De Praktijk van Delder I OUD ROEST UIT DE WIJDE WERELD Populair Bijvoegsel van de HELDERSCHE COURANT, wmmwji van ZATERDAG 30 OCT. '1926. NO. 249 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) NIEUWE VRUOIIT! De doornen. ZIJN TWEEDE VROUW.' Heb je haar wezenlijk lief gehad, Willérp? Kom, zei hij, terwijl hij haar hand zacht drukte, en ze trad nader. Hij brak een van de donkerroode rozeknoppen, die rondom het graf in bloei stonden, van den stengel en stak hem in Lili's haar. „Haar groet voor jou!" Tetwijl ze die woorden opving, huiver de ze en boog haar lief kopje als werd het door een ondragelijken last neergedrukt. Weken "waren voorbijgegaan: het gelaat der jonge vrouw was met een schaduw overtogen. Wel droeg haar echtgenoot haar als op de ham n wel trachtte hij haar wenschei\ te voorkomen, maar het was duidelijk, dat een donkere wolk zich tusschen hen geplaatst had. Het portret op de studeerkamer en het graf in het park waren de spooksels, die haar alle genot en levensvreugde vergalden. Wat was haar overgebleven van de idealen ha- rer moisjesdroomen? Wat scheelt er toch aan, Lili? zoo vroeg hij eens, toen zij zijn liefkoozingen met een treurig lachje wilde ontwijken. „Ik verlang naar moeder," had ze op een droefgeestigen toon geantwoord. Den vol genden dag maakte de moeder een deel van hun huiselijken kring uit. Deze was een verstandige vrouw; ze wist haar kind de reden van haar droef geestigheid te ontlokken. „Mama, ik ben zijn tweede vrouw. Ik geloofde, dat wat dood was, dood bleef; maar zie, wat dood was, is levend, meer geliefd zelfs dan de lèVende. Ik wenschte, dat ik op haar plaats hing en hij dan naar mijn. portret kwam kijken; ik wenschte dat ik in haar graf lag en hij daar rozen ging pljukken!" De moeder trachtte haar tot kalmte te brengen; ze hield haar voor, dat ze in het bezit was van een man, die haar zielslief had, dat ze zoo gelukkig kon leven, als ze maar wenschen mocht. De wolken, die zij zich aan haar huwelijksleven voorspiegel de, zouden weldra verdwyningen als sneeuw voor de zon. Dood zijn,.welk een dwaas verlangenl Het geluk was voor haar weggelegd. Dood zijn! en dien zon digen wensch nog wel te uiten, te midden van een zoo prachtige, omgeving. Zij gaf Lili den raad, heur man de bezwaren, die haar kwelden, mede te deden Toen haar moeder weer vertrokken was, verdubbelde de jonge man zijn oplettend heden en gaf haar nog meer bewijzen zij ner liefde. Toen verbrak ze ook te zijnen opzichte haar langdyrig volgehouden stilzwijgen en deelde hem haar kwellingen mede. „Willem," zoo sprak zij, „toen we trouw den, dacht ik, dat ons geheele leven één zou worden. Maar jij hebt een verleden, dat jou alleen behoort." Deel t' met mij;' vrouwtje" en hij be gon haar te vertellen van zijn kindsheid, van zijn jongelingsjaren, van zijn eerste vrouw. Zij hoorde hem uan, maar ieder woord, dat ze zou wenschen te spreken, elke vraag, die ze tot hem wilde richten, bestierf op haar lippen. De zalige herin neringen, die zij niet prijs kon geven, schenen haar een heiligschennis toe der haar gezworen huwelijkstrouw. Van nu af waren de dagelijksche ge sprekken bijna uitsluitend aan de doode gewijd. Met een ijver, die haar. uur aan uur nieuwe stof tot kwelling aanbood, hield Lili,niet op steedis naar niehwe bij zonderheden'uit zijn leven te vragen en naar zijn innigste gevoelens te vorsohen. Deel mij alles mede^' zoo vleide zij, „hield je meer van haar dan van mij?" „Neen, Lili, ik zou niemand méér kun nen beminnen dan ik jou doe." „Min der?"' „Ook niet minder". „Dus pre cies evenveel?" „Oók dat niet. Niet meer, niet minder en ook niet evenveel. Men bemint nooit twee menschen op de zelfde wijze." Een ander maal vroeg ze: „Als het in je macht stond, zou je dan den vroegeren tijd terugwensdhen?" „Neen kind, thans ben je mijn vrouw." „Maar dan zou je mij toch nooit gekend en