De Praktijk van Delder I
OUD ROEST
UIT DE WIJDE WERELD
Populair Bijvoegsel van de
HELDERSCHE COURANT,
wmmwji
van ZATERDAG 30 OCT. '1926.
NO. 249 (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
NIEUWE VRUOIIT!
De doornen.
ZIJN TWEEDE VROUW.'
Heb je haar wezenlijk lief gehad,
Willérp?
Kom, zei hij, terwijl hij haar hand
zacht drukte, en ze trad nader. Hij brak
een van de donkerroode rozeknoppen, die
rondom het graf in bloei stonden, van den
stengel en stak hem in Lili's haar. „Haar
groet voor jou!"
Tetwijl ze die woorden opving, huiver
de ze en boog haar lief kopje als werd het
door een ondragelijken last neergedrukt.
Weken "waren voorbijgegaan: het gelaat
der jonge vrouw was met een schaduw
overtogen. Wel droeg haar echtgenoot
haar als op de ham n wel trachtte hij
haar wenschei\ te voorkomen, maar het
was duidelijk, dat een donkere wolk zich
tusschen hen geplaatst had. Het portret
op de studeerkamer en het graf in het
park waren de spooksels, die haar alle
genot en levensvreugde vergalden. Wat
was haar overgebleven van de idealen ha-
rer moisjesdroomen?
Wat scheelt er toch aan, Lili? zoo
vroeg hij eens, toen zij zijn liefkoozingen
met een treurig lachje wilde ontwijken.
„Ik verlang naar moeder," had ze op een
droefgeestigen toon geantwoord. Den vol
genden dag maakte de moeder een deel
van hun huiselijken kring uit.
Deze was een verstandige vrouw; ze
wist haar kind de reden van haar droef
geestigheid te ontlokken. „Mama, ik ben
zijn tweede vrouw. Ik geloofde, dat wat
dood was, dood bleef; maar zie, wat dood
was, is levend, meer geliefd zelfs dan de
lèVende. Ik wenschte, dat ik op haar plaats
hing en hij dan naar mijn. portret kwam
kijken; ik wenschte dat ik in haar graf
lag en hij daar rozen ging pljukken!"
De moeder trachtte haar tot kalmte te
brengen; ze hield haar voor, dat ze in het
bezit was van een man, die haar zielslief
had, dat ze zoo gelukkig kon leven, als ze
maar wenschen mocht. De wolken, die zij
zich aan haar huwelijksleven voorspiegel
de, zouden weldra verdwyningen als
sneeuw voor de zon. Dood zijn,.welk
een dwaas verlangenl Het geluk was voor
haar weggelegd. Dood zijn! en dien zon
digen wensch nog wel te uiten, te midden
van een zoo prachtige, omgeving. Zij gaf
Lili den raad, heur man de bezwaren, die
haar kwelden, mede te deden
Toen haar moeder weer vertrokken was,
verdubbelde de jonge man zijn oplettend
heden en gaf haar nog meer bewijzen zij
ner liefde.
Toen verbrak ze ook te zijnen opzichte
haar langdyrig volgehouden stilzwijgen
en deelde hem haar kwellingen mede.
„Willem," zoo sprak zij, „toen we trouw
den, dacht ik, dat ons geheele leven één
zou worden. Maar jij hebt een verleden,
dat jou alleen behoort."
Deel t' met mij;' vrouwtje" en hij be
gon haar te vertellen van zijn kindsheid,
van zijn jongelingsjaren, van zijn eerste
vrouw. Zij hoorde hem uan, maar ieder
woord, dat ze zou wenschen te spreken,
elke vraag, die ze tot hem wilde richten,
bestierf op haar lippen. De zalige herin
neringen, die zij niet prijs kon geven,
schenen haar een heiligschennis toe der
haar gezworen huwelijkstrouw.
Van nu af waren de dagelijksche ge
sprekken bijna uitsluitend aan de doode
gewijd. Met een ijver, die haar. uur aan
uur nieuwe stof tot kwelling aanbood,
hield Lili,niet op steedis naar niehwe bij
zonderheden'uit zijn leven te vragen en
naar zijn innigste gevoelens te vorsohen.
