UIT DE WIJDE WERELD Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, van ZATERDAG 16 OCT. 1926. de harmonie- en fanfare corpsen. (Wordt vervolgd). hebben, die zeer merkwaardig waren en n hooge mate hun belangstelling opwek ten ondanks de onwaardigheid van hun persoon. De lijken der minder aanzienlijken wer den (bij de Hebreeërs eenvoudig in den grond begraven. Aanzienlijke personen daarentegen wer den, evenals in Egypte, gebalsemd en tot imummle gemaakt, waarna ze bijgezet wer den in graven, die niets anders waren dan kleine grafkelders, welke men in de rot sen had uitgehouwen. In Brazilië hadden de Indianenstam men der Carisco's, Oabuoo's en Taplnam- bers, die het zuiden van de provincie Pernambuco bewonen, eveneens een eigenaardige methode, niet om de lijken te balsemen, [maar om hen op een zeer vernuftige en bewonderenswaardige wijze tot mummie te maken: zij stelden hun dooden net zoo lang bloot aan de werking van rook, tot ze volkome» uitgedroogd MOEDER EN ZOON. MARIE OONSTANZE. waren. Een dertien jaar geleden slaagde een Fransch reiziger er in het hoofd van een jong meisje machtig te worden, dat op deize wijze behandeld was. Het hoofd vertoonde nog een overvloed van weel derig zwart haar, dat met voeren van al lerlei kleur versierd was. Atnerlkaanfiohe mummies behooron niet tot de zeldzaamheden. De roodhuiden helbben onder andere be graafplaatsen* die ieders aandacht ver dienen. Zij begroeven hun dooden bijna op dezelfde wijze als de Hebreeërs. De Galliërs verbrandden hun dooden. De Franken evenwel niet, wat gebleken is uit de ontdekking van het graf van ko ning Ohllperio in 1663. In 1834, 1846, 1848 en later heeft men, zoowel in Engeland als in Duitsohland, houten kisten ontdekt, die voor het naast uit de 9de of 10de eeuw dagteekenen en vaak een zeer zonderlingen vorm hebben. In 1846 vond men in Saksen doodkisten, waaraan men den eigenaardigen naam van doodenboom gegeven heeft. Zij bestonden uit eikenstammen, die overlangs doorgehakt waren en waarvan de twee helften waren uitgehold. In die holte werd het lijk gelegd, waar na men de twee helften weder op elkan der legde, zoodat de kist op die wijze we der een boomtam wercL^H Uit een verhaal van een Engelsch zen deling blijkt dat de inboorlingen van de Kóningin Charlotte eilanden, in Noord- Amerlka, hun dooden 1» de holte op de zelfde wijze begraven, Ook zij nemen een boomstam, dien zij uithollen en leggen hun doode ln de holte. Daarna zetten zij den boomstam reoh voor hun deur ln den grond, terwijl z zorg dragen, dat het lijk zich ongeveer 8 meter boven den beganen grond be vindt. Voor de stoffelijke overblijfselen van een opperhoofd kiest men een moolen grooten boom uit, welks schors men met beeldhouwwerk versiert; daarna plant men den boom in de deuropening van de hut van den overledene, De boomen, waarin de lijken aldus zijn opgeborgen, zijn dikwijls 80 meter hoog en bevatten soms geheele families. De En gelach e zendeling, van wien we hierboven spraken, legde den inboorlin gen uit, dat hun wijze van 'begraven tegen alle beginselen der gezondsheldsleer HOE ENKELE VREEMDE VOLKEN HUN DOODEN BEGRAVEN. Het zij ons vergund met een «nkel woord de verschillende gebruiken der oudheid, welke bekend genoeg, maar mis schien toch eenigszlns vergeten zijn, in de herinnering te brengen. De oude Egyptenaren waren de eer sten, die hun dooden 'balsemden. Maar hoe zorgvuldig gebalsemd de lijken ook wa ren, werden dezen niet tot het rijk der dooden toegelaten, voor een bepaald tot dat doel aangestelde rechter hen daartoe waardig keurde. De brave menschen ge noten dus alleen de eer eener waardige begrafenis, terwijl de lijken der onwaar- digen maar zoo spoedig mogelijk ln den grond werden gestopt. Zoo