UIT DE WIJDE WERELD
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
van ZATERDAG 16 OCT. 1926.
de harmonie- en fanfare
corpsen.
(Wordt vervolgd).
hebben, die zeer merkwaardig waren en
n hooge mate hun belangstelling opwek
ten ondanks de onwaardigheid van hun
persoon.
De lijken der minder aanzienlijken wer
den (bij de Hebreeërs eenvoudig in den
grond begraven.
Aanzienlijke personen daarentegen wer
den, evenals in Egypte, gebalsemd en tot
imummle gemaakt, waarna ze bijgezet wer
den in graven, die niets anders waren dan
kleine grafkelders, welke men in de rot
sen had uitgehouwen.
In Brazilië hadden de Indianenstam
men der Carisco's, Oabuoo's en Taplnam-
bers, die het zuiden van de provincie
Pernambuco bewonen, eveneens een
eigenaardige methode, niet om de lijken
te balsemen, [maar om hen op een zeer
vernuftige en bewonderenswaardige wijze
tot mummie te maken: zij stelden hun
dooden net zoo lang bloot aan de werking
van rook, tot ze volkome» uitgedroogd
MOEDER EN ZOON.
MARIE OONSTANZE.
waren. Een dertien jaar geleden slaagde
een Fransch reiziger er in het hoofd van
een jong meisje machtig te worden, dat
op deize wijze behandeld was. Het hoofd
vertoonde nog een overvloed van weel
derig zwart haar, dat met voeren van al
lerlei kleur versierd was.
Atnerlkaanfiohe mummies behooron niet
tot de zeldzaamheden.
De roodhuiden helbben onder andere be
graafplaatsen* die ieders aandacht ver
dienen. Zij begroeven hun dooden bijna
op dezelfde wijze als de Hebreeërs.
De Galliërs verbrandden hun dooden.
De Franken evenwel niet, wat gebleken is
uit de ontdekking van het graf van ko
ning Ohllperio in 1663.
In 1834, 1846, 1848 en later heeft men,
zoowel in Engeland als in Duitsohland,
houten kisten ontdekt, die voor het naast
uit de 9de of 10de eeuw dagteekenen en
vaak een zeer zonderlingen vorm hebben.
In 1846 vond men in Saksen doodkisten,
waaraan men den eigenaardigen naam
van doodenboom gegeven heeft.
Zij bestonden uit eikenstammen, die
overlangs doorgehakt waren en waarvan
de twee helften waren uitgehold.
In die holte werd het lijk gelegd, waar
na men de twee helften weder op elkan
der legde, zoodat de kist op die wijze we
der een boomtam wercL^H
Uit een verhaal van een Engelsch zen
deling blijkt dat de inboorlingen van de
Kóningin Charlotte eilanden, in Noord-
Amerlka, hun dooden 1» de holte op de
zelfde wijze begraven,
Ook zij nemen een boomstam, dien zij
uithollen en leggen hun doode ln de holte.
Daarna zetten zij den boomstam reoh
voor hun deur ln den grond, terwijl z
zorg dragen, dat het lijk zich ongeveer
8 meter boven den beganen grond be
vindt. Voor de stoffelijke overblijfselen
van een opperhoofd kiest men een moolen
grooten boom uit, welks schors men met
beeldhouwwerk versiert; daarna plant
men den boom in de deuropening van de
hut van den overledene,
De boomen, waarin de lijken aldus zijn
opgeborgen, zijn dikwijls 80 meter hoog
en bevatten soms geheele families.
De En gelach e zendeling, van wien we
hierboven spraken, legde den inboorlin
gen uit, dat hun wijze van 'begraven tegen
alle beginselen der gezondsheldsleer
HOE ENKELE VREEMDE VOLKEN
HUN DOODEN BEGRAVEN.
Het zij ons vergund met een «nkel
woord de verschillende gebruiken der
oudheid, welke bekend genoeg, maar mis
schien toch eenigszlns vergeten zijn, in
de herinnering te brengen.