Deel mij alles mede^' zoo vleide zij,
„hield je meer van haar dan van mij?"
„Neen, Lili, ik zou niemand méér kun
nen beminnen dan ik jou doe." „Min
der?"' „Ook niet minder". „Dus pre
cies evenveel?" „Oók dat niet. Niet
meer, niet minder en ook niet evenveel.
Men bemint nooit twee menschen op de
zelfde wijze."
Een ander maal vroeg ze: „Als het in
je macht stond, zou je dan den vroegeren
tijd terugwensdhen?" „Neen kind,
thans ben je mijn vrouw." „Maar dan
zou je mij toch nooit gekend en haar niet
verloren hebben!" „Slechts dwazen
wenschen het verleden terug."
„Maar je kunt haar niet vergeten,
zoo luidde haar droeve antwoord.
„Kind-lief," zei hij peinzend, in dat op
zicht gaat t' me als den'landverhuizer, die
in den vreemde rijk en aanzienlijk gewor
den, toch nog zoo gaarne terugdenkt aan
de welige landdouwen, die hem van jongst-
af omringden, of zich verbeeldt uit te rus
ten ondier het schaduwrijke lommer van
den eik, dien hij zag opgroeien; of wel alS
den reiziger, die in een heerlijk lustoord
aangekomen,' toch nog eens gaarne terug
denkt aan de prachtige streken, welke
hij moest doortrekken om ter plaatse zij
ner bestemming aan te komen.
Telkens als door bezigheden, aan den
veld- of akkerbouw gepaard of wel door
het opzicht over zijn uitgestrekte bezit
tingen, haar man zich ver van huis bevond
stond de'jonge vroirw urenlang voor
de schilderij in de studeerkamer, eiken
gelaatstrek nauwkeurig beschouwende,
terwijl zij door ieder schoonheidskenmerk
pijnlijk werd getroffen. Zij vergeleek Mar
eigen gelaat, haar eigen voorkomen, met
dat van 'de schilderij.
(Wordt vervolgd).
HAARHANDELAARS IN EEN
WENDEN'-DDRP VAN DE
NIEDERLAUSITZ.
Overigens wordt het haar slechts tot het
zestiende of zeventiende jaar afgegeven.
Bij het huwelijk, d.1. van het twintigste
jaar af,.moet het meisje haren haartooi
hebben herkregen.
Terwijl bij zulke gelegenheden de an
dere meisjes met kostbare hoofddoeken
verschijnen, is dit bij de bruid niet het
geval.
Zij alleen verschijnt met ongedekt hoofd,
het haar met bloemen gesierd.
Wim: Mijn vader kan alle vogels na
doen, spreeuwen, vinken en kraaien. Je
kan haast niet hooren of 't 'n echte is.
Frits: poeh... as mijn vader's morgens
kraalt as de haan, dan gaat de zon van
zelf op!
AMERIKAANSCH.
Vele jaren geleden werd het fortuin van
een man gered door toepassing van een
weldoordachte en goed uitgevonden fop
perij.
Het plan werd uitgedacht door een ze
keren Taxon, die een vriend had, welke
zich begaf naar het Zilvermeer, een myoie
waterplas, een paar mijlen ten zuiden van
Buffaio, toen nog een woeste en schilder
achtige landstreek.
Hij bouwde er een prachtig hotel, ho
pende dat het spoedig de verzamelplaats
zou worden van allerlei vreemdelingen.
Hij besteedde een fortuin aan het bou
wen en meubileeren.
Maar daar de menschen niet in groo-
ten getale toestroomden, ging de man zijn
ondergang tegemoet.
Taxon ging voor zijn pleizier een paar
dagen op de plaats doorbrengen, en den
stand van zaken ziende, kwam hfl op
een denkbeeld, dat zijn vriend toejuichte.
In de stad Buffaio woonde een jonge
Duitsche zinkwerker, die zeer bekwaam
was in zijn vak.
