de achtergebleven vrouwen het heugelijk nieuws mede te deelen. Deze tooien zich dan in feestdos en gaan den overwinnaar tegemoet, om het hoofd, op den mooisten schotel die er in het dorp te vinden is. in triomph en terwijl er druk op allerhande soorten van barbaarache muziekinstrumenten gespeeld wordt, rond' te dragen. Het hoofdi wordt dan na aankomst gewasschen en gehan gen op de plaats, die men daarvoor heeft aangewezen. Sommige hoofden worden binnenshuis opgehangen. Zjj worden dan eerst prach- versierd, en van kunstoogen voorzien, en dienen als een soort van afgoden, die men in moeilijke gevallen raadpleegt en waar aan geofferd wordit. De andere hoofden, die ongetwijfeld van minder belang zijn, worden slechts doorboord', gewoonlijk dwars door den schedel, en met behulp van lianen of een soort van touwwerk, boven de deur ge hangen, die toegang verleent tot de wo ning van den overwinnaar. De bezitters van een aantal menschen hoofden, hebben soms een geheel© keten, een guirlande zou men kurmen zeggen, welke als bewijs voor den moed, of liever van de handigheid en sluwheid van den eigenaar moeten dienen. De regeering stelt alles ln het werk om aan dat barbaarache gebruik een einde te maken. Bovenstaande feiten kwamen dan ook vroeger meer voor dan nu. Tegenwoordig is het koppensnellen zoo goed als uitgeroeid. denk, dan goat er 'n SriezeUng over mden hart en ken 'k er wel pien in de buuk van kriegen," maar de Franschman ikeek hem nu zoo dringend! aan, dat Geert v-a benauwdheid! zich achter zijn oor belde en op eens een goeden inval Kreeg. „Weit je wat mlener de ginneroal, ik eis gauw noar onze kuster loopen, üe kent j anddrie Fransch, en mit een tiKKei- dien bin Tc weer bie joe, heurl en weg liep Geert als een pijl uit dien boog naar het huis van den dorps-onderwijzer. De geduldige zoon van la grande na- tion ging inmiddels door de openstaande deur in het vertrek van onzen Geert en deed) zich daar recht te goed aan worst en brood, dat in genoegzamen voorraad in de broodkast aanwezig was. TOCH GOUD! Verliefde Jonkman'n groote positie heb ik nog niet in de maatschappij, lieve ling. Maar ik heb twee kiezen, daar zit heel veel goud in. UIT DEN FRANSCHEN TIJD. 't Was in het voorjaar van 1818 op een Zaterdagavond, dat Geert Boimeier, een boerenarbeider te Bedum, in Groningen, voor de deur van zijn stulpje stond, toen hij een Fransch soldaat naar zich zag ko men. Geert hadi nooit een Fransch sol daat gezien, en was niet weinig verbaasd, toen de vreemde militair hem genaderd was, het geweer bij den voet zette en hem aldus aansprak: „Bonjour mon ami!" Geert die geen jota van die woorden begreep had wel eens hooren praten van Fransen© generaals en daar hij dezen sol daat voor niets minder aanzag, zeide hij terwijl' hij zijn pet beleefd afnam» „Och mieneer, de ginneraol, ik ken je niet ver- stoan, rnoar doe kenst kriegen, wats toe hebben wilste, heurl" terwijl hij bij zich- zelve mompelde: „Kerel, wat kiekste mie glennig an miet dien groote zwarte kie- kers inne kop!" Onze Fransohman, die wel inzag, dat hij met den boer niet kon redekavelen, dacht bij zichzelve: „Misschien zal die man toch wel een enkel woord begrijpen, en daar hij veel eetlust had, kommandeerde hij heel laconlsoh: „Avez vous de la viande? hm! Apportez de la viandeI" „Och Heerenk, joal" zei Geert, „Tc wil 't wel leuven mein leive man, dei vlant, dei moakt jou wat te doun. 