haar niet verloren hebben!" „Slechts dwazen wenschen het verleden terug." „Maar je kunt haar niet vergeten, zoo luidde haar droeve antwoord. „Kind-lief," zei hij peinzend, in dat op zicht gaat t' me als den'landverhuizer, die in den vreemde rijk en aanzienlijk gewor den, toch nog zoo gaarne terugdenkt aan de welige landdouwen, die hem van jongst- af omringden, of zich verbeeldt uit te rus ten ondier het schaduwrijke lommer van den eik, dien hij zag opgroeien; of wel alS den reiziger, die in een heerlijk lustoord aangekomen,' toch nog eens gaarne terug denkt aan de prachtige streken, welke hij moest doortrekken om ter plaatse zij ner bestemming aan te komen. Telkens als door bezigheden, aan den veld- of akkerbouw gepaard of wel door het opzicht over zijn uitgestrekte bezit tingen, haar man zich ver van huis bevond stond de'jonge vroirw urenlang voor de schilderij in de studeerkamer, eiken gelaatstrek nauwkeurig beschouwende, terwijl zij door ieder schoonheidskenmerk pijnlijk werd getroffen. Zij vergeleek Mar eigen gelaat, haar eigen voorkomen, met dat van 'de schilderij. (Wordt vervolgd). HAARHANDELAARS IN EEN WENDEN'-DDRP VAN DE NIEDERLAUSITZ. Overigens wordt het haar slechts tot het zestiende of zeventiende jaar afgegeven. Bij het huwelijk, d.1. van het twintigste jaar af,.moet het meisje haren haartooi hebben herkregen. Terwijl bij zulke gelegenheden de an dere meisjes met kostbare hoofddoeken verschijnen, is dit bij de bruid niet het geval. Zij alleen verschijnt met ongedekt hoofd, het haar met bloemen gesierd. Wim: Mijn vader kan alle vogels na doen, spreeuwen, vinken en kraaien. Je kan haast niet hooren of 't 'n echte is. Frits: poeh... as mijn vader's morgens kraalt as de haan, dan gaat de zon van zelf op! AMERIKAANSCH. Vele jaren geleden werd het fortuin van een man gered door toepassing van een weldoordachte en goed uitgevonden fop perij. Het plan werd uitgedacht door een ze keren Taxon, die een vriend had, welke zich begaf naar het Zilvermeer, een myoie waterplas, een paar mijlen ten zuiden van Buffaio, toen nog een woeste en schilder achtige landstreek. Hij bouwde er een prachtig hotel, ho pende dat het spoedig de verzamelplaats zou worden van allerlei vreemdelingen. Hij besteedde een fortuin aan het bou wen en meubileeren. Maar daar de menschen niet in groo- ten getale toestroomden, ging de man zijn ondergang tegemoet. Taxon ging voor zijn pleizier een paar dagen op de plaats doorbrengen, en den stand van zaken ziende, kwam hfl op een denkbeeld, dat zijn vriend toejuichte. In de stad Buffaio woonde een jonge Duitsche zinkwerker, die zeer bekwaam was in zijn vak. Tot dezen wenddé Taxon zich en liet hem in 't geheim een paling maken van zink van reusachtige afmetingen, die door middel van ijzerendraden, rond draaiende bewegingen maakte en zijn bek open en dicht deed. Deze machinerie werd in alle stilte naar het Zilvermeer gebracht en zoo vastge maakt in het water (dat zeer diep was) dat door draden, die men in den kelder van het hotel in werking kon brengen, de pa ling naar de oppervlakte van het water dreef en zijn bek opende en dicht deed, om vervolgens naar beneden te duiken. Toen de paling in werking gesteld was, begaf Taxon zich weer paar Buffaio en liet daar met groote letters in de voor naamste couranten zetten, dat hij in het Zilvermeer een reuzenpaling ontdekt had. De menschen stroomen eerst bij hondter- den toen bij duizenden toe. Het hotel was voordurend tot het nokje toe gevuld' met gasten, zoodat velen dikwijls geweigerd moesten worden en aan den oever van het meer kampeerden om het wonderlijke dier te zien, dat bij ongelijke tijden naar bo ven kwam. De paling uit het Zilvermeer werd' wijd en zijd beroemd. Op zekeren dag evenwel braken de dra den af, en de paling kwam bovendrijven, zoodat de fopperij ontdekt werd. Maar de vriend van Taxon was in