Tot dezen wenddé Taxon zich en liet
hem in 't geheim een paling maken van
zink van reusachtige afmetingen, die
door middel van ijzerendraden, rond
draaiende bewegingen maakte en zijn bek
open en dicht deed.
Deze machinerie werd in alle stilte naar
het Zilvermeer gebracht en zoo vastge
maakt in het water (dat zeer diep was) dat
door draden, die men in den kelder van
het hotel in werking kon brengen, de pa
ling naar de oppervlakte van het water
dreef en zijn bek opende en dicht deed,
om vervolgens naar beneden te duiken.
Toen de paling in werking gesteld was,
begaf Taxon zich weer paar Buffaio en
liet daar met groote letters in de voor
naamste couranten zetten, dat hij in het
Zilvermeer een reuzenpaling ontdekt had.
De menschen stroomen eerst bij hondter-
den toen bij duizenden toe. Het hotel was
voordurend tot het nokje toe gevuld' met
gasten, zoodat velen dikwijls geweigerd
moesten worden en aan den oever van het
meer kampeerden om het wonderlijke dier
te zien, dat bij ongelijke tijden naar bo
ven kwam.
De paling uit het Zilvermeer werd' wijd
en zijd beroemd.
Op zekeren dag evenwel braken de dra
den af, en de paling kwam bovendrijven,
zoodat de fopperij ontdekt werd. Maar de
vriend van Taxon was in dien tusschen-
tijd rijk geworden en bovendien bleef men
het Zilvermeer toch bezoeken.
DE GEESTVERSCHIJNING.
Naar de natuur
In een koffiehuis aan het strand te
Londen zaten twee beroemde mannen; de
schilder Hogarth en de tooneel-speler
Garrick.
„Dus mijnheer Hogarth, nooit zal
het nageslacht de trekken kennen van
den beroemden Fielding. Onze kleinzonen
zullen nooit weten, hoeveel genie er
troonde op het voorhoofd van den ver
maarden schrijver, hoeveel zachtheid' er
lag in zijn oogen, hoeveel geestigheid oan
zijn lippen?"
„Zeker, mijnheer Garrick; dat de" heer
Fielding nimmer geposeerd heeft; is on
gelukkig. Hoe wil men dat herstellen. De
schrijver van Tom Jones is dood. Wij
hebben hem de vorige week begraven.
Wat hij was als persoon, zal weldra ver
geten zijn: wat hij als schrijver was,
zal men nooit vergeten."
„Maar U die zijn intieme vriend wnnrt,
U, die een beroemd schilder zijt, u kunt
toóh wel uit het geheugen de bekende
trekken op het doek brengen."
„Neen dat zou ik niet kunnen I Ik
ben slechts eeri teekenaar zonder verbeel
ding! Ik kan slechts nabootsen wat ik
zie en dan nog slochts zeer onvolledig,
want er bestaan in de natuur lijnen en
effeoten, die onmogelijk na te booten zijn.
Ik kan geen twee potloodstrepen maken
zonder model, geen vrouw op haar belde
voeten doen staan, als ik haar niet voor
me zie; geen eerzaam burger in zijn arm
stoel teekonen, indien ik niet lang en op
lettend elke lijn besohouwd, de perspro-*
tief vun den fauteuil behoorlijk bestu
deerd heb."
„Nog een glas wijn. mijnheer Hogarth?
Wat ge mij daar zegt, vind ik wel wat
vreemd!"
„Toch niet! u, zelf, mijnheer Garrick,
zou u op het tooneel, den dronken ^alstaff
wei juist kunnen voorstellen, indien u niet
in de herbergen van Chelsea gingt be-
studeeren, hoe de beenen van oen dron
ken man schudden?
Zou u wel waardiglijk de personen van
koningen en helden kunnen spelen indien
u niet waart de vriend van vorsten, wier
bewegingen, wier doen (yi laten u kunt
bestudeeron?.U bent de groote Gar
rick, omdat de melodische uitdrukkingen
der droefheid, de hartstochtelijke gebaren
der vreugde U bekend zijn. Geloof mij,
zonder de directe en voortdurende studie
der modellen, zijn de kunsteiiaars ou-
maohtige stumpers!"