De oude Egyptenaren waren de eer
sten, die hun dooden 'balsemden. Maar hoe
zorgvuldig gebalsemd de lijken ook wa
ren, werden dezen niet tot het rijk der
dooden toegelaten, voor een bepaald tot
dat doel aangestelde rechter hen daartoe
waardig keurde. De brave menschen ge
noten dus alleen de eer eener waardige
begrafenis, terwijl de lijken der onwaar-
digen maar zoo spoedig mogelijk ln den
grond werden gestopt. Zoo komt het dat
de onderzoekingsreizigers hier en daar en I streed en trachtte hen over te halen, die
overal Egyptische mummies gevonden ongezonde gewoonte na te laten,
Hij gelooft, dat hij' hierin geslaagd ls,
maar of dit werkelijk zoo ls, zal later
moeten blijken.
EEN WANDELING OVER DEN
BODEM EENER RIVIER.
Een mooie dultprestatia.
Men zendt ons een uitknipsel uit een
dagblad, dat verschijnt In Norfolk, Virgi-
nla, Vereenigde Staten. In dit 'blad wordt
uitvoerig verhaald van eea goedgeslaagde
duikprestatie, en hetgeen deze voor onze
plaats Interessant maakt ls het feit), dat
dezes verricht ls door «en oud-stadgenoot
Het ls de heer Klaas Everta, geboren té
Wielingen* als duiker bij de marine te
Helder welbekend, die thans Ameri-
kaanadh staatsburger is. Hij wandelde van
Portsmouth naar Norfolk (Virginia) een
afstand van imeer dan een tmijl (ruim 1600
meter), over de» bodem der Elizabeth-
rivier. De hiervoor benoodlgde tijd was
naar de oorrespondent in het Amorlkaan-
sche blad schrijft, precies 50 minuten; mot
afdalen en1 uitkomen ging 10 minuten
leen, zoodat de manoeuvre preolos een
uur in beslag nam. Dit geschiedde op Za-
erdag 18 September en do heer Evorts,
die een 'geringe vermoeidheid toonde toon
de ijzerén helm van zijn hoofd werd af
genomen, vond het zeer grappig toen hij
een geweldige menigte van menschen
rondom do plaats zijner workzaamhodon
zag. Deze haddon daar een goruimen tijd
staan wachten om hem 'boven te zien ko
men. De heer Evorts was, naar het ver
raai Jn het dagblad, zeer bezweet; zijn
tleeren waren nat, doch dit was mede van
binnengedrongen water, daar in de helm
een klein lek was gekomen.
„Hoe voel je je nou, Klaas?" vroeg mrs.
Evorts, die hem in een bootje begeleid
had, toen hij opsteeg uit het water. „Schit
terend," was het antwoord, „ik zou den
fcooht nog wel eens kunnen maken.'?
De oorrespondent geeft een levendige
beschrijving van hetgeen thans geschied
de. .Iemand klouterde aan boord van de
Adriana het duikerschip en over
handigde den heer Evorts een kruikje,
met een aardig lint versierd. Wat er in
zat, kon de oorrespondent niet aan de
weet komen. Daarna begon de menigte
het duikerschip te bestormen; allen wil
den ze den duiker zien. Hierbij geraakte
een matroos te water. „But he didn 't seem
to inlnd and quiokly clambered out.'1
(Maar hij gaf er niet om en klom er han
dig weer uit).
(Toen de heer Everta over boord ging,
droeg hij het gebruikelijke duikerpak,
maar in plaats van de gewone lederen
schoenen met looden zolen, droeg hy een
paar ijzeren sandalen, die elk omstreeks
15 pond wogen. Een kleine reddingboei
van kurk met een zijden Amerlkaansch
vlaggetje ln top, werd tegelijk gestreken.