dien tusschen- tijd rijk geworden en bovendien bleef men het Zilvermeer toch bezoeken. DE GEESTVERSCHIJNING. Naar de natuur In een koffiehuis aan het strand te Londen zaten twee beroemde mannen; de schilder Hogarth en de tooneel-speler Garrick. „Dus mijnheer Hogarth, nooit zal het nageslacht de trekken kennen van den beroemden Fielding. Onze kleinzonen zullen nooit weten, hoeveel genie er troonde op het voorhoofd van den ver maarden schrijver, hoeveel zachtheid' er lag in zijn oogen, hoeveel geestigheid oan zijn lippen?" „Zeker, mijnheer Garrick; dat de" heer Fielding nimmer geposeerd heeft; is on gelukkig. Hoe wil men dat herstellen. De schrijver van Tom Jones is dood. Wij hebben hem de vorige week begraven. Wat hij was als persoon, zal weldra ver geten zijn: wat hij als schrijver was, zal men nooit vergeten." „Maar U die zijn intieme vriend wnnrt, U, die een beroemd schilder zijt, u kunt toóh wel uit het geheugen de bekende trekken op het doek brengen." „Neen dat zou ik niet kunnen I Ik ben slechts eeri teekenaar zonder verbeel ding! Ik kan slechts nabootsen wat ik zie en dan nog slochts zeer onvolledig, want er bestaan in de natuur lijnen en effeoten, die onmogelijk na te booten zijn. Ik kan geen twee potloodstrepen maken zonder model, geen vrouw op haar belde voeten doen staan, als ik haar niet voor me zie; geen eerzaam burger in zijn arm stoel teekonen, indien ik niet lang en op lettend elke lijn besohouwd, de perspro-* tief vun den fauteuil behoorlijk bestu deerd heb." „Nog een glas wijn. mijnheer Hogarth? Wat ge mij daar zegt, vind ik wel wat vreemd!" „Toch niet! u, zelf, mijnheer Garrick, zou u op het tooneel, den dronken ^alstaff wei juist kunnen voorstellen, indien u niet in de herbergen van Chelsea gingt be- studeeren, hoe de beenen van oen dron ken man schudden? Zou u wel waardiglijk de personen van koningen en helden kunnen spelen indien u niet waart de vriend van vorsten, wier bewegingen, wier doen (yi laten u kunt bestudeeron?.U bent de groote Gar rick, omdat de melodische uitdrukkingen der droefheid, de hartstochtelijke gebaren der vreugde U bekend zijn. Geloof mij, zonder de directe en voortdurende studie der modellen, zijn de kunsteiiaars ou- maohtige stumpers!" „Nochtans, mijnheer Hogart, -de eens verworven impressie duurt voort in de ziel van een kunstenaar. Wanneer ik, gelijk u zegt, het model heb bestudeerd, dan kan ik dat later ont- t beren- Wanneer ik Richard III bij voor beeld moet voorstellen, ls het volstrekt niet noodig, dat ik een model achter de v coulissen zie staan. Wel neen! Ik heb gestudeerd, lk heb nagedacht. Ik wind mij op. lk kruip, zooals de acteurs zeg gen, in het vel van den voor te stellen per soon, Ik vóel de gedachte-die ik decla meer. Als Romea aanbid ik mijn Julia, als Hamlet ben ik beurtelings de wrekende gerechtigheid en de teedere zoon. Naast de studie van het model, staat toch ook het vuur der verbeelding en de warmte van het hart. De werking van de geest kan door een soort van hallucinatie de scheppende kracht van den kunstenaar wakker ma ken. Men ziet dan, wat men wil zien. Men gevoelt wat men wil gevoelen.Wilt gij op dat punt eens een proef nemen?" -„Graag, ik wil mij gaarne laten onder richten!" „Ga dan naar Fieldings woning. Alles is daar nog op zijn plaats. U hebt den sleutel der kamer. Wanneer u in het eenvoudige verblijf zult zitten, waar de groote man ons altijd ontving, wanneen u de papieren op de Haf el zult hebben be schouwd, den armstoel in den hoek, de gravuren aan den muur, in dat milieu, waar niets is veranderd, dan zullen uwe herinneringen en uw ontroering de ge stalte weder scheppen en Fielding zelf zal voor uw geest verschijnen. Breng doek en uw verven op zijn ka mer. Wanneer gij daar neerzit, roep dan Fielding met luider stem en U zult hem als schilder, wanneer Uw hart als vriend genoegzaam onder den indruk zullen zijn der ontroering!.Neem dan uw penseel. Schilder wat gij ziet,'of wat gij ver- beeldt te zien!.