„Nochtans, mijnheer Hogart, -de eens
verworven impressie duurt voort in de
ziel van een kunstenaar.
Wanneer ik, gelijk u zegt, het model
heb bestudeerd, dan kan ik dat later ont- t
beren- Wanneer ik Richard III bij voor
beeld moet voorstellen, ls het volstrekt
niet noodig, dat ik een model achter de v
coulissen zie staan. Wel neen! Ik heb
gestudeerd, lk heb nagedacht. Ik wind
mij op. lk kruip, zooals de acteurs zeg
gen, in het vel van den voor te stellen per
soon, Ik vóel de gedachte-die ik decla
meer.
Als Romea aanbid ik mijn Julia, als
Hamlet ben ik beurtelings de wrekende
gerechtigheid en de teedere zoon.
Naast de studie van het model, staat
toch ook het vuur der verbeelding en de
warmte van het hart.
De werking van de geest kan door
een soort van hallucinatie de scheppende
kracht van den kunstenaar wakker ma
ken. Men ziet dan, wat men wil zien. Men
gevoelt wat men wil gevoelen.Wilt
gij op dat punt eens een proef nemen?"
-„Graag, ik wil mij gaarne laten onder
richten!"
„Ga dan naar Fieldings woning. Alles
is daar nog op zijn plaats. U hebt den
sleutel der kamer. Wanneer u in het
eenvoudige verblijf zult zitten, waar de
groote man ons altijd ontving, wanneen
u de papieren op de Haf el zult hebben be
schouwd, den armstoel in den hoek, de
gravuren aan den muur, in dat milieu,
waar niets is veranderd, dan zullen uwe
herinneringen en uw ontroering de ge
stalte weder scheppen en Fielding zelf zal
voor uw geest verschijnen.
Breng doek en uw verven op zijn ka
mer. Wanneer gij daar neerzit, roep dan
Fielding met luider stem en U zult hem
als schilder, wanneer Uw hart als vriend
genoegzaam onder den indruk zullen zijn
der ontroering!.Neem dan uw penseel.
Schilder wat gij ziet,'of wat gij ver-
beeldt te zien!.-
Mijnheer Hogarth, de schim van Sa-
muel is voor Saul verschenen en de groote
Shakespaere geloofde aan geestverschij
ningen."
„En als ik de proef waag en niets zie?"
„Wat heb u dan gewaagd? U zult dan
tenminste beproefd hébben om een dank
baren dienst te bewijzen aan een overle
den vriend! U bent toch niet bang, mijn
heer Hogart? U bent toch geen kind, dat
's avonds in het donker geen suiker uit
de keuken durft halen!"
„Mijnheer, ik heb moed voor tien, wan
neer ik een glas of wat wijn gedronken
heb als dezen!"
„Toon ons dan dien moed!"
„Het zij zoo! Ik ga alles halen wat ik
jioodïg heb om te schilderen. Ik zal
naar de kamer van Fielding gaan.ik
zal U toonen, dat ik een hart heb.en
u meer dan half een.dwaas zijt."
Een uur later begaf zich Hogarth naar
het huis van Fielding, gevolgd door een
knecht, die- al zijn schildersbenoodigdhe-
den droeg.
De bediende zet alles neer en verdw'ijnt.
Hogarth, alleen gebleven wordt bleek.
„Die Garrick. Wat een dwaas! Ben ik
niet gek, dat ik zijn raad' gevolgd heb.
^laar laat ik nu doorgaan, tot het einde
toe. Fielding!"
De deur der slaapkamer gaat open.
Fielding treedt binnen.
Hij is het. Hij loopt langzaam! Wat is
hij bleek! Hoe treurig is zijn glimlach!
„Ik dank u, Hogarth, dat gij gekomen
zijt.'Het portret dat gij gaat maken, zal
uw meesterwerk rijn!
Geef er een copie van aan haar, die ik
u niet behoef te noeimen en behoud het
origineel zelf.Maar maak spoedig af,
de-minuten zijn geteld."