komt het dat de onderzoekingsreizigers hier en daar en I streed en trachtte hen over te halen, die overal Egyptische mummies gevonden ongezonde gewoonte na te laten, Hij gelooft, dat hij' hierin geslaagd ls, maar of dit werkelijk zoo ls, zal later moeten blijken. EEN WANDELING OVER DEN BODEM EENER RIVIER. Een mooie dultprestatia. Men zendt ons een uitknipsel uit een dagblad, dat verschijnt In Norfolk, Virgi- nla, Vereenigde Staten. In dit 'blad wordt uitvoerig verhaald van eea goedgeslaagde duikprestatie, en hetgeen deze voor onze plaats Interessant maakt ls het feit), dat dezes verricht ls door «en oud-stadgenoot Het ls de heer Klaas Everta, geboren té Wielingen* als duiker bij de marine te Helder welbekend, die thans Ameri- kaanadh staatsburger is. Hij wandelde van Portsmouth naar Norfolk (Virginia) een afstand van imeer dan een tmijl (ruim 1600 meter), over de» bodem der Elizabeth- rivier. De hiervoor benoodlgde tijd was naar de oorrespondent in het Amorlkaan- sche blad schrijft, precies 50 minuten; mot afdalen en1 uitkomen ging 10 minuten leen, zoodat de manoeuvre preolos een uur in beslag nam. Dit geschiedde op Za- erdag 18 September en do heer Evorts, die een 'geringe vermoeidheid toonde toon de ijzerén helm van zijn hoofd werd af genomen, vond het zeer grappig toen hij een geweldige menigte van menschen rondom do plaats zijner workzaamhodon zag. Deze haddon daar een goruimen tijd staan wachten om hem 'boven te zien ko men. De heer Evorts was, naar het ver raai Jn het dagblad, zeer bezweet; zijn tleeren waren nat, doch dit was mede van binnengedrongen water, daar in de helm een klein lek was gekomen. „Hoe voel je je nou, Klaas?" vroeg mrs. Evorts, die hem in een bootje begeleid had, toen hij opsteeg uit het water. „Schit terend," was het antwoord, „ik zou den fcooht nog wel eens kunnen maken.'? De oorrespondent geeft een levendige beschrijving van hetgeen thans geschied de. .Iemand klouterde aan boord van de Adriana het duikerschip en over handigde den heer Evorts een kruikje, met een aardig lint versierd. Wat er in zat, kon de oorrespondent niet aan de weet komen. Daarna begon de menigte het duikerschip te bestormen; allen wil den ze den duiker zien. Hierbij geraakte een matroos te water. „But he didn 't seem to inlnd and quiokly clambered out.'1 (Maar hij gaf er niet om en klom er han dig weer uit). (Toen de heer Everta over boord ging, droeg hij het gebruikelijke duikerpak, maar in plaats van de gewone lederen schoenen met looden zolen, droeg hy een paar ijzeren sandalen, die elk omstreeks 15 pond wogen. Een kleine reddingboei van kurk met een zijden Amerlkaansch vlaggetje ln top, werd tegelijk gestreken. Een hieraan bevestigde lijn was aan den duiker bevestigd en toonde de toeschou wers het verloop dezer manoeuvre. Toen hij omstreeks 100 yards (een kleine 100 meter) geloopen had, was het vlaggetje drijfnat geworden en zonk, zoodat alleen de kurk nog aanwees het verloop dezer zeldzame wandeling. De heer Everts had bovendien in zijn hand een touw, dat met zware gewichten aan dit lichaamsdeel bevestigd was, en waarvan het andere einde aan de volg boot, de Adriana, was vastgemaakt. Geen enkele maal evenwel, zoo zegt de oorres pondent, raakte het touw gespannen. Een andere lijn was rondom zijn lichaam vast gemaakt, dit was het rlchtingstouw, en het werd vastgehouden door mr. Oberly, die met het toezicht belast was. Minutieus vertelt de Journalist hoe zorgvuldig voor de veiligheid gewaakt was. Door den zwaren stroom werd de volgboot uit den koers geslagen, tengevolge waarvan de heer «Everts ongeveer «en achtste mijl (20Q meter) langer moest loopen.dan bij een regelrecht oversteken van den rivier bodem noodig 'ware geweest. Dit was het gevolg van hel» feit, dat de Roberta, een der andere volgbooten, haar mach nes zoo langzaam moest doen werken, dat zij on voldoende kracht had het andere vaartuig in een rechte lijn te houden. Een half dozijn sleepbooten en kleiner vaartuigjes begeleidden de twee langzaam-voortbewe- gende motorbooten. Vier jongens in een roeiboot volgden he# oonvooL Eenmaal weder in zijn hut terug, voelde de heer Everts, naar hij zeide, geen t Juttertje NO.247 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) door O. F. IL We noemden reeds de N.