- Mijnheer Hogarth, de schim van Sa- muel is voor Saul verschenen en de groote Shakespaere geloofde aan geestverschij ningen." „En als ik de proef waag en niets zie?" „Wat heb u dan gewaagd? U zult dan tenminste beproefd hébben om een dank baren dienst te bewijzen aan een overle den vriend! U bent toch niet bang, mijn heer Hogart? U bent toch geen kind, dat 's avonds in het donker geen suiker uit de keuken durft halen!" „Mijnheer, ik heb moed voor tien, wan neer ik een glas of wat wijn gedronken heb als dezen!" „Toon ons dan dien moed!" „Het zij zoo! Ik ga alles halen wat ik jioodïg heb om te schilderen. Ik zal naar de kamer van Fielding gaan.ik zal U toonen, dat ik een hart heb.en u meer dan half een.dwaas zijt." Een uur later begaf zich Hogarth naar het huis van Fielding, gevolgd door een knecht, die- al zijn schildersbenoodigdhe- den droeg. De bediende zet alles neer en verdw'ijnt. Hogarth, alleen gebleven wordt bleek. „Die Garrick. Wat een dwaas! Ben ik niet gek, dat ik zijn raad' gevolgd heb. ^laar laat ik nu doorgaan, tot het einde toe. Fielding!" De deur der slaapkamer gaat open. Fielding treedt binnen. Hij is het. Hij loopt langzaam! Wat is hij bleek! Hoe treurig is zijn glimlach! „Ik dank u, Hogarth, dat gij gekomen zijt.'Het portret dat gij gaat maken, zal uw meesterwerk rijn! Geef er een copie van aan haar, die ik u niet behoef te noeimen en behoud het origineel zelf.Maar maak spoedig af, de-minuten zijn geteld." Dikke tranen vlpeien langs zijn wan gen. De schilder overwint zijn ontroering. Hij denkt: „Ik onderga de dubbele hallucinatie van het gezicht en het gehoor.Ik zie, wat niet zichtbaar is en hoor wat ik niet kan hooren. Maar wat doet dat er toel Laat ik werken!" En hij werkt. De kunstenaar beheerscht den mensch. De hand beeft niet; hij tee kent de trekken en mengt de kleuren. „O, wat poseeren de geesten goed, Hoe onbewegelijkj Alleen de mond glimlacht te zeer spotziek, de lippen beven te veel! Goed! *- Maar dat i# geen glimlach V f Juffertje Al eeniigen tijd geleden hadden ze de vl tten klaar gemaakt, om, zoodra de invasie zou zijn begónnen, zooveel mogelijk van die trekkers op 'te vangen. "Want zooals in de vogelwereld naai* vaste regieien een trek is vastgesteld:, zoo ook is in de onderzeesehe ordening e^n vaste regel opgenomen, die de visschem volgens he- paaloe wegen en op vastgestelde tijoen doet trekken. En al1 mag het eens een paar dagen 'uit deri haak loopent, dat een bepaalde soort -aanklopt aan de poorten van het Marsdiep, toch weet de wachter aan die poorten, dat e.k oogenblik die vaste jaariijksche bezoe kers kunnen komen aankiöDuen. 'Daarnaar neemt bh zijn maatregelen en ais eenmaal de klop is gehoord, dan werpt de wachter, met een gratievolle buiging, de deuren wijd open) en laat de bezoekers in drommen binnenstroomen. Zoo staan ook hu de poorten wijd: open en de intocht van de trekkers is begonnen. Het»zijn blijkbaar nog maar de voorloopers, want het is nog niet zóó, dat ze elkaar ver dringen. Ze zijd nog te tellen en als het geed Is, dan moet het zóó zijn, dat op een paar honderd niet wordt gekeken. N et lang meer zal het duren of langs de straten zullen de hooge jongensstemmen weer galmen „Sardien! sardien 1" Dat is voor velen1 de tijd om te likke baarden. Zoo'n gerookt sardientje, liefst een vijftigtal, bij je boterham, diat is* voor hen een buitengewoon gastronomisch genot. Te verwonderen Is het dan ook niet,, dat jé die fijnproevers handenwrijvend elkaar hoort toeroepen1: „Vanavond lekkere sar- d.entjes!" Deze „nieuwe vrucht", zooals de visschers ook dut periodiek terugkeerende vischje weer noemen, brengt een ongeveer gelijke sensatie te weeg als in het voorjaar de haring. E.genlijk schept de sardien nog een grooter belangensfeer