'k Wol dat 'k Toad op wist, moar. „Pas de la viande?" hernam de Fransch man op sterkeren toon. „Joa, mien leive vrund," zei Geert, „'t ia woar, dei vland, dei dut het, imoar ik bin gein viand, om de weerlig niet, heurl" en ten bewijze hiervan schudde Geert met zijn hoofd dat het een aard had. Misschien dacht de Franschman door dat hoofdschudden nu, dat Geert geen vleesch ln huls had, ten minste hij be gon naar iets anders te infonneeren en vroeg! „Avez-vous dons du pain?" „Pijn?" dacht Geert, dat zeggen de hóe- ren len de stad wel tegen pien. „Oóh joa, mieneer de ginneroal, jie zelïe pyn wil' 'k zeggen, in je lief kriegen, as Je'zoo in dan oorlog motton schieten. As Tc au an HET DIKHUIDIGE EUROPA. Europa is blasé. Wat tijdens en na den oorlog per telegraaf en radio werd rond- gespreid, in de bioscoop1 werd vertoond, moest het prikkelbaarste zenuwstelsel wel langzamerhand afstompen. Alleen om in ternationale filmsterren en sportkam- pioeqen worden de menschen nog enthou siast. Op het Wilson-station te Praag werd Douglas Fairbanks, gedost in een zijden ochtend-kimono, op de treeplank van zijn salonrijtuig, als een monarch uit de tijden van voor den oorlog, door den burgemeester en een reusachtig© me nigte begroet. De president der Duit- sche republiek, die zich even afzijdig houdt van de leiders van het cultureele leven als de meeste potentaten, stond een ln Amerika toegejulchten zwemmer een audiëntie toe. Heeach van woede sehreewt men, dat Mlle. Lenglen de sport onteert, omdat zij met haar tennisgenie nu ook gehi wil gaan verdienen op haar beperkt gebied, dus diatgene wil doen, wat in hoo- gere sferen d© grootste dichters, musici, schilders, technici, beeldhouwers nooit hebben versmaad. Een Amerikaansch meisje van Duitsch origine wordt, omdat zij het Kanaal heeft overgezwommen, in geestdrift uit het station van Stuttgart gedragen en door heele steden en dorpen bejubeld. De echo van alle andere gebeur tenissen sterft weg in leege onverschil ligheid. Brand, ontploffing schipbreuk, vliegongeval, spoorwegongeluk, aardbe ving: rustig bladert de krantenlezer door. Of de Ohineezenwereld' wordt bedreigd door chronische stuipen en eeuwigen chaos, of het mogelijk is, Engelands voor naamste industrie na 16 weken staking nog te redden, Frankrijk te beschermen tegen het verlies van zijn kapitaal, of in Angora zeven of dertien dignitarissen van voorheen, naast elkaar aan den galg den laatsten adem uitblazen, of dicht bij ons duizenden onder folteringen sterven, in kerkers verkwijnen: alles geen reden, ons goed humeur te verliezen. Men heeft over de Noordpool gevlogen; binnenkort zal een vliegtuig 120 passa giers en 6 ton vracht in 30 uren van Duitschland naar Amerika kunnen bren gen; elke nieuwe week brengt ons nieuwe: staatsverdragen, die natuurlek den vrede' nog op vaster basis zullen moeten gron den, dan deze toch al reeds was; profes sor Voronof tracht chirurgisch toekom-1 stige- chimpanseekinderen tot mensch om te vormen: doch al deze wonderlijke ge beurtenissen laten geen verderen indruk achter dan het ruischen van een schelp. Europa's huid Is vereelt en laat alleen nog maar dl schrilste sensaties door. Te bentyden. Keukenmeid (een duifje voor haar gre nadier klaarmakend): Gelukkig dier, zoo met militaire eer to worden begraven. Practiuche raad. Rentenier (tot dokter): Is er tegen sla peloosheid wat te doen? Dokter: Ja, wat doen. Dat spreekt vanzelf. A.: Die Meyer is toch een aantrekkelijk mensch. B.: Geen wonder. Hij la kleermaker. Al te vriendelijk. Marle, ik wil niet, dat je dien man in de keuken ontvangt. Mevrouw is ai te vriendelijk. Die man komt uit mijn dorp en het zou hem heusch in de war brengen als ik hem in den salon liet. Dat kwBm alt. Ze speelt schitterend, met een ongeloof lijke vingervlugheid, miaar er zit treen ziel ln. Dat geloof ik graag, het lg een auto piano. Te lang. Patroon: Wat? gij vraagt vijf dagen verlof? Mensch wilt ge dan een reis om de wereld' gaan maken. Veelbelovend. Papa, waarom heet die aardigheid 'n satire? Omdat ze bijtend ia 'n Uur later, als er visite ia. Jongen zit toch eens een oogenblik stil. Papa, ik geloof dat lk 'n satire heb. De verwachtte doode. Heer: Is mijnheer Nleuwpoort al klaar met zijn rol? Portier: Neen mijnheer, het kan nog wel een kwartier duren, want hij sterft eerst in de derde akte. Heer: Och wees zoo goed, «n zeg hem. da hij zoodra htf dood ia, ln het restao- rant Schleich moet komen, waar we hem op een champagnefuifje verwachten. Drooge lectuur. Moeder: Maar kind, waarom heb Je dat boek