-H. Bond, als zijnde het lichaam, dat den stoot gegeven heeft dat thans het dil et tant-muzi ek leven in onze provincie op zoo'n hoog peil staat. We kunnen niet nalaten dezen Bond nog even ter sprake te brengen. Hij was langen tdjd groot en machtig en had1 het rijk alleen. De door hem uitgeschreven concoursen waren aan strenge regels onderworpen; gemakke lijk ging het niet een len prijs te behalen. De laatste jaren lijdt de Bond eohter een kwijnend bestaan, want ook hier drong de splijtzwam binnen, deed het separatisme zich gelden. Was de Noord-Hollandiache meer dan 26 jaar h«t aangewezen lichaam voor onze provinciale korpsen; thans hebben wij niet minder dan 6 bonden, t. w. de West-Frlesche (opgericht 1911), de Roomsch-Katholieke, de Christelijke en de Amsterdamsche Bond! Deze afscheiding trof den ouden Bondi het meest; daar velen overgingen naar genoemde Bonden. Bovendien werden verscheidene korpsen lid van de Ned. Federatie en van den Bond van Arbeldersmuzlekvereeni- gingen. ■Een ander verschijnsel van den voortdu- renden achteruitgang van den Bond is het steeds grooter aantal Nationale Concoursen, wat uitgeschreven wordt. Dat zijn wedstrij den, die door een korps op eigen risico worden uitgeschreven en de animo daarvoor wordt elk jaar grooter, wat zijn oorzaak vindt in het groot aantal, meest kostbare, prijzen, dat disponibel wordt gesteld en de minder zware eischen, die gesteld worden (tenminste op vele dezer). Ook is wel de oorzaak, dat de Bondsconcoursen waar nooit zooveel te halen valt althans die van den N.-H, minder ln trek zijn. Niettemin laat de oude Bond het hoofd niet hangen; het Festival, van dezen zomer ln Amsterdam gehouden, had bijzonder groote deelname en trok reuzeribelangstel- ling. En de plannen) zijn al in bewerking om het 40-jarig bestaan, in 1927, zoo luisterrijk mogelijk te vieren. De medewerking van de aangesloten vereenigingen, zoomede van oud-leden, is hiervoor reeds ingeroepen. Dat aan dien oproep gehoor zal worden gegeven, helpen wij wanschen. Men ls hem veel ver plicht. „We spraken hieiboven over het toene mende aantal Nationale Concoursen. Dit is werkelijk venbazingwekkkend en om- dit met bewijzen te staven, laten wij hier volgen het aan-tsi, dat dit jaar alleen in onze pro vincie is gehouden: Amsterdam (4 dagen); Krommenie (3 dagen); Zaandam (8 dlagenJ); Laren (8 dagen); Spaarndam (3 dagen); Slo tend Ijk (2 (togen); Weesp (2 dagen); Scha- gen (2 dagen); Muiderberg (1 dag) en Baarn (1 dag). Dat zijn dus 10 concoursen; vooral de 8 eerstgenoemdlen hebben zeer groote belangstelling genoten. Behalve deze, wer den hier nog gehouden: het concours van den West-Frie9chen Bond te Wieningen (2 dagen); van de Federatie, afd. N.-'H, te Bus- sum (2 dagen); van den Ohr. Bond te Koog- Zaandijk (1 dlag) en van den R.