Een hieraan bevestigde lijn was aan den
duiker bevestigd en toonde de toeschou
wers het verloop dezer manoeuvre. Toen
hij omstreeks 100 yards (een kleine 100
meter) geloopen had, was het vlaggetje
drijfnat geworden en zonk, zoodat alleen
de kurk nog aanwees het verloop dezer
zeldzame wandeling.
De heer Everts had bovendien in zijn
hand een touw, dat met zware gewichten
aan dit lichaamsdeel bevestigd was, en
waarvan het andere einde aan de volg
boot, de Adriana, was vastgemaakt. Geen
enkele maal evenwel, zoo zegt de oorres
pondent, raakte het touw gespannen. Een
andere lijn was rondom zijn lichaam vast
gemaakt, dit was het rlchtingstouw, en
het werd vastgehouden door mr. Oberly,
die met het toezicht belast was. Minutieus
vertelt de Journalist hoe zorgvuldig voor
de veiligheid gewaakt was. Door den
zwaren stroom werd de volgboot uit den
koers geslagen, tengevolge waarvan de
heer «Everts ongeveer «en achtste mijl
(20Q meter) langer moest loopen.dan bij
een regelrecht oversteken van den rivier
bodem noodig 'ware geweest. Dit was het
gevolg van hel» feit, dat de Roberta, een
der andere volgbooten, haar mach nes zoo
langzaam moest doen werken, dat zij on
voldoende kracht had het andere vaartuig
in een rechte lijn te houden. Een half
dozijn sleepbooten en kleiner vaartuigjes
begeleidden de twee langzaam-voortbewe-
gende motorbooten. Vier jongens in een
roeiboot volgden he# oonvooL
Eenmaal weder in zijn hut terug,
voelde de heer Everts, naar hij zeide, geen
t Juttertje
NO.247 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
door O. F.
IL
We noemden reeds de N.-H. Bond, als
zijnde het lichaam, dat den stoot gegeven
heeft dat thans het dil et tant-muzi ek leven in
onze provincie op zoo'n hoog peil staat. We
kunnen niet nalaten dezen Bond nog even
ter sprake te brengen. Hij was langen tdjd
groot en machtig en had1 het rijk alleen. De
door hem uitgeschreven concoursen waren
aan strenge regels onderworpen; gemakke
lijk ging het niet een len prijs te behalen.
De laatste jaren lijdt de Bond eohter een
kwijnend bestaan, want ook hier drong de
splijtzwam binnen, deed het separatisme zich
gelden. Was de Noord-Hollandiache meer dan
26 jaar h«t aangewezen lichaam voor onze
provinciale korpsen; thans hebben wij niet
minder dan 6 bonden, t. w. de West-Frlesche
(opgericht 1911), de Roomsch-Katholieke, de
Christelijke en de Amsterdamsche Bond!
Deze afscheiding trof den ouden Bondi het
meest; daar velen overgingen naar genoemde
Bonden. Bovendien werden verscheidene
korpsen lid van de Ned. Federatie en van
den Bond van Arbeldersmuzlekvereeni-
gingen.
■Een ander verschijnsel van den voortdu-
renden achteruitgang van den Bond is het
steeds grooter aantal Nationale Concoursen,
wat uitgeschreven wordt. Dat zijn wedstrij
den, die door een korps op eigen risico
worden uitgeschreven en de animo daarvoor
wordt elk jaar grooter, wat zijn oorzaak
vindt in het groot aantal, meest kostbare,
prijzen, dat disponibel wordt gesteld en de
minder zware eischen, die gesteld worden
(tenminste op vele dezer). Ook is wel de
oorzaak, dat de Bondsconcoursen waar
nooit zooveel te halen valt althans die van
den N.-H, minder ln trek zijn.
Niettemin laat de oude Bond het hoofd
niet hangen; het Festival, van dezen zomer
ln Amsterdam gehouden, had bijzonder
groote deelname en trok reuzeribelangstel-
ling. En de plannen) zijn al in bewerking om
het 40-jarig bestaan, in 1927, zoo luisterrijk
mogelijk te vieren. De medewerking van de
aangesloten vereenigingen, zoomede van
oud-leden, is hiervoor reeds ingeroepen. Dat
aan dien oproep gehoor zal worden gegeven,
helpen wij wanschen. Men ls hem veel ver
plicht.