in de visscherswereld dan de haring. In hoofdzaak zijn bij de haring de vletter- lieden betrokken, terwijl, vooral in de laat ste jaren, bij de sardienvisschérjj ook de botterlui hun deel daarvan komen opeischen. Met leede oogen hebben de vlefteriui het aangezien, dat de botters, oo huA vromer onbetwist terrein, de netten spanden. Daardoor kunnen de vangsten plotseung zóó hoog worden opgevoerd, dat met één slag de prijzen zóó kelderen, dat de vang sten niet mee r loonend kunnen word er, gemaakt. Vóór dat de botters jan deze visscherij r'eehiamen, was dat anders. De vangsten Kepen niet zóó sterk oo. Meer dan een vlet vol kon men althans niet naar boven bren- pem. doch die hoeveelheid was een peul schilletje vergeleken bij die van een bot ter voi. Het gevolg was, dat er, hoewel ook groote schommeling, toch eenigszins van stabiliteit in den prijs kon.worden gesproken. Boven den waren de handelaren niet zoo sne! vol gestopt, zoodat er gedurende tamelijk lan gen tijd vraag naar de sardien bleef. Deze visscherij vormde dan ook zoo on geveer de schakel tot de haringvisseheriji en cm het familiaar uit te drukken: het braeht Jan Splinter door den winter. Dat de 'botters ook thans aan deze' vis scherij deelnemen, vindt zijn oorzaak ook wel hierin, dat- ze met hun motorstuwkracht de visch, tegen stroom, tegemoet kunnen v ren, tofwijl dat' vroeger, met het zeilver- mogen, een onmogelijkheid was. - Het is in geenen deele den botterhui euvel te duiden, dat ze ook trachten uit den hoorn des overvloed» hun portie op te vangen. In den) regel, als de sardien, haar intocht houdt, is het stormachtig of ruw weer, zoo- dat er van een zeekiezen geen sprake kan zijn» Als dan op andere wijze eemigen buit kan worden bemachtigd, ligt het voor de hand, dat daarvan gebruik wordt gemaakt. Was onze inlandsche industrie er op in gericht, dat al deze groote hoeveelheden sardien in olie zouden1 kunnen worden ge conserveerd;, dan zou dat ook onze visscherij zeer ten goede kunnen komen. Nu is er een te spoedige ophooping van voorraad en het oogenblikkelijk gevolg laat zich denken. Nochtans zien toch velen naar deze „teelt" uit vol spanning en vol verwachting. Een aardig bedrag komt er e'k jaar op deze wlj»e hoven water. Reken'en we daarbij het genot, dat het v'schje aan de echt© liefhebbers verstrekt, dan kunnen we het „sardien! sardien!" dat. naar het geluidl, vroolijk door onze straten klinkt, beschouwen als een najaarsjubek die vaak het sonore en sombere geluld van den stormwind overtroeft! „Sardien! sardien!" Robkison. Zij (nadat haar man haar een kris heeft gegeven): Au! Je hebt me inet je baard stoppels gektoken Hij: Vrouwtjelief, geen rozen zonder doornen! Ze was jong, en schoon; hij jeugdig en rijk ze ontmoetten elkander, werden op elkander verliefd en verloofden zich; al les ging zijn gewonen gang. Haar ken nissen wensohten haar geluk, hoewel ze haar tegelijkertijd benijdden. Zoo gaat het in de wereld. Haar boezemvriendin zei tut haar: „LUI, je bruigom is een weduw naar. Ben je niet een beetje bang .voor het verleden?" „Het verleden is dood," guf het gelukkige bruidje ten antwoord. Er werden ter gelegenheid van het hu welijk prachtige feesten gegeven, gevolgd door een hartroerend afscheid van de fa milie en het ouderlijke huis, waar ze op moeders schoot gedarteld en waaruit ze nu den weg naar het altaar, betreden had. Op een verrukkelijke reis volgde een vroo- lijke thuiskomst en de wittebroodsweken lieten uan aardsche zaligheid niets te wen- schen over. Ze had altijd in <Je stad gewoond; het leven op het land, dat ze voortaan aan de zijde van haar echtgenoot zou moeten slijten, bezat voor haar al de bekoringen van de eerste, reinste genietingen. Een flink, deftig huis, een aantal gedienstige geesten, een welonderhouden bloementuin aan een uitgestrekt park grensènde, in één woord: alles wat