-K. Bonid. Dat is dus tezamen 15 concoursen, alleen ln onze provincie! Terecht hebben wij dan ook gesprokén van een enormen vooruitgang, zoowel quan- titatief als qualltatief. Want inzonderheid in de hoogere afdeeiingen durft men wat aan; men komt met werkfp op het repertoire, welke nog niet zoo heel lang geleden het uit sluitend) domein van de beroepsmusici wa ren. En de meesten genieten een uitste kende vertolking en1 gunstige recentles van de resp. jury's. Om een voorbeeld te noemen: Op het Nat. Concours te Krom menie (1, 8 en 16 Aug) was het verplichte nummer voor de hoogste afdeellng Har monie de „Ruy Blas"-ouverture van Men- delssohn, een- respectabel werk. 6 Korpsen hadden voor deze aföeeiing Ingeschreven en door alle werd een le prijs behaald. „De Eendracht", Veisen* dir. Kerkhof (het korps van de papierfabriek), bovendien met lof der jury. Dit korps voerde als vriji nummer uit de ouverture „Guillaume Teil" van Ros- sini „Zaanland's Kapel", Koog a. d. Zaan, ook een der prijswinnaars, kwam voor den dag met .D'1® Préludes" (Svmphonische Dichtung no. 3) van Franz Liszt» Op het concours te Zaandam (27 Juni, 4 en 11 Juli) werden als vrij no. o. m. vertolkt de „Scènes Pittoresques" van Massenet en diens „Le Roman d'Arlequin, Pantomime"; ouverture „Egmont" van Beethoven; „Ballot d'Lsotine',' Messager; „le Suite l'Arlésiemne", Bizet, enz., enlz. ■Ongetwijfeld laat de vertolking van deze composities w.o. meesterwerken in onderdeelen wel eens wat 'te wenschen overmaar over het algemeen spreekt de jury haar groote lof uit over de prestaties van onze -tegenwoordige dilettant-korpsen. Om dit duidelijker te maken, om onze lezers eens te laten hooren hoe wannen van het vak oordeelen over het peil van onze Harmonie- en Fanfarekorpsen, laten wij hier volgen wat die heer M. C. van de Roo- vaart schrijft naar aanleiding van het groote concours van de Amsterdamsche Brandweer, waaraan ook door ons „Stedelijk Muziek korps" en „Winnubst" is deelgenomen. Wij citeeren uit het September-no. van „Musica"» „Er is buitengewoon goed gewerkt Want wanneer de jury bij een deelneming van 84 vereeniigingen aan den Concertwedstrijd niet minder dan 26 prijzen toekende, geschiedde dit niet omdat de jury zoo gemakkelijk was in- hare beoordeeling. Er werden hooge eischen gesteld, maar de vereenigingen had den zich in het algemeen buitengewoon goed voorbereid eni bovendien was in de keuze der stukken vaak het beginsel te herkennen, het hoogste te bieden, waartoe dilettanten ln staat zijn. Zonder te kort te doen aan ver- vereenügingen die met nummers als „Liège ImmorteU^, „Néron au Clrque", de Paillas- semuziek en dergelijke uitkwamen, willen wij in 't bijzonder wijlzen op de prestatie van een korps, dat de ouverture „Le Rei di'Ys", van Lak> speelde. Laat ons ronduit verkla ren, dat een goed1 orkest van beroepsmusici en een geroutüneerden directeur handen vol werk hebben, om dat werk goed1 uit te voe ren en de voortreffelijkheid, waarmede di recteur en leden van .„Apollo" te Zaandijka) zich van hun taak kweten, wijst er op, met de andere superieure prestaties der deelne mende korpsen, dat wij een nieuw tijdperk zijni ingetreden. Technisch wordt er thans vaak uitnemend gespeeld en onze dilettanten staan ais instrumentalisten op hoog peil". De Critische Verslagen zijn hiervoor een goede leiddraad en zeer nuttig. s) Directeur van dit korps is de heer H. Schaar. Dit no. werd ln den Eerewedfctrijd uitgevoerd, waarmede den len prijs werd behaald (87 pt.). door Voor de visschershut zit een reeds be jaarde vrouw. Het is een goddelijke lente avond; een zacht windje beweegt de golfjes en werpt ze plassend op het Strand van het heerlijk gelegen Menton». De oude let niet op dit alles, haar oog is slechts op een punt gevestigd. Zie, daar nadert reeds de haar welbekende boot, ginds bij den! vuurtoren. Met een veerkrachtigen sprong vliegt een jonge man uit het vaartuig en roept reeds van ver: Dag moeder, dag moeder! De oude staat met een van vreugde stra lend gericht op en strompelt op haar kruk ken een eind voort om den jongen man des te eer te omhelzen. Men zou denken, dat