„We spraken hieiboven over het toene
mende aantal Nationale Concoursen. Dit is
werkelijk venbazingwekkkend en om- dit met
bewijzen te staven, laten wij hier volgen
het aan-tsi, dat dit jaar alleen in onze pro
vincie is gehouden: Amsterdam (4 dagen);
Krommenie (3 dagen); Zaandam (8 dlagenJ);
Laren (8 dagen); Spaarndam (3 dagen); Slo
tend Ijk (2 (togen); Weesp (2 dagen); Scha-
gen (2 dagen); Muiderberg (1 dag) en Baarn
(1 dag). Dat zijn dus 10 concoursen; vooral
de 8 eerstgenoemdlen hebben zeer groote
belangstelling genoten. Behalve deze, wer
den hier nog gehouden: het concours van
den West-Frie9chen Bond te Wieningen (2
dagen); van de Federatie, afd. N.-'H, te Bus-
sum (2 dagen); van den Ohr. Bond te Koog-
Zaandijk (1 dlag) en van den R.-K. Bonid.
Dat is dus tezamen 15 concoursen, alleen ln
onze provincie!
Terecht hebben wij dan ook gesprokén
van een enormen vooruitgang, zoowel quan-
titatief als qualltatief. Want inzonderheid in
de hoogere afdeeiingen durft men wat aan;
men komt met werkfp op het repertoire,
welke nog niet zoo heel lang geleden het uit
sluitend) domein van de beroepsmusici wa
ren. En de meesten genieten een uitste
kende vertolking en1 gunstige recentles van
de resp. jury's. Om een voorbeeld te
noemen: Op het Nat. Concours te Krom
menie (1, 8 en 16 Aug) was het verplichte
nummer voor de hoogste afdeellng Har
monie de „Ruy Blas"-ouverture van Men-
delssohn, een- respectabel werk. 6 Korpsen
hadden voor deze aföeeiing Ingeschreven en
door alle werd een le prijs behaald. „De
Eendracht", Veisen* dir. Kerkhof (het korps
van de papierfabriek), bovendien met lof
der jury. Dit korps voerde als vriji nummer
uit de ouverture „Guillaume Teil" van Ros-
sini „Zaanland's Kapel", Koog a. d. Zaan,
ook een der prijswinnaars, kwam voor den
dag met .D'1® Préludes" (Svmphonische
Dichtung no. 3) van Franz Liszt» Op het
concours te Zaandam (27 Juni, 4 en 11 Juli)
werden als vrij no. o. m. vertolkt de „Scènes
Pittoresques" van Massenet en diens „Le
Roman d'Arlequin, Pantomime"; ouverture
„Egmont" van Beethoven; „Ballot d'Lsotine','
Messager; „le Suite l'Arlésiemne", Bizet,
enz., enlz.
■Ongetwijfeld laat de vertolking van deze
composities w.o. meesterwerken in
onderdeelen wel eens wat 'te wenschen
overmaar over het algemeen spreekt de
jury haar groote lof uit over de prestaties
van onze -tegenwoordige dilettant-korpsen.
Om dit duidelijker te maken, om onze
lezers eens te laten hooren hoe wannen van
het vak oordeelen over het peil van onze
Harmonie- en Fanfarekorpsen, laten wij
hier volgen wat die heer M. C. van de Roo-
vaart schrijft naar aanleiding van het groote
concours van de Amsterdamsche Brandweer,
waaraan ook door ons „Stedelijk Muziek
korps" en „Winnubst" is deelgenomen.