zoo nat gemaakt? Dochtertje: Mama. ik hoorde gisteren Papa zeggen, dat hij het zoo droog vond. Ambtagehalm. Rechter: Vertel mij nu eens, hoe heb Je die zware brandkast opengekregen? Beklaagde: Neem u mij niet kwalijk, edelachtbare, dat kan lk u onmogelijk zeggen; dat ls een ambtsgeheim. Patroon (tot jongste bediende): En wat kun je nu beter dan een ander? Jongen: Mijn eigen aahrift lezen, mijn heer. Rechter: Wat is je beroep? Getuige: Ja Edelachtbare, ja, wat zal ik u zeggen?.Ik zoek tegenwoordig werk voor mijn vrouw. Onderwijzer: Piet wat kun jij mij van de koekoek vertellen? Jongen: De koekoek laat zdjn eieren door andere vogels leggen. Een voornaam, doch niet zeer wel levend heer, een professor de hand druk kend: Maar professor, wat voert u toch uit, dat u zulke 'grove handen hebt? Ik geloof haast, dat u uit dorschen bent ge- weert. Juist geraden, mijn waarde heer, was het antwoord, ik heb den vlegel nog ln de hand. JOKE EN DE KREEFT. Er was eens een klein meisje dat Joke heette. Vind' jullie dat geen lieve naam. Jammer maar, dat het kleine meisje zeil niet zoo lied was. Joke was verwend door haar moeder en vader, door haar groot ouders, door ooms en tante's, ja door iedereen, die haar kende. Ze kreeg alles, wat ze graag hebben wou en iedereen gaf haar heur «in. Zoo was Joke een las tig, ongehoorzaam kind geworden, zóó lastig, dat haar kindermeisje Anna het soms haast niet bij haar kon uithouden. Op een mooien, warmen zomerdag ging Anna met haar naar het strand. Joke maakte eerst een diepe kuil en toen een hoog zandkasteel, waar ze bovenop ging zitten. i i Na een poos zei Aunie: „Kom Joke, nu gaan we 'baden." „Nee, nee," riep Joke. „Ik wil nog niet baden!" 1. „Kom, vooruit," zei Anna. „We kunnen nu een badkoetsje krijgen.' Maar Jok» gilde: „Nee, nee, lk wil niet!" tot Anna zei: „Stil inaar, dan wachten we nog maar erven." Anna 'begon een gesprek met een vrien din en Joke dacht: „Straks als Anna komt, doe ik net of ik slaap." Ze ging gemakkelijk zitten keek de badende, plassende en spartelende kin deren. Hè, baden was toch ook wel fijn, maar Joke had nu eenmaal gezegd': ,Jk wil nog niet," en daarom wou ze ook nog niet. Hé, wat was dat? Joke schrok ervan. Een heel groote kreeft stond voor haar. Hij stond op zijn staart In zijn linker- schaar droeg hij een kein zwart para- pluitje en op zijn kop een klein zwart hoedje. „Goeden morgen' Joke," zei de kreeft; beleefd zijn hoedje afnemend. „1c Ben blij, je te zien." „Goeden morgen," antwoordde Joke verbaasd' en een beetje angstig. „Wat kijk je mal," zei de kreet „Heb je nog nooit een kreeft gezien?" „Nee," antwoordde Joke. „Alleen In een vischwinkel en dan waren ze nooit zoo groot als u.' „Bah, vischwinkels zijn leelljke din gen," zeide de kreeft weer. „Daar wü ik niet over praten. Kom geef me een band meisje, en laat ons 'goede vrienden zijn. Dan kunnen we gezellig samen babbe len" N«e, lk geef je geen hand," riep Joke angstig uil „Ga weg 'akelige, leelljke kreeft!" De kreeft grinnikte. „Waarom ga Je niet naar Anna?" vroeg hij. „Of ben je bang, dat ze boos is?" „Ik ben heeleanaal niet bang voor Atwis maar wel voor jouw leelljke scharen, naar beest, antwoordde Joke. Ze draaire zich om en wildle zich aan de andere zijde van haar kasteel omlaag laten zakken, mp»r daar stond- alweer die leelljke kreeft, zitn rechterschaar uitgestoken. „Ram krijg lk nu een hand?" vroeg hö en' plotseling greep hij haar pols en trok haar naar beneden, Joke 'gilde, werd- wak ker en keek in het 'booze gezicht van Anna, die haar schudde en uitaten: JU stout kind. Kijk nu eens, Je heele kasteel üSJÜn en 31J Uer maar te slapen ln plaats van lekker mee in zee toekomen«likt© Joke. „Ik wou naar Ja lk kon ntet door dia baasd°r kreeft?'1' TTOe« Anna ver- JtZTÏPAS* fföbeurd was i,0cih» ann kind, had Ja zoo ié zefceir die straï r0CT hoor/*^ Ajma 11 0101 booa mi**' zed'jok? n£ e?*100"»"® zijn, hoor

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1926 | | pagina 12