de man van een verre reis kwam, maar neen, iederen dag als liet weer gunstig is, komt hij na de viach- vangst terug. lederen avond wordt hem echteer dezelfde hartelijke ontvangst bereid; en de oude is overgelukkig ais zij haar kleinood, haar zoon, ln de armen mag drukken. Wie Mentone kent, weet, dat het schoon ste dichterlijke gedeelte van het stadje in het Oosten aan de booht gelegen is, en weet ook,dat in' die wijk slechts visschers en arbeiders wonen). In het Westelijk deel daar entegen, waar men vele groote hótels vindt, wemeit het van vreemdelingen). Hier toont de stad reeds een Fransch karakter, terwijl in het Oostelijke deel hét volk het Italiaan se li e karakter handhaaft. Van dit laatste type zijin de oude vrouw en' de jonge man. De vrouw, die reeds zestig lentes gepasseerd is, draagt nog de sporen van een Italiaansche schoonheid. G-iannina, in haar jeugd genoemd „belia .Giannina", stamt uit het nabijgelegen bergstadje Rocca- bruna, dat schilderachtig gelegen tusschen de rotsen, beroemd is om zijn klassiek type van inwoners. Giannina is een echte dochter van Rooca-Bruna, haar oogen stralen nog even zoo helder als weleer, vooral' wanneer ze haar zoon aanziet. Haar trekken konden nog die trotsche houding aannemen, ais toen ze een meisje wa9 en in haar oog was er geen 'beter zoon dan Carfo; en toch was hij maar een) onbekend arm; visscher. Veertig jaar geleden was Glannirta de ge vierde schoonheid' van Rocca-bruna en hoe wel ze arm en eenvoudig was, toch had ze menigmaal een goed huwelijk kunnen doen, doch hur hart koos een armen visscher, Slechts weinige jaren mocht zij het huwe lijksgeluk genieten. Op een goeden dag toch ging haar man zooals gewoonlijk naar zee, doch de zee, dat vreeselijke water, had1 heira verslonden, evenals zijn vader en groot vader. Giannina had juist haar eenigen zoon aan de borst, toen men met de lijkbaar voor haar bus kwam. De schrik verlamde de jonge vrouw, en Slechts een gedeelte van haar kracht keerde weer. Giannina Matio hand haafde echter haar oud-Rameinsche afkomst, waarop ze trotsch was, en zette zich met kracht tegen haar ongeluk in, want ze had) haar Carlo, het evenbeeld van haar man. Voor hem moest ze 'leven en arbeiden, en dat deed ze ook. Met haar stijve* door haar wilskracht gedwongen vingers, maakte zij de vüschmetten*. Van die verdienste leefden moeder en zoom Toen haar een zoon geboren werd, had haar man. gezegd': „Mijn zoon moet geen visscher worden, maar een man van ontwikkeling". Maar de zoon van de arme weduwe, die nauwelijks voor twee genoeg verdiende, moest wel evenals zijn vader vis scher worden. Vroeg in zijn jeugdi moest bij reeds be-' ginnen* want moeders zwakke handen 'kon den niet opleveren wat een' flinke knaap behoefde en spoedig toen de verlamde hanr den met de jaren stijver werden, verdiende hij alleen het onderhoud. Zoo ging een lan ge tijd) voorbij; dè jongeling werd man, en de man' beminde.... een meisje, schoon, maar arm zooals zijn moeder was. Hij. be- mirrae en werd bemind en toch moest hij haar ontberen.. Hoe had de eenvoudige vis scher een moeder en bovendien vrouw en kinderen kunnen onderhouden? Toen Rosetta met een der jongelingen van Mentone in het huwelijk trad'd' en de klok der kerk begon te luiden, als toeken dat de plechtigheid voltrokken was, Sloot de oude haar Oarlo in de armen en drukte een kus op zijn voorhoofd, terwijl heete tranen op zijn bruline lokken vielen. Die trainen gaven den jongen man weer nieuwe kracht en ter wijl ook hem een traan ontrolde, zei hij': Nu heb ik sleohts God nog.en u. Zoo was het sinds dien- tijd gebleven* de moeder leefde niettegenstaande armoede en ziekte, gelukkig; en wanneer de jonge Carto diaebt aan het huwelijksgeluk, dat