Wij citeeren uit het September-no. van
„Musica"»
„Er is buitengewoon goed gewerkt Want
wanneer de jury bij een deelneming van 84
vereeniigingen aan den Concertwedstrijd niet
minder dan 26 prijzen toekende, geschiedde
dit niet omdat de jury zoo gemakkelijk was
in- hare beoordeeling. Er werden hooge
eischen gesteld, maar de vereenigingen had
den zich in het algemeen buitengewoon goed
voorbereid eni bovendien was in de keuze
der stukken vaak het beginsel te herkennen,
het hoogste te bieden, waartoe dilettanten ln
staat zijn. Zonder te kort te doen aan ver-
vereenügingen die met nummers als „Liège
ImmorteU^, „Néron au Clrque", de Paillas-
semuziek en dergelijke uitkwamen, willen
wij in 't bijzonder wijlzen op de prestatie van
een korps, dat de ouverture „Le Rei di'Ys",
van Lak> speelde. Laat ons ronduit verkla
ren, dat een goed1 orkest van beroepsmusici
en een geroutüneerden directeur handen vol
werk hebben, om dat werk goed1 uit te voe
ren en de voortreffelijkheid, waarmede di
recteur en leden van .„Apollo" te Zaandijka)
zich van hun taak kweten, wijst er op, met
de andere superieure prestaties der deelne
mende korpsen, dat wij een nieuw tijdperk
zijni ingetreden. Technisch wordt er thans
vaak uitnemend gespeeld en onze dilettanten
staan ais instrumentalisten op hoog peil".
De Critische Verslagen zijn hiervoor
een goede leiddraad en zeer nuttig.
s) Directeur van dit korps is de heer H.
Schaar. Dit no. werd ln den Eerewedfctrijd
uitgevoerd, waarmede den len prijs werd
behaald (87 pt.).
door
Voor de visschershut zit een reeds be
jaarde vrouw. Het is een goddelijke lente
avond; een zacht windje beweegt de golfjes
en werpt ze plassend op het Strand van het
heerlijk gelegen Menton». De oude let niet
op dit alles, haar oog is slechts op een punt
gevestigd. Zie, daar nadert reeds de haar
welbekende boot, ginds bij den! vuurtoren.
Met een veerkrachtigen sprong vliegt een
jonge man uit het vaartuig en roept reeds
van ver:
Dag moeder, dag moeder!
De oude staat met een van vreugde stra
lend gericht op en strompelt op haar kruk
ken een eind voort om den jongen man des
te eer te omhelzen.
Men zou denken, dat de man van een
verre reis kwam, maar neen, iederen dag als
liet weer gunstig is, komt hij na de viach-
vangst terug.
lederen avond wordt hem echteer dezelfde
hartelijke ontvangst bereid; en de oude is
overgelukkig ais zij haar kleinood, haar zoon,
ln de armen mag drukken.
Wie Mentone kent, weet, dat het schoon
ste dichterlijke gedeelte van het stadje in
het Oosten aan de booht gelegen is, en weet
ook,dat in' die wijk slechts visschers en
arbeiders wonen). In het Westelijk deel daar
entegen, waar men vele groote hótels vindt,
wemeit het van vreemdelingen). Hier toont
de stad reeds een Fransch karakter, terwijl
in het Oostelijke deel hét volk het Italiaan
se li e karakter handhaaft.
Van dit laatste type zijin de oude vrouw en'
de jonge man. De vrouw, die reeds zestig
lentes gepasseerd is, draagt nog de sporen
van een Italiaansche schoonheid. G-iannina,
in haar jeugd genoemd „belia .Giannina",
stamt uit het nabijgelegen bergstadje Rocca-
bruna, dat schilderachtig gelegen tusschen
de rotsen, beroemd is om zijn klassiek type
van inwoners. Giannina is een echte dochter
van Rooca-Bruna, haar oogen stralen nog
even zoo helder als weleer, vooral' wanneer
ze haar zoon aanziet. Haar trekken konden
nog die trotsche houding aannemen, ais toen
ze een meisje wa9 en in haar oog was er
geen 'beter zoon dan Carfo; en toch was hij
maar een) onbekend arm; visscher.