Dikke tranen vlpeien langs zijn wan
gen. De schilder overwint zijn ontroering.
Hij denkt:
„Ik onderga de dubbele hallucinatie van
het gezicht en het gehoor.Ik zie, wat
niet zichtbaar is en hoor wat ik niet kan
hooren. Maar wat doet dat er toel Laat
ik werken!"
En hij werkt. De kunstenaar beheerscht
den mensch. De hand beeft niet; hij tee
kent de trekken en mengt de kleuren.
„O, wat poseeren de geesten goed, Hoe
onbewegelijkj Alleen de mond glimlacht
te zeer spotziek, de lippen beven te veel!
Goed! *- Maar dat i# geen glimlach
V
f Juffertje
Al eeniigen tijd geleden hadden ze de
vl tten klaar gemaakt, om, zoodra de invasie
zou zijn begónnen, zooveel mogelijk van die
trekkers op 'te vangen.
"Want zooals in de vogelwereld naai* vaste
regieien een trek is vastgesteld:, zoo ook is
in de onderzeesehe ordening e^n vaste regel
opgenomen, die de visschem volgens he-
paaloe wegen en op vastgestelde tijoen doet
trekken.
En al1 mag het eens een paar dagen 'uit
deri haak loopent, dat een bepaalde soort
-aanklopt aan de poorten van het Marsdiep,
toch weet de wachter aan die poorten, dat
e.k oogenblik die vaste jaariijksche bezoe
kers kunnen komen aankiöDuen.
'Daarnaar neemt bh zijn maatregelen en
ais eenmaal de klop is gehoord, dan werpt
de wachter, met een gratievolle buiging, de
deuren wijd open) en laat de bezoekers in
drommen binnenstroomen.
Zoo staan ook hu de poorten wijd: open
en de intocht van de trekkers is begonnen.
Het»zijn blijkbaar nog maar de voorloopers,
want het is nog niet zóó, dat ze elkaar ver
dringen. Ze zijd nog te tellen en als het
geed Is, dan moet het zóó zijn, dat op een
paar honderd niet wordt gekeken.
N et lang meer zal het duren of langs de
straten zullen de hooge jongensstemmen
weer galmen
„Sardien! sardien 1"
Dat is voor velen1 de tijd om te likke
baarden. Zoo'n gerookt sardientje, liefst een
vijftigtal, bij je boterham, diat is* voor hen
een buitengewoon gastronomisch genot.
Te verwonderen Is het dan ook niet,, dat
jé die fijnproevers handenwrijvend elkaar
hoort toeroepen1: „Vanavond lekkere sar-
d.entjes!"
Deze „nieuwe vrucht", zooals de visschers
ook dut periodiek terugkeerende vischje
weer noemen, brengt een ongeveer gelijke
sensatie te weeg als in het voorjaar de
haring.
E.genlijk schept de sardien nog een
grooter belangensfeer in de visscherswereld
dan de haring.
In hoofdzaak zijn bij de haring de vletter-
lieden betrokken, terwijl, vooral in de laat
ste jaren, bij de sardienvisschérjj ook de
botterlui hun deel daarvan komen opeischen.
Met leede oogen hebben de vlefteriui het
aangezien, dat de botters, oo huA vromer
onbetwist terrein, de netten spanden.
Daardoor kunnen de vangsten plotseung
zóó hoog worden opgevoerd, dat met één
slag de prijzen zóó kelderen, dat de vang
sten niet mee r loonend kunnen word er,
gemaakt.
Vóór dat de botters jan deze visscherij
r'eehiamen, was dat anders. De vangsten
Kepen niet zóó sterk oo. Meer dan een vlet
vol kon men althans niet naar boven bren-
pem. doch die hoeveelheid was een peul
schilletje vergeleken bij die van een bot
ter voi.
Het gevolg was, dat er, hoewel ook groote
schommeling, toch eenigszins van stabiliteit
in den prijs kon.worden gesproken. Boven
den waren de handelaren niet zoo sne! vol
gestopt, zoodat er gedurende tamelijk lan
gen tijd vraag naar de sardien bleef.