hij. zou kunnen hebben), dan werd hij dikwijls somber gestemd, doch wist 'het voor zijn moeder te verbergen. lederen avond keerde tojji even opgeruimd weer; zei z'n moeder even har telijk goedendag, als 's morgens als hij zee in ging. Welk een schat van liefde verbergt dik wijls zoo'n eenvoudig gemoed! Dat wist de oude wel en daarom bad rij' God iederen dag, dat zij eenmaal haar zoon nog eens mocht kunnen vergelden, wat bij aan haar deed en voor haar opgeofferd had. Al het geluk der aarde smeekte zij af voor hem, en toch' kon zij hem niets geven* dan een hart vol moe derliefde. En dat laatste deed ze, noodt klaag de ze over de steeds toenemende ziekte, nooit over de eenzame dagen die ze sleet.neen als haar Carlo, haar eenige, weer thuis was, dan werd haar de donkere avond helder, dan was zij de gelukkigste aller moeders en bleef haar slechts één wensch over: „Hoe hem alles te vergelden." Zjj had niet vergeefs gebeden. Op een goeden dag klopte een zeldzaam bezoek, de postbode aan haar deur. Hij bracht geld. Een oude neef te Rocca-bruna was gestor ven en had zijn nalatenschap, welke bestond ilit honderd francs, vermaakt aan zijn niichtl 'Zooveel geld had' de goede vrouw in lan gen tijd niet gezien. Dat 'had de goede God voor haar Garlo gezonden. Zij zon en bezon zich nog eens, wat ze voor hem zou koopen; waarmee zou ze hem nu gelukkig maken? Eén wensch had hij slechts en die kon zjj niet bekostigen een nieuwe boot. Het vaartuig, dat hij nu bezat* was reeds een oud erfstuk, was dikwijls nauwelijks meer voor zee geschikt. Terwijl de oude vrouw nog zat te denken, kwam een buurvrouw, die den postbode bin nen had zien gaan, uit nieuwsgierigheid even aanwippen* De oude, overstelpt door blijdschap, ver telde de vrouw alles. Dan weet ik wel' raad, zei de binnenr gekomene. In Nizza wordt een groote loterij behouden, het lot kost 100 francs en de hoofdprijs is honderdduizend francs. Mijn mangaat morgen naar de stad en kan flan terwijl een lot voor je meebrengen. Honderd' francs, die groote som voor een lot? zei de weduwe. En wanneer ik ver- Mes heb ik niets meer voor mijn jongen! Maar je kunt het ook Winnen» Als je eens den hoogsten prijs trok, of twee, mis schien drieduizend francs; dat zou voldoende zijn voor een nieuwe boot. 'De oude draalt niet langer, het is immers voor het geluk van haar zoon, en geeft de buurvrouw de 106 francs. Hoe zou ziji dit geheim nu verborgen hou den? Dat zlji er Oario niets van zeggen kon, deed haar erg leed. Nog nooit had ze iets voor hem verzwegen; en als eeni centenaars- last drukte dit geheim op haar gemoed. Wat scheelt u toch moeder, vroeg de jonige man, toeni hiji thuiskwam, is er iets voorgevallen? U is niet zoo gestemd als anders. Wel neen, jongen, er is niets gebeurd, antwoordde de oude verlegen» Ik was alleen voor jouw terugkomst bevreesd, het begon reeds donker te worden. Bij het uiten van dien leugen kreeg de weduwe een hooge kleur. 'Zoo verliepen ook de volgende dagen, een week later echter bracht de buurman de trekkingsljjat. De hand, waarin de weduwe de lijst hield1, beefde, wat zou hij haar bren gen, geluk of ongeluk? Maar ze kon niet lezen, haar oogen dwaalden1 over de cijfers, waarom had ze ook geen lezen geleerd? Maar de liefde is vindingrijk, zij neemt het lot in de hand en vergelijkt het nummer één voor één met die der lijsten. Haar hand be gint zichtbaar te beven* zij nadert de laatste rij. Wat is dat? Ziet zij duidelijk? Bedriegt zij zich nliet? Ja werkelijk, daar staat een getal, dat hetzelfde de als van het lot, en daarnaast weer een getal. Het duizelt haar voor de oogen* ze neemt de lijst en gaat er mee naar haar buurvrouw, wier zoon lezen kan. Werkelijk ze heeft gewonnen en wel vijfduizend