Veertig jaar geleden was Glannirta de ge
vierde schoonheid' van Rocca-bruna en hoe
wel ze arm en eenvoudig was, toch had ze
menigmaal een goed huwelijk kunnen doen,
doch hur hart koos een armen visscher,
Slechts weinige jaren mocht zij het huwe
lijksgeluk genieten. Op een goeden dag toch
ging haar man zooals gewoonlijk naar zee,
doch de zee, dat vreeselijke water, had1 heira
verslonden, evenals zijn vader en groot
vader.
Giannina had juist haar eenigen zoon aan
de borst, toen men met de lijkbaar voor haar
bus kwam. De schrik verlamde de jonge
vrouw, en Slechts een gedeelte van haar
kracht keerde weer. Giannina Matio hand
haafde echter haar oud-Rameinsche afkomst,
waarop ze trotsch was, en zette zich met
kracht tegen haar ongeluk in, want ze had)
haar Carlo, het evenbeeld van haar man.
Voor hem moest ze 'leven en arbeiden, en
dat deed ze ook. Met haar stijve* door haar
wilskracht gedwongen vingers, maakte zij
de vüschmetten*. Van die verdienste leefden
moeder en zoom Toen haar een zoon geboren
werd, had haar man. gezegd': „Mijn zoon moet
geen visscher worden, maar een man van
ontwikkeling". Maar de zoon van de arme
weduwe, die nauwelijks voor twee genoeg
verdiende, moest wel evenals zijn vader vis
scher worden.
Vroeg in zijn jeugdi moest bij reeds be-'
ginnen* want moeders zwakke handen 'kon
den niet opleveren wat een' flinke knaap
behoefde en spoedig toen de verlamde hanr
den met de jaren stijver werden, verdiende
hij alleen het onderhoud. Zoo ging een lan
ge tijd) voorbij; dè jongeling werd man, en
de man' beminde.... een meisje, schoon,
maar arm zooals zijn moeder was. Hij. be-
mirrae en werd bemind en toch moest hij
haar ontberen.. Hoe had de eenvoudige vis
scher een moeder en bovendien vrouw en
kinderen kunnen onderhouden?
Toen Rosetta met een der jongelingen van
Mentone in het huwelijk trad'd' en de klok
der kerk begon te luiden, als toeken dat de
plechtigheid voltrokken was, Sloot de oude
haar Oarlo in de armen en drukte een kus
op zijn voorhoofd, terwijl heete tranen op
zijn bruline lokken vielen. Die trainen gaven
den jongen man weer nieuwe kracht en ter
wijl ook hem een traan ontrolde, zei hij':
Nu heb ik sleohts God nog.en u.
Zoo was het sinds dien- tijd gebleven* de
moeder leefde niettegenstaande armoede en
ziekte, gelukkig; en wanneer de jonge Carto
diaebt aan het huwelijksgeluk, dat hij. zou
kunnen hebben), dan werd hij dikwijls somber
gestemd, doch wist 'het voor zijn moeder te
verbergen. lederen avond keerde tojji even
opgeruimd weer; zei z'n moeder even har
telijk goedendag, als 's morgens als hij zee
in ging.
Welk een schat van liefde verbergt dik
wijls zoo'n eenvoudig gemoed! Dat wist de
oude wel en daarom bad rij' God iederen dag,
dat zij eenmaal haar zoon nog eens mocht
kunnen vergelden, wat bij aan haar deed en
voor haar opgeofferd had. Al het geluk der
aarde smeekte zij af voor hem, en toch' kon
zij hem niets geven* dan een hart vol moe
derliefde. En dat laatste deed ze, noodt klaag
de ze over de steeds toenemende ziekte, nooit
over de eenzame dagen die ze sleet.neen
als haar Carlo, haar eenige, weer thuis was,
dan werd haar de donkere avond helder, dan
was zij de gelukkigste aller moeders en bleef
haar slechts één wensch over: „Hoe hem
alles te vergelden."