haar omgaf, bracht haar in een betooverende stemming. Nu eerst scheen het leven zich in zijn volle heerlijkheid aan haar te openbaren ze genoot het bij volle teugen. Eens echter-, toen ze aan den arm van haar man de met smaak voorziene ver trekken door'wandelde, trad ze zijn stu deerkamer-binnen, het heiligdom, waarin ze zich nog niet gewaagd had. Tegenover zijn schrijftafel hing, boven een sofa, een vrouwenportret, dat de schoonheid van het origineel in maar al te sprekende trek ken wedergaf. Met een vragenden blik, die door haar stilzwijgendheid op den man nog grooter indruk maakte dan wanneer ze haar ver- moedén in woorden had geuit, zag ze hem doordringend aan. „Mijn eerste vrouw", zei hij en sloot haai* vaster in zijn armen, als wilde hij haar voor eenig uit de verte dreigend gevaar beschermen. „Je hebt nooit Van haar gehouden!" riep de be koorlijke Lili uit. „Wel zeker kind, ik heb haar met heel mijn hart bemind!" Den volgenden morgen zaten ze koffie te drinken; zijn vingers speelden met de goudblonde lokken, die onder haar kapje, te voorschijn kwamen; ze sloeg geen acht op zijn liefkozingen, want voor haar oogen zweefde het heerlijke profiel van het schilderij, dat ze gisteren voor het eerst gezien had. Wie bedoel je? luidde zijn weder vraag. Je eerste vrouw.Ja, kind-lief, bovenmate. En waarom heb je haar vergeten? Ik heb haar nooit vergeten; die men eenmaal van harte bemint, ver geet men nooit. In den namiddag gingen ze samen wan delen. Ze kwamen van den, tuin in het park; zy liep de vogels na. luisterde met aandacht naar de gevederde zangers van het woud, speelde met de tamme herten, die in het kamp graasden en toen ze moe was, nam hij haar in de armen en droeg ze als ware ze een kind. Bij een open plek, die door de omringende boomen be schaduwd, maar waar alles nis met tinten van lieflijken medmoed was omgeven, hielden'ze halt. Midden in de vlakte was een heuvel door cypressey omringd; daarop verhief zich een kruis van wit mar mer, waarop dit ééne woord 'stond: „Fédoral" PIM' De Wenden' bevolken reeds meer dan vijf .honderd jaren het mark (district) Brandenburg. Daar dit volk aan 't uitsterven is, zoekt men zooveel als mogelijk, is ervan in woord en beeld vast te houden. In de kleeding volgen de Wenden steeds de oude traditie. Nog evenals voor eeuwen dragen de vrouwen hoofddoeken. De wijze, om deze te binden, is echter in eik dorp éen andere. De kenner weet precies, uit welk dorp dit of dat meisje is. Daar door zulk een dracht het haar volkomen wordt verbor gen, komt menijg meisje in de verzoeking, zich van haren haartooi te ontdoen. Haarhandelaars bezoeken derhalve bij voorkeur eenzame, afgelegen Wendendor pen, om zaken te maken. „De haarjood is er!" heet het dan. In de plaatsen, waar de beschaving meer is doorgedrongen, b.v. in het Spree- wald, geeft geene Wendin haar natuur lijken haartooi prijs. 4 Nog vóór circa 60 jaren droegen name lijk daar de meisjes, als ze ten dans gin gen, hoekige mutsen, welke niet vermoch ten het volle haar te bergen en op te ne men. Dat gebruik benutten de haarhande laars: ze kwamen naar het Spreewald en kochten voor weinig Groschen groote schatten. Heden ten dage zijn de mutsen verdwe nen, maar de haarhandelaar is gebleven. Weliswaar doet de haarhandelaar in het Spreewald zelf geen zaken meer; alleen in eenige afgelegen plaatsen is het geluk hem nog gurjstig, maar ook alleen na lange overredingskunsten, gelukt het hem -een schaar-offer te bepraten. Ook moet hij hooge prezen besteden. vaak 50 tot 100 mark. Men moet zich echter niet voorstellen, dat deze handelaar elke zes of acht weken de dorpen bezoekt. Dat zou de moeite niet loonen. Thans brengen slechts arme meisjes haar hoofd tooi ten offer om zich evenals de rijke mooie kloeren te kunnen koopen. Klnderbluf.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1926 | | pagina 15