francs. Genoeg du9 voor een boot en wel voor een mooie. Overgelukkig gestemd' vond Carlo dien avond zijn moeder. De nieuwe boot is er, ze is blauw geschil derd, de lievelingskleur van moeder en zoon, de kleur der getrouwheid; Met eigen hand heeft de zoon een naam op den boeg geschilderd. De weduwe kon niet lezen, maar Oarlo had gezegd': „Geen Rosette zal haar naam zijn, maar Giannina Bella Glannfipa". Het was in Maart, de zee was onstuimig en joeg de golven huizen hoog, Oarlo, anders zeer voorzichtig, is heden wat verder zee ingegaan. Zijn werkzaam karakter dreef hem ver vm de andere visschers, hij wilde alleen zijn, alleen met zijn boot; maar toen hij' zoo ver was, kwam er plotseling een donkere lucht opzetten* De zee werd wilder en scheen met het ranke vaartuig te spelen* Nu werd het hoog in de lucht gezweept, om even daarna weer in de diepte temiggeslingerd te worden. De weduwe zat lm gedachte voor de but, hoelang ze daar gezeten had, wist ze niet. Zij had God om het behoud' van haar zoon gebeden1 enl Het nu droomend 'het oog over de woeste watermassa gaan. Een bliksemstraal, gevolgd door een don derende slag, deed haar opschrikkea Het begon hard te regenen, terwijl de golVen klotsend en woest over elkaar rolden. De vlssc'hersbooteni ziet zij' met geweld tegen de golven kampen, d'ooh de „Belia Giannina" is er niet bij* Zij is dieper zee ingegaan, zei een vis scher op de angstige vraag van de oude. Om haar echter eemigszins gerust te stellen, vervolgde de man: Wees maar niet ongerust, moeder Giannina, je Oarlo is de eenige niet, die ver derop is gegaan, er zijn er nog meer. Het ongelukkige moederhart heeft echter rust noch duur. Zij' wil1 naar den vuurtoren gaan, daar heeft men een beter gericht op de zee. De oude vrouw Sleepte zich' op haaT krukken voort. Haar kleeren zijn doornat van den regen, doch ze voelt het niet, één gedachte bezielt haar slechts, haar zoon, haar Carlo te zien» Een bonte menigte was bij den vuurtoren saamgeloopen, en iieder zag met angstige Wikken naar zee. Bij den havendam is de branding het hevigst. Twee booten zijn reeds het gevaarlijkste punt voorbij, daar nadert nog een derde, het is de „Belia Giannina". Bijna machteloos hanteert een erikel man het roer. Plotseling is de boot weer verdwenen* met verwoede kracht slaan de zeeën over het vaartuig, maar zie, daar komt hij' weer voor den dag. Met drie wreede meedoogenlooze vijan den, regen, storm en golven, heeft de man aan het roer te kampen. Hoewel steeds teruggeslagen, komt toch de „Belia Giannina" dichterbij. Nu nog de bocht gemaakt en alles is gered, gered als er geen' windvlaag op komt zetten.. Maar de wind is onverbiddelijk, met donderend' ge wield1 slaat zij tegen het vaartuig aan, nog een® wordt haar naam „Giannina" zichtbaar, om daarna met ziijni meester in' de golven te verdwijnen. Een doordringende 'kreet klinkt boven het geraas van den storm uit, daarna is alles stil. Qiannina wankelt het strand af. Men roept haar toe, men wil haar tegenhouden, doch ze is reeds te diep de zee ingeloopen, roe pende: „Vengo, figl'io mio, vengol" „Ik kom, Ik kom, mijn jongen!" Het weer is kalm, de "Storm voorbij. De zee heeft haar offer geëlscht, zijl is voor een oogenblik tevree. Om de dooden, moeder en' zoon, door de golven op het strand gespoeld, staat een dichte schaar zwijgende toeschouwers, op dq, door de zon gebrande gezichten, van de visschers leest men diroefhéid en' smart, ter wijl over sommige er van een traan rolt. De vrouwen fluisteren en snikken. De laatste stralen der ondergaande zon werpen als het ware een afscheidsgroet op de twee lichamen1, die naast' elkaar liggen; op éi* van moeder en eoon.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1926 | | pagina 15