Zjj had niet vergeefs gebeden. Op een
goeden dag klopte een zeldzaam bezoek, de
postbode aan haar deur. Hij bracht geld.
Een oude neef te Rocca-bruna was gestor
ven en had zijn nalatenschap, welke bestond
ilit honderd francs, vermaakt aan zijn niichtl
'Zooveel geld had' de goede vrouw in lan
gen tijd niet gezien. Dat 'had de goede God
voor haar Garlo gezonden. Zij zon en bezon
zich nog eens, wat ze voor hem zou koopen;
waarmee zou ze hem nu gelukkig maken?
Eén wensch had hij slechts en die kon
zjj niet bekostigen een nieuwe boot. Het
vaartuig, dat hij nu bezat* was reeds een oud
erfstuk, was dikwijls nauwelijks meer voor
zee geschikt.
Terwijl de oude vrouw nog zat te denken,
kwam een buurvrouw, die den postbode bin
nen had zien gaan, uit nieuwsgierigheid
even aanwippen*
De oude, overstelpt door blijdschap, ver
telde de vrouw alles.
Dan weet ik wel' raad, zei de binnenr
gekomene. In Nizza wordt een groote loterij
behouden, het lot kost 100 francs en de
hoofdprijs is honderdduizend francs. Mijn
mangaat morgen naar de stad en kan flan
terwijl een lot voor je meebrengen.
Honderd' francs, die groote som voor
een lot? zei de weduwe. En wanneer ik ver-
Mes heb ik niets meer voor mijn jongen!
Maar je kunt het ook Winnen» Als je
eens den hoogsten prijs trok, of twee, mis
schien drieduizend francs; dat zou voldoende
zijn voor een nieuwe boot.
'De oude draalt niet langer, het is immers
voor het geluk van haar zoon, en geeft de
buurvrouw de 106 francs.
Hoe zou ziji dit geheim nu verborgen hou
den? Dat zlji er Oario niets van zeggen kon,
deed haar erg leed. Nog nooit had ze iets
voor hem verzwegen; en als eeni centenaars-
last drukte dit geheim op haar gemoed.
Wat scheelt u toch moeder, vroeg de
jonige man, toeni hiji thuiskwam, is er iets
voorgevallen? U is niet zoo gestemd als
anders.
Wel neen, jongen, er is niets gebeurd,
antwoordde de oude verlegen» Ik was alleen
voor jouw terugkomst bevreesd, het begon
reeds donker te worden. Bij het uiten van
dien leugen kreeg de weduwe een hooge
kleur.
'Zoo verliepen ook de volgende dagen, een
week later echter bracht de buurman de
trekkingsljjat. De hand, waarin de weduwe
de lijst hield1, beefde, wat zou hij haar bren
gen, geluk of ongeluk? Maar ze kon niet
lezen, haar oogen dwaalden1 over de cijfers,
waarom had ze ook geen lezen geleerd?
Maar de liefde is vindingrijk, zij neemt het
lot in de hand en vergelijkt het nummer één
voor één met die der lijsten. Haar hand be
gint zichtbaar te beven* zij nadert de laatste
rij. Wat is dat? Ziet zij duidelijk? Bedriegt
zij zich nliet? Ja werkelijk, daar staat een
getal, dat hetzelfde de als van het lot, en
daarnaast weer een getal. Het duizelt haar
voor de oogen* ze neemt de lijst en gaat er
mee naar haar buurvrouw, wier zoon lezen
kan. Werkelijk ze heeft gewonnen en wel
vijfduizend francs. Genoeg du9 voor een
boot en wel voor een mooie. Overgelukkig
gestemd' vond Carlo dien avond zijn moeder.
De nieuwe boot is er, ze is blauw geschil
derd, de lievelingskleur van moeder en zoon,
de kleur der getrouwheid;
Met eigen hand heeft de zoon een naam
op den boeg geschilderd. De weduwe kon
niet lezen, maar Oarlo had gezegd': „Geen
Rosette zal haar naam zijn, maar Giannina
Bella Glannfipa".