Deze visscherij vormde dan ook zoo on
geveer de schakel tot de haringvisseheriji en
cm het familiaar uit te drukken: het braeht
Jan Splinter door den winter.
Dat de 'botters ook thans aan deze' vis
scherij deelnemen, vindt zijn oorzaak ook
wel hierin, dat- ze met hun motorstuwkracht
de visch, tegen stroom, tegemoet kunnen
v ren, tofwijl dat' vroeger, met het zeilver-
mogen, een onmogelijkheid was. -
Het is in geenen deele den botterhui euvel
te duiden, dat ze ook trachten uit den hoorn
des overvloed» hun portie op te vangen.
In den) regel, als de sardien, haar intocht
houdt, is het stormachtig of ruw weer, zoo-
dat er van een zeekiezen geen sprake kan
zijn» Als dan op andere wijze eemigen buit
kan worden bemachtigd, ligt het voor de
hand, dat daarvan gebruik wordt gemaakt.
Was onze inlandsche industrie er op in
gericht, dat al deze groote hoeveelheden
sardien in olie zouden1 kunnen worden ge
conserveerd;, dan zou dat ook onze visscherij
zeer ten goede kunnen komen.
Nu is er een te spoedige ophooping van
voorraad en het oogenblikkelijk gevolg laat
zich denken.
Nochtans zien toch velen naar deze
„teelt" uit vol spanning en vol verwachting.
Een aardig bedrag komt er e'k jaar op deze
wlj»e hoven water.
Reken'en we daarbij het genot, dat het
v'schje aan de echt© liefhebbers verstrekt,
dan kunnen we het „sardien! sardien!" dat.
naar het geluidl, vroolijk door onze straten
klinkt, beschouwen als een najaarsjubek die
vaak het sonore en sombere geluld van den
stormwind overtroeft!
„Sardien! sardien!"
Robkison.
Zij (nadat haar man haar een kris heeft
gegeven): Au! Je hebt me inet je baard
stoppels gektoken
Hij: Vrouwtjelief, geen rozen zonder
doornen!
Ze was jong, en schoon; hij jeugdig en
rijk ze ontmoetten elkander, werden op
elkander verliefd en verloofden zich; al
les ging zijn gewonen gang. Haar ken
nissen wensohten haar geluk, hoewel ze
haar tegelijkertijd benijdden. Zoo gaat het
in de wereld. Haar boezemvriendin zei
tut haar: „LUI, je bruigom is een weduw
naar. Ben je niet een beetje bang .voor
het verleden?" „Het verleden is dood,"
guf het gelukkige bruidje ten antwoord.
Er werden ter gelegenheid van het hu
welijk prachtige feesten gegeven, gevolgd
door een hartroerend afscheid van de fa
milie en het ouderlijke huis, waar ze op
moeders schoot gedarteld en waaruit ze
nu den weg naar het altaar, betreden had.
Op een verrukkelijke reis volgde een vroo-
lijke thuiskomst en de wittebroodsweken
lieten uan aardsche zaligheid niets te wen-
schen over.
Ze had altijd in <Je stad gewoond; het
leven op het land, dat ze voortaan aan de
zijde van haar echtgenoot zou moeten
slijten, bezat voor haar al de bekoringen
van de eerste, reinste genietingen. Een
flink, deftig huis, een aantal gedienstige
geesten, een welonderhouden bloementuin
aan een uitgestrekt park grensènde, in
één woord: alles wat haar omgaf, bracht
haar in een betooverende stemming. Nu
eerst scheen het leven zich in zijn volle
heerlijkheid aan haar te openbaren ze
genoot het bij volle teugen.
Eens echter-, toen ze aan den arm van
haar man de met smaak voorziene ver
trekken door'wandelde, trad ze zijn stu
deerkamer-binnen, het heiligdom, waarin
ze zich nog niet gewaagd had. Tegenover
zijn schrijftafel hing, boven een sofa, een
vrouwenportret, dat de schoonheid van
het origineel in maar al te sprekende trek
ken wedergaf.
Met een vragenden blik, die door haar
stilzwijgendheid op den man nog grooter
indruk maakte dan wanneer ze haar ver-
moedén in woorden had geuit, zag ze hem
doordringend aan. „Mijn eerste vrouw",
zei hij en sloot haai* vaster in zijn armen,
als wilde hij haar voor eenig uit de verte
dreigend gevaar beschermen. „Je hebt
nooit Van haar gehouden!" riep de be
koorlijke Lili uit.
„Wel zeker kind, ik heb haar met heel
mijn hart bemind!"
Den volgenden morgen zaten ze koffie
te drinken; zijn vingers speelden met de
goudblonde lokken, die onder haar kapje,
te voorschijn kwamen; ze sloeg geen acht
op zijn liefkozingen, want voor haar
oogen zweefde het heerlijke profiel van
het schilderij, dat ze gisteren voor het
eerst gezien had.
Wie bedoel je? luidde zijn weder
vraag. Je eerste vrouw.Ja, kind-lief,
bovenmate. En waarom heb je haar
vergeten? Ik heb haar nooit vergeten;
die men eenmaal van harte bemint, ver
geet men nooit.
In den namiddag gingen ze samen wan
delen. Ze kwamen van den, tuin in het
park; zy liep de vogels na. luisterde met
aandacht naar de gevederde zangers van
het woud, speelde met de tamme herten,
die in het kamp graasden en toen ze moe
was, nam hij haar in de armen en droeg
ze als ware ze een kind. Bij een open
plek, die door de omringende boomen be
schaduwd, maar waar alles nis met tinten
van lieflijken medmoed was omgeven,
hielden'ze halt. Midden in de vlakte was
een heuvel door cypressey omringd;
daarop verhief zich een kruis van wit mar
mer, waarop dit ééne woord 'stond:
„Fédoral"
PIM'
De Wenden' bevolken reeds meer dan
vijf .honderd jaren het mark (district)
Brandenburg.
Daar dit volk aan 't uitsterven is, zoekt
men zooveel als mogelijk, is ervan in
woord en beeld vast te houden.
In de kleeding volgen de Wenden
steeds de oude traditie.
Nog evenals voor eeuwen dragen de
vrouwen hoofddoeken.
De wijze, om deze te binden, is echter
in eik dorp éen andere.
De kenner weet precies, uit welk dorp
dit of dat meisje is. Daar door zulk een
dracht het haar volkomen wordt verbor
gen, komt menijg meisje in de verzoeking,
zich van haren haartooi te ontdoen.
Haarhandelaars bezoeken derhalve bij
voorkeur eenzame, afgelegen Wendendor
pen, om zaken te maken. „De haarjood is
er!" heet het dan.
In de plaatsen, waar de beschaving
meer is doorgedrongen, b.v. in het Spree-
wald, geeft geene Wendin haar natuur
lijken haartooi prijs. 4
Nog vóór circa 60 jaren droegen name
lijk daar de meisjes, als ze ten dans gin
gen, hoekige mutsen, welke niet vermoch
ten het volle haar te bergen en op te ne
men.
Dat gebruik benutten de haarhande
laars: ze kwamen naar het Spreewald en
kochten voor weinig Groschen groote
schatten.
Heden ten dage zijn de mutsen verdwe
nen, maar de haarhandelaar is gebleven.
Weliswaar doet de haarhandelaar in het
Spreewald zelf geen zaken meer; alleen in
eenige afgelegen plaatsen is het geluk hem
nog gurjstig, maar ook alleen na lange
overredingskunsten, gelukt het hem -een
schaar-offer te bepraten.
Ook moet hij hooge prezen besteden.
vaak 50 tot 100 mark.
Men moet zich echter niet voorstellen,
dat deze handelaar elke zes of acht weken
de dorpen bezoekt.
Dat zou de moeite niet loonen. Thans
brengen slechts arme meisjes haar hoofd
tooi ten offer om zich evenals de rijke
mooie kloeren te kunnen koopen.
Klnderbluf.