Het was in Maart, de zee was onstuimig
en joeg de golven huizen hoog, Oarlo, anders
zeer voorzichtig, is heden wat verder zee
ingegaan. Zijn werkzaam karakter dreef hem
ver vm de andere visschers, hij wilde alleen
zijn, alleen met zijn boot; maar toen hij' zoo
ver was, kwam er plotseling een donkere
lucht opzetten* De zee werd wilder en
scheen met het ranke vaartuig te spelen* Nu
werd het hoog in de lucht gezweept, om even
daarna weer in de diepte temiggeslingerd te
worden.
De weduwe zat lm gedachte voor de but,
hoelang ze daar gezeten had, wist ze niet.
Zij had God om het behoud' van haar zoon
gebeden1 enl Het nu droomend 'het oog over
de woeste watermassa gaan.
Een bliksemstraal, gevolgd door een don
derende slag, deed haar opschrikkea
Het begon hard te regenen, terwijl de
golVen klotsend en woest over elkaar rolden.
De vlssc'hersbooteni ziet zij' met geweld
tegen de golven kampen, d'ooh de „Belia
Giannina" is er niet bij*
Zij is dieper zee ingegaan, zei een vis
scher op de angstige vraag van de oude.
Om haar echter eemigszins gerust te stellen,
vervolgde de man:
Wees maar niet ongerust, moeder
Giannina, je Oarlo is de eenige niet, die ver
derop is gegaan, er zijn er nog meer.
Het ongelukkige moederhart heeft echter
rust noch duur. Zij' wil1 naar den vuurtoren
gaan, daar heeft men een beter gericht op
de zee. De oude vrouw Sleepte zich' op haaT
krukken voort. Haar kleeren zijn doornat
van den regen, doch ze voelt het niet, één
gedachte bezielt haar slechts, haar zoon, haar
Carlo te zien»
Een bonte menigte was bij den vuurtoren
saamgeloopen, en iieder zag met angstige
Wikken naar zee. Bij den havendam is de
branding het hevigst. Twee booten zijn reeds
het gevaarlijkste punt voorbij, daar nadert
nog een derde, het is de „Belia Giannina".
Bijna machteloos hanteert een erikel man
het roer.
Plotseling is de boot weer verdwenen* met
verwoede kracht slaan de zeeën over het
vaartuig, maar zie, daar komt hij' weer voor
den dag.
Met drie wreede meedoogenlooze vijan
den, regen, storm en golven, heeft de man
aan het roer te kampen.
Hoewel steeds teruggeslagen, komt toch
de „Belia Giannina" dichterbij. Nu nog de
bocht gemaakt en alles is gered, gered als
er geen' windvlaag op komt zetten.. Maar de
wind is onverbiddelijk, met donderend' ge
wield1 slaat zij tegen het vaartuig aan, nog
een® wordt haar naam „Giannina" zichtbaar,
om daarna met ziijni meester in' de golven te
verdwijnen.
Een doordringende 'kreet klinkt boven het
geraas van den storm uit, daarna is alles stil.
Qiannina wankelt het strand af. Men roept
haar toe, men wil haar tegenhouden, doch
ze is reeds te diep de zee ingeloopen, roe
pende:
„Vengo, figl'io mio, vengol" „Ik kom, Ik
kom, mijn jongen!"
Het weer is kalm, de "Storm voorbij. De
zee heeft haar offer geëlscht, zijl is voor een
oogenblik tevree.
Om de dooden, moeder en' zoon, door de
golven op het strand gespoeld, staat een
dichte schaar zwijgende toeschouwers, op
dq, door de zon gebrande gezichten, van de
visschers leest men diroefhéid en' smart, ter
wijl over sommige er van een traan rolt. De
vrouwen fluisteren en snikken.
De laatste stralen der ondergaande zon
werpen als het ware een afscheidsgroet op
de twee lichamen1, die naast' elkaar liggen